Onder hen niet één die weet:
Lijken droomt men niet ten leven,
Lijken moeten in den grond;
Hunne taak is het te geven
Voedsel aan een nieuwen oogst …
Donkre nacht,… nacht, overal,
Over mannen, vrouwen, kindren!
Kon ik hen met bliksemflitsen
Van des stroodoods-nood verlossen!
(springt op).
Nachtvisioenen zie ik jagen
Als een hellevaart in ’t donker.
’k Zie den tijd in wapenrusting
Manend, levensoffers vragen,
Eischend klinkend staal, geen stokken,
Eischend zwaarden uit de scheede;…
Neven zie ’k ten strijd zich gorden,
Broeders zie ’k gedoken zitten,
Met hun hoed diep in de oogen.
En nog meer zie ik voorbij gaan,…
Alle gruwlen en ellende!
Vrouwen jamren, mannen schreeuwen,
’t Oor gesloten voor wie smeekt,…
’k Zie hen op hun voorhoofd krassen
’t Merk van arme strandbewoners,
’t Minste volk door God geschapen.
Bleek en klein zich makend, staan zij,
Denkend zóó zich te beschermen …!
Vlaggen, meidags-regenboog,
Waar is dat nu alles heen?
Waar is nu de blijde driekleur,…
Zij, die wapp’rend, klapp’rend uitwoei
Onder juichend volksgejubel,
Tot een koninklijke dweper