Dutch - The Book of Psalms - Google Cloud Translation.pdf

adrian1baldovino 13 views 49 slides Oct 09, 2024
Slide 1
Slide 1 of 49
Slide 1
1
Slide 2
2
Slide 3
3
Slide 4
4
Slide 5
5
Slide 6
6
Slide 7
7
Slide 8
8
Slide 9
9
Slide 10
10
Slide 11
11
Slide 12
12
Slide 13
13
Slide 14
14
Slide 15
15
Slide 16
16
Slide 17
17
Slide 18
18
Slide 19
19
Slide 20
20
Slide 21
21
Slide 22
22
Slide 23
23
Slide 24
24
Slide 25
25
Slide 26
26
Slide 27
27
Slide 28
28
Slide 29
29
Slide 30
30
Slide 31
31
Slide 32
32
Slide 33
33
Slide 34
34
Slide 35
35
Slide 36
36
Slide 37
37
Slide 38
38
Slide 39
39
Slide 40
40
Slide 41
41
Slide 42
42
Slide 43
43
Slide 44
44
Slide 45
45
Slide 46
46
Slide 47
47
Slide 48
48
Slide 49
49

About This Presentation

The Book of Psalms, also known as the Psalms, or the Psalter, is the first book of the third section of the Tanakh called Ketuvim, and a book of the Old Testament. The book is an anthology of Hebrew religious hymns.


Slide Content

Psalmen
HOOFDSTUK1
1Welzaligdemensdienietwandeltinderaadvan
goddelozen,dienietstaatopdewegvanzondaars,enniet
zitindekringvanspotters.
2MaarzijnvreugdeisindewetvandeHEERE,enover
zijnwetpeinsthijdagennacht.
3Hijzalzijnalseenboom,geplantaanwaterbeken,die
zijnvruchtgeeftopzijntijd;zijnbladerenzullenniet
verwelken;enalwathijdoet,zalgelukken.
4Degoddelozenzijnnietzo,maarzijnalskaf,datdoorde
windwordtweggeblazen.
5Daaromzullendegoddelozennietbestaaninhetgericht,
nochdezondaarsindevergaderingvanderechtvaardigen.
6WantdeHEEREkentdewegderrechtvaardigen,maar
dewegdergoddelozenzalvergaan.
HOOFDSTUK2
1Waaromwoedendeheidenenenbedenkendevolken
ijdelheid?
2Dekoningenderaardestellenzichopendevorsten
spannensamentegendenHEEREentegenZijnGezalfde,
zeggende:
3Latenwijhunbandenverscheurenenhuntouwenvan
onsafwerpen.
4Dieindehemelzetelt,zallachen;deHEEREzalhen
bespotten.
5DanzalHijtothensprekeninZijntoorn,enHijzalhen
kwelleninZijngrotetoorn.
6TochhebIkMijnKoningaangesteldoverSion,Mijn
heiligeberg.
7Ikzalhetbesluitbekendmaken:deHEEREheefttotMij
gezegd:GijzijtMijnZoon;IkhebUhedenverwekt.
8VraagMij,enIkzaludeheidenvolkenalsuwerfelijk
bezitgeven,endeverstedelenvandeaardealsuwbezit.
9Gijzulthenverpletterenmeteenijzerenscepter,gijzult
heninstukkenslaanalseenpottenbakkersvat.
10Weesdusnuverstandig,gijkoningen;laatu
onderwijzen,gijrechtersderaarde.
11DiendeHEEREmetvreze,enverheugumethuiver.
12KusdeZoon,opdatHijniettoornigwordeengijvande
wegvergaat,wanneerZijntoornmaareenweinig
ontbrandt.Zaligzijnallen,dieopHemvertrouwen.
HOOFDSTUK3
1(EenpsalmvanDavid,toenhijvluchttevoorzijnzoon
Absalom.)HEERE,hoezijnzijtalrijkgewordendiemijin
hetnauwdrijven?Velenzijnerdietegenmijopstaan.
2Velenzijner,dievanmijnzielzeggen:Erisvoorhem
geenreddingbijGod.Selah.
3MaarGij,HEERE,zijtmijnschild,mijneerende
ophefstermijnshoofds.
4IkrieptotdeHEEREmetmijnstem,enHijverhoorde
mijvanuitZijnheiligeberg.Sela.
5Iklegdemijneerensliep,enikontwaakte,wantde
HEEREondersteundemij.
6Ikzalnietbangzijnvoordetienduizendenmensendie
rondommijoprukken.
7Staop,HEERE,verlosmij,mijnGod!WantGijhebtal
mijnvijandenopdejukbeenderengeslagen,Gijhebtde
tandenvandegoddelozengebroken.
8DereddingisvandeHEERE;UwzegenisoverUwvolk.
Selah.
HOOFDSTUK4
1(VoordeopperzangmeesteropdeNeginot.Eenpsalm
vanDavid.)Hoormijalsikroep,Godvanmijn
gerechtigheid!Uhebtmijruimtegegeventoenikinnood
was;weesmijgenadigenhoormijngebed.
2Mensenkinderen,hoelangzultgijmijneerinschande
veranderen?Hoelangzultgijijdelheidliefhebbenennaar
winstzoeken?Selah.
3WeetdatdeHEEREvoorZichzelfderechtvaardigeheeft
afgezonderd;alsiktotHemroep,zaldeHEEREhoren.
4Weesontzagwekkendenzondigniet;spreekmetuwhart
opuwbedenweesstil.Selah.
5Brengoffersvangerechtigheidenvertrouwopde
HEERE.
6Velenzijner,diezeggen:Wiezalonsietsgoedsdoen?
HEERE,verhefhetlichtvanUwaangezichtoverons.
7Gijhebtvreugdeinmijnhartgegeven,meerdaninde
tijddathunkorenenhunmosttalrijkwaren.
8Ikwilmijinvredeneerleggenenslapen,wantUalleen,
HEERE,doetmijveiligwonen.
HOOFDSTUK5
1(VoordekoorleideropNehiloth.EenpsalmvanDavid.)
Luister,HEERE,naarmijnwoorden,letopmijn
overdenkingen.
2Luisternaarmijngeroep,mijnKoningenmijnGod,want
totUwilikbidden.
3IndemorgenzultGijmijnstemhoren,HEERE;inde
morgenzalikmijngebedtotUrichten,enmijnblik
opheffen.
4WantGijzijtgeenGod,Diebehagenscheptinhetkwaad;
hetkwaadzalnietbijUwonen.
5DedwazenzullenvoorUwogennietbestaan;Gijhaat
allebedrijversvanongerechtigheid.
6Gijzulthenvernietigen,dielasterpraatjesspreken;de
HEEREzaleenafschuwhebbenvandeman,diebloed
drijftenbedriegt.
7Maarikzalinuwhuiskomendoordegrote
goedertierenheidvanuwvolk,eninuwontzagzalikmij
neerbuigennaaruwheiligetempel.
8Leidmij,HEERE,inUwgerechtigheid,ommijn
vijandenteverdrijven;maakUwwegrechtvoormij.
9Wanterisgeentrouwinhunmond,hunbinnensteisvol
boosheid,hunkeeliseenopengraf,methuntongvleienzij.
10Vernietighen,oGod,laathenvallendoorhuneigen
raadslagen,werphenwegvanwegedeveelheidvanhun
overtredingen,wantzijzijntegenUinopstandgekomen.
11MaarlatenallenzichverheugendieopUvertrouwen;
latenzijaltijdjuichen,omdatUhenbeschermt;latenook
zijdieUwNaamliefhebben,zichinUverheugen.
12WantGij,HEERE,zultderechtvaardigezegenen;Gij
zulthemmetwelbehagenomringenalsmeteenschild.

PSALMEN
HOOFDSTUK6
1(VoordeopperzangmeesteropNeginotopSjeminit.Een
psalmvanDavid.)HEERE,bestrafmijnietinUwtoorn,
entuchtigmijnietinUwtoorn.
2Weesmijgenadig,HEERE,wantikbenzwak.HEERE,
geneesmij,wantmijnbeenderenzijngekweld.
3Ookmijnzieliszeergekweld;maarGij,HEERE,hoe
langnog?
4Keerterug,HEERE,redmijnziel,verlosmij,omwille
vanUwgoedertierenheid.
5WantindedoodisergeengedachtenisaanU;inhetgraf,
wiezalUdanken?
6Ikbenmoevanmijngekerm;heeldenachtmaakikmijn
bednatvanmijntranen.
7Vanverdrietismijnoogverteerd,hetveroudertdooral
mijnvijanden.
8Gaatwegvanmij,allendieongerechtigheidzaaien,want
deHEEREheefthetgeluidvanmijngeweengehoord.
9DeHEEREheeftmijnsmeekbedegehoord;deHEERE
zalmijngebedaannemen.
10Laatalmijnvijandenbeschaamdwordenendiep
gekweld;laathenzichplotselingbekerenenbeschaamd
worden.
HOOFDSTUK7
1(ShiggaionvanDavid,dathijvoordeHEEREzong,over
dewoordenvanKus,deBenjaminiet.)HEERE,mijnGod,
opUvertrouwik;verlosmijvanalmijnvervolgersenred
mij.
2Hijzalmijnzielnietverscheurenalseenleeuw,enzein
stukkenscheuren,terwijlerniemandisdiehaarredt.
3HEERE,mijnGod,indienikditgedaanheb,indiener
onrechtopmijnhandenis,
4Indienikkwaadhebvergoldenaanhemmetwieikin
vredeleefde,(ja,ikhebhemdiezonderredenmijnvijand
was,gered)
5Laatdevijandmijnzielvervolgeneninnemen;ja,laathij
mijnlevenvertredenopdeaarde,enmijneerinhetstof
leggen.Selah.
6Staop,HEERE,inUwtoorn,verhefUvanwegede
woedevanmijnvijanden;wordvoormijwakkervoorhet
oordeeldatUgebodenhebt.
7Zozaldevergaderingdesvolksuomsingelen;keer
daaromterwillevanhenwederindenhoge.
8DeHEEREzaldevolkenrichten;richtmij,HEERE,
overeenkomstigmijngerechtigheidenovereenkomstig
mijnoprechtheid,dieinmijis.
9Laatereeneindekomenaandeslechtheidvande
goddelozen,maarlaatderechtvaardigenstandvastigzijn.
WantGod,derechtvaardige,beproefthartenennieren.
10MijntoevluchtisbijGod,diedeoprechtenvanhartredt.
11Godoordeeltderechtvaardigen,maarGodiselkedag
toornigopdegoddelozen.
12Indienhijzichnietbekeert,zalhijzijnzwaardwetten;
hijzalzijnboogspannenenhemgereedmaken.
13Hijheeftvoorhemdewapensvandedood
gereedgemaakt;tegenzijnvervolgersrichtHijzijnpijlen.
14Zie,hijisinbarensnoodvanongerechtigheid,hijis
onheilaanhetbedenkenenheeftleugengebaard.
15Hijmaakteeenkuilengroefdie,enhijvielindekuil
diehijgemaakthad.
16Zijnonheilzalopzijneigenhoofdneerkomen,enzijn
gewelddadigheidzalopzijneigenschedelneerkomen.
17IkzaldeHEERElovenovereenkomstigZijn
gerechtigheid,enpsalmzingenvoordeNaamvande
HEERE,deAllerhoogste.
HOOFDSTUK8
1(VoordekoorleideropGittith.EenpsalmvanDavid.)
HEERE,onzeHeere,hoeheerlijkisUwNaamopdeganse
aarde!U,DieUwmajesteitbovendehemelenstelt.
2UitdemondvankleinekinderenenzuigelingenhebtGij
krachtgeplant,terwillevanUwvijanden,omdevijanden
dewrekertotbedarentebrengen.
3Alsikuwhemelzie,hetwerkvanuwvingers,demaan
endesterren,dieugemaakthebt,
4Watisdemens,datGijaanhemdenkt,endezoondes
mensen,datGijnaarhemomziet?
5WantGijhebthemeenweinigmindergemaaktdande
engelen,enhemmetheerlijkheideneergekroond.
6Gijhebthemheerschappijgegevenoverdewerkenvan
uwhanden,alleshebtGijaanzijnvoetenonderworpen.
7Alleschapenenrunderen,ja,ookdedierenvanhetveld;
8Devogelsindelucht,devissenindezeeenalleswatde
padenvandezeeëndoorkruist.
9HEERE,onzeHeere,hoeheerlijkisUwNaamopde
ganseaarde!
HOOFDSTUK9
1(VoordekoorleideropMuthlabben.Eenpsalmvan
David.)IkzalUloven,HEERE,metmijngansehart;ik
wilalUwwonderenverkondigen.
2IkzalmijverblijdenenmijoverUverheugen;ikzalUw
Naampsalmzingen,oAllerhoogste.
3Wanneermijnvijandenzichbekeren,zullenzijvallenen
omkomeninuwaanwezigheid.
4WantGijhebtmijnrechtenmijnrechtszaakverdedigd;
Gijzeteltopdetroonenveltrecht.
5Gijhebtdeheidenvolkenberispt,degoddelozenhebtGij
vernietigd,hunnaamhebtGijuitgeroeid,vooreeuwigen
altijd.
6Gijvijand,aandeverwoestingeniseeneindegekomen
vooraltijd;engijhebtstedenverwoest,hungedachtenisis
methenvergaan.
7MaardeHEEREblijftvooreeuwig;HijheeftZijntroon
voorhetgerichtgeplaatst.
8Hijzaldewereldoordeleningerechtigheid,Hijzalde
volkenrichteninoprechtheid.
9DeHEERzaleentoevluchtzijnvoordeverdrukten,een
toevluchtintijdenvannood.
10Enwieuwnaamkennen,zullenopuvertrouwen,want
u,HEERE,hebtnietverlatenwieuzoeken.
11PsalmenzingenvoordeHEERE,DieopSionwoont;
verkondigaandevolkenZijndaden.
12AlsHijombloedvraagt,denktHijdaaraan;hetgeroep
vandenederigenvergeetHijniet.
13Weesmijgenadig,HEERE,ziemijnbenauwdheidaan,
dieiklijdvanmijnhaters;Gij,Diemijoptiltuitdepoorten
desdoods.

PSALMEN
14DanzalikalUwlofverkondigenindepoortenvande
dochtervanSion;ikzalmijverheugeninUwheil.
15Deheidenenzijnweggezonkenindekuildiezij
gegravenhebben;inhetnetdatzijverborgenhebben,is
huneigenvoetgevangen.
16DeHEEREwordtgekendaanhetrechtdatHijdoet;de
goddelozeraaktverstriktinhetwerkZijnerhanden.
Higgaion.Selah.
17Degoddelozenzullenindehelterechtkomen,alle
volkendieGodvergeten.
18Wantdearmezalnietvooraltijdvergetenworden;de
verwachtingvandearmezalnietvooreeuwigvergaan.
19Staop,HEERE,laatdemensnietzegevieren;laatde
volkenvoorUwogengeoordeeldworden.
20Jaaghunvrezeaan,HEERE,opdatdeheidenvolken
erkennen,datzijslechtsmensenzijn.Sela.
HOOFDSTUK10
1WaaromblijftGijopeenafstand,HEERE?Waarom
verbergtGijUintijdenvannood?
2Degoddelozevervolgtinzijntrotsdearmen;laathen
verstriktrakenindeplannendiezijhebbenbedacht.
3Wantdegoddelozeroemtopdebegeertevanzijnhart,en
hijzegentdegeldgierigen,voorwiedeHEEREeen
afschuwheeft.
4Degoddelozezal,uitdetrotsvanzijngelaat,Godniet
zoeken;Godisnietinalzijngedachten.
5Zijnwegenzijnaltijdzwaar;Uwoordelenzijnver,
buitenzijnblik;tegenalzijnvijandenishijwoedend.
6Hijzegtinzijnhart:Ikzalnietwankelen,wantikzal
nooitintegenspoedzijn.
7Zijnmondisvolvervloeking,bedrogenbedrog;onder
zijntongzijnonheilenijdelheid.
8Hijzitopdeloerindedorpen;opdeverborgenplaatsen
vermoordthijonschuldigemensen;opdearmenrichthij
heimelijkzijnogen.
9Hijligtopdeloer,heimelijkalseenleeuwinzijnhol;hij
ligtopdeloeromdearmetevangen;hijvangtdearme,als
hijheminzijnnettrekt.
10Hijbuigtenvernedertzich,zodatdearmendoorzijn
sterkehandentenvalkomen.
11Hijzegtinzijnhart:Godishetvergeten;Hijverbergt
zijngelaat,Hijzalhetnooitzien.
12Staop,HEERE,hefUwhandop,God;vergeetde
nederigenniet.
13WaaromverachtdegoddelozeGod?Hijzegtinzijnhart:
Uzulthetnieteisen.
14Gijhebthetgezien,enGijziethetkwaadende
boosheid,envergeldthetmetUwhand.Dearmevertrouwt
zichaanUtoe,Gijzijteenhelperderwezen.
15Breekdearmvandegoddelozeendekwademan;zoek
zijnboosheidop,totdatjehemnietmeervindt.
16DeHEEREisKoningvooreeuwigenaltijd;de
heidenvolkenzijnuitZijnlandverdwenen.
17HEERE,Gijhebtdewensvandenederigengehoord;
Gijzulthunhartbereiden,GijzultUwoordoenhoren.
18omdeweesendeverdrukteteoordelen,zodatdemens
opaardenietmeerzalverdrukken.
HOOFDSTUK11
1(Voordekoorleider.EenpsalmvanDavid.)Opde
HEEREstelikmijnvertrouwen;hoezegtgijtotmijnziel:
Vluchtalseenvogelnaaruwberg?
2Wantzie,degoddelozenspannendeboog,zijleggenhun
pijlengereedopdepees,omheimelijkopdeoprechtenvan
hartteschieten.
3Alsdefundamentenwordenverwoest,watkande
rechtvaardigedandoen?
4DeHEEREisinzijnheiligetempel,detroonvande
HEEREisindehemel;Zijnogenzientoe,Zijnoogleden
beproevendemensenkinderen.
5DeHEEREbeproeftderechtvaardige,maarde
goddelozeenwiegeweldliefheeft,haatHij.
6Hijzalopdegoddelozenvallen,vuurenzwavellaten
regenen,eneenverschrikkelijkestormzalophen
neerkomen.Datzalhetdeelvanhunbekerzijn.
7Wantderechtvaardige,deHEERE,heeftgerechtigheid
lief;Zijnaangezichtaanschouwtdeoprechten.
HOOFDSTUK12
1(VoordekoorleideropdeSjeminith.Eenpsalmvan
David.)Help,HEERE!Wantdegodvruchtigenhoudenop,
wantdegetrouwenonderdemensenkinderenvallenaf.
2Zijsprekenijdelheid,iedermetzijnnaaste;metvleiende
lippenenmeteendubbelhartsprekenzij.
3DeHEEREzalallevleiendelippenafsnijden,endetong
diehoogmoedigewoordenspreekt.
4Wiehebbengezegd:Metonzetongzullenwijde
overhandkrijgen,onzelippenzijnonzeeigenlippen.Wie
isheeroverons?
5Omdeverdrukkingvandeellendige,omhetgezuchtvan
dearme,zalIknuopstaan,spreektdeHEERE;Ikzalhem
redden,voorhemdietegenhemopblaast.
6DewoordenvandeHEEREzijnzuiverewoorden:zilver,
ineenaardensmeltovengelouterd,zevenmaalgezuiverd.
7Gijzultzebewaren,HEERE,Gijzultzebewarenvoor
ditgeslacht,vooreeuwig.
8Degoddelozengaanoveralrond,terwijlde
verachtelijkstemensenverhevenworden.
HOOFDSTUK13
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid.)Hoe
langzultGijmijvergeten,HEERE?Vooreeuwig?Hoe
langzultGijUwaangezichtvoormijverbergen?
2Hoelangzaliknogberaadslageninmijnziel,met
dagelijksedroefheidinmijnhart?Hoelangzalmijnvijand
zichnogbovenmijverheffen?
3Zietoeenverhoormij,HEERE,mijnGod!Verlichtmijn
ogen,opdatiknietindeslaapdesdoodsval;
4Opdatmijnvijandnietzouzeggen:Ikhebhem
overweldigd,enzijdiemijinverwarringbrengen,zich
zoudenverheugenalsikbewogenword.
5Maarikvertrouwopuwgoedertierenheid;inuwheilzal
mijnhartzichverheugen.
6IkwilvoordeHEEREzingen,wantHijheeftmij
weldadenbewezen.

PSALMEN
HOOFDSTUK14
1(Voordeopperzangmeester,eenpsalmvanDavid.)De
dwaaszegtinzijnhart:ErisgeenGod.Zijzijnverdorven,
zijhebbengruwelijkewerkengedaan,erisniemanddie
goeddoet.
2DeHEEREkeekvanuitdehemelnaarde
mensenkinderenomtezienoferiemandwasdie
verstandigwasenGodzocht.
3Zezijnalleweggevaagd,zezijnalletezamenonrein
geworden;erisniemanddiegoeddoet,zelfsnietéén.
4Hebbenaldiebedrijversvanongerechtigheiddangeen
kennis?Zijetenmijnvolkopalsofzijbroodaten,enzij
roependeHEEREnietaan?
5Zijwerdeningrotevreesvervuld,wantGodisinhet
geslachtvanderechtvaardigen.
6Julliehebbenderaadvandearmebeschaamd,wantde
HEEREiszijntoevlucht.
7Och,datdeverlossingvanIsraëluitSionkwam!
WanneerdeHEEREeenomkeerbrengtinde
gevangenschapvanZijnvolk,danzalJakobzich
verheugenenIsraëlzalblijzijn.
HOOFDSTUK15
1(EenpsalmvanDavid.)HEERE,wiemaginuwtent
verblijven?Wiemagwonenopuwheiligeberg?
2Wieoprechtwandelt,gerechtigheiddoetendewaarheid
spreektinzijnhart,
3Diemetzijntongnietlastert,diezijnnaastegeenkwaad
doetengeensmaadophemlaadt.
4Inwiensogeneenverachtelijkmensverachtwordt,maar
diedeHEEREvreest,eerthij.Diezweerttotzijneigen
onheil,ennietverandert.
5Diezijngeldnietuitgeeftomtewoekeren,engeen
beloningneemtvandeonschuldige,diezulkedingendoet,
zalnimmermeerwankelen.
HOOFDSTUK16
1(MichtamvanDavid.)Bewaarmij,oGod,wantopUstel
ikmijnvertrouwen.
2Mijnziel,gijhebttotdeHEEREgezegd:Gijzijtmijn
Heere;mijngoedheidstrektzichniettotUuit;
3Maaraandeheiligenendeaanzienlijkendieopdeaarde
zijn,inwiealmijnwelbehagenis.
4Hunsmartenzullengrootzijn,zijdieeenanderegod
achternalopen;Ikzalhunplengoffersvanbloedniet
brengen,enhunnamenzalIknietopMijnlippennemen.
5DeHEEREishetdeelvanmijnerfenisenvanmijnbeker;
Gijonderhoudtmijnlot.
6Deregelszijnmijinaangenameplaatsentoegevallen;ja,
ikhebeengoedeerfenis.
7IkzaldeHEEREloven,Diemijraadgegevenheeft;zelfs
mijnnierenonderwijzenmijindenacht.
8IksteldeHEEREvoortdurendvoorogen,wantHijisaan
mijnrechterhand,ikzalnietwankelen.
9Daaromismijnhartblijenverheugtmijneerzich;ook
zalmijnvleesrusteninhoop.
10WantGijzultmijnzielnietindehelachterlaten,enGij
zultniettoelatendatUwHeiligeontbindingziet.
11Gijzultmijhetpaddeslevenstonen;overvloedvan
vreugdeisinuwaangezicht,lieflijkheidisinuw
rechterhand,vooreeuwig.
HOOFDSTUK17
1(EengebedvanDavid.)Hoor,HEERE,dewaarheid,
luisternaarmijngeroep,neemmijngebedterore,datniet
voortkomtuitvalselippen.
2Laatmijnoordeeluituwaangezichtvoortkomen;laatuw
ogendedingenaanschouwendiegelijkzijn.
3Gijhebtmijnhartbeproefd,Gijhebtmijindenacht
bezocht,Gijhebtmijbeproefdennietsgevonden;ikheb
mijvoorgenomen,datmijnmondnietzalovertreden.
4Watdedadenvandemensenbetreft,doorhetwoordvan
uwlippenhebikmijbewaardvoordepadenvande
verderver.
5HoudmijntredenvastinUwsporen,opdatmijn
voetstappennietwankelen.
6IkroeptotU,wantGij,oGod,zultmijverhoren;neig
Uwoortotmij,enhoormijntaal.
7Toonuwwonderbaarlijkegoedertierenheid,Gij,Diedoor
uwrechterhandhenredt,dieopUvertrouwen,vanhendie
tegenhenopstaan.
8Behoedmijalsdeappelvanhetoog,verbergmijonder
deschaduwvanuwvleugels,
9Vandegoddelozendiemijonderdrukken,vanmijn
dodelijkevijandendiemijomsingelen.
10Zezijnopgesloteninhuneigenvet,methunmond
sprekenzehooghartig.
11Nuhebbenzijonsinonzevoetstappenomsingeld,hun
ogenhebbenzijopdeaardegericht,
12Zoalseenleeuwdiebegerigisnaarzijnprooi,enzoals
eenjongeleeuwdieopdeloerligtopverborgenplaatsen.
13Staop,HEERE,stelhemteleur,werphemneer;red
mijnzielvandegoddeloze,datisUwzwaard.
14VandemannendieUwhandzijn,HEERE,vande
mannenvandewereld,diehundeelhebbeninditleven,en
wierbuikGijvultmetUwverborgenschat;zijzijn
verzadigdvankinderen,enwaternogoveris,latenzijna
aanhunzuigelingen.
15Maarikzalingerechtigheiduwaangezicht
aanschouwen;alsikontwaak,wordikverzadigdmetuw
gelijkenis.
HOOFDSTUK18
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid,de
dienaarvandeHEERE,dietotdeHEEREdewoordenvan
ditliedsprak,tendagedatdeHEEREhemverlosteuitde
handvanalzijnvijandenenuitdehandvanSaul.Enhij
zei:)IkzalUliefhebben,HEERE,mijnsterkte.
2DeHEEREismijnrots,mijnvestingenmijnbevrijder,
mijnGod,mijnsterkte,opUvertrouwik,mijnschild,de
hoornmijnsheils,mijnburcht.
3IkroepdeHEEREaan,Dieteprijzenis;danwordikvan
mijnvijandenverlost.
4Deangstenvandedoodhaddenmijomringd,destromen
vangoddelozenjoegenmijangstaan.
5Debandenvandehelomringdenmij,destrikkenvande
doodhieldenmijtegen.

PSALMEN
6InmijnbenauwdheidriepikdeHEEREaan,enrieptot
mijnGod.Hijhoordemijnstemvanuitzijntempel,enmijn
hulpgeroepbereiktezijnoren.
7Toenbeefdeenbeefdedeaarde;ookdefundamentenvan
debergenbeefdenenwerdengeschud,omdatHijtoornig
was.
8Erkwamrookuitzijnneusgaten,enuitzijnmondkwam
verterendvuur;kolenwerdenerdoorontstoken.
9Hijboogdehemelneerendaaldeaf,enduisterniswas
onderZijnvoeten.
10EnHijreedopeencherubenvloog;ja,Hijvloogopde
vleugelsvandewind.
11Deduisternisheefthijtotzijnschuilplaatsgemaakt;
rondomhemwarendonkerewaterenendikkewolkenaan
dehemel.
12DoordehelderheiddievoorHemwas,trokkenzijn
dikkewolkenvoorbij,hagelstenenenvurigekolen.
13ToenlietdeHEEREhetgedonderindehemelhoren,en
deAllerhoogstelietZijnstemhoren;erkwamen
hagelstenenenvurigekolen.
14Hijschootzijnpijlenafenverstrooidehen;hijschoot
bliksemschichtenafenverpletterdehen.
15Toenwerdendewaterwegenzichtbaarende
fundamentenvandewereldwerdenontdektdoorUw
dreiging,HEERE,doordeademuitUwneus.
16Hijheeftvanbovengezonden,Hijheeftmijgehaald,
Hijheeftmijuitgrotewaterengetrokken.
17Hijheeftmijgeredvanmijnsterkevijand,vanmijn
haters,wantzijwarensterkerdanik.
18Zijhebbenmijbeschermdopdedagvanmijn
ondergang,maardeHEEREwasmijnSteun.
19Hijleiddemijnaareenruimeplaats,hijreddemij,
omdathijlustaanmijhad.
20DeHEEREvergoldmijovereenkomstigmijn
gerechtigheid,overeenkomstigdereinheidvanmijn
handenvergoldHijmij.
21WantikhebdewegenvandeHEEREgehoudenenben
nietgoddeloosvanmijnGodafgeweken.
22Wantalzijnbepalingenwarenvoormijnaangezicht,en
ikhebzijnverordeningennietvanmijafgewend.
23OokikwasoprechtvoorHemenikhebmijbewaard
voormijnongerechtigheid.
24DaaromheeftdeHEEREmijvergoldenovereenkomstig
mijngerechtigheid,overeenkomstigdereinheidvanmijn
handenvoorZijnogen.
25VoordegoedertierenezultGijbarmhartigzijn;voorde
oprechtezultGijoprechtzijn;
26Bijdereinenzultgijreinzijn,enbijdeverkeerdenzult
gijverkeerdzijn.
27WantGijzulthetverdruktevolkverlossen,maarde
hogeblikkenzultGijvernederen.
28WantGijzultmijnlampdoenoplichten;deHEERE,
mijnGod,zalmijnduisternisverlichten.
29WantmetUbenikdooreenbendeheengerend,enmet
mijnGodbenikovereenmuurgesprongen.
30Godswegisvolmaakt;hetwoordvandeHEEREis
zuiver;HijiseenschildvoorallendieopHemvertrouwen.
31WantwieisGodbehalvedeHEERE?Enwieiseenrots
behalveonzeGod?
32HetisGoddiemijmetkrachtomgordtenmijnweg
volmaaktmaakt.
33Hijmaaktmijnvoetenalsdievanhinden,endoetmij
opmijnhoogtenstaan.
34Hijleertmijnhandendestrijd,zodateenstalenboog
doormijnarmenwordtgebroken.
35OokhebtGijmijhetschilduwsheilsgegeven,Uw
rechterhandheeftmijondersteund,enUw
zachtmoedigheidheeftmijgrootgemaakt.
36Gijhebtmijnschredenondermijruimgemaakt,zodat
mijnvoetennietwankelen.
37Ikhebmijnvijandenachtervolgdeningehaald,enIk
bennietteruggekeerd,totdatzijverdelgdwaren.
38Ikhebhenzoverwonddatzijnietmeerkondenopstaan;
zijzijnondermijnvoetengevallen.
39WantGijhebtmijomgordmetkrachtvoordestrijd;Gij
hebtondermijdoenbuigenwietegenmijopstonden.
40Uhebtmijdenekvanmijnvijandengegeven,zodatik
hendiemijhaten,kanvernietigen.
41Zijriepen,maarerwasniemanddiehenredde;zij
riepentotdeHEERE,maarHijantwoorddehunniet.
42Toenverpulverdeikhenalsstofindewind,ikwierp
henwegalsvuilopdestraten.
43Gijhebtmijbevrijduitdetwistenvanhetvolk,enGij
hebtmijaangesteldtothoofdderheidenvolken;eenvolk
datiknietkende,zalMijdienen.
44ZodrazijvanMijhoren,zullenzijMijgehoorzamen;de
vreemdelingenzullenzichaanMijonderwerpen.
45Devreemdelingenzullenverdwijnen,enzijzullenbang
zijnuithunbeslotenplaatsen.
46DeHEEREleeft,geloofdzijmijnRots,endeGodvan
mijnheilzijgeprezen.
47HetisGoddiemijwreektenhetvolkaanmij
onderwerpt.
48Hijredtmijvanmijnvijanden;ookverhoogtGijmij
bovenhendietegenmijopstaan;Gijhebtmijbevrijdvan
demanvangeweld.
49DaaromzalikU,HEERE,lovenonderdeheidenvolken,
enUwNaampsalmenzingen.
50Hijschenktzijnkoninggroteverlossing,enbewijst
barmhartigheidaanzijngezalfde,aanDavidenaanzijn
nageslacht,vooreeuwig.
HOOFDSTUK19
1(Voordekoorleider.EenpsalmvanDavid.)Dehemelen
verkondigendeeervanGod,enhetuitspanselverkondigt
hetwerkvanzijnhanden.
2Dedagverkondigtspraakaandedag,endenacht
verkondigtkennisaandenacht.
3Erisgeenspraakoftaal,waarhunstemnietgehoord
wordt.
4Hunlijngaatuitoverdegeheleaarde,enhunwoorden
totaanheteindederwereld.InhenheeftHijeententgezet
voordezon,
5Dieisalseenbruidegomdieuitzijnslaapkamerkomten
zichverheugtalseensterkemanomzijnwedloopte
rennen.
6Zijnoorsprongisaanheteindevandehemel,enzijn
omloopistotaanheteindeervan;nietsisverborgenvoor
zijnhitte.
7DewetvandeHEEREisvolmaakt,zijbekeertdeziel;
hetgetuigenisvandeHEEREisbetrouwbaar,zijgeeft
wijsheidaandeeenvoudigen.

PSALMEN
8DeverordeningenvandeHEEREzijnrechtenverheugen
hethart;hetgebodvandeHEEREisreinenverlichtde
ogen.
9DevrezedesHerenisreinenblijftvooreeuwig;de
oordelendesHerenzijnwaarachtigenaltoosrechtvaardig.
10Kostbaarderzijnzedangoud,ja,danveelfijngoud,
zoeterdanhoningenhoningraat.
11Ooklaatuwdienaarzichhierdoorvermanen,enwieze
naleeft,zalrijkelijkbeloondworden.
12Wiekentzijnafdwalingen?Reinigmijvande
verborgenovertredingen.
13Houdookuwdienaarafvanhoogmoedigezonden;laat
dienietovermijheersen;danzalikoprechtzijnen
onschuldigaandegroteovertreding.
14Laatdewoordenvanmijnmondendeoverdenkingen
vanmijnhartwelgevalligzijninuwogen,HEERE,mijn
rotsenmijnverlosser.
HOOFDSTUK20
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid.)De
HEEREantwoordeuindedagderbenauwdheid;deNaam
vandeGodvanJakobbeschermeu;
2Zenduhulpuithetheiligdom,enversterkuuitSion;
3Gedenkaluwoffersenaanvaarduwbrandoffer,Sela.
4Doewatuwhartugebiedt,endoealuwraadtenuitvoer.
5Wijzullenonsverheugeninuwheil,enindenaamvan
onzeGodzullenwijonzebanierenopheffen.Mogede
HEEREaluwgebedenvervullen.
6NuweetikdatdeHEEREZijngezalfdeverlost;Hijzal
hemverhorenvanuitZijnheiligehemel,metdeheilzame
krachtvanZijnrechterhand.
7Sommigenvertrouwenopstrijdwagens,anderenop
paarden,maarwijzullendenaamvandeHEERE,onze
God,ingedachtenhouden.
8Zijzijngevallenengevallen,maarwijzijnopgestaanen
staanrechtop.
9Red,HEER,laatdekoningnaaronsluisterenalswij
roepen.
HOOFDSTUK21
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid.)De
koningzalzichverheugenoveruwsterkte,HEERE,en
hoezeerzalhijzichverheugenoveruwheil.
2Gijhebthemgegevenwatzijnhartverlangt,enhet
verzoekvanzijnlippenhebtGijnietonthouden.Selah.
3WantGijverhoedthemmetdezegeningenvanhetgoede:
Gijzeteenkroonvanzuivergoudopzijnhoofd.
4HijheeftvanUgevraagdomleven,enUhebthethem
gegeven,lengtevandagen,vooreeuwigenaltijd.
5Grootiszijneerdooruwheil;eerenmajesteithebtGij
aanhemgegeven.
6WantGijhebthemgezegendtotineeuwigheid;Gijhebt
hemzeerverheugddoorUwaangezicht.
7WantdekoningvertrouwtopdeHEERE,endoorde
goedertierenheidvandeAllerhoogstezalhijnietwankelen.
8Uwhandzalaluwvijandenvinden;uwrechterhandzal
vindenwieuhaten.
9Gijzulthenmakenalseenvurigeovententijdevanuw
toorn;deHEEREzalhenverslindeninZijntoorn,enhet
vuurzalhenverteren.
10HunvruchtzultGijvandeaardewegvagen,enhun
nageslachtvanonderdemensenkinderen.
11Wantzijhebbenkwaadtegenuberaamd,zijhebbeneen
kwaadplanbedacht,datzijnietkunnenuitvoeren.
12DaaromzultGijhenderugdoentoekeren,wanneerGij
UwpijlenopUwpezengereedzultmakenvoorhun
aangezicht.
13VerhefU,HEERE,inUwkracht;danzullenwijzingen
enUwmachtprijzen.
HOOFDSTUK22
1(VoordeopperzangmeesteropAijelethSahar.Eenpsalm
vanDavid.)MijnGod,mijnGod,waaromhebtGijmij
verlaten?WaaromzijtGijzovervanmijnhulp,vande
woordenvanmijngebrul?
2MijnGod,ikroepoverdag,maarUhoortniet,en's
nachts,enikzwijgniet.
3MaarGijzijtheilig,Gij,diedelofzangenvanIsraël
bewoont.
4OnzevaderenhebbenopUvertrouwd;zijhebbenopU
vertrouwd,enUhebthengered.
5ZijriepentotUenwerdengered;zijvertrouwdenopU
enwerdennietbeschaamd.
6Maarikbeneenwormengeenmens,eensmaadvande
mensenenverachtdoorhetvolk.
7Allendiemijzien,bespottenmij;zijstekendelipuit,zij
schuddenhethoofd,zeggende:
8HijvertrouwdeeropdatdeHEEREhemzouverlossen;
laatHijhemverlossen,wantHijhadbehageninhem.
9MaarUbenthetdiemijuitdemoederschoothebt
gehaald;Uhebtmijhoopgegeven,toeniknogaandeborst
vanmijnmoederlag.
10VandemoederschootafbenikopUgeworpen;vande
buikvanmijnmoederafbentUmijnGod.
11Blijfnietvervanmij,wantdenoodisnabij,eneris
niemanddiehelpt.
12Velestierenhebbenmijomringd,machtigestierenvan
Basanhebbenmijomsingeld.
13Zekekenmijmetopenmondaan,alseen
verscheurendeenbrullendeleeuw.
14Alswaterbenikuitgestort,enalmijnbeenderenzijn
ontwricht;mijnhartisalswas,hetisgesmolteninhet
middenvanmijningewanden.
15Mijnkrachtisverdordalseenpotscherf,mijntong
kleeftaanmijngehemelte.Gijhebtmijinhetstofdes
doodsgebracht.
16Wanthondenhebbenmijomringd,eenbende
boosdoenersheeftmijomsingeld,zijhebbenmijnhanden
envoetendoorboord.
17Almijnbeenderenkaniktellen:zekijkenenstarennaar
mij.
18Zijverdelenmijnklerenonderelkaarenwerpenhetlot
overmijngewaad.
19Maarweesnietvervanmij,HEERE!mijnSterkte,kom
mijsneltehulp.
20Redmijnzielvanhetzwaard,mijnlievelinguitde
machtvandehond.
21Redmijuitdemuilvandeleeuw,wantvandehorens
vandeeenhoornshebtGijmijverhoord.
22Ikzaluwnaamaanmijnbroedersverkondigen;inhet
middenvandegemeentezalikuloven.

PSALMEN
23GijdiedeHEEREvreest,looftHem;gijallen,
nageslachtvanJakob,verheerlijktHem;envreestHem,gij
allen,nageslachtvanIsraël.
24WantHijheeftdeellendevandeellendigenietveracht,
nochverafschuwd;enHijheeftZijnaangezichtvoorhem
nietverborgen;maaralsdietotHemriep,hoordeHij.
25MijnlofzaloverUzijnindegrotevergadering;ikzal
mijngeloftenbetalenvoordeogenvanhendieHem
vrezen.
26Dezachtmoedigenzullenetenenverzadigdworden,zij
zullendeHEEREloven,dieHemzoeken;uwhartzal
eeuwigleven.
27Alleeindenderaardezullenhetgedenkenenzichtotde
HEEREbekeren;enallegeslachtenderheidenvolken
zullenvoorUnederbuigen.
28WanthetkoningschapisvandeHEERE,enHijisde
Heerseroverdeheidenvolken.
29Allendievetzijnopdeaarde,zullenetenenaanbidden;
allendieinhetstofzijnneergedaald,zullenzichvoorHem
neerbuigen;enniemandkanzijneigenzielinlevenhouden.
30HetnageslachtzalHemdienen,hetzalvoordeHEERE
gerekendworden,vooreengeneratie.
31Zijzullenkomenenaanhetvolkdatgeborenzal
worden,zijngerechtigheidverkondigen,dathijditgedaan
heeft.
HOOFDSTUK23
1(EenpsalmvanDavid.)DeHEEREismijnHerder,mij
zalnietsontbreken.
2Hijlaatmijrusteningrazigeweiden;Hijvoertmijnaar
vredigwater.
3Hijverkwiktmijnziel,Hijleidtmijinderechtesporen,
omwillevanzijnNaam.
4Algaikookdooreendalvoldiepeduisternis,ikvrees
geenkwaad,wantGijzijtbijmij;UwstokenUwstaf,die
vertroostenmij.
5Gijmaaktvoormijdetafelgereed,voordeogenvan
mijnvijanden;Gijzalftmijnhoofdmetolie,mijnbeker
vloeitover.
6Ja,goedheidengoedertierenheidzullenmijvolgenalde
dagenvanmijnleven;enikzalinhethuisvandeHEERE
wonentotineeuwigheid.
HOOFDSTUK24
1(EenpsalmvanDavid.)DeaardeisvandeHEEREenal
watdaaropis,dewereldendiedaaropwonen.
2WantHijheefthaaropdezeeëngegrondvestenopde
stromenbevestigd.
3WiemagdebergvandeHEEREbeklimmen,wiemag
staaninzijnheiligeplaats?
4Diereinisvanhandenenzuivervanhart,diezijnziel
nietophefttotvalsheid,ennietbedrieglijkzweert.
5HijzaldezegenvandeHEEREontvangen,en
gerechtigheidvandeGodvanzijnheil.
6DitishetgeslachtvanhendieHemzoeken,dieUw
aangezichtzoeken,oJakob.Sela.
7Heftuwhoofdenop,opoorten,enverheftu,eeuwige
deuren,danzaldeKoningdererebinnengaan.
8WieisdezeKoningderere?DeHEERE,sterken
geweldig,deHEERE,geweldigindestrijd.
9Heftuwhoofdenop,opoorten,heftzeop,oeeuwige
deuren,endeKoningdererezalbinnengaan.
10WieisdezeKoningderere?DeHEEREder
heerscharen,HijisdeKoningderere.Selah.
HOOFDSTUK25
1(EenpsalmvanDavid.)TotU,HEERE,hefikmijnziel
op.
2MijnGod,ikvertrouwopU;laatmijnietbeschaamd
worden,latenmijnvijandennietovermijzegevieren.
3Ja,laatniemandbeschaamdwordendieUdient;laten
beschaamdwordenwiezonderredenovertreden.
4Maakmij,HEERE,Uwwegenbekend,leermijUw
paden.
5Leidmijinuwwaarheidenleermij,wantubentdeGod
vanmijnheil;opuhoopikheeldedag.
6Denkaanuwbarmhartigheden,HEERE,enaanuw
goedertierenheden,wantdiezijnervanoudsher.
7Denknietaandezondenvanmijnjeugd,nochaanmijn
overtredingen;gedenkmijovereenkomstiguw
goedertierenheid,omuwgoedheid,HEERE.
8GoedenwaarachtigisdeHEERE;daaromzalHij
zondaarsaangaandedewegonderwijzen.
9Hijzaldezachtmoedigenleideninhetrecht,enHijzal
dezachtmoedigenzijnwegleren.
10AldepadenvandeHEEREzijngoedertierenheiden
trouwvoorhendieZijnverbondenZijngetuigenissenin
achtnemen.
11Omuwsnaamswil,HEERE,vergeefmijn
ongerechtigheid,wantdieisgroot.
12WieisdemandiedeHEEREvreest?HemzalHij
onderwijzenopdewegdieHijzalverkiezen.
13Zijnzielzalinvredewonen,enzijnnageslachtzalde
aardebezitten.
14DesHEERENgeheimisvoorhen,dieHemvrezen;en
HijzalhunZijnverbondbekendmaken.
15MijnogenzijnvoortdurendgerichtopdeHEERE,want
Hijzalmijnvoetenuithetnetrukken.
16BekeerUtotmijenweesmijgenadig,wantikben
eenzaamenellendig.
17Debenauwdhedenmijnshartenzijngroot;verlosmijuit
mijnangsten.
18Zienaarmijnellendeenmijnpijn,envergeefalmijn
zonden.
19Kijkeensnaarmijnvijanden,wantzijzijntalrijkenzij
hatenmijmeteengrotehaat.
20Behoedtochmijnzielenredmij;laatmijniet
beschaamdworden,wantopUvertrouwik.
21Laatoprechtheidenintegriteitmijbehoeden,wantik
verwachtU.
22VerlosIsraël,oGod,uitalzijnbenauwdheden.
HOOFDSTUK26
1(EenpsalmvanDavid.)Richtmij,HEERE,wantik
wandelinmijnoprechtheid,ikvertrouwopdeHEERE,
daaromzaliknietwankelen.
2Onderzoekmij,HEERE,enbeproefmij;toetsmijn
nierenenmijnhart.
3WantUwgoedertierenheidisvoormijnogen,enik
wandelinUwwaarheid.

PSALMEN
4Ikganietommetijdelelieden,enikganietommet
huichelaars.
5Ikhaatdegemeenschapvankwaaddoeners,enmetde
goddelozenwiliknietzitten.
6Ikzalmijnhandeninonschuldwassen;zozalikuw
altaaromringen,HEERE;
7opdatikmetdankzeggingaluwwonderenmag
verkondigenenvertellen.
8HEERE,ikhebliefgehaddewoningvanuwhuis,de
plaatswaaruweerwoont.
9Verzamelmijnzielnietmetdezondaars,enmijnleven
nietmetdebloeddorstigemannen.
10Inwienshandenonheilis,enhunrechterhandvol
geschenken.
11Maarikzalinmijnintegriteitwandelen;verlosmijen
weesmijgenadig.
12Mijnvoetstaatopeeneffenplaats;indebijeenkomsten
zalikdeHEEREprijzen.
HOOFDSTUK27
1(EenpsalmvanDavid.)DeHEEREismijnlichtenmijn
heil,voorwiezouikvrezen?DeHEEREisdesterkte
mijnslevens,voorwiezouikbangzijn?
2Toendegoddelozen,mijnvijandenenmijntegenstanders,
opmijafkwamenommijnvleesopteeten,struikeldenzij
envielen.
3Allegertzicheenlegertegenmij,mijnhartvreestniet;al
breektereenoorlogtegenmijuit,daarinblijfikvol
vertrouwen.
4EéndinghebikvandeHEEREverlangd,datzalik
zoeken:datikaldedagenvanmijnleveninhethuisvande
HEEREmagwonen,omdeliefelijkheidvandeHEEREte
aanschouwenenteonderzoekeninZijntempel.
5WanttentijdevandebenauwdheidzalHijmijverbergen
inZijntent,inhetverborgenevanZijntentzalHijmij
verbergen;Hijzalmijzettenopeenrots.
6Nuzalmijnhoofdzichverheffenbovenmijnvijanden
rondommij;daaromzalikinzijntentvreugdeoffers
brengen;ikzalzingen,ja,ikzalpsalmenzingenvoorde
HEERE.
7Hoor,HEERE,wanneerikroepmetmijnstem;weesmij
tochgenadigenantwoordmij.
8ToenGijzeide:Zoekmijnaangezicht,zeimijnharttotU:
Uwaangezicht,HEERE,wilikzoeken.
9VerbergUwaangezichtnietvoormij,verwerpUw
dienaarnietintoorn;UbentmijtoteenHelpergeweest,
verlaatmijnietenverlaatmijniet,Godmijnsheils.
10Wanneermijnvaderenmijnmoedermijverlaten,zalde
HEERmijaannemen.
11Leermij,HEERE,uwweg,leidmijopeeneffenpad,
ommijnvijandenteontzien.
12Geefmijnietoveraandewilvanmijnvijanden,want
valsegetuigenenmensendiewreedheiduitblazen,staan
tegenmijop.
13Ikzouverlamdzijn,alsikniethadgeloofddegoedheid
vandeHEEREtezieninhetlandvandelevenden.
14WachtopdeHEERE,weessterkenHijzaluwhart
sterkmaken.Wacht,zegik,opdeHEERE.
HOOFDSTUK28
1(EenpsalmvanDavid.)TotUroepik,HEERE,mijn
Rots;weesnietstiltegenovermij;opdatiknietwordeals
hendieindekuilnederdalen,indienGijustiltegenover
mijhoudt.
2Hoordestemvanmijnsmekingen,wanneeriktotUroep,
wanneerikmijnhandenophefnaaruwheiligetempel.
3Trekmijnietwegmetdegoddelozenendewerkersvan
ongerechtigheid,diemethunnaastevanvredespreken,
maarkwaadisinhunhart.
4Geefhunovereenkomstighundadenenovereenkomstig
deslechtheidvanhunzwoegen;geefhunnaarhetwerkvan
hunhanden;geefhunwatzijverdienen.
5OmdatzijdewerkenvandeHEEREnietachten,noch
hetwerkvanZijnhanden,zalHijhentegronderichtenen
nietopbouwen.
6GeprezenzijdeHEERE,wantHijheeftmijnluide
smekingengehoord.
7DeHEEREismijnkrachtenmijnschild;opHemheeft
mijnhartvertrouwdenikbengeholpen.Daaromismijn
hartzeerverheugdenzalikHemmetmijnliedloven.
8DeHEEREishunsterkte,HijisdeheilssterktevanZijn
gezalfde.
9VerlosUwvolkenzegenUwerfdeel;weidhenen
verhooghenvooreeuwig.
HOOFDSTUK29
1(EenpsalmvanDavid.)GeeftdeHEERE,gijmachtigen,
geeftdeHEEREeerensterkte.
2GeefdeHEEREdeeerdieZijnNaamtoekomt,aanbid
deHEEREinheiligeschoonheid.
3DestemvandeHEEREisopdewateren;deGodder
heerlijkheiddondert;deHEEREisopvelewateren.
4DestemvandeHEEREismachtig,destemvande
HEEREisvolmajesteit.
5DestemvandeHEEREbreektdeceders,ja,deHEERE
breektdecedersvandeLibanon.
6Hijlaatzeookhuppelenalseenkalf,deLibanonende
Sirjonalseenjongeeenhoorn.
7DestemvandeHEEREsplijtdevlammenvanhetvuur.
8DestemvandeHEEREdoetdewoestijnbeven,de
HEEREdoetdewoestijnvanKadesbeven.
9DestemvandeHEEREdoetdehindenwerpenen
ontdektdewouden;eninZijntempelspreektiedervan
Zijnheerlijkheid.
10DeHEEREzeteltbovendevloed;ja,deHEEREzetelt
alsKoningvooreeuwig.
11DeHEEREzalZijnvolksterktegeven,deHEEREzal
Zijnvolkzegenenmetvrede.
HOOFDSTUK30
1(Eenpsalmenliedbijdeinwijdingvanhethuisvan
David.)IkwilUroemen,HEERE,wantGijhebtmij
verhoogdenhebtmijnvijandennietovermijdoenjuichen.
2HEERE,mijnGod,ikhebtotUgeroepen,enGijhebt
mijgenezen.
3HEERE,Gijhebtmijnzieluithetgrafdoenopstaan;Gij
hebtmijinhetlevengehouden,opdatiknietindekuilzou
nederdalen.

PSALMEN
4ZingvoordeHEERE,gijdieHemliefhebt,enloofHem
tergedachtenisaanZijnheiligheid.
5Wantzijntoornduurtslechtseenogenblik,bijzijn
welbehagenishetleven;hetgeweenduurtdehelenacht,
maarindemorgenisergejuich.
6Eninmijnvoorspoedzeiik:Ikzalnooitwankelen.
7HEERE,doorUwwelbehagenhebtGijmijnbergsterk
gemaakt;GijhebtUwaangezichtverborgen,zodatik
verschriktwerd.
8IkhebtotUgeroepen,HEERE,entotdeHEEREhebik
gesmeekt.
9Watvoorvoordeeliserinmijnbloed,alsikindekuil
daal?ZalhetstofUloven,zalhetUwwaarheid
verkondigen?
10Hoor,HEERE,enweesmijgenadig;HEERE,wees
mijnHelper.
11Gijhebtmijnrouwineenreiveranderd;Gijhebtmijn
rouwkleeduitgedaanenmijmetvreugdeomgord;
12OpdatmijneerUpsalmzinge,ennietzwijg.HEERE,
mijnGod,ikzalUlovenineeuwigheid.
HOOFDSTUK31
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid.)Op
U,HEERE,vertrouwik;laatmijnimmermeerbeschaamd
worden;redmijinUwgerechtigheid.
2NeigUwoortotmij,redmijspoedig;weesGijmijn
sterkerots,toteenschuilplaats,ommijteredden.
3WantGijzijtmijnrotsenmijnvesting;daarom,leiden
bestuurmijterwillevanUwNaam.
4Trekmijuithetnetdatzijheimelijkvoormijhebben
gelegd,wantGijzijtmijnsterkte.
5InUwhandbeveelikmijngeest;Gijhebtmijverlost,
HEERE,Godderwaarheid.
6Ikhebeenhekelaanhendieleugenachtige,ijdeledingen
vereren,maarikvertrouwopdeHEERE.
7Ikzalmijverblijdenenmijverheugeninuw
goedertierenheid,wantuhebtmijnbenauwdheid
opgemerkt,uhebtmijnzielindebenauwdhedengekend;
8EnGijhebtmijnietindehandvandevijandopgesloten;
Gijhebtmijnvoetenineengroteruimtegezet.
9Weesmijgenadig,HEERE,wantikbeninnood;mijn
oogisverteerddoorverdriet,ja,mijnzielenmijn
ingewanden.
10Wantmijnlevengaatdoorinrouw,enmijnjarenin
zuchten;mijnkrachtbezwijktvanwegemijn
ongerechtigheid,enmijnbeenderenzijnverteerd.
11Ikwaseensmaadvooralmijnvijanden,maarvooral
voormijnburen,eneenschrikvoormijnbekenden;wie
mijbuitenzagen,vluchttenvoormij.
12Ikbenvergetenalseendode,uithethartvandemensen,
alseengebrokenvat.
13Wantikhebdelastervanvelengehoord,angstwas
overal;zijberaamdensameneenplantegenmij,zij
beraamdeneenplanommijnaarhetleventestaan.
14MaarikhebopUvertrouwd,HEERE;ikhebgezegd:
GijzijtmijnGod.
15MijntijdenzijninUwhand;verlosmijuitdehandvan
mijnvijanden,envanmijnvervolgers.
16LaatUwaangezichtoverUwdienaarlichten;verlosmij,
omwillevanUwgoedertierenheid.
17Laatmijnietbeschaamdworden,HEERE,wantikheb
Uaangeroepen.Laatdegoddelozenbeschaamdworden,en
laathenzwijgeninhetgraf.
18Laatdeleugenachtigelippentotzwijgenworden
gebracht,diemethoonenverachtinglasterlijkedingen
sprekenoverderechtvaardigen.
19HoegrootishetgoeddatGijhebtweggelegdvoorhen
dieUvrezen,datGijgedaanhebtvoorhendieopU
vertrouwen,voorhetaangezichtvandemensenkinderen!
20Gijzultzeinhetgeheimvanuwaangezichtverbergen
voordehoogmoedvandemensen;Gijzultzeinhet
geheimbewarenineentent,voordetwistdertongen.
21GeprezenzijdeHEERE,wantHijheeftmijineen
sterkestadZijnwonderbaregoedertierenheidbewezen.
22Wantinmijnhaasthebikgezegd:Ikbenvanvooruw
ogenafgesneden.Tochhebtumijnluidesmekingen
gehoord,toeniktoturiep.
23HebtdeHEERElief,alzijngunstgenoten,wantde
HEEREbewaartdegelovigenenvergeldtrijkelijkwie
hoogmoedigis.
24Weessterk,danzalHijuwhartsterken,uallendieop
deHEEREhoopt.
HOOFDSTUK32
1(EenpsalmvanDavid,Maschil.)Welzaligishijwiens
overtredingvergeven,wienszondebedektis.
2Welzaligisdemens,aanwiedeHEEREde
ongerechtigheidniettoerekent,eninwiensgeestgeen
bedrogis.
3Toenikzweeg,werdenmijnbottenouddoormijngebrul,
deheledaglang.
4WantdagennachtwasUwhandzwaaropmij;mijn
zweetisveranderdinzomerdroogte.Selah.
5IkhebmijnzondeaanUbekend,enmijn
ongerechtigheidhebiknietverborgen.Ikhebgezegd:Ik
zalmijnovertredingenaandeHEEREbelijden;enGijhebt
deongerechtigheidmijnerzondevergeven.Selah.
6Wantditzaliederheiligetotubiddententijdedatu
gevondenwordt.Voorzeker,zelfsdestortvloedvan
geweldigewaterenzalhemnietnaderen.
7Gijzijtmijnschuilplaats;Gijzultmijbehoedenvoor
benauwdheid;Gijzultmijomringenmetgezangenvan
bevrijding.Selah.
8Ikzaluonderwijzenenulerenaangaandedewegdieu
moetgaan;IkzaluleidenmetMijnoog.
9Weesnietalseenpaardofalseenmuildier,diegeen
verstandhebben.Zemoetenhunbekmettoomenbit
beteugelen,anderskunnenzebijjekomen.
10Degoddelozetreftveelsmarten,maarwieopde
HEEREvertrouwt,hemzaldegoedertierenheidomringen.
11VerblijduindeHEEREenverheugu,gij
rechtvaardigen,enjuich,alleoprechtenvanhart.
HOOFDSTUK33
1VerheuguindeHEERE,gijrechtvaardigen,wanteen
lofzangisliefelijkvoordeoprechten.
2LooftdeHEEREmetdeharp,zingvoorHemmetdeluit
enhettiensnariginstrument.
3Zingvoorhemeennieuwlied,speelerbehendigoplos,
metveelgeluid.

PSALMEN
4WanthetwoordvandeHEEREiswaarachtig,enalZijn
werkenwordeninwaarheidgedaan.
5Hijheeftgerechtigheidenrechtlief;deaardeisvolvan
hetgoedevandeHEERE.
6DoorhetwoordvandeHEEREzijndehemelengemaakt,
endoordeGeestvanZijnmondheelhunleger.
7Hijverzamelthetwatervandezeealseenhoop,Hijlegt
dedieptenweginvoorraadschuren.
8LaatheeldeaardeontzaghebbenvoordeHEER,laatalle
bewonersvandewereldontzagvoorhemhebben.
9WantHijsprak,enhetwaser;Hijgebood,enhetstond
er.
10DeHEEREmaaktderaadderheidenvolkenteniet;Hij
verijdeltdeplannendernatiën.
11DeraadvandeHEEREbestaatvooreeuwig,de
gedachtenvanZijnhartvangeneratieopgeneratie.
12Gezegendishetvolk,waarvandeHEEREdeGodis,
hetvolkdatHijtotZijneigendomheeftuitgekozen.
13DeHEEREkijktuitdehemel,Hijslaatalle
mensenkinderengade.
14Vanuitzijnwoonplaatsziethijneeropallebewoners
vandeaarde.
15Hijvormthunhartengelijkvormig,Hijletopalhun
werken.
16Geenkoningwordtgereddooreengrootleger,eneen
heldwordtnietgereddoorgrotesterkte.
17Eenpaardiseenijdelbezitvoorredding;ookalishet
zosterk,hetzalniemandredden.
18Zie,hetoogvandeHEEREisophendieHemvrezen,
ophendieopZijngoedertierenheidhopen;
19Omhunzieltereddenvandedood,enheninhetleven
tehoudenintijdenvanhongersnood.
20OnzezielverwachtdeHEERE;Hijisonzehulpenons
schild.
21WantonshartzalzichinHemverheugen,omdatwijop
zijnheiligeNaamhebbenvertrouwd.
22Laat,HEERE,Uwgoedertierenheidoveronszijn,gelijk
alswijopUhopen.
HOOFDSTUK34
1(EenpsalmvanDavid,toenhijzichvoorAbimelech
omkeerde,enhijhemwegjoeg.)IkzaldeHEEREteallen
tijdeprijzen;zijnlofzalvoortdurendinmijnmondzijn.
2MijnzielzalzichberoemenindeHEERE;de
ootmoedigenzullenhethorenenzichverheugen.
3MaaksamenmetmijdeHEEREgroot,enlatenwij
samenZijnNaamverheerlijken.
4IkzochtdeHEERE,enHijantwoorddemij,enHij
verlostemijuitalmijnangsten.
5ToenzijnaarHemkeken,straaldenzijvanvreugdeen
schaamdenhungezichtnietmeer.
6Dezearmemanriep,endeHEEREhoordehemenredde
hemuitalzijnbenauwdheden.
7DeEngelvandeHEERElegertzichrondomhendie
Hemvrezen,enredthen.
8ProefenziedatdeHEEREgoedis;welzaligdemensdie
opHemvertrouwt.
9VreestdeHEERE,gijZijngunstgenoten,wanterisgeen
gebrekvoorhendieHemvrezen.
10Dejongeleeuwenhebbengebrekenlijdenhonger,maar
wiedeHEEREzoeken,zullengeengebrekhebben.
11Komt,kinderen,luistertnaarmij;ikzaludevrezedes
Herenleren.
12Wieisdemandiehetlevenbegeertenveledagen
liefheeftomhetgoedetezien?
13Bewaaruwtongvoorhetkwaad,enuwlippenvoorhet
sprekenvanbedrog.
14Blijfwegvanhetkwaadendoehetgoede;zoekde
vredeenjaagdiena.
15DeogenvandeHEEREzijnopderechtvaardigen,en
Zijnorenluisterennaarhunhulpgeroep.
16HetaangezichtvandeHEEREistegenhendiekwaad
doen,omdeherinneringaanhenvandeaardeuitteroeien.
17Derechtvaardigenroepen,endeHEEREhoort,enHij
redthenuitalhunbenauwdheden.
18DeHEEREisnabijdegebrokenenvanhart,enHij
verlostdeverslagenenvangeest.
19Talrijkzijndeellendenvanderechtvaardige,maaruit
datallesredtdeHEEREhem.
20Hijbewaartalzijnbeenderen;nietéénervanwordt
gebroken.
21Hetkwaadzaldegoddelozendoden,enwiede
rechtvaardigenhaten,zullenverwoestworden.
22DeHEEREverlostdezielvanZijndienaren;en
niemandvanhendieopHemvertrouwen,zalverwoest
worden.
HOOFDSTUK35
1(EenpsalmvanDavid.)HEERE,voermijnrechtszaak
methendiemetmijtwisten;strijdtegenhendietegenmij
strijden.
2Grijpschildenrondselenstaopommijtehelpen.
3Trekdespeereruitensluitdewegafvoormijn
vervolgers.Zegtegenmijnziel:Ikbenuwheil.
4Latenzijbeschaamdenteschandewordendiemijnziel
zoeken;latenzijterugdeinzenenteschandewordendie
mijnkwaadberamen.
5Laathenalskafwordenvoordewind,enlaatdeEngel
vandeHEEREhennajagen.
6Laathunwegdonkerengladzijn,enlaatdeEngelvan
deHEEREhenvervolgen.
7Wantzonderredenhebbenzijhunnetvoormij
verborgenineenkuil,diezijzonderredenvoormijnziel
hebbengegraven.
8Laathetverderfhemonverhoedsoverkomen,enlaathet
netdathijverborgenheeft,hemzelfvangen;laathijindat
verderfvallen.
9EnmijnzielzalzichverheugenindeHEERE,zijzal
zichverblijdenoverZijnheil.
10Almijnbeenderenzullenzeggen:HEERE,wieisalsU,
Diedeellendigeverlostvanhemdietesterkisvoorhem,
ja,deellendigeendearmevanzijnplunderaar?
11Erzijnvalsegetuigenopgestaan,diemijdingenten
lastehebbengelegddieiknietwist.
12Zijvergoldenmijmetgoedenkwaad,totverderfvan
mijnziel.
13Maartoenzijziekwaren,droegikeenrouwkleed.Ik
verootmoedigdemijnzieldoortevasten,enmijngebed
keerdeteruginmijneigenschoot.
14Ikgedroegmijalsofhijmijnvriendofbroerwas:ik
boogdiep,alsiemanddierouwtomzijnmoeder.

PSALMEN
15Maartoenhetmijslechtging,verheugdenzijzichen
verzameldenzich;ja,deverachtelijkenverzameldenzich
tegenmij,zonderdatikhetwist;zijverscheurdenmijen
hieldennietop.
16OpdefeestenknarstendespotterstegenMij,hun
tandenknarsten.
17Heer,hoelangzultUtoekijken?Redmijnzielvanhun
vernietiging,mijnlievelingvandeleeuwen.
18IkzalUlovenindegrotevergadering,ikzalUprijzen
ondereengrotemenigte.
19Latendegenendiemijtenonrechtetotvijandzijn,zich
nietovermijverheugen,enlatendegenendiemijzonder
redenhaten,nietmethunogenknipperen.
20Wantzijsprekennietvanvrede,maarzijbedenken
bedrieglijkezakentegendestillezieleninhetland.
21Ja,zijsperdenhunmondwijdtegenmijopenenzeiden:
Ha,ha,onsoogheefthetgezien.
22DithebtUgezien,HEERE!Zwijgniet;HEERE,blijf
nietverrevanmij.
23Weesopuwhoedeenwordwakkervoormijnrecht,
voormijnrechtszaak,mijnGodenmijnHeer.
24Richtmij,HEERE,mijnGod,naarUwgerechtigheid,
enlaathenzichovermijnietverblijden.
25Latenzijnietbijzichzelfzeggen:Ach,zowillenwijhet
hebben;latenzijnietzeggen:Wijhebbenhemverslonden.
26Latenzijdiezichverheugenovermijnonheil,te
schamenenteschandeworden;latenzijbekleedworden
metschandeenoneer,diezichtegenmijverheffen.
27Latenzijjuichenenzichverheugen,diemijn
gerechtigheidbegunstigen;ja,latenzijvoortdurendzeggen:
LaatdeHEEREgrootgemaaktworden,Dieeen
welbehagenheeftinhetwelzijnvanZijndienaar.
28EnmijntongzalvanUwgerechtigheidenvanUwlof
gewagen,deheledag.
HOOFDSTUK36
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid,de
dienaarvandeHEERE.)Deovertredingvandegoddeloze
zegtinmijnhart,datergeenvreesvoorGodvoorzijnogen
is.
2Wanthijvleitzichinzijneigenogen,totdatzijn
ongerechtigheidafschuwelijkblijkttezijn.
3Dewoordenvanzijnmondzijnonrechtenbedrog;hij
heefthetnagelatenwijstezijnengoedtedoen.
4Hijsmeedtkwaadopzijnbed,hijgaatopeenwegdie
nietgoedis,hijheeftgeenafschuwvanhetkwaad.
5Uwgoedertierenheid,HEERE,istotindehemelen,en
Uwtrouwreikttotaandewolken.
6Uwgerechtigheidisalsdegrotebergen,Uwoordelen
zijneengrotewatervloed.HEERE,Gijbewaartmensen
dier.
7HoegrootisUwgoedertierenheid,oGod!Daarom
schuilendemensenkinderenonderdeschaduwvanUw
vleugels.
8Zijzullenverzadigdwordenvandevettigheidvanuw
huis;enuzulthenlatendrinkenuitderiviervanuwlusten.
9WantbijUisdebrondeslevens;inUwlichtzullenwij
hetlichtzien.
10LaatUwgoedertierenheidvoortbestaanvoorhendieU
kennen,enUwgerechtigheidvoordeoprechtenvanhart.
11Laatdevoetvandehoogmoedmijniettreffen,enlaat
dehandvandegoddelozenmijnietverdrijven.
12Daarzijndewerkersvanongerechtigheidgevallen;zij
zijnneergeworpenenkunnennietopstaan.
HOOFDSTUK37
1(EenpsalmvanDavid.)Weesnietjaloersopde
boosdoeners,enweesnietafgunstigopdewerkersvan
ongerechtigheid.
2Wantzijzullenspoedigwordenafgemaaidalshetgras,
enverdorrenalshetgroenekruid.
3VertrouwopdeHEEREendoehetgoede;danzultuin
hetlandwonenenvoedzaamzijn.
4SchepvreugdeindeHEERE,danzalHijugevende
verlangensvanuwhart.
5VertrouwuwwegtoeaandeHEEREenvertrouwop
Hem,danzalHijhetdoengebeuren.
6Hijzaluwgerechtigheiddoenopkomenalshetlicht,en
uwrechtalsdemiddag.
7WeesstilvoordeHEEREenwachtopHem.Weesniet
boosophemdievoorspoedigisopzijnweg,opdemandie
bozeplannensmeedt.
8Laatdetoornvarenenlaatdegrimmigheidvaren.Wees
nietboosopuzelfendoegeenkwaad.
9Wantdeboosdoenerswordenuitgeroeid,maarwieopde
HEEREwachten,diezullendeaardebeërven.
10Wantnogeenkortetijd,endegoddelozezalerniet
meerzijn;letopzijnplaats,enhijzalernietmeerzijn.
11Maardezachtmoedigenzullendeaardebeërvenenzich
verlustigenindeovervloedvanvrede.
12Degoddelozesmeedtplannentegenderechtvaardigeen
knarstmetzijntandentegenhem.
13DeHEEREzalhembelachen,wanthijziet,datZijndag
komt.
14Degoddelozentrekkenhetzwaardenspannendeboog
omdeellendigenenbehoeftigenneerteslaanenhente
dodendieoprechtvanwandelzijn.
15Hunzwaardzalinhuneigenhartdringen,enhunbogen
zullenverbrokenworden.
16Beterishetweinigedateenrechtvaardigeheeft,dande
rijkdomvanvelegoddelozen.
17Wantdearmenvandegoddelozenwordenverbroken,
maardeHEEREondersteuntderechtvaardigen.
18DeHEEREkentdedagenderoprechten,enhunerfdeel
zalvooreeuwigzijn.
19Indekwadetijdzullenzijnietbeschaamdworden,enin
dedagenvanhongersnoodzullenzijverzadigdworden.
20Maardegoddelozenzullenomkomen,endevijanden
vandeHEEREzullenzijnalshetvetvanlammeren;zij
zullenvergaan,inrookzullenzijopgaan.
21Degoddelozeleentenbetaaltnietterug,maarde
rechtvaardigebewijstbarmhartigheidengeeft.
22WantwiedoorHemgezegendzijn,zullendeaarde
beërven,maarwiedoorHemvervloektzijn,zullen
uitgeroeidworden.
23DeHEEREleidtdeschredenvaneengoedmens,Hij
heeftlustaanzijnweg.
24Alzouhijvallen,hijzalnietgeheelweggeworpen
worden,wantdeHEEREondersteuntzijnhand.

PSALMEN
25Ikbenjonggeweestenbenookoudgeworden,maarik
hebnooitgeziendatderechtvaardigeverlatenwerd,endat
zijnnageslachtzochtnaarbrood.
26Hijisaltijdbarmhartigenleent,enzijnnageslachtis
gezegend.
27Wijkvanhetkwaadendoehetgoede,enwoonin
eeuwigheid.
28WantdeHEEREheefthetrechtliefenHijverlaatZijn
gunstgenotenniet;zijwordenvooreeuwigbewaard,maar
hetzaaddergoddelozenwordtuitgeroeid.
29Derechtvaardigenzullenhetlandbezittenenervoor
eeuwigwonen.
30Demondvanderechtvaardigespreektwijsheid,enzijn
tongspreektvanrecht.
31DewetvanzijnGodisinzijnhart;geenvanzijn
schredenzalwankelen.
32Degoddelozeletopderechtvaardigeenzoekthemte
doden.
33DeHEEREzalhemnietinzijnhandlaten,enHijzal
hemnietveroordelen,wanneerhijgeoordeeldwordt.
34WachtopdeHEEREenhouduaanZijnweg,danzal
Hijuverhogen,zodatuhetlandinbezitkrijgt.Wanneerde
goddelozenuitgeroeidworden,zultuhetzien.
35Ikhebdegoddelozeingrotemachtgezien,enhij
breiddezichuitalseengroenelaurierboom.
36Maarhijgingheen,enzie,hijwasnietmeer.Ikzocht
hem,maarhijwasniettevinden.
37Letopdevolmaaktemanenzienaardeoprechte,want
heteindevandiemanisvrede.
38Maardeovertrederszullentezamenverdelgdworden;
heteindedergoddelozenzalafgesnedenworden.
39Maardereddingvanderechtvaardigenisvande
HEERE;Hijishunsterkteintijdenvanbenauwdheid.
40EndeHEEREzalhenhelpenenhenbevrijden;Hijzal
henbevrijdenvandegoddelozenenhenverlossen,omdat
zijopHemvertrouwdhebben.
HOOFDSTUK38
1(EenpsalmvanDavid,omteherinneren.)HEERE,
bestrafmijnietinUwtoorn,entuchtigmijnietinUw
grimmigheid.
2WantUwpijlenstekeninmij,enUwhanddruktmijhard.
3Erisnietsgezondsaanmijnvleesvanwegeuwtoorn,en
erisgeenrustinmijnbeenderenvanwegemijnzonde.
4Wantmijnongerechtighedengaanmijbovenhethoofd,
alseenzwarelastzijnzetezwaarvoormij.
5Mijnwondenstinkenenzijnbedorvenvanwegemijn
dwaasheid.
6Ikbenontsteld,ikbendiepgebogen,deheledaggaikin
hetrouwkleed.
7Wantmijnlendenenzijnvolvaneenafschuwelijkekwaal,
erisnietsgezondsaanmijnvlees.
8Ikbenverzwaktengebroken;ikhebgebruldvanwegede
onrustvanmijnhart.
9HEERE,almijnverlangenligtvoorUopen,enmijn
zuchtenisvoorUnietverborgen.
10Mijnhartjuicht,mijnkrachtlaatmijindesteek;ook
hetlichtinmijnogenisvanmijweg.
11Mijngeliefdenenmijnvriendenhoudenzichvervan
mijnpijnvandaan,enmijnverwantenhoudenzichvan
verre.
12Enzijdiemijnlevenzoeken,spannenmijvalstrikken,
enzijdiemijnonheilzoeken,sprekenschadelijkewoorden
enbedenkenbedrog,deheledag.
13Maarik,alseendove,hoordeniet,enikwasalseen
stomme,diezijnmondnietopendoet.
14Ikbenalseenmensdieniethoorteninwiensmond
geenweerwoordis.
15WantopU,HEERE,hoopik;Gijzulthoren,HEERE,
mijnGod.
16Wantikzei:Luisternaarmij,opdatzijzichnietover
mijverblijden;indienmijnvoetwankelt,makenzijzich
tegenmijgroot.
17Wantikdreigtestruikelen,mijnsmartstaat
voortdurendvóórmij.
18Wantikzalmijnongerechtigheidbekendmaken,ikzal
berouwhebbenovermijnzonde.
19Maarmijnvijandenzijnlevendigenmachtig,enzijdie
mijtenonrechtehaten,zijntalrijk.
20Enzijdiekwaadvoorgoedvergelden,zijnmijn
tegenstanders,omdatikhetgoedenajaag.
21Verlaatmijniet,HEERE,mijnGod,blijfnietvervan
mij.
22Kommijsneltehulp,HEERE,mijnheil.
HOOFDSTUK39
1(Voordekoorleider,voorJeduthun.Eenpsalmvan
David.)Ikzei:Ikzalopmijnwegenletten,datikniet
zondigmetmijntong;ikzalmijnmondmeteentoom
houden,zolangdegoddelozevoormijstaat.
2Ikwasstomenzweeg,zelfsvanhetgoedehieldikmijn
mond;enmijndroefheidwerdopgewekt.
3Mijnhartwasheetinmij,terwijlikmijmerdeoverhet
vuurdatbrandde;toensprakikmetmijntong,
4HEERE,maakmijbekendwatmijneindeis,enhoe
grootmijndagenzijn;danweetikhoezwakikben.
5Zie,Gijhebtmijndagengemaaktalseenhandbreedte,en
mijnleeftijdisalsnietsvoorUwaangezicht;voorwaar,
iedermensisopzijnbestnietsdanijdelheid.Selah.
6Voorwaar,iedermenswandeltinijdelvertoon;voorwaar,
zijzijntevergeefsonrustig;hijhooptrijkdommenop,maar
weetniet,wiezezalverzamelen.
7Ennu,HEERE,watwachtiknog?MijnhoopisopU.
8Verlosmijvanalmijnovertredingen;maakmijniettot
eensmaadvandedwazen.
9Ikwasstom,ikhebmijnmondnietopengedaan,omdat
Gijhetgedaanhebt.
10NeemUwslagvanmijweg:ikwordverteerddoorde
slagvanUwhand.
11WanneerGijdemensmetbestraffingenoverzijn
ongerechtigheidtuchtigt,doetGijzijnschoonheidvergaan
alseenmot.Voorwaar,iedermensisijdelheid.Selah.
12Hoor,HEERE,mijngebed,enneemmijngeroepterore;
zwijgniettotmijntranen,wantikbeneenvreemdelingen
eenbijwonerbijU,zoalsalmijnvaderen.
13Spaarmij,dankanikkrachtherwinnen,voordatik
heengaennietmeerben.

PSALMEN
HOOFDSTUK40
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid.)Ik
wachttegeduldigopdeHEERE;enHijneigdezichtotmij
enhoordemijngeroep.
2Hijtrokmijookopuitdekuilvanhetverderf,uithet
slijkvandemodder.Hijzettemijnvoetenopderotsen
maaktemijnpadeneffen.
3EnHijheefteennieuwliedinmijnmondgelegd,een
lofzangvooronzeGod.Velenzullenhetzienenvrezenen
opdeHEEREvertrouwen.
4WelzaligdemensdieopdeHEEREvertrouwt,diezich
nietbekommertomdehoogmoedigenenomhendiezich
totleugenswenden.
5Vele,HEERE,mijnGod,zijndewonderendieGij
gedaanhebt,endegedachtendieGijvooronskoestert;zij
kunnennietinordevoorUwordenopgeteld;indienikze
zouwillenopnoemeneneroverspreken,zijzijnmeerdan
iktellenkan.
6SlachtofferenspijsofferhebtGijnietgewild;Gijhebt
mijdeorengeopend;brandofferenzondofferhebtGijniet
geëist.
7Toenzeiik:Zie,ikkom.Indeboekrolstaatovermij
geschreven:
8Ikheblustomuwwiltedoen,mijnGod,uwwetisinhet
binnenstevanmijnhart.
9Ikverkondiggerechtigheidindegrotevergadering;zie,
ikhebmijnlippennietingehouden,HEERE,Gijweethet.
10Ikhebuwgerechtigheidnietinmijnhartverborgen;ik
hebuwtrouwenuwheilverkondigd;uwgoedertierenheid
enuwwaarheidhebiknietverborgenvoordegrote
gemeente.
11Onthoudmij,HEERE,Uwbarmhartighedenniet;laten
UwgoedertierenheidenUwtrouwmijbestendigbehoeden.
12Wanttallozekwadenomringenmij;mijn
ongerechtighedenhebbenmijaangegrepen,zodatikmijn
bliknietkanopheffen;zijzijntalrijkerdandeharenvan
mijnhoofd;daarombezwijktmijnhart.
13Weesbehaaglijk,HEERE,ommijteredden;HEERE,
kommijspoedigtehulp.
14Latenzijteschamenenteschandeworden,diemijnziel
zoekenomhaarteverderven;latenzijachteruitgedrevenen
teschandeworden,diemijhetkwaadwensen.
15Laathenverwoestwordenalsloonvoorhunschande,
dietotmijzeggen:Aha,aha.
16LatenallendieUzoeken,zichinUverheugenen
vrolijkzijn;latenzijdieUwheilliefhebben,voortdurend
zeggen:DeHEEREzijgroot.
17Ikbenarmenbehoeftig,maardeHEEREdenktaanmij.
UbentmijnHelperenmijnBevrijder.Weesniettalm,mijn
God.
HOOFDSTUK41
1(Voordekoorleider.EenpsalmvanDavid.)Welzaligis
hijdieachtgeeftopdearme;deHEEREzalhemreddenin
tijdvannood.
2DeHEEREzalhembehoedeneninhetlevenhouden;hij
zalgezegendwordenopdeaarde;enGijzulthemniet
overleverenaandewilvanzijnvijanden.
3DeHEEREzalhemsterkenophetbedvankwijning;Gij
zultheelzijnbedopmakeninzijnziekte.
4Ikzeide:HEERE,weesmijgenadig,geneesmijnziel,
wantikhebtegenUgezondigd.
5Mijnvijandensprekenkwaadvanmij,wanneerzalhij
sterven,enzijnnaamvergaan?
6Enalshijbijmijkomt,spreekthijonwaarheid;zijnhart
verzameltonrechtinzich;alshijnaarbuitengaat,vertelt
hijhet.
7Almijnhatersfluisterentegenmij;zijsmedenkwaad
tegenmij.
8Eenvreselijkeziektekleefthemaan,zeggenze,ennuhij
ligt,zalhijnietmeeropstaan.
9Ja,zelfsmijnvriend,opwieikvertrouwde,dievanmijn
broodat,heeftzijnhieltegenmijopgeheven.
10MaarGij,HEERE,weesmijgenadigenrichtmijop,
danzalikhethunvergelden.
11HieraanweetikdatGijmijwelgevalligzijt,wantmijn
vijandzalnietovermijzegevieren.
12Enwatmijbetreft,Gijondersteuntmijinmijn
oprechtheid,ensteltmijvooreeuwigvoorUwaangezicht.
13GeprezenzijdeHEERE,deGodvanIsraël,van
eeuwigheidentoteeuwigheid.Amen,enamen.
HOOFDSTUK42
1(Voordekoorleider,Maschil,voordezonenvanKorach.)
Zoalseenhertschreeuwtnaardewaterstromen,zo
schreeuwtmijnzielnaarU,oGod.
2MijnzieldorstnaarGod,naardelevendeGod;wanneer
zalikkomenenvoorGodverschijnen?
3Mijntranenzijnmijtotvoedsel,dagennacht,terwijlzij
voortdurendtotmijzeggen:WaarisuwGod?
4Alsikaandezedingendenk,stortikmijnzieluitinmij.
Wantikwasmetdemenigtemeegegaan,ikgingmethen
naarhethuisvanGod,ondergejuichenlofzang,temidden
vaneenmenigtediefeestvierde.
5Waarombuigtgijuneder,omijnziel,enzijtgijonrustig
inmij?HoopopGod,wantikzalHemnoglovenvanwege
dehulpzijnsaanschijns.
6MijnGod,mijnzielisbedroefdinmij;daaromzalikaan
UdenkenvanuithetlandvandeJordaanenvande
Hermonieten,vanafhetgebergteMisar.
7Dediepteroepttotdediepte,vanwegehetgedruisvan
uwwaterhozen;aluwgolvenenuwbarenzijnovermij
heengegaan.
8TochzaldeHEEREoverdagZijngoedertierenheid
gebieden,enindenachtzalZijngezangbijmijzijn,en
mijngebedtotdeGodvanmijnleven.
9IkzaltotGod,mijnrots,zeggen:WaaromvergeetGij
mij?Waaromgaikinhetzwartoverdeonderdrukkingvan
devijand?
10Mijnvijandensmadenmijalsmeteenzwaardinmijn
beenderen,terwijlzijdagelijkstotmijzeggen:Waarisuw
God?
11Watbuigtgijuneder,omijnziel,enwaaromzijtgij
onrustiginmij?HoopopGod,wantikzalHemnogloven,
DiedeVerlossingmijnsaangezichtsenmijnGodis.
HOOFDSTUK43
1Richtmij,oGod,envoermijnrechtszaaktegeneen
goddeloosvolk;verlosmijvandemandiebedriegten
onrechtvaardigis.

PSALMEN
2WantGijzijtdeGodmijnssterktes;waaromverstootGij
mij?Waaromgaikinhetzwartoverdeonderdrukkingdes
vijands?
3ZendUwlichtenUwwaarheiduit;latendiemijgeleiden,
latenzijmijbrengenopUwheiligebergeninUw
woningen.
4DanzaliknaarhetaltaarvanGodgaan,naarGod,mijn
hoogstevreugde;ja,ikzalUlovenbijdeharp,God,mijn
God.
5Waarombuigtgijuneder,mijnziel,enzijtgijonrustigin
mij?HoopopGod,wantikzalHemnogloven,Diede
VerlossingmijnsaangezichtsenmijnGodis.
HOOFDSTUK44
1(AandeopperzangmeestervandezonenvanKorach,
Maschil.)Wijhebbenmeteigenorengehoord,oGod,onze
vaderenhebbenhetonsverteld,watvoorwerkUinhun
dagenhebtgedaan,indetijdenvanouds.
2HoeGijmetUwhanddeheidenvolkenhebtverdrevenen
henhebtgeplant;hoeGijhetvolkhebtonderdruktenhen
hebtverdreven.
3Wantzijhebbenhetlandnietinbezitgenomendoorhun
eigenzwaard,enhuneigenarmheefthennietgered;maar
Uwrechterhand,UwarmenhetlichtvanUwaangezicht,
omdatGijhuneenwelbehagenhebtbewezen.
4GijzijtmijnKoning,oGod,gebiedreddingvoorJakob.
5DoorUzullenwijonzevijandenverpletteren,doorUw
Naamzullenwijhenvertredendietegenonsopstaan.
6Wantikvertrouwnietopmijnboog,enmijnzwaardzal
mijnietredden.
7MaarGijhebtonsvanonzevijandenverlost,enhendie
onshaatten,teschandegemaakt.
8InGodroemenwijdeheledag,enlovenuwnaamvoor
eeuwig.Selah.
9MaarGijhebtonsverstotenenteschandegemaakt,en
Gijtrektnietuitmetonzelegers.
10Gijdoetonsafkerenvandevijand,enwieonshaten,
plunderenvoorzichzelf.
11Gijhebtonsalsschapentotvoedselbestemd,enons
onderdeheidenvolkenverstrooid.
12Gijverkooptuwvolkvoorniets,envermeerderuw
vermogennietmetdeprijsdiezijuopleveren.
13Gijmaaktonstoteensmaadvooronzeburen,toteen
spoteneenhoonvoorhendierondomonszijn.
14Gijmaaktonstoteenspotwoordonderdeheidenvolken,
toteenhoofdschuddingonderdevolken.
15Mijnverwarringisvoortdurendvóórmij,ende
schaamtevanmijngelaatbedektmij,
16Wantdestemvanhemdiesmaadtenlastert,vanwege
devijandendewraakzuchtige.
17Ditallesisoveronsgekomen,entochzijnwijUniet
vergeten,enhebbenwijnietontrouwgeweestaanUw
verbond.
18Onshartisnietachterwaartsgekeerd,enonzeschreden
zijnnietafgewekenvanuwweg;
19HoewelGijonsindeplaatsderdrakenzwaarhebt
gebroken,enonsmetdeschaduwdesdoodshebtbedekt.
20AlswijdenaamvanonzeGodvergetenzijn,ofonze
handenhebbenuitgestrektnaareenvreemdegod,
21ZouGodditnietonderzoeken?Hijkentimmersde
geheimenvanhethart.
22Ja,omwillevanUwordenwijdeheledaggedood;wij
wordengerekendalsschapenvoordeslachtbank.
23Ontwaak,waaromslaaptGij,HEERE?Staop,verstoot
onsnietvooreeuwig.
24WaaromverbergtGijUwaangezicht,envergeetGij
onzeellendeenonzeverdrukking?
25Wantonzezielbuigtzichneerinhetstof,onzebuik
kleeftaandeaarde.
26Staop,helponsenverlosons,omwillevanuw
goedertierenheid.
HOOFDSTUK45
1(VoordeopperzangmeesteropSjosjannim,voorde
zonenvanKorach,Maschil,Eenliedvanliefdes.)Mijn
hartschrijfteengoedverhaalop:ikspreekoverdedingen
dieikhebgemaaktoverdekoning:mijntongisdepenvan
eenvaardigschrijver.
2Gijzijtschonerdandemensenkinderen;genadeisopuw
lippenuitgestort;daaromheeftGoduvooreeuwig
gezegend.
3Gorduwzwaardaanuwheup,oAllermachtige,metuw
glorieenuwmajesteit.
4Enrijdvoorspoediginuwmajesteit,inwaarheid,
zachtmoedigheidengerechtigheid;enuwrechterhandzalu
vreselijkedingenleren.
5Uwpijlenzijnscherpinhethartvandevijandenvande
koning,waardoorhetvolkonderuvalt.
6Uwtroon,oGod,staatinalleeeuwigheid;desceptervan
uwkoninkrijkiseensceptervanrecht.
7Gijhebtgerechtigheidliefenhaatonrecht;daaromheeft
God,uwGod,umetvreugdeoliegezalfdbovenuw
metgezellen.
8Aluwklerenruikennaarmirre,aloëenkassie,uitde
ivorenpaleizen,waarmedezijuverblijdhebben.
9Onderuwedelevrouwenwarendedochtersvande
koningen;aanuwrechterhandstonddekoningin,gekleed
ingoudvanOfir.
10Luister,dochter,enletop,enneiguwoor;vergeetuw
volkenhethuisvanuwvader;
11Zozaldekoninguwschoonheidbegeren,wantHijis
uwHeer;aanbidHemdus.
12EndedochtervanTyruszaldaarzijnmeteengeschenk;
zelfsderijkenonderhetvolkzullenuomgunstsmeken.
13Dedochtervandekoningisvanbinnengeheel
luisterrijk;haarkledingisvanbewerktgoud.
14Zijzalingeborduurdekledijvoordekoningworden
gebracht;demaagdenenhaarvriendinnenzullenvooru
wordengebracht.
15Metvreugdeengejuichzullenzijwordengebracht;zij
zullenhetpaleisvandekoningbinnengaan.
16Indeplaatsvanuwvaderenzullenuwkinderenzijn,die
utotvorstenzultmakenoverdeheleaarde.
17Ikzalervoorzorgendatuwnaaminallegeneraties
herinnerdwordt;daaromzullendevolkenuprijzenin
eeuwigheid.
HOOFDSTUK46
1(VoordekoorleidervandeKorachieten:Eenliedop
Alamoth.)Godisonzetoevluchtensterkte,eenhulpdie
zeergoedbevondenisinbenauwdheden.

PSALMEN
2Daaromzullenwijnietvrezen,alwankeltdeaardeenal
wordendebergeninhetmiddenvandezeegerukt,
3Albruisenenberoerenhaarwateren,alschuddende
bergendoorhaarzwelling.Selah.
4Eriseenrivier,haarstromenzullendestadvanGod
verblijden,deheiligeplaatsvandetentenvande
Allerhoogste.
5Godisinhaarmidden;zijzalnietwankelen;Godzal
haarhelpen,enwelmeteen.
6Deheidenvolkenraasden,dekoninkrijkenwankelden;
Hijverhiefzijnstem,deaardesmolt.
7DeHEEREvandehemelsemachtenismetons;deGod
vanJakobisonzetoevlucht.Selah.
8Kom,ziedewerkenvandeHEERE,welke
verwoestingenHijopaardeheeftaangericht.
9Hijdoetdeoorlogenophoudentotaanheteindeder
aarde;Hijbreektdeboog,enslaatdespeerinstukken;Hij
verbrandtdestrijdwagensmetvuur.
10WeesstilenweetdatIkGodben.Ikzalverheven
wordenonderdeheidenvolken,Ikzalverhevenwordenop
aarde.
11DeHEEREvandehemelsemachtenismetons;deGod
vanJakobisonzetoevlucht.Selah.
HOOFDSTUK47
1(Voordekoorleider.Eenpsalmvoordezonenvan
Korach.)Klapindehanden,allevolken;juichvoorGod
mettriomfantelijkestemmen.
2WantdeHEERE,deAllerhoogste,isgeducht;Hijiseen
grootKoningoverdegeheleaarde.
3Hijzaldevolkenaanonsonderwerpen,endenatiënaan
onzevoeten.
4Hijzalvooronsonzeerfenisuitkiezen,deheerlijkheid
vanJakob,diehijliefhad.Selah.
5Godisopgevarenmetgejuich,deHEEREmet
bazuingeschal.
6ZinglofzangenvoorGod,zinglofzangen:zinglofzangen
vooronzeKoning,zinglofzangen.
7WantGodisdeKoningvandeheleaarde;zingmet
verstand.
8Godregeertoverdeheidenvolken;Godzitopdetroon
vanzijnheiligheid.
9Deleidersvanhetvolkzijnbijeengekomen,hetvolkvan
AbrahamsGod.Wantdeschildenvandeaardebehoren
Godtoe.Hijiszeerverheven.
HOOFDSTUK48
1(EenliedeneenpsalmvoordezonenvanKorach.)Groot
isdeHEERE,enzeerteprijzenindestadvanonzeGod,
opdebergvanZijnheiligheid.
2Mooivanligging,eenvreugdevoordeheleaarde,isde
bergSion,aandenoordzijde,destadvandegroteKoning.
3Godisinhaarpaleizenbekendalseentoevluchtsoord.
4Wantzie,dekoningenwarenbijeen,zijtrokken
gezamenlijkvoorbij.
5Toenzijhetzagen,warenzijverbaasd;zijraaktenin
paniekengingensnelweg.
6Angstgreephendaaraan,eneenpijnalsvaneenvrouw
diebarensweeënheeft.
7GijverbreektdeschepenvanTarsismeteenoostenwind.
8Zoalswijgehoordhebben,zohebbenwijgezieninde
stadvandeHEEREvandelegermachten,indestadvan
onzeGod:Godzalhaarvooreeuwigbevestigen.Selah.
9Wijhebbengedachtaanuwgoedertierenheid,oGod,in
hetmiddenvanuwtempel.
10NaarUwNaam,oGod,zozalUwlofzijntotaande
eindenderaarde;Uwrechterhandisvolvangerechtigheid.
11LaatdebergSionjuichen,latendedochtersvanJuda
zichverheugen,vanwegeuwoordelen.
12WandelrondomSionengaeromheen;bezoekhaar
torens.
13Letgoedophaarbolwerken,letophaarpaleizen,zodat
uhetaanhetvolgendegeslachtkuntvertellen.
14WantdezeGodisonzeGodvooreeuwigenaltijd;Hij
zalonsleidentotindedood.
HOOFDSTUK49
1(Voordeopperzangmeester.Eenpsalmvoordezonen
vanKorach.)Hoortdit,allevolken;neigtterore,alle
inwonersderwereld.
2Laagenhoog,rijkenarm,samen.
3Mijnmondzalwijsheidspreken,endeoverdenkingvan
mijnhartzalinzichtzijn.
4Ikzalmijnoorneigentoteenspreuk,ikzalmijn
geheimzinnigwoordopenenopdeharp.
5Waaromzouikbangzijnindedagenvanhetkwaad,
wanneerdeongerechtigheidmijnerhielenmijomsingelt?
6Zijdieophunrijkdomvertrouwenenzichberoemenop
deveelheidvanhunrijkdommen,
7Niemandvanhenkanzijnbroederopenigerleiwijze
vrijkopen,nochGodeenlosprijsvoorhembetalen.
8(Wantdeverlossingvanhunzieliskostbaar,enhoudt
vooreeuwigop.)
9opdathijnogeeuwigzoulevenengeenverderfzouzien.
10Wanthijzietdatdewijzensterven,endatevenzode
dwazenenderedelozenomkomenenhunrijkdommenaan
anderennalaten.
11Hundiepstegedachteis,dathunhuizenvooreeuwig
zullenblijvenbestaan,enhunwoonplaatsenvangeneratie
opgeneratie.Zijnoemenhunlandennaarhuneigennamen.
12Maardemensblijftnietinaanzien;hijisalsdedieren
dievergaan.
13Ditishundwaasheid,hunweg;entochkeurthun
nageslachthunwoordengoed.Selah.
14Alsschapenwordenzijinhetgrafgelegd;dedoodzal
henweiden,endeoprechtenzullenoverhenheerseninde
morgen;enhunschoonheidzalinhetgrafvergaan,weg
vanhunverblijfplaats.
15MaarGodzalmijnzielverlossenuitdemachtvanhet
graf,wantHijzalmijaannemen.Selah.
16Weesnietbangalsiemandrijkwordt,alsdeluistervan
zijnhuistoeneemt;
17Wantalshijsterft,zalhijnietsmeenemen;zijn
heerlijkheidzalhemnietachtervolgen.
18Hoewelhijtijdenszijnlevenzijnzielzegende,enmen
zalUprijzen,wanneerGijgoedaanUzelfdoet.
19Hijzalnaarhetgeslachtvanzijnvaderengaan;zij
zullenineeuwigheidhetlichtnietzien.
20Demensdieeerheeft,maargeeninzichtheeft,isalsde
dierendievergaan.

PSALMEN
HOOFDSTUK50
1(EenpsalmvanAsaf.)DesterkeGod,deHEERE,heeft
gesprokenendeaardegeroepen,vanwaardezonopgaat
totwaarzijondergaat.
2UitSion,devolmaakteschoonheid,heeftGodgeschenen.
3OnzeGodzalkomenenzalnietzwijgen;eenvuurzal
voorHemverterenenrondomHemzalhetgeweldig
stormen.
4Hijroepttotdehemeldaarbovenentotdeaarde,omover
zijnvolkteoordelen.
5Verzamelmijnheiligenbijmij,diemetmijeenverbond
hebbengeslotendooroffers.
6EndehemelenzullenZijngerechtigheidverkondigen,
wantGodisRechterZelf.Selah.
7Luister,mijnvolk,danzalIkspreken,Israël,enIkzal
tegenugetuigen:IkbenGod,uwGod.
8Ikzalunietberispen,omdatuwslachtoffersenuw
brandoffersvoortdurendvoormijnaangezichtzijngeweest.
9Ikzalgeenstieruituwhuisweghalen,engeenbokken
uituwkooien.
10WantalhetgediertevanhetwoudisvanMij,enhetvee
opduizendheuvels.
11Ikkenallevogelsindebergen,enallewildedierenin
hetveldzijnvanMij.
12Alsikhongerhad,zouikhetunietzeggen,wantvan
mijisdewereldenalwaterinis.
13Zalikvleesvanstierenetenenbloedvanbokken
drinken?
14BrengdankaanGodenbetaaluwgeloftenaande
Allerhoogste.
15RoepMijaantendagederbenauwdheid;Ikzalueruit
redden,engijzultMijeren.
16MaartotdegoddelozenzegtGod:Wathebtgijtedoen,
datgijMijnverordeningenverkondigt,endatgijMijn
verbondinuwmondneemt?
17Omdatudetuchthaatenmijnwoordenachterulaat,
18Wanneergijeendiefziet,hebtgijmethemgemeen
gehadenhebtgijgemeenschapgehadmetoverspelers.
19Gijgeeftuwmondaanhetkwaad,enuwtongsmeedt
bedrog.
20Jijzitdaarenspreektkwaadoverjebroer;jebelastert
dezoonvanjeeigenmoeder.
21Uhebtditgedaan,enikheberovergezwegen.Udacht
datiknetzowasalsu.Ikzalubestraffenenhetvooruw
ogeninordebrengen.
22Bedenkdit,julliedieGodvergeten:andersscheurik
jullieinstukkeneniserniemanddiejullieredt.
23Wielofoffert,zalMijeren;enaanhemdiezijnwandel
rechtschapenhoudt,zalIkdezaligheidGodsverkondigen.
HOOFDSTUK51
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid,toen
deprofeetNathanbijhemkwam,nadathijbijBathseba
gekomenwas.)Weesmijgenadig,oGod,overeenkomstig
Uwgoedertierenheid;delgmijnovertredingenuit
overeenkomstigdegrootheidvanUwbarmhartigheden.
2Wasmijgeheelenalvanmijnongerechtigheid,enreinig
mijvanmijnzonde.
3Wantikkenmijnovertredingen,enmijnzondestaat
voortdurendvóórmij.
4TegenU,Ualleen,hebikgezondigd,enhebikgedaan
watkwaadisinUwogen;opdatGijrechtvaardigzoudtzijn
inUwrechtspraak,enreinzoudtzijninUwoordeel.
5Zie,ikbeninongerechtigheidgeboren,eninzondeheeft
mijnmoedermijontvangen.
6Zie,Gijwiltwaarheidinhetverborgene,eninhet
verborgenemaaktGijmijwijsheidbekend.
7Reinigmijmethysop,danbenikrein;wasmij,danben
ikwitterdansneeuw.
8Laatmijvreugdeenblijdschaphoren,zodatdebeenderen
dieGijgebrokenhebt,zichkunnenverheugen.
9VerbergUwaangezichtvoormijnzonden,endelgal
mijnongerechtighedenuit.
10Schepinmijeenreinhart,oGod,envernieuwinmijn
binnensteeenvastegeest.
11Verwerpmijnietvanuwaangezicht,enneemuw
heiligeGeestnietvanmij.
12Geefmijweerdevreugdeoveruwheil,enondersteun
mijmetuwvrijgevigheid.
13DanzalIkovertredersUwwegenleren,enzondaars
zullenzichtotUbekeren.
14Verlosmijvanbloedschuld,oGod,Godmijnsheils!
Danzalmijntongjuichenvanuwgerechtigheid.
15HEERE,openmijnlippen,enmijnmondzaluwlof
verkondigen.
16WantGijhebtgeenlustaanslachtoffers,anderszouIk
zebrengen;aanbrandoffershebtGijgeenbehagen.
17DeoffersvoorGodzijneengebrokengeest;een
gebrokenenverslagenhartzultGij,God,nietverachten.
18DoegoedaanSion,naarUwwelbehagen;bouwde
murenvanJeruzalem.
19Danzultubehagenscheppenindeoffersvande
gerechtigheid,inhetbrandoffereninhetvolledige
brandoffer;danzalmenjongestierenopuwaltaarofferen.
HOOFDSTUK52
1(Voordeopperzangmeester,Maschil,Eenpsalmvan
David,toenDoëg,deEdomiet,kwamenhetaanSaul
vertelde,entothemzeide:Davidisinhethuisvan
Achimelechgekomen.)Waaromberoemtgijuoponheil,o
held?DegoedheidGodsduurteeuwig.
2Uwtongsmeedtonheil,alseenscherpscheermesdat
bedrogpleegt.
3Gijhebthetkwadeliefbovenhetgoede,endeleugen
bovenhetsprekenvangerechtigheid.Selah.
4Gijhebtalleverslindendewoordenlief,gijbedrieglijke
tong.
5Godzalueveneensvooreeuwigverdelgen,uwegnemen,
uuituwwoonplaatsrukkenenuuithetlandderlevenden
rukken.Sela.
6Ookderechtvaardigezalhetzienenvrezenenhem
uitlachen.
7Zie,ditisdemandieGodniettotzijnsterkteheeft
gemaakt,maardieopdegrotevanzijnrijkdommenheeft
vertrouwdenzichzelfinzijnboosheidheeftversterkt.
8MaarikbenalseengroeneolijfboominhethuisvanGod,
ikvertrouwopdegoedertierenheidvanGod,vooreeuwig
enaltijd.
9IkzalUvooreeuwigloven,omdatGijhetgedaanhebt;
enikzalopUwNaamwachten,wantdieisgoedvoorde
ogenvanUwgunstgenoten.

PSALMEN
HOOFDSTUK53
1(VoordeopperzangmeesteropMahalath,Maschil,Een
psalmvanDavid.)Dedwaaszegtinzijnhart:Erisgeen
God.Verdorvenzijnzij,enzijdoengruwelijke
ongerechtigheid;erisniemand,diegoeddoet.
2Godkeekvanuitdehemelnaardemensenkinderenomte
zienoferéénverstandigwas,ééndieGodzocht.
3Zezijnallemaalachteruitgegaan,zezijnallemaalonrein
geworden;erisniemanddiegoeddoet,zelfsnietéén.
4Hebbendewerkersvanongerechtigheiddangeenkennis?
Zijetenmijnvolkopalsofzijbroodaten?ZijhebbenGod
nietaangeroepen.
5Zijwareningrotevrees,terwijlergeenvreeswas.Want
Godheeftdebeenderenvanhemdietegenugelegerdwas,
verstrooid.Gijhebthenteschandegemaakt,wantGod
heefthenveracht.
6Och,datdeverlossingvanIsraëluitSionkwam!
WanneerGoddegevangenschapvanZijnvolkomkeert,
zalJakobzichverheugenenIsraëlzalzichverblijden.
HOOFDSTUK54
1(VoordeopperzangmeestervanNeginoth.Maschil,Een
psalmvanDavid,toendeZifimkwamenentotSaulzeiden:
HeeftDavidzichnietbijonsverborgen?)Redmij,oGod,
doorUwNaam,enrichtmijnaarUwkracht.
2Hoor,oGod,mijngebed,luisternaardewoordenvan
mijnmond.
3Wantvreemdenzijntegenmijopgestaan,enverdrukkers
zoekenmijnziel;zijhebbenzichGodnietvoorogen
gesteld.Sela.
4Zie,Godismijnhelper,deHEEREismethendiemijn
zieldragen.
5Hijzalmijnvijandenvergeldenmetkwaad;doodhenin
uwwaarheid.
6IkzalUeenovervloedigofferbrengen,uwnaamloven,
HEERE,wanthijisgoed.
7WantHijheeftmijuitallebenauwdheidgered,enmijn
oogheeftZijnbegeertegezienopmijnvijanden.
HOOFDSTUK55
1(AandekoorleiderophetNeginot,Maschil,eenpsalm
vanDavid.)Luister,oGod,naarmijngebed,enverbergU
nietvoormijnsmeking.
2Luisternaarmijenverhoormij.Ikklaagenmaakveel
lawaai,
3Omdestemvandevijand,omdeonderdrukkingvande
goddelozen;wantzijbrengenonrechtovermij,enintoorn
hatenzijmij.
4Mijnhartkrimptinmijineen,verschrikkingendesdoods
hebbenmijgetroffen.
5Vreesenbevinghebbenmijgetroffen,enontzettingheeft
mijaangegrepen.
6Enikzeide:Och,hadikmaarvleugelsalsvaneenduif!
Danzouikwegvliegenentotrustkomen.
7Zie,danzouikverwegdwalenenindewoestijn
verblijven.Selah.
8Ikzouzosnelmogelijkwillenontsnappenaande
winderigestormenhetonweer.
9Vernietig,HEERE,enverdeelhuntongen,wantIkheb
geweldentwistindestadgezien.
10Dagennachtdwalenzijoverdemurenervan;ookiser
onheilentreurnisinhetmiddenervan.
11Boosheidisinhaarmidden;bedrogenlistwijkenniet
uithaarstraten.
12Wanthetwasnieteenvijanddiemijsmaadde;danhad
ikhetkunnenverdragen;enhetwasniethijdiemijhaatte,
diezichtegenmijgrootmaakte;danzouikmijvoorhem
verborgenhebben.
13Maarjijwashet,eenmandiemijngelijkewas,mijn
gidsenmijnkennis.
14Wijhieldeneenaangenaamoverlegmetelkaaren
wandeldengezamenlijknaarhethuisvanGod.
15Laatdedoodhengrijpenenlaathensnelterhellegaan,
wantkwaadhuistinhunmiddenenonderhen.
16IkzalGodaanroepen,endeHEEREzalmijredden.
17Avond,morgenenmiddagzalikbiddenenroepen,en
Hijzalmijnstemhoren.
18Hijheeftmijnzielinvredegeredvandestrijddietegen
mijwas,wanterwarenvelenmetmij.
19Godzalhoren,enHijzalhenverdrukken,Dievan
oudsherblijft.Omdatzijgeenveranderingenhebben,
daaromvrezenzijGodniet.
20Hijslaatzijnhandenophendievredemethemhebben;
hijverbreektzijnverbond.
21Dewoordenvanzijnmondwarengladderdanboter,
maarinzijnhartwasoorlog;zijnwoordenwarenzachter
danolie,maarzewarengetrokkenzwaarden.
22WerpuwlastopdeHEERE,enHijzalvooruzorgen;
Hijzalnooittoelatendatderechtvaardigewankelt.
23MaarGij,oGod,zulthendoenneerdalenindekuilvan
hetverderf.Demannendiebloedvergietenenbedriegen,
zullenhundagenniettenhalveleven;maarikzalopU
vertrouwen.
HOOFDSTUK56
1(AandeopperzangmeesteropJonathelemrechokim,de
MichtamvanDavid,toendeFilistijnenheminGat
gevangennamen.)Weesmijgenadig,oGod,wantdemens
zoumijwillenverslinden;hijverdruktmijdagindaguit
doorstrijd.
2Mijnvijandenzoudenmijdagelijksverslinden,wantzij
zijnmetvelendietegenmijstrijden,Allerhoogste.
3Wanneerikbangben,vertrouwikopU.
4OpGodzalikzijnwoordprijzen,opGodhebikmijn
vertrouwengesteld;ikzalnietvrezenwathetvleesmijzou
kunnenaandoen.
5Elkedagverdraaienzemijnwoorden,alhungedachten
zijntegenmijgericht,tenkwade.
6Zijverzamelenzich,zijverbergenzich,zijvolgenmijn
schreden,terwijlzijopmijnzielwachten.
7Zoudenzijdoorongerechtigheidontkomen?InUwtoorn,
oGod,stortUdevolkenneer.
8Gijverhaaltmijnomzwervingen;doemijntraneninuw
kruik;zijnzenietinuwboek?
9WanneeriktotUroep,danzullenmijnvijandenzich
omkeren.Ditweetik,wantGodisvoormij.
10InGodzalikzijnwoordprijzen;indeHEEREzalik
zijnwoordprijzen.

PSALMEN
11IkvertrouwopGod,ikvreesnietwateenmensmijkan
aandoen.
12Uwgeloftenzijnopmij,oGod;Uzalikprijzen.
13WantGijhebtmijnzielvandedoodgered;zultGij
mijnvoetennietreddenvanstruikelen,zodatikvoorGods
aangezichtkanwandeleninhetlichtvandelevenden?
HOOFDSTUK57
1(Aandeopperzangmeester,Altaschith,Michtamvan
David,toenhijindegrotvoorSaulvluchtte.)Weesmij
genadig,oGod,weesmijgenadig,wantmijnziel
vertrouwtopU;ja,indeschaduwvanUwvleugelenzalik
mijntoevluchtnemen,totdatdezerampenvoorbijzijn.
2IkzalroepentotGod,deAllerhoogste,totGoddiealles
voormijdoet.
3Hijzaluitdehemelzendenenmijverlossenvande
smaadvanhemdiemijwilverslinden.Sela.GodzalZijn
goedertierenheidenZijnwaarheidzenden.
4Mijnzielisonderdeleeuwen,enikligtemiddenvande
vlammendewezens,demensenkinderen,wiertanden
sperenenpijlenzijn,enhuntongeenscherpzwaard.
5VerhefU,oGod,bovendehemelen,laatuwgloriezijn
overdeheleaarde.
6Zijhebbeneennetgereedgemaaktvoormijnschreden,
mijnzielisgebogen;zijhebbeneenkuilvoormijgegraven,
inhetmiddenwaarvanzijzelfgevallenzijn.Selah.
7Mijnhartisvastberaden,oGod,mijnhartisvastberaden:
ikwilzingenenlofzingen.
8Ontwaak,mijnglorie!Ontwaak,luitenharp!Ikzalvroeg
ontwaken.
9IkzalUloven,HEERE,onderdevolken,ikwilvoorU
zingenonderdeheidenvolken.
10WantUwgoedertierenheidisgroottotaandehemel,en
Uwwaarheidtotaandewolken.
11VerhefU,oGod,bovendehemelen,laatUweerzijn
overdeheleaarde.
HOOFDSTUK58
1(Aandekoorleider,Altaschith,MichtamvanDavid.)
Spreektgijwerkelijkgerechtigheid,vergadering?
Rechtspreektgijrechtvaardig,mensenkinderen?
2Ja,inuwhartdoetukwaad;hetgeweldvanuwhanden
weegtuafopdeaarde.
3Degoddelozenzijnvervreemdvandemoederschootaf;
vanafdegeboortedwalenzijafensprekenleugens.
4Hungifisalshetgifvaneenslang;zezijnalseendove
adderdiehaaroortoestopt;
5Dienietluisterennaardestemvanbezweerders,hoewijs
ookbezweerders.
6Breek,oGod,huntandeninhunmuil;breekdegrote
tandenvandejongeleeuwenuit,oHEERE.
7Latenzewegsmeltenalswaterdatvoortdurendstroomt;
alsHijZijnboogspantomZijnpijlenafteschieten,laten
zealsinstukkenwordengehakt.
8Zoalseenslaksmelt,zogaanzijallenheen;zoalseen
vrouwontijdiggeborenwordt,zodatzijdezonnietzien.
9Voordatuwpottendedoornenkunnenvoelen,zalHijze
wegnemenalsineenstorm,levendeninzijntoorn.
10Derechtvaardigezalzichverheugenalshijdewraak
ziet;hijzalzijnvoetenwasseninhetbloedvande
goddelozen.
11Zodatmenkanzeggen:Voorwaar,erisloonvoorde
rechtvaardige;voorwaar,HijiseenGoddieoordeeltop
aarde.
HOOFDSTUK59
1(Aandeopperzangmeester,Altaschith,Michtamvan
David;toenSaulzond,enzijhethuisbewaaktenomhem
tedoden.)Verlosmijvanmijnvijanden,mijnGod;
beschermmijtegenhendietegenmijopstaan.
2Verlosmijvandebedrijversvanongerechtigheid,en
bevrijdmijvandemannendiebloedvergieten.
3Wantzie,zijloerenopmijnziel;machtigenzijntegen
mijsamengestroomd,nietommijnovertredingennietom
mijnzonde,HEERE.
4Zijrennenenmakenzichgereedzondermijnschuld;
wordenwakkerommijtehelpen,enzie.
5Daarom,HEERE,Godderheerscharen,GodvanIsraël,
wordwakkeromalleheidenvolkentebezoeken;weesniet
genadigjegensenigebozeovertreder.Sela.
6Tegendeavondkerenzeterug,makeneengeluidalsvan
eenhondentrekkenrondindestad.
7Zie,zijspuwenhetuitmethunmond,zwaardenzijnop
hunlippen.Wantwie,zeggenzij,hoort?
8MaarGij,HEERE,zulthenbespotten,allevolkenzult
Gijbespotten.
9OmzijnsterktezalikopUwachten,wantGodismijn
bescherming.
10DeGodvanmijngoedertierenheidzalmijvoorgaan;
Godzalmijmijnlustdoenzienbijmijnvijanden.
11Doodhenniet,opdatmijnvolkhennietvergeet;
verstrooihendoorUwmacht,enbrenghentenval,
HEERE,onsSchild.
12Omdezondevanhunmondenomdewoordenvanhun
lippen,laatheninhunhoogmoedbetraptworden,omhet
vloekenenliegendatzijspreken.
13Verdelghenintoorn,verdelghen,opdatzijnietmeer
zijn;enlaathenweten,datGoddoorJakobheerst,totaan
heteindederaarde.Sela.
14Enlaathen'savondsterugkeren,enlaathenlawaai
makenalseenhond,enlaathenrondomdestadgaan.
15Laathenmaarrondzwervenopzoeknaarvoedsel,en
laathenkwaadwordenalszijnietverzadigdworden.
16Maarikzalvanuwmachtzingen,ja,ikzalinde
morgenuwgoedertierenheidbezingen,wantubentmijtot
eentoevluchtgeweest,eentoevluchtopdedagvanmijn
benauwdheid.
17VoorU,mijnsterkte,wilikzingen,wantGodismijn
toevlucht,eenGodvanmijngoedertierenheid.
HOOFDSTUK60
1(AandeopperzangmeestervanSusaneduth,eenMichtam
vanDavid,omteonderwijzen;toenhijmetAramnaharaim
enAramzobatwistte,toenJoabterugkeerdeenEdominhet
Zoutdaltwaalfduizendmanversloeg.)OGod,Gijhebtons
verstoten,Gijhebtonsverstrooid,Gijzijtmisnoegd
geweest;keerUtochweertotons.

PSALMEN
2Gijhebtdeaardedoenbeven,Gijhebthaarverbroken;
heelhaarscheuren,wantzijbeeft.
3GijhebtUwvolkhardedingendoenzien;Gijhebtons
ontzettingswijndoendrinken.
4GijhebteenbaniergegevenaanhendieUvrezen,opdat
dieterwillevandewaarheidzouwordenopgehesen.Selah.
5opdatuwgeliefdewordegered;verlosmijmetuw
rechterhandenhoormij.
6Godheeftgesprokeninzijnheiligheid;Ikzaljuichen,Ik
zalSichemverdelenenhetdalvanSukkotafmeten.
7GileadisvanmijenManasseisvanmij;ookEfraïmis
desterktemijnshoofds;Judaismijnwetgever;
8Moabismijnwasplaats;opEdomzalikmijnschoen
werpen;Filistea,juichovermij.
9Wiezalmijnaardesterkestadbrengen,wiezalmijnaar
Edomvoeren?
10ZultGij,oGod,onsnietverstoten,enGij,oGod,niet
metonzelegersuitgetrokkenzijt?
11Helponsuitdenood,wantdehulpvanmensenis
zinloos.
12MetdankaanGodzullenwijheldendadenverrichten,
wantHijishetdieonzevijandenzalvertreden.
HOOFDSTUK61
1(VoordekoorleideropdeNeginah.Eenpsalmvan
David.)Hoor,oGod,mijngeroep;luisternaarmijngebed.
2VanheteindederaardezaliktotUroepen,alsmijnhart
overstelptis:Leidmijnaarderots,diehogerisdanik.
3WantGijzijtmijeentoevluchtgeweest,eneensterke
torentegendevijand.
4Ikzalinuwtentverblijvenvooreeuwig;ikzal
vertrouwenophetverborgenevanuwvleugelen.Sela.
5WantGij,oGod,hebtmijngeloftengehoord;Gijhebt
mijheterfdeelgegevenvanhendieUwNaamvrezen.
6Gijzulthetlevenvandekoningverlengen,enzijnjaren
totindegeneraties.
7HijzalvooreeuwigvoorGodsaangezichtverblijven.
Bereidgoedertierenheidentrouw,diehembehoeden.
8Danzalikvooreeuwiguwnaamloven,zodatikelkedag
mijngeloftenkannakomen.
HOOFDSTUK62
1(Voordekoorleider,opJeduthun,eenpsalmvanDavid.)
Ja,mijnzielwachtopGod;vanHemkomtmijnheil.
2Hijalleenismijnrotsenmijnheil,Hijismijn
bescherming;ikzalniettezeerwankelen.
3Hoelangzultukwaadtegeneenmanbedenken?Uzult
allengedoodworden;alseenineenstortendemuurzultu
zijn,alseenwankelendemuur.
4Zijberamennietsandersdanhemvanzijnmajesteitte
stoten;zijverlustigenzichinleugens;zijzegenenmetde
mond,maarinhunbinnenstevervloekenzij.Selah.
5Mijnziel,wachtalleenopGod,wantvanHemismijn
verwachting.
6Hijalleenismijnrotsenmijnheil,Hijismijn
bescherming,ikzalnietwankelen.
7InGodismijnheilenmijneer;derotsvanmijnsterkte,
mijntoevluchtisinGod.
8VertrouwteallentijdeopHem;gijvolk,stortuwhart
voorHemuit;Godisvooronseentoevlucht.Selah.
9Waarlijk,mensenvangeringestandzijnijdelheid,en
mensenvanaanzienzijneenleugen;alszeinde
weegschaalwordengelegd,zijnzetezamenlichterdan
ijdelheid.
10Vertrouwnietoponderdrukkingenweesnietijdelin
roof.Alshetvermogentoeneemt,zetuwharterdannietop.
11Godheefteenmaalgesproken,dithebiktweemaal
gehoord;datdemachtaanGodbehoort.
12OokU,HEERE,isgoedertierenheid,wantGijvergeldt
iederovereenkomstigzijnwerk.
HOOFDSTUK63
1(EenpsalmvanDavid,toenhijindewoestijnvanJuda
was.)OGod,GijzijtmijnGod;vroegwilikUzoeken;
mijnzieldorstnaarU,mijnvleesverlangtnaarUineen
dorendorstigland,waargeenwateris;
2OmUwkrachtenUwheerlijkheidtezien,zoalsikUin
hetheiligdomhebgezien.
3Omdatuwgoedertierenheidbeterisdanhetleven,zullen
mijnlippenuloven.
4ZozalikUprijzenzolangikleef;inUwNaamzalik
mijnhandenopheffen.
5Mijnzielzalverzadigdwordenalsmetmergenvet,en
mijnmondzalUlovenmetjubelendelippen.
6WanneerikopmijnlegerstedeaanUdenk,eninde
nachtwakenaanUdenk.
7OmdatGijmijtoteenHelperzijtgeweest,daaromzalik
juichenindeschaduwvanUwvleugelen.
8MijnzielvolgtU,uwrechterhandondersteuntmij.
9Maarzijdiemijnzielzoekenenhaarwillenverderven,
zullennaardedieptenvandeaardegaan.
10Zijzullendoorhetzwaardvallen,eenprooivoorde
vossenworden.
11MaardekoningzalzichinGodverheugen;iederdiebij
Hemzweert,zalzichberoemen;maardemondvanhendie
leugensspreken,zalgestoptworden.
HOOFDSTUK64
1(Voordekoorleider.EenpsalmvanDavid.)Hoor,oGod,
mijnsteminmijngebed;behoedmijnlevenvoorangst
voordevijand.
2Verbergmijvoordegeheimeraadvandegoddelozen,
voordeopstandvandewerkersvanongerechtigheid.
3Diehuntongwettenalseenzwaard,enhunbogen
spannenomhunpijlenafteschieten,bitterewoorden.
4Opdatzijinhetgeheimopdevolmaaktezoudenschieten;
plotselingschietenzijophem,zondervrees.
5Zijmakenzichzelfsterkvoorhetkwaad;zijsprekenin
hetgeheimoverhetleggenvanvalstrikken;zijzeggen:
Wiezalhenzien?
6Zijspeurennaarongerechtigheden,zijonderzoekenhet
nauwgezet;zowelhetinnerlijkedenkenvaniedervanhen
alshethartisdiep.
7MaarGodzalmeteenpijlophenschieten;plotseling
zullenzijgewondworden.
8Zozullenzijhuneigentongopzichzelflatenvallen,en
iederdiehenziet,zalwegvluchten.
9EnallenzullenvrezenenhetwerkvanGodverkondigen,
wantzijzullenmetwijsheidlettenopzijnhandelen.

PSALMEN
10DerechtvaardigezalzichverblijdenindeHEEREenop
Hemvertrouwen,enalleoprechtenvanhartzullenzich
beroemen.
HOOFDSTUK65
1(Voordekoorleider.EenpsalmenliedvanDavid.)De
lofzangwachtopU,oGod,inSion;enaanUzalde
geloftewordenvoldaan.
2Gij,diehetgebedhoort,totUzalallevleeskomen.
3Deongerechtighedenzullenmijtebovengaan;onze
overtredingenzultGijverzoenen.
4WelzaligisdemandieGijverkiestentotUdoetnaderen,
ominUwvoorhoventewonen.Wijzullenverzadigd
wordenmethetgoedevanUwhuis,metUwheiligetempel.
5MetdevreselijkedingenzultUonsingerechtigheid
antwoorden,Godvanonsheil;Ubenteenvertrouwenvoor
alleeindenderaardeenvoorhendieverwegzijnopde
zee.
6Diedoorzijnkrachtdebergenvastzet,omgordmet
kracht;
7Diehetgedruisvandezeeën,hetgedruisvanhungolven
enhettumultvandevolkentotbedarenbrengt.
8Ookzijdieaanheteindewonen,vrezenvooruwtekenen;
gijmaaktdeuitgangenvandemorgenenvandeavondtot
vreugde.
9Gijbezoektdeaardeendrenkthaar;Gijmaakthaar
overvloedigrijkmetderivierGods,dievolwateris;Gij
bereidthunhetkoren,nadatGijhetzohebttoebereid.
10Gijbevochtigtzijnbergkammenovervloedig;Gijmaakt
zijnvoreninorde;Gijmaakthetweekdoorregenbuien;
Gijzegentzijnontluiken.
11Gijkroonthetjaarmetuwgoedheid,enuwpaden
druipenvanvet.
12Zijvallenneeropdeweidenvandewoestijn,ende
kleineheuvelsjuichenvanallekanten.
13Deweidenzijnbedektmetschapen,ookdedalenzijn
bedektmetkoren;zijjuichenenzingen.
HOOFDSTUK66
1(Voordeopperzangmeester,eenliedofpsalm.)Juich
voorGod,allelanden.
2Zingdeeervanzijnnaam,maakzijnlofluisterrijk.
3ZegtotGod:HoevreselijkbentUinUwdaden!Doorde
grootheidvanUwkrachtzullenUwvijandenzichaanU
onderwerpen.
4DeheleaardezalvoorUneerknielenenUbezingen,Uw
Naambezingen.Sela.
5KomtenzietdewerkenGods;schrikwekkendisZijn
handelenjegensdemensenkinderen.
6Hijveranderdedezeeindroogland;tevoetgingenzij
doordevloed;daarinverheugdenwijonsinHem.
7Hijheerstdoorzijnkrachtvooreeuwig;zijnogenslaan
devolkengade;latendeweerspannigenzichnietverheffen.
Selah.
8Looft,ovolk,onzeGod,enlaatdestemvanzijnlof
horen.
9Dieonzezielinhetlevenvasthoudtenniettoelaatdat
onzevoetenwankelen.
10WantGij,oGod,hebtonsbeproefd;Gijhebtons
beproefd,zoalsmenzilverbeproeft.
11Gijhebtonsinhetnetgebracht;Gijhebtellendeop
onzeheupengelegd.
12Uhebtmensenoveronzehoofdenlatenrijden,wijzijn
doorvuurenwatergegaan,maaruhebtonsineen
vruchtbareplaatsgebracht.
13Ikzalmetbrandoffersinuwhuiskomen;ikzalumijn
geloftenbetalen,
14Diemijnlippenhebbengeuit,enmijnmondheeft
gesproken,toenikinbenauwdheidwas.
15Ikzalubrandoffersvangemestedierenbrengen,met
hetreukwerkvanrammen;ikzalstierenmetbokken
brengen.Sela.
16Komtenluistert,allendieGodvrezen,enikzal
vertellenwatHijaanmijnzielheeftgedaan.
17IkrieptotHemmetmijnmond,enHijwerdgeprezen
metmijntong.
18Alsikonrechtinmijnhartkoester,zaldeHEEREmij
nietverhoren.
19MaarGodheeftmijgehoord,Hijheeftgeluisterdnaar
mijngebed.
20GeloofdzijGod,Diemijngebednietheeftafgewezen,
enZijngoedertierenheidnietvanmijheeftweggenomen.
HOOFDSTUK67
1(AandekoorleiderophetNeginoth-plein,eenpsalmof
lied.)Godzijonsgenadigenzegeneons;endoezijn
aangezichtoveronslichten;Selah.
2OpdatUwwegbekendwordeopaarde,Uwheilonder
allevolken.
3LaatdevolkenUloven,oGod;laatheelhetvolkU
loven.
4Laatdevolkenzichverblijdenenjuichen,wantGijzult
devolkenrechtvaardigrichtenendevolkenopaarde
besturen.Sela.
5LaatdevolkenUloven,oGod;laatheelhetvolkU
loven.
6Danzaldeaardehaaropbrengstgeven,enGod,onze
God,zalonszegenen.
7Godzalonszegenen,enalleeindenderaardezullen
Hemvrezen.
HOOFDSTUK68
1(Voordeopperzangmeester,Eenpsalmofliedvan
David.)LaatGodopstaan,latenzijnvijandenverstrooid
worden;latenookzijdiehemhaten,voorhemvluchten.
2Zoalsrookverdrevenwordt,zoverjaaghen;zoalswas
smeltvoorhetvuur,zozullendegoddelozenomkomen
voorhetaangezichtvanGod.
3Maarderechtvaardigenmoetenzichverheugen,zich
verheugenvoorGod,ja,latenzijzichzeerverheugen.
4ZingvoorGod,psalmzingvoorzijnnaam,verheerlijk
Hemdiedoordehemelenrijdt,metzijnnaamJAH,en
juichvoorzijnaangezicht.
5Eenvadervanwezeneneenrechtervanweduwen,God
isinzijnheiligewoning.
6Godgeeftdeeenzameneenplaatsingezinnen;de
geketendenleidtHijeruit;maardeweerspannigenwonen
ineendorland.
7OGod,toenGijvoorhetaangezichtvanUwvolkuittrok,
toenGijdoordewoestijntrok,Sela!

PSALMEN
8Deaardebeefde,ookdehemelstortteinvoordeogen
vanGod;zelfsdeSinaïbeefdevoordeogenvanGod,de
GodvanIsraël.
9Gij,oGod,hebteenovervloedigeregengezonden,
waardoorGijUwerfdeelversterkthebt,toenhetuitgeput
was.
10Uwvergaderingheeftdaaringewoond;Gij,oGod,hebt
uitUwgoedheidvoordeellendigenbereid.
11DeHeergafhetwoord;grootwasdemenigtevanhen
diehetverkondigden.
12Dekoningenvandelegerssloegenopdevlucht,enzij
diethuisbleef,verdeeldedebuit.
13Alzoudtgijindepottenliggen,gijzultzijnalsde
vleugelsvaneenduif,overtrokkenmetzilver,enhaar
verenmetgeelgoud.
14ToendeAlmachtigedekoningenerverspreidde,was
hetwitalssneeuwvoordezalm.
15DebergvanGodisalsdebergvanBasan;eenhoge
bergalsdebergvanBasan.
16Waaromspringtu,gijhogebergen?Ditisdeberg
waaropGodwilwonen;ja,deHEEREzaldaaropwonen
totineeuwigheid.
17DewagensvanGodzijntwintigduizend,duizenden
engelen.DeHeerisinhunmidden,zoalsopdeSinaï,op
deheiligeplaats.
18Gijzijtopgestegenindehoogte,gijhebtgevangenen
gevankelijkweggevoerd;gijhebtgavenontvangenvoorde
mensen,ja,ookvoordeweerspannigen,opdatdeHEERE
Godinhunmiddenzouwonen.
19GeprezenzijdeHEERE,Dieonsdagelijksmet
weldadenoverlaadt,deGodvanonzeredding.Selah.
20HijdieonzeGodis,isdeGodvanhetheil.EnaanGod,
deHeer,behorendeuitgangenuitdedoodtoe.
21MaarGodzalhethoofdvanzijnvijandenverwonden,
endeharigehoofdhuidvanhemdieblijftvoortgaaninzijn
overtredingen.
22DeHEEREzeide:IkzalmijnvolkuitBasan
terugbrengen,Ikzalmijnvolkterugbrengenuitdediepten
vandezee.
23opdatuwvoetgedooptwordeinhetbloedvanuw
vijanden,endetongvanuwhondeninhetzelfde.
24ZijhebbenUwgangengezien,oGod,degangenvan
mijnGod,mijnKoning,inhetheiligdom.
25Dezangersgingenvoorop,demuzikantenopde
instrumentenvolgdenerachter,enonderhenwarende
jongevrouwendiemettamboerijnenspeelden.
26LooftGodindegemeenten,deHEERE,uitdebronvan
Israël.
27DaarisdekleineBenjaminmetzijnleider,devorsten
vanJudaenhunraad,devorstenvanZebulonende
vorstenvanNaftali.
28UwGodheeftUwsterktegeboden;versterk,oGod,wat
Gijvooronsgedaanhebt.
29VanwegeuwtempelteJeruzalemzullenkoningenu
geschenkenbrengen.
30Bestrafdegroepspeerdragers,demenigtestierenende
kalverenvanhetvolk,totdatiedereenzichmet
zilverstukkenovergeeft.Verstrooihetvolkdatlustheeftin
oorlog.
31VorstenzullenuitEgyptekomen;Ethiopiëzalspoedig
zijnhandennaarGoduitstrekken.
32ZingvoorGod,gijkoninkrijkenderaarde;psalmen
voordeHEERE,Selah!
33AanHem,dierijdtbovendehemelderhemelenvan
oudsher,zie,HijzendtZijnstemuit,enweleenstemvan
macht.
34GeeftGoddemacht;ZijnmajesteitisoverIsraëlen
Zijnsterkteisindewolken.
35OGod,GijzijtontzagwekkenduitUwheiligeplaatsen;
deGodvanIsraelishet,Diesterkteenmachtgeeftaan
Zijnvolk.GeprezenzijGod.
HOOFDSTUK69
1(VoordeopperzangmeesteropdeSjosjannim.Eenpsalm
vanDavid.)Redmij,oGod,wanthetwateristotinmijn
zielgekomen.
2Ikzinkweginhetdiepeslijk,waariknietkanstaan;ik
beninhetdiepewatergekomen,devloedoverspoeltmij.
3Ikbenmoevanmijngeschreeuw,mijnkeelisverdroogd,
mijnogenzijnkwijnend,terwijlikwachtopmijnGod.
4Zijdiemijzonderredenhaten,zijntalrijkerdandeharen
vanmijnhoofd;zijdiemijtenonrechtealsvijanden
hebben,zijnmachtig;daaromhebikteruggegevenwatik
niethadweggenomen.
5OGod,Gijkentmijndwaasheid,enmijnzondenzijn
voorUnietverborgen.
6LaatommijnentwilnietbeschaamdwordenwieU
verwachten,HEERE,HEEREvandelegermachten;laat
ommijnentwilnietbeschaamdwordenwieUzoeken,God
vanIsraël.
7WantomUwentwildraagiksmaad,schaamtebedekt
mijngelaat.
8Ikbeneenvreemdelinggewordenvoormijnbroersen
eenvreemdelingvoordekinderenvanmijnmoeder.
9Wantdeijvervooruwhuisheeftmijverteerd,ende
smaadhedenvanhendieusmaden,zijnopmijgevallen.
10Toenikweendeenmijnzielkastijddemetvasten,was
dattotmijnschande.
11Ikmaakteeenzaktotmijnkleed,enwerdeen
spreekwoordvoorhen.
12Dieindepoortzitten,sprekentegenMij;enIkwashet
liedvandedronkaards.
13Maarwatmijbetreft,mijngebedistotU,HEERE,op
detijdvanhetwelbehagen.Verhoormij,oGod,inde
grootheidvanUwgoedertierenheid,indewaarheidvan
Uwheil.
14Redmijuithetslijk,laatmijnietzinken,laatmijgered
wordenvanmijnhatersenuitdediepewateren.
15Laatdevloedmijnietoverspoelen,laatdedieptemij
nietverzwelgen,enlaatdeputzijnmondnietbovenmij
sluiten.
16Verhoormij,HEERE,wantUwgoedertierenheidis
goed;keerutotmijovereenkomstigdegrootheidvanUw
barmhartigheden.
17VerbergUwaangezichtnietvoorUwdienaar,wantik
beninnood;verhoormijspoedig.
18Komtotmijnzielenverloshaar,verlosmijvanmijn
vijanden.
19Gijkentmijnsmaad,mijnschandeenmijnoneer;al
mijntegenstandersstaanvoorU.

PSALMEN
20Desmaadheeftmijnhartgebroken,enikbenvervuld
vandroefheid.Ikwachtteopeentekenvanmedelijden,
maarikvondergeen,optroosters,maarikvondergeen.
21Zegavenmijookgalalsvoedsel,envanmijndorst
lietenzemijazijndrinken.
22Laathuntafelvoorheneenvalstrikworden,enwat
voorhennuttighadmoetenzijn,laatheteenvalstrik
worden.
23Laathunogenverduisterdworden,zodatzijnietzien,
enlaathunlendenenvoortdurendbeven.
24Stortuwgramschapoverhenuit,laatuwtoornhen
grijpen.
25Laathunwoonplaatswoestworden,enlaatniemandin
huntentenwonen.
26WantzijvervolgenhemdieGijgeslagenhebt,enzij
sprekentothetverdrietvanhendieGijverwondhebt.
27Voegongerechtigheidbijhunongerechtigheid,enlaat
hennietkomentotUwgerechtigheid.
28Laathenuithetboekvandelevendenwordenuitgewist,
enlaathennietbijderechtvaardigenwordenopgeschreven.
29Maarikbenarmenverdrietig;laatUwheil,oGod,mij
ineenveiligepositieplaatsen.
30IkzaldenaamvanGodprijzenmetgezang,enhem
grootmakenmetdankzegging.
31DitzaldeHEEREbeterbevallendaneenrundofeen
stiermethorensenhoeven.
32Denederigenzullenditzienenzichverheugen,enuw
hart,datGodzoekt,zalleven.
33WantdeHEEREhoortdearmen,enHijverachtZijn
gevangenenniet.
34LatendehemelendeaardeHemloven,dezeeënen
alleswatdaarinkrioelt.
35WantGodzalSionverlossenendestedenvanJuda
herbouwen,zodatzijdaarkunnenwonenenhetinbezit
kunnennemen.
36Ookhetnageslachtvanzijnknechtenzalheterfelijk
bezitten,enwiezijnnaamliefhebben,zullendaarinwonen.
HOOFDSTUK70
1(Voordekoorleider.EenpsalmvanDavid,omin
herinneringtebrengen.)Komspoedig,oGod,ommijte
redden;komspoedig,oHEERE,ommijtehelpen.
2Latenzijbeschaamdenteschandeworden,diemijnziel
zoeken;latenzijachterwaartskerenenteschandeworden,
dieopmijnkwaaduitzijn.
3Laathenterugkerentoteenvergeldingvoorhunschande,
diezeggen:Aha,aha.
4LatenallendieUzoeken,zichinUverheugenenvrolijk
zijn.EnlatenzijdieUwheilliefhebben,voortdurend
zeggen:Godwordegrootgemaakt.
5Maarikbenellendigenbehoeftig;komsnelnaarmijtoe,
oGod,UbentmijnHelperenmijnBevrijder;HEERE,laat
niemanduitblijven.
HOOFDSTUK71
1OpU,HEERE,vertrouwik;laatmijnooitteschande
worden.
2RedmijdoorUwgerechtigheidenlaatmijontkomen;
neigUwoortotmijenverlosmij.
3Weesmijeenveiligewoning,waarikvoortdurendmijn
toevluchtkannemen.Uhebtbevelgegevenmijte
verlossen,wantUbentmijnrotsenmijnvesting.
4Redmij,mijnGod,uitdehandvandegoddelozen,uitde
handvandeonrechtvaardigeenwredemens.
5WantGijzijtmijnhoop,HeereHEERE,mijntoevlucht
vanmijnjeugdaf.
6DoorUbenikgedragenvandemoederschootaf;Ubent
hetdiemijuitdeschootvanmijnmoederhebtgehaald;
voortdurendzalmijnlofoverUzijn.
7Ikbenvoorveleneenwonder,maarUbentmijnsterke
toevlucht.
8Laatmijnmondvervuldwordenvanuwlofenvanuw
eer,deheledag.
9Verstootmijnietindetijdvanmijnouderdom,verlaat
mijniet,wanneermijnkrachtbezwijkt.
10Wantmijnvijandensprekentegenmij,endieopmijn
zielloeren,beraadslagenmetelkaar,
11Zijzeiden:Godheefthemverlaten;vervolgengrijp
hem,wanterisniemanddiehemredt.
12OGod,blijfnietvervanmij;mijnGod,kommij
spoedigtehulp.
13Latenzijdiemijnzielbevechten,teschandewordenen
tegrondegaan;latenzijdiemijkwaadzoeken,metsmaad
enoneerwordenbedekt.
14MaarikzalvoortdurendhopenenUsteedsmeerloven.
15MijnmondzalUwgerechtigheidenUwheil
verkondigen,deheledag,maarIkweethetaantalervan
niet.
16IkzalgaanindekrachtvandeHeereHEERE;ikzal
Uwgerechtigheidgedenken,Uwenigegerechtigheid.
17Gijhebtmij,God,vanmijnjeugdafonderwezen,entot
nutoehebikuwwonderenverkondigd.
18Maarooknuikoudengrijsgewordenben,oGod,
verlaatmijniet,totdatikUwsterktehebgetoondaandit
geslachtenUwmachtaaniederdiekomt.
19EnUwgerechtigheid,oGod,iszeerverheven,Uhebt
grotedingengedaan;wieisUgelijk,oGod!
20Gij,diemijgroteenzwarebenauwdhedenhebtdoen
zien,zultmijweerlevendmakenenmijuitdedieptenvan
deaardedoenoprijzen.
21Gijzultmijngrootheidvermeerderen,enmijrondom
vertroosten.
22DaaromzalikUlovenmetdeluit,Uwwaarheid,mijn
God;ikzalUpsalmenzingenmetdeharp,Heiligevan
Israël.
23Mijnlippenzullenjuichen,alsikvoorUzing,enmijn
ziel,dieGijverlosthebt.
24OokzalmijntongdeheledagvanUwgerechtigheid
spreken,wantzijzijnbeschaamd,wantzijzijnteschande
gemaakt,diemijnkwaadzoeken.
HOOFDSTUK72
1(EenpsalmvoorSalomo.)Geef,oGod,dekoningUw
oordelenenUwgerechtigheidaandeskoningszoon.
2Hijzaluwvolkrichtenmetgerechtigheid,enuwarmen
metrecht.
3Debergenzullendevolkenvredebrengen,endeheuvels
doorgerechtigheid.

PSALMEN
4Hijzalhetellendigevolkrechtdoen,dekinderenvande
armenzalhijverlossen,endeverdrukkerzalhij
verbrijzelen.
5Zolangdezonendemaanbestaan,zullenzijUvrezen,
vangeneratieopgeneratie.
6Hijzalneerdalenalseenregenophetgemaaidegras,als
regenstromendiedeaardebevochtigen.
7Inzijndagenzalderechtvaardigebloeien,enovervloed
vanvrede,zolangdemaanblijft.
8Enhijzalheersenvanzeetotzee,envanderiviertotaan
deeindenderaarde.
9Dieindewoestijnwonen,zullenvoorHembuigen,en
Zijnvijandenzullenhetstoflekken.
10DekoningenvanTarsisenvandeeilandenzullen
geschenkenbrengen;dekoningenvanSebaenSebazullen
geschenkenaanbieden.
11Ja,allekoningenzullenvoorHemvallen,allevolken
zullenHemdienen.
12WantHijzaldearme,dieroept,verlossen,ookdearme,
enhem,diegeenhelperheeft.
13Hijzaldeellendigeendebehoeftigesparen,ende
zielenvandebehoeftigenredden.
14Hijzalhunzielverlossenvanbedrogengeweld,enhun
bloedzalkostbaarzijninZijnogen.
15Hijzalleven,enhemzalvanhetgoudvanSeba
gegevenworden.Erzalvoortdurendvoorhemgebeden
worden,endagelijkszalhijgeprezenworden.
16Erzaleenhandvolkorenopdeaardezijn,opdetoppen
derbergen;devruchtervanzalschuddenalsdeLibanon,
endievandestadzullenbloeienalshetgrasderaarde.
17ZijnNaamzalineeuwigheidblijvenbestaan;Zijn
Naamzalblijvenbestaanzolangdezonschijnt;ende
mensenzulleninHemgezegendworden;allevolkenzullen
Hemgezegendnoemen.
18GeprezenzijdeHEERE,deGodvanIsraël,diealleen
wonderendoet.
19EngeloofdzijzijnheerlijkeNaamineeuwigheid,en
laatdeheleaardemetzijnheerlijkheidvervuldworden.
Amen,enamen.
20DegebedenvanDavid,dezoonvanIsaï,zijnteneinde.
HOOFDSTUK73
1(EenpsalmvanAsaf.)GodisgoedvoorIsraël,voorhen
diereinvanhartzijn.
2Maarikhadhetgevoeldatmijnvoetenbijnawaren
uitgegleden,datmijnschredenbijnawarenuitgegleden.
3Wantikwasjaloersopdedwazen,toenikdevoorspoed
vandegoddelozenzag.
4Wanthundoodkentgeenbanden,maarhunkrachtis
sterk.
5Zijverkerennietinmoeilijkhedenzoalsanderemensen,
enwordennietgeplaagdzoalsanderemensen.
6Daaromomringthoogmoedhenalseenketen,enhet
geweldbedekthenalseenkleed.
7Hunogenpuilenuitvanvet;zijhebbenmeerdanhun
hartbegeert.
8Zijzijnverdorvenensprekenkwaadoveronderdrukking;
zijsprekenhooghartig.
9Zijrichtenhunmondnaardehemel,enhuntongwandelt
overdeaarde.
10Daaromkeertzijnvolkhierheenterug,enwateruitde
vollebekerwordthunuitgeperst.
11Enzijzeggen:HoeweetGodhet?Eniserkennisbijde
Allerhoogste?
12Zie,dezenzijndegoddelozen,dieindewereld
voorspoedigzijn;zijwordensteedsrijker.
13Voorwaar,tevergeefshebikmijnhartgereinigdenmijn
handeninonschuldgewassen.
14Wantdeheledagwordikgeplaagd,enelkemorgen
wordikgetuchtigd.
15Alsikzeg:Ikzalditspreken,zie,danzouikeenzonde
begaantegendegeneratievanuwkinderen.
16Toenikdachtditteweten,werdhetmijtepijnlijk;
17TotdatikhetheiligdomvanGodbinnenging;toen
begreepikhuneinde.
18Gijhebthenopgladdeplaatsengezet,Gijhebthenin
puindoenstorten.
19Hoewordenzijineenogenblikverwoest,doorangst
wordenzijgeheelverteerd.
20Zoalseendroombijhetontwaken,zozultU,HEERE,
bijhetontwakenhunbeeldverachten.
21Daaromwerdmijnhartbedroefdenwerdikinmijn
nierengekweld.
22Ikwaszodwaasenonwetend;ikwasalseendiervoor
u.
23TochbenikvoortdurendbijU;Uhebtmijbijmijn
rechterhandgegrepen.
24Gijzultmijleidendooruwraad,endaarnazultgijmij
opnemeninheerlijkheid.
25WiehebikbehalveUindehemel?EnnaastUverlang
iknaarniemandopdeaarde.
26Mijnvleesenmijnhartbezwijken,maarGodisderots
vanmijnhartenmijndeelvooreeuwig.
27Wantzie,dievervanuzijn,zullenvergaan;uhebtallen
tegrondegerichtdievanuweghoereren.
28Maarhetisgoedvoormij,datiktotGodnader;ikheb
mijnvertrouwengesteldopdeHeereHEERE,omalUw
werkentevertellen.
HOOFDSTUK74
1(MaschilvanAsaf.)WaaromhebtGijonsvooreeuwig
verstoten,oGod?WaarombrandtUwtoorntegende
schapendieUweidt?
2Denkaanuwvergadering,dieuvanoudshergekocht
hebt,aandestafdieuwerfdeelis,dieuverlosthebt,aan
dezebergSion,waaropugewoondhebt.
3Hefuwvoetenopnaardeeeuwigeverwoestingen,naar
alwatdevijandinhetheiligdomkwaadheeftgedaan.
4Uwvijandenbrullentemiddenvanuwvergaderingen;zij
richtenhunvaandelsopalstekenen.
5Erwaseenmandieberoemdwerdomdathijbijlenhad
gehevenbovendedichtebomen.
6Maarnubrekenzehetgesnedenwerkervanmeteenaf
metbijlenenhamers.
7Zijhebbenvuurinuwheiligdomgeworpen,zijhebben
hetverontreinigddoordewoonplaatsvanuwnaammetde
grondgelijktemaken.
8Zijzeidenbijzichzelf:Latenwijhensamenvernietigen;
zijhebbenallesynagogenvanGodinhetlandinbrand
gestoken.

PSALMEN
9Wijzienonzetekenenniet;erisgeenprofeetmeer;ener
isniemandonderonsdieweethoelang.
10Hoelang,oGod,zaldetegenstanderuwnaamsmaden?
Zaldevijanduwnaamvooreeuwiglasteren?
11Waaromtrekjejehandterug,jerechterhand?Rukze
uitjeboezem.
12WantGodismijnKoningvanoudsher,dieverlossing
bewerktinhetmiddenvandeaarde.
13GijhebtdoorUwkrachtdezeegespleten,Gijhebtde
koppenderdrakeninhetwaterverbrijzeld.
14GijhebtdekoppenvandeLeviathanverbrijzeldenhem
totvoedselgegevenaanhetvolkdatindewoestijnwoonde.
15Gijhebtbronenvloedgespleten,machtigerivierenhebt
Gijdoenopdrogen.
16DedagisvanU,ookdenacht;Gijhebthetlichtende
zonbereid.
17Gijhebtdegrenzenderaardebepaald;Gijhebtde
zomerendewintergemaakt.
18Denkhieraan,HEERE,devijandheefthetgesmaad,en
hetdwazevolkheeftuwnaamgelasterd.
19Geefdezielvanuwtortelduifnietoveraandemenigte
vandegoddelozen;vergeetdevergaderingvanuw
ellendigennietvooreeuwig.
20Hebachtingvoorhetverbond,wantdedonkereplaatsen
vandeaardezijnvolvanwreedheden.
21Laatdeverdruktennietbeschaamdterugkeren;laatde
armenenbehoeftigenuwnaamprijzen.
22Staop,oGod,voeruwrechtsgeding;denkeraanhoede
dwaasUdagelijkssmaadt.
23Vergeetdestemvanuwvijandenniet;hettumultvan
hendietegenuopstaan,neemtvoortdurendtoe.
HOOFDSTUK75
1(Aandekoorleider,Altaschith,eenpsalmofliedvan
Asaf.)U,oGod,dankenwij,Udankenwij,wantuwnaam
isnabij,verkondiguwwonderwerken.
2WanneerIkdegemeenteontvang,zalIkrechtvaardig
oordelen.
3Deaardeenalhaarbewonerszijnvergaan;Ikzalhaar
pilarenovereindhouden.Selah.
4Ikhebtotdedwazengezegd:Handelnietdwaas,entot
degoddelozen:Hefdehoornnietop.
5Verhefuwhoornnietnaardehoogte,spreeknietmeteen
stijvenek.
6Wantdeverheffingkomtnietuithetoosten,nochuithet
westen,nochuithetzuiden.
7MaarGodisderechter:Hijvernedertdeeen,ensteltde
anderaan.
8WantindehandvandeHEEREiseenbeker,endewijn
isrood,hijisvolvanmengeling,enHijschenktdaaruit;
maarwateroverblijft,zullenallegoddelozenderaarde
uitpersenendrinken.
9Maarikzalhetvooreeuwigverkondigen,psalmen
zingenvoordeGodvanJakob.
10Ikzalallehoornenvandegoddelozenafsnijden,maar
dehoornenvanderechtvaardigenzullenverhoogdworden.
HOOFDSTUK76
1(VoordeopperzangmeesterophetNeginotplein.Een
psalmofliedvanAsaf.)InJudaisGodbekend;zijnnaam
isgrootinIsraël.
2OokinSalemiszijntent,eninSioniszijnwoning.
3Daarbrakhijdepijlenvandeboog,hetschildenhet
zwaard,endestrijd.Selah.
4Gijzijtglorieuzerenverhevenerdanderoofbergen.
5Dedapperenzijnverwoest,zijhebbenhunslaaplaten
vallen,engeenvandedapperemannenheefthunhanden
teruggevonden.
6OpUwbestraffing,GodvanJakob,zijnzoweldewagen
alshetpaardineendiepeslaapgevallen.
7Gij,jaGijzijttevrezen,enwiezalvooruwogenbestaan,
alsgijeenmaaltoornigzijt?
8Gijhebthetoordeeluitdehemellatenhoren;deaarde
vreesdeenwerdstil,
9ToenGodopstondomteoordelen,omalle
zachtmoedigenvandeaardeteredden.Selah.
10Voorwaar,detoornvandemenszalUloven;water
overblijftvandetoornzultGijbeteugelen.
11DoeeengelofteenbetaaldeHEERE,uwGod.Laat
allendierondomHemwonen,geschenkenbrengenaan
Hemdiegevreesdmoetworden.
12Hijzaldegeestvandevorstenuitroeien;voorde
koningenvandeaardeishijvreselijk.
HOOFDSTUK77
1(Voordekoorleider,voorJeduthun.EenpsalmvanAsaf.)
IkrieptotGodmetmijnstem,totGodmetmijnstem,en
Hijneigdehetoornaarmij.
2TendagevanmijnbenauwdheidzochtikdeHEERE;
mijnplaagwoeddeindenachtenhieldnietop;mijnziel
weigerdegetroostteworden.
3IkdachtaanGodenraakteinberoering;ikklaagdeen
mijngeestwerdbeklemd.Selah.
4Gijhoudtmijnogenwakker;ikbenzoontroerd,datik
nietkanspreken.
5Ikhebgedachtaandedagenvanweleer,aandejarenvan
langvervlogentijden.
6Ikherinnermijmijnliedindenacht;ikspreekmetmijn
eigenhart;enmijngeestonderzoekthetnauwkeurig.
7ZaldeHeervooreeuwigverstoten,enzalHijnietmeer
goedgunstigzijn?
8Iszijngoedertierenheidvooreeuwigverdwenen?Zalzijn
beloftevooreeuwigtekortschieten?
9HeeftGodvergetengenadigtezijn?HeeftHijinZijn
toornZijnbarmhartighedenopgesloten?Selah.
10Enikzeide:Ditismijnzwakheid;tochzalikgedenken
aandejarenvanderechterhandvandeAllerhoogste.
11IkzaldedadenvandeHEEREgedenken;ja,ikzalUw
wonderenvanoudshergedenken.
12Ikzalaluwwerkenoverdenkenenuwhandelingen
verkondigen.
13Uwweg,oGod,isinhetheiligdom;wieiseenzogroot
GodalsonzeGod?
14GijzijtdeGoddiewonderendoet;Gijhebtonderde
volkenuwmachtlatenblijken.
15Metuwarmhebtuuwvolkverlost,dezonenvanJakob
enJozef.Sela.

PSALMEN
16DewaterenzagenU,oGod,dewaterenzagenU;zij
vreesden,ookdedieptenwerdenberoerd.
17Dewolkengotenwateruit,dehemelgafgeluid,ookuw
pijlengingenrond.
18Hetgeluidvanuwdonderklonkindehemel;de
bliksemschichtenverlichttendewereld;deaardebeefdeen
schudde.
19Uwwegisindezee,enuwpadindegrotewateren,en
uwvoetstappenzijnnietbekend.
20Gijhebtuwvolkgeleidalseenkudde,onderleidingvan
MozesenAäron.
HOOFDSTUK78
1(MaschilvanAsaf.)Luister,mijnvolk,naarmijnwet,
neiguwoornaardewoordenvanmijnmond.
2Ikzalmijnmondopendoenineenspreuk,ikzalde
duisterewoordenvanvroegeruitspreken.
3Diewijgehoordengewetenhebben,endieonzevaderen
onsverteldhebben.
4Wijzullenzenietvoorhunkinderenverbergen,maarwij
zullenaandekomendegeneratiesderoemvandeHEERE
verkondigen,zijnmachtendewonderendieHijheeft
gedaan.
5WantHijheefteengetuigenisinJakobingesteldeneen
wetinIsraëlvastgesteld,dieHijonzevaderengeboden
heeft,opdatzijdieaanhunkinderenbekendzoudenmaken.
6Opdathetvolgendegeslachtzezoukennen,dekinderen
diegeborenzoudenworden,enzijzoudenopstaanenze
aanhunkinderenverkondigen.
7opdatzijhunhoopopGodzoudenstellenendewerken
vanGodnietzoudenvergeten,maarzijngebodenzouden
onderhouden.
8Enzijzoudennietzijnalshunvaderen,eenkoppigen
weerspanniggeslacht,eengeslachtdatzijnhartniet
oprechthadenwiensgeestniettrouwwasaanGod.
9DeEfraïmieten,gewapendenmetdeboogindehand,
keerdenterugopdedagvandestrijd.
10ZijhieldenzichnietaanhetverbondvanGoden
weigerdennaarzijnwettewandelen.
11Envergatzijnwerkenendewonderendiehijhunhad
latenzien.
12Hijdeedwonderlijkedingenvoordeogenvanhun
vadereninhetlandEgypte,inhetgebiedvanZoan.
13Hijspleetdezeeenlietzeerdoorheentrekken,enHij
liethetwaterstaanalseenhoop.
14Overdagleiddehijhenookmeteenwolk,endehele
nachtmetvuurlicht.
15Hijspleetderotsenindewoestijnenliethundrinken
alsuitdegrotediepten.
16Hijdeedstromenuitderotsontstaan,enlietwater
neerstromenalsrivieren.
17Enzijzondigdennogzwaardertegenhem,doordatzij
deAllerhoogsteindewoestijntergden.
18EnzijverzochtenGodinhunhart,doorvoorhunlusten
vleestevragen.
19Ja,zijsprakentegenGod;zijzeiden:KanGodeentafel
aanrichtenindewoestijn?
20Zie,Hijsloegopderots,zodathetwatereruitvloeide
endebekenoverstroomden.KanHijdanookbroodgeven?
KanHijdanookvleesverschaffenaanZijnvolk?
21ToendeHEEREdithoorde,werdHijtoornig.Er
ontstakeenvuurtegenJakobenookontstakdetoorntegen
Israël.
22OmdatzijnietinGodgeloofdenennietopzijn
verlossingvertrouwden.
23HoewelHijdewolkenvanbovenbevalendepoorten
vandehemelopende,
24EnHijlietmannaophenregenenomteeten,enHijgaf
hunkorenuitdehemel.
25Demensheefthetvoedselvandeengelengegeten:hij
heefthunvleesinovervloedgezonden.
26Hijlieteenoostenwindwaaienaandehemelendoor
zijnkrachtdezuidenwinddoenontstaan.
27Hijlietvleesophenregenenalsstof,engevederde
vogelsalshetzandvandezee.
28Enhijliethetvalleninhetmiddenvanhunlegerkamp,
rondomhunwoningen.
29Zijatenenwerdenverzadigd,wantHijgafhunhun
eigenverlangen.
30Zijwerdennietvervreemdvanhunlust.Maarterwijl
hunvleesnoginhunmondwas,
31ToenontstakdetoornvanGodinwoedeoverhen,en
Hijdooddedebestenonderhen,enHijversloegde
uitverkorenenvanIsraël.
32Ondanksditalleszondigdenzijnogsteedsengeloofden
nietinzijnwonderen.
33DaaromheeftHijhundageninijdelheiddoorgebracht,
hunjareninellende.
34Toenhijhengedoodhad,zochtenzehem.Zekeerden
terugenvroegenGodomraad.
35Enzijherinnerdenzich,datGodhunRotswas,ende
AllerhoogsteGodhunVerlosser.
36MaarzijvleiddenHemmethunmondenlogentegen
Hemmethuntong.
37WanthunhartwasnietoprechtjegensHem,enzij
warenniettrouwaanZijnverbond.
38MaarHij,Dievolbarmhartigheidwas,vergafhun
ongerechtigheidenrichttehenniettegronde;ja,
menigmaalkeerdeHijZijntoornaf,enHijwektealZijn
grimmigheidnietop.
39WantHijbedachtdatzijvleeswaren,eenwinddie
voorbijgaatennietmeerkomt.
40HoevaakhebbenzeHemindewoestijngetergd,enhoe
vaakhebbenzeHemindewildernisbedroefd!
41Ja,zijkeerdenzichafenverzochtenGod,enbeperkten
deHeiligevanIsraël.
42Zijdachtennietaanzijnhand,nochaandedagwaarop
hijhenvandevijandhadverlost.
43HoehijzijntekeneninEgyptehadverricht,enzijn
wonderenophetveldvanZoan:
44Enhunriviereninbloedveranderd,enhunrivieren,
zodatzijnietkondendrinken.
45Hijstuurdeallerleisoortenvliegenophenaf,diehen
opaten,enkikkers,diehendoodden.
46Hijgafhunopbrengstaandeworm,enhunarbeidaan
desprinkhaan.
47Hijverwoesttehunwijnrankenmethagel,enhunwilde
vijgenbomenmetvorst.
48Ookhunveegafhijoveraandehagel,enhunkleinvee
aandefellebliksemschichten.
49Hijlietzijnwoede,woede,verbolgenheidenonrust
overhenkomen,enzondbozeengelenonderhen.

PSALMEN
50Hijheefteenweggebaandvoorzijntoorn,hijheefthun
zielnietvoordedoodgespaard,maarhunleven
overgegevenaandepest.
51EnzijsloegenalleeerstgeboreneninEgypte,de
voornaamstenvanhunmachtindetentenvanCham.
52MaarzijnvolklietHijalsschapenuittrekkenenleidde
Hijdoordewoestijnalseenkudde.
53EnHijleiddehenveiligvoort,zodatzijnietbevreesd
hoefdentezijn;maardezeeoverweldigdehunvijanden.
54EnHijbrachthentotaandegrensvanZijnheiligdom,
totaandezeberg,dieZijnrechterhandgekochthad.
55Ookverdreefhijdeheidenvolkenvoorhunogen,
verdeeldehuneenerfdeelperafstammingslijnenlietde
stammenvanIsraëlinhuntentenwonen.
56MaarzijhebbendeallerhoogsteGodverzochtentot
toornverwekt,enzijngetuigenissennietonderhouden.
57Maarzijkeerdenzichomenhandeldenontrouw,zoals
hunvaderen;zijlietenzichafwendenalseenbedrieglijke
boog.
58WantzijverwektenHemtottoornmethunofferhoogten
enverwektenHemtotnaijvermethungesnedenbeelden.
59ToenGoddithoorde,werdHijwoedendenHijhad
groteafschuwvoorIsraël.
60DaaromverliethijdetentvanSilo,detentdiehijonder
demensenhadgeplaatst.
61EnHijgafzijnkrachtingevangenschap,enzijneerin
dehandvandevijand.
62Ookgafhijzijnvolkoveraanhetzwaard,enhijwerd
toornigopzijnerfdeel.
63Hetvuurverteerdehunjongemannen,enhunmeisjes
werdennietuitgehuwelijkt.
64Hunpriestersvielendoorhetzwaard,enhunweduwen
wektengeenrouw.
65ToenontwaaktedeHeeralsiemanddienetgeslapen
heeft,alseenhelddieschreeuwtvandewijn.
66EnHijsloegzijnvijandenindeachterdelen;Hijbracht
huneeneeuwigesmaad.
67OokheefthijdetentvanJozefverworpenendestam
vanEfraïmnietverkozen.
68MaarHijkoosdestamvanJuda,debergSion,dieHij
liefhad.
69EnHijbouwdeZijnheiligdomalshogepaleizen,alsde
aarde,dieHijvooreeuwigbevestigdhad.
70OokverkoosHijDavid,zijndienaar,enhaaldehem
wegbijdeschaapskooien.
71Hijhaaldehemvanachterdedrachtigeooienvandaan
omJakob,zijnvolk,enIsraël,zijnerfelijkbezit,teweiden.
72Hijvoeddehenovereenkomstigdeoprechtheidvanzijn
hartenleiddehenmetdebekwaamheidvanzijnhanden.
HOOFDSTUK79
1(EenpsalmvanAsaf.)OGod,deheidenenzijninuw
erfdeelgekomen;zijhebbenuwheiligetempelontheiligd;
zijhebbenJeruzalemtotpuinhopengemaakt.
2Delijkenvanuwdienarenhebbenzijtotvoedselgegeven
aandevogelsindelucht,hetvleesvanuwheiligenaande
wildedierenopaarde.
3HunbloedhebbenzijrondomJeruzalemvergotenals
water,enerwasniemandomhentebegraven.
4Wijzijneensmaadgewordenvooronzeburen,eenspot
enhoonvoordemensenomonsheen.
5Hoelang,HEERE,zultGijvooreeuwigtoornigblijven?
ZalUwnaijverbrandenalsvuur?
6GietUwtoornuitoverdeheidenvolkendieUniet
kennen,enoverdekoninkrijkendieUwNaamniethebben
aangeroepen.
7WantzijhebbenJakobverslondenenzijnwoonplaats
verwoest.
8Gedenknietaanonsdevroegereongerechtigheden;laten
uwbarmhartighedenonsspoedigbehoeden,wantwijzijn
diepvernederd.
9Helpons,Godvanonsheil,toteervanuwnaam.Red
onsenverlosonsvanonzezonden,omwillevanuwnaam.
10Waaromzoudendeheidenenzeggen:WaarishunGod?
LaatHijonderdeheidenenvooronzeogenbekendworden
doordewraakvoorhetbloedvanuwdienaren,dat
vergotenis.
11Laathetgezuchtvandegevangenevooruwaangezicht
komen;bewaarhen,dieterdoodveroordeeldzijn,
overeenkomstigdegrootheidvanuwmacht;
12Envergeldonzeburenzevenvoudiginhunboezemhun
smaad,waarmeezijU,HEERE,gesmaadhebben.
13Daaromzullenwij,uwvolkendeschapenvanuw
weide,Uvooreeuwigloven;wijzullenuwlofverkondigen
aanallegeneraties.
HOOFDSTUK80
1(AandeopperzangmeesteropSjosjanimeduth,eenpsalm
vanAsaf.)Luister,herdervanIsraël,GijdieJozefleidtals
eenkudde;Gijdietussendecherubijnenwoont,schitter.
2WekvóórEfraïm,BenjaminenManasseuwkrachtop,
enkomenverlosons.
3Bekeerons,oGod,enlaatuwaangezichtlichten,dan
zullenwijgeredworden.
4HEERE,Godvandehemelsemachten,hoelangzultU
nogtoornigzijnophetgebedvanuwvolk?
5Gijvoedthunmetbrooddertranen,enGijgeefthunveel
tranentedrinken.
6Gijmaaktonstoteentwistziekvolk,enonzevijanden
lachenonderelkaar.
7Bekeerons,Godvandehemelsemachten,enlaatuw
aangezichtlichten,danzullenwijgeredworden.
8GijhebteenwijnstokuitEgyptemeegebracht,de
heidenvolkenverdrevenenhemgeplant.
9Gijhebtruimtevoorhaargemaakt,enhebthaardiep
worteldoenschieten,zodatzijdeaardevulde.
10Deheuvelswarenbedektmetzijnschaduw,enzijn
takkenwarenalsdeprachtigeceders.
11Zijstrektehaartakkenuitnaardezee,enhaartakken
naarderivier.
12WaaromhebtGijdanhaarheggenafgebroken,zodat
allendielangsdewegkomen,haarwegrukken?
13Heteverzwijnuithetbosverwoesthet,enhetwild
gediertevanhetveldverslindthet.
14Keertochterug,Godvandehemelsemachten!Kijkuit
dehemel,zie,enbezoekdezewijnstok.
15Endewijngaarddieuwrechterhandgeplantheeft,ende
rankdieuvooruzelfsterkgemaakthebt.
16Hetwordtmetvuurverbrand,hetwordtafgehouwen;
doordesmaadvanuwaangezichtgaanzijtegronde.
17Laatuwhandrustenopdemanvanuwrechterhand,op
demensenzoondieuvooruzelfsterkhebtgemaakt.

PSALMEN
18DaaromzullenwijnietvanUafwijken;maakons
levend,danzullenwijUwNaamaanroepen.
19Bekeerons,HEERE,Godvandehemelsemachten,laat
Uwaangezichtlichten,danzullenwijgeredworden.
HOOFDSTUK81
1(VoordekoorleideropGittith.EenpsalmvanAsaf.)
ZingluidvoorGod,onzesterkte;juichvoordeGodvan
Jakob.
2Neemeenpsalmenbrenghierdetamboerijn,deharp
metdepsalter.
3Blaasopdetrompetbijnieuwemaan,opdevastgestelde
tijd,oponzeplechtigefeestdag.
4WantditwaseenverordeningvoorIsraëleneenwetvan
deGodvanJakob.
5DitheeftHijinJozeftoteengetuigenisverordend,toen
hijdoorhetlandEgyptetrok.Daarhebikeentaalgehoord
dieiknietverstond.
6Ikhebzijnschoudersvandelastbevrijd,zijnhandenzijn
vandepottenbevrijd.
7Gijriepindebenauwdheid,enIkreddeu;Ikantwoordde
uindeschuilplaatsvandedonder;Ikbeproefdeuaande
waterenvanMeriba.Sela.
8Luister,mijnvolk,danzalikugetuigen.Alsunaarmij
luistert,oIsraël,
9Ermaggeenvreemdegodonderuzijn;enumaggeen
vreemdegodaanbidden.
10IkbendeHEERE,uwGod,DieuuithetlandEgypte
geleidheb;doeuwmondwijdopen,enIkzalhemvullen.
11Maarmijnvolkwildenietnaarmijnstemluisteren,en
IsraëlwildeMijnietgehoorzamen.
12DaaromgafIkhenoveraandebegeertenvanhuneigen
hart,enzijwandeldeninhuneigenraadslagen.
13Och,datmijnvolknaarMijhadgeluisterdendatIsraël
inMijnwegenwasgewandeld!
14Ikzouhunvijandensnelhebbenoverwonnenenmijn
handtegenhuntegenstandershebbengekeerd.
15DegenendiedeHEEREhaten,haddenzichaanHem
moetenonderwerpen,maarhuntijdzouvooreeuwig
hebbengeduurd.
16Hijhadhunookhetbestevandetarwemoetengeven,
enmethoninguitderotshadIkuverzadigd.
HOOFDSTUK82
1(EenpsalmvanAsaf.)Godstaatindevergaderingder
machtigen;Hijrichttemiddenvandegoden.
2Hoelangzultgijnogonrechtvaardigoordelenende
mensendergoddelozenwelgevalligzijn?Sela.
3Verdedigdearmenenwezen,doerechtaande
verdruktenenbehoeftigen.
4Bevrijddearmenenbehoeftigen,bevrijdhenuitdehand
vandegoddelozen.
5Zijwetenhetnietenwillenhetnietbegrijpen;zij
wandeleninduisternis;allefundamentenvandeaardezijn
verbrokkeld.
6Ikhebgezegd:Julliezijngoden,enjulliezijnallen
kinderenvandeAllerhoogste.
7Maarjulliezullenstervenalsmensen,envallenalseen
vandevorsten.
8Staop,oGod,richtdeaarde,wantUzultallevolken
bezitten.
HOOFDSTUK83
1(EenliedofpsalmvanAsaf.)OGod,zwijgniet,wees
nietstil,oGod.
2Wantzie,uwvijandenmakeneentumult,enuwhaters
stekenhethoofdomhoog.
3Zijhebbenlistigeplannentegenuwvolkgesmeed,zij
hebbentegenuwverborgenengeraadpleegd.
4Zijzeiden:Kom,latenwijhenuitroeien,zodatzijgeen
volkmeerzijn,zodataandenaamvanIsraëlnietmeer
gedachtwordt.
5Wantzijhebbensamenberaadslaagd,ineendracht,zij
zijnsamengespannentegenu.
6DetentenvanEdomendeIsmaëlieten,vanMoabende
Hagarenen,
7Gebal,AmmonenAmalek,deFilistijnenmetde
inwonersvanTyrus;
8OokAssurslootzichbijhenaan;zijhebbendekinderen
vanLotgeholpen.Selah.
9DoemethenzoalsmetdeMidianieten:zoalsmetSisera
enmetJabin,bijdebeekKison.
10DieteEndorzijnvergaan;zijzijngewordenalsmest
voordeaarde.
11MaakhunedelenalsOrebenalsZeëb;ja,alhun
vorstenalsZebahenalsZalmuna.
12Diezeiden:LatenwijdehuizenvanGodinbezitnemen.
13MijnGod,maakhenalseenwiel,alsstoppelsvoorde
wind.
14Zoalseenvuureenhoutverbrandt,enzoalseenvlamde
bergeninvlamzet,
15Vervolghendaarommetuwstorm,enverschrikhen
metuwstorm.
16Bedekhunaangezichtmetschande,zodatzij,HEERE,
UwNaamzoeken.
17Laathenvooreeuwigbeschaamdenverschriktworden,
ja,laathenteschandewordenentegrondegaan.
18opdatdemensenwetendatGij,WiensNaamalleen
JEHOVAHis,deAllerhoogstezijtoverdegeheleaarde.
HOOFDSTUK84
1(VoordeopperzangmeesteropGittith,eenpsalmvoorde
zonenvanKorach.)HoelieflijkzijnUwtenten,HEERE
vandelegermachten!
2Mijnzielverlangt,ja,smacht,naardevoorhovenvande
HEERE;mijnhartenmijnvleesroepentotdelevendeGod.
3Ja,demusheefteenhuisgevonden,endezwaluween
nestvoorzichzelf,waarzijhaarjongenkanneerleggen;
Uwaltaren,HEEREvandehemelsemachten,mijnKoning
enmijnGod.
4Zaligzijnzijdieinuwhuiswonen;zijzullenunog
steedsloven.Selah.
5WelzaligdemanwienskrachtinUis,inwiensharthun
wegenzijn.
6EnalszijdoorhetdalvanBakatrekken,makenzijereen
bronvan;ookderegenvultdeplassen.
7Zijgaanvankrachttotkracht,iedervanheninSion
verschijntvoorhetaangezichtvanGod.

PSALMEN
8HEERE,Godvandehemelsemachten,hoormijngebed;
neemhetterore,GodvanJakob.Selah.
9Zie,God,onsschild,enaanschouwhetaangezichtvan
uwgezalfde.
10Wantééndaginuwvoorhovenisbeterdanduizend.Ik
zoulievereendeurwachterzijninhethuisvanmijnGod,
dantewonenindetentenvandegoddeloosheid.
11WantGod,deHEERE,iseenzoneneenschild,de
HEEREzalgenadeeneergeven;hetgoedezalHijhunniet
onthouden,dieinoprechtheidwandelen.
12HEEREvandehemelsemachten,welzaligisdemens
dieopUvertrouwt.
HOOFDSTUK85
1(Voordeopperzangmeester.Eenpsalmvoordezonen
vanKorach.)HEERE,GijzijtwelgevalliggeweestaanUw
land;Gijhebteenommekeergebrachtindegevangenschap
vanJakob.
2Gijhebtdeongerechtigheidvanuwvolkvergeven,al
hunzondenhebtGijbedekt.Sela.
3Gijhebtaluwgrimmigheidweggenomen;GijhebtU
afgewendvandehittevanuwtoorn.
4Bekeerons,Godvanonsheil,enlaatuwtoornoverons
ophouden.
5WiltGijvooreeuwigtoornigoponsblijven,wiltGijUw
toornuitentotinallegeneraties?
6ZultGijonsnietdoenherleven,zodatUwvolkzichinU
verheuge?
7Toonons,HEERE,UwgoedertierenheidengeefonsUw
heil.
8IkzalhorenwatGod,deHEERE,zalspreken,wantHij
zalvredesprekentotZijnvolkentotZijngunstgenoten;
maarlatenzijnietterugkerentotdwaasheid.
9Zie,ZijnheilisnabijvoorhendieHemvrezen,opdater
heerlijkheidinonslandwoont.
10Goedertierenheidentrouwontmoetenelkaar,
gerechtigheidenvredekussenelkaar.
11Dewaarheidzaluitdeaardeontspruiten,ende
gerechtigheidzaluitdehemelneerzien.
12Ja,deHEEREzalhetgoedegeven,enonslandzalzijn
opbrengstgeven.
13GerechtigheidzalvoorHemuitgaan,enzalonsdoen
wandelenopdewegvanZijnvoetstappen.
HOOFDSTUK86
1(EengebedvanDavid.)Neiguwoor,HEERE,verhoor
mij,wantikbenellendigenbehoeftig.
2Behoedmijnziel,wantikbenheilig.Gij,mijnGod,
verlosuwdienaardieopUvertrouwt.
3Weesmijgenadig,HEERE,wantdagelijksroepiktotU.
4Verheugdezielvanuwdienaar,wanttotu,HEERE,hef
ikmijnzielop.
5WantGij,HEERE,zijtgoedengaarnevergevend,enrijk
aangoedertierenheidvoorallen,dieUaanroepen.
6Luister,HEERE,naarmijngebed,enslaachtopdeluide
stemvanmijnsmekingen.
7TendagevanmijnbenauwdheidzalikUaanroepen,
wantGijzultmijantwoorden.
8OnderdegodeniserniemandalsU,HEERE;enerzijn
geenwerkenalsdeuwe.
9AllevolkendieGijgemaakthebt,zullenkomenenzich
voorUnederbuigen,HEERE,enUwNaameren.
10WantGijzijtgrootendoetwonderen;GijzijtGod
alleen.
11Leermij,HEERE,Uwweg,danzalikinUwwaarheid
wandelen;verenigmijnhartomUwNaamtevrezen.
12IkzalUloven,HEERE,mijnGod,metheelmijnhart,
enuwNaamerenvooreeuwig.
13WantUwgoedertierenheidisovermijgroot,enGij
hebtmijnzielgereduithetdiepstevandedood.
14OGod,dehoogmoedigenzijntegenmijopgestaan,en
debendesvangewelddadigemannenzoekenmijnziel,en
hebbenUnietvoorhunogengesteld.
15MaarU,HEERE,benteenbarmhartigengenadigGod,
geduldigenrijkaangoedertierenheidentrouw.
16Bekeerutotmijenweesmijgenadig;geefuwkracht
aanuwdienaarenverlosdezoonvanuwdienares.
17Laatmijeentekentengoedezien,opdatzijdiemij
haten,hetzienenbeschaamdworden,omdatGij,HEERE,
mijgeholpenengetroosthebt.
HOOFDSTUK87
1(EenpsalmofliedvoordezonenvanKorach.)Zijn
fundamentisindeheiligebergen.
2DeHEEREheeftdepoortenvanSionlief,meerdanalle
woonplaatsenvanJakob.
3Erwordtvanugepredikt,stadvanGod.Selah.
4IkzalRachabenBabelgedenkenonderhendieMij
kennen.Zie,FilisteaenTyrusmetEthiopië;dezemanis
daargeboren.
5EnvanSionzalgezegdworden:Dezeendieisdaar
geboren,endeAllerhoogsteZelfzalhaarbestendigen.
6DeHEEREzalhetvolkoptekenenentellen,datdeze
mandaargeborenis.Selah.
7Zoweldezangersalsdemuzikantenzullendaarzijn:al
mijnbronnenzijninU.
HOOFDSTUK88
1(EenliedofpsalmvoordezonenvanKorach,voorde
opperzangmeesteropMahalathLeannoth,Maschilvan
Heman,deEzrahiet.)HEERE,Godmijnsheils,ikhebdag
ennachtvooruwaangezichtgeroepen:
2Laatmijngebedvooruwaangezichtkomen;neiguwoor
totmijngeroep;
3Wantmijnzielisvolbenauwdheden,enmijnleven
naderthetgraf.
4Ikwordgerekendtothendieindekuilafdalen;ikbenals
eenmanzonderkracht;
5Vrijonderdedoden,zoalsdegesneuveldendieinhet
grafliggen,aanwieGijnietmeerdenkt,endieuitUw
handzijnafgesneden.
6Gijhebtmijindediepstekuilgelegd,induisternis,inde
diepten.
7Uwtoorntreftmijzwaar,enGijhebtmijgekweldmetal
uwwatergolven.Sela.
8Gijhebtmijnvriendvervanmijweggedaan;gijhebtmij
toteengruwelvoorhengemaakt;ikbenopgeslotenenkan
ernietuitkomen.
9Mijnoogistreurigvanwegedeellende.HEERE,
dagelijksroepikUaan,naarUstrekikmijnhandenuit.

PSALMEN
10ZoudtGijwonderendoenaandedoden?Zullende
dodenopstaanenUloven?Selah.
11Zaluwgoedertierenheidinhetgrafwordenverkondigd,
ofuwtrouwindeondergang?
12ZullenUwwonderenindeduisternisbekendworden,
enUwgerechtigheidinhetlanddervergetelheid?
13MaartotUroepik,HEERE,enindemorgenzalmijn
gebedUverhinderen.
14HEERE,waaromverstootGijmijnziel,waarom
verbergtGijUwaangezichtvoormij?
15Ikbenvanjongsafaanellendigenstervensnood;
zolangikuwverschrikkingenmoetverduren,wordik
verscheurd.
16Uwbrandendetoorntreftmij,uwverschrikkingen
hebbenmijvandeaardbodemweggenomen.
17Alswateromringdenzijmijelkedag,zijomringdenmij.
18MijngeliefdeenmijnvriendhebtGijvervanmij
verwijderd,enmijnkennissenindeduisternis.
HOOFDSTUK89
1(MaschilvanEthan,deEzrahiet.)Ikzalde
goedertierenheidvandeHEEREvooreeuwigbezingen;
metmijnmondzalikUwtrouwverkondigen,van
generatieopgeneratie.
2WantIkhebgezegd:Goedertierenheidzaltotin
eeuwigheidwordenopgebouwd;GijzultUwtrouw
bevestigenindehemelenzelf.
3Ikhebeenverbondgeslotenmetmijnuitverkorene,Ik
hebhetgezworenaanmijndienaarDavid:
4Ikzaluwnageslachtvooreeuwigbevestigenenuwtroon
opbouwen,vangeneratieopgeneratie.Selah.
5EndehemelenzullenUwwonderenprijzen,HEERE,
Uwtrouwookindevergaderingvandeheiligen.
6WantwieindehemelkanmetdeHEEREvergeleken
worden?Wieonderdezonenvandemachtigenkanmetde
HEEREvergelekenworden?
7Godiszeertevrezenindevergaderingvandeheiligen
enteontzaghebbenvanallendierondomHemzijn.
8HEERE,Godvandehemelsemachten,wieiseensterke
HEEREalsGij,enUwtrouwisrondomU?
9Gijheerstoverdewoedendezee;alshaargolvenzich
verheffen,brengtGijzetotbedaren.
10GijhebtRahabverbrijzeld,alseenverslagene;Gijhebt
uwvijandenverstrooidmetuwsterkearm.
11DehemelisvanU,ookdeaardeisvanU;dewerelden
alhaarvolheidhebtUgegrondvest.
12Gijhebthetnoordenenhetzuidengeschapen;Taboren
Hermonzullenjuicheninuwnaam.
13Gijhebteensterkearm,sterkisuwhandenhoogisuw
rechterhand.
14Gerechtigheidenrechtzijndewoonplaatsvanuwtroon;
goedertierenheidentrouwgaanvooruwaangezichtuit.
15Welzaligishetvolkdatdejubelstemkent;zijzullen
wandelen,HEERE,inhetlichtvanuwaangezicht.
16Inuwnaamzullenzijzichdeheledagverheugen,enin
uwgerechtigheidzullenzijverhoogdworden.
17WantGijzijtdeluisterhunnersterkte,endoorUw
welbehagenzalonzehoornverhoogdworden.
18WantdeHEEREisonzeBescherming,endeHeilige
vanIsraëlisonzeKoning.
19ToensprakGijineenvisioentotUwHeiligeenzeide:
IkhebhulpopgedragenaaneenMachtige,een
UitverkoreneuithetvolkhebIkverhoogd.
20IkhebmijndienaarDavidgevonden;metmijnheilige
oliehebIkhemgezalfd.
21BijHemzalmijnhandbevestigdworden,ookzalmijn
armhemsterken.
22Devijandzalhemnietstraffen,endezoonvan
goddeloosheidzalhemnietverdrukken.
23Ikzalzijnvijandenvoorzijnaangezichtneerslaanen
degenendiehemhaten,zalIkplagen.
24MaarMijntrouwenMijngoedertierenheidzullenmet
hemzijn,eninMijnNaamzalzijnhoornverhoogdworden.
25Ikzalzijnhandindezeeleggenenzijnrechterhandin
derivieren.
26Hijzaltotmijroepen:GijzijtmijnVader,mijnGoden
deRotsmijnsheils.
27Ikzalhemtotmijneerstgeborenemaken,hogerdande
koningenderaarde.
28MijngoedertierenheidzalIkvooreeuwigaanhem
bewaren,enmijnverbondzalvoorhemstandhouden.
29OokzijnnageslachtzalIkvooreeuwiglatenbestaan,en
zijntroonalsdedagenaandehemel.
30Alszijnkinderenmijnwetverlatenennietnaarmijn
bepalingenwandelen,
31Alszijmijninzettingenovertredenenmijngebodenniet
onderhouden,
32DanzalIkhunovertredingmetderoedebezoeken,en
hunongerechtigheidmetslagen.
33MaarIkzalHemmijngoedertierenheidnietgeheel
ontnemen,enIkzalmijntrouwnietlatenbederven.
34Ikzalmijnverbondnietverbrekenenwatuitmijn
lippengekomenis,zalIknietveranderen.
35Ikhebbijmijnheiligheidgezworendatikniettegen
Davidzouliegen.
36Zijnnageslachtzalvooreeuwigblijvenbestaan,enzijn
troonisalsdezonvoormijnaangezicht.
37Zijzalvooreeuwigvaststaanalsdemaanenalseen
getrouwegetuigeindehemel.Selah.
38MaarGijhebtHemverstotenenverafschuwd,Gijzijt
toorniggewordenopUwGezalfde.
39Gijhebthetverbondmetuwdienaarverbroken;zijn
kroonhebtGijontheiligddoordieopdegrondtewerpen.
40AlzijnhekkenhebtGijafgebroken,zijnvestingenhebt
Gijverwoest.
41Allevoorbijgangersopdewegberovenhem;hijiseen
smaadvoorzijnburen.
42Gijhebtderechterhandvanzijntegenstandersopgericht,
Gijhebtalzijnvijandendoenjuichen.
43OokhebtGijdescherptevanzijnzwaardomgedraaid,
enhebtGijhemnietindestrijdstaandegehouden.
44Gijhebtzijnmajesteitdoenophouden,enzijntroonter
aardegeworpen.
45Gijhebtdedagenvanzijnjeugdverkort;Gijhebthem
metschandebedekt.Sela.
46Hoelang,HEERE,zultGijUvooreeuwigverbergen?
ZalUwtoornbrandenalsvuur?
47Bedenkhoekortmijntijdis.WaaromhebtGijalle
mensentevergeefsgemaakt?
48Wieisdemensdieleeft,diededoodnietzalzien?Zal
hijzijnzielreddenuitdehandvanhetgraf?Selah.

PSALMEN
49HEERE,waarzijnUwvroegeregoedertierenheden,die
GijDavidinUwwaarheidgezworenhebt?
50Denkaandesmaadvanuwdienaren,HEERE,hoeikde
smaadvanheelhetmachtigevolkinmijnbinnenstedraag;
51Waarmeeuwvijanden,HEERE,hebbengesmaad;
waarmeezijdevoetstappenvanuwgezalfdehebben
gesmaad.
52GeprezenzijdeHEEREineeuwigheid.Amen,en
Amen.
HOOFDSTUK90
1(EengebedvanMozes,demanGods.)HEERE,Gijzijt
onzewoonplaatsgeweestvangeneratieopgeneratie.
2Voordatdebergenwarenontstaan,voordatUdeaardeen
dewereldhadgevormd,vaneeuwigheidtoteeuwigheid,
bentUGod.
3Gijbrengtdemenstotverderf,enzegt:Keerterug,gij
mensenkinderen.
4WantduizendjarenzijninUwogenalsdedagvan
gisteren,wanneerdievoorbijgaat,enalseenwakeinde
nacht.
5Gijvoertzewegalseenvloed,zijzijnalsdeslaap;inde
morgenzijnzijalshetopschietendegras.
6Indemorgenbloeithetenschietop;indeavondwordt
hetafgemaaidenverdort.
7Wantwijzijnverteerddooruwtoorn,endooruw
grimmigheidwordenwijverschrikt.
8Gijsteltonzeongerechtighedenvooruwaangezicht,onze
verborgenzondeninhetlichtvanuwaangezicht.
9Wantalonzedagenzijninuwtoornvoorbijgegaan;wij
brengenonzejarendooralseenverhaaldatverteldwordt.
10Dedagenvanonzejarenzijnzeventigentien;enindien
zijdooronzekrachttachtigjarenzijn,danishunkracht
tochmoeiteenverdriet;wantzijwordtspoedigafgesneden,
enwijvliegenheen.
11Wiekentdekrachtvanuwtoorn?Naardematewaarin
uvreest,zoisuwgrimmigheid.
12Leeronsdusonzedagentetellen,opdatwijonsharttot
wijsheidwenden.
13Keerterug,HEERE,hoelang?LaathetUberouwen
overUwdienaren.
14Verzadigonsindemorgenstondmetuw
goedertierenheid,danmogenwijjuichenenvrolijkzijn,al
onzedagen.
15MaakonsblijovereenkomstigdedagenwaarinUons
hebtgekweld,enovereenkomstigdejarenwaarinwijhet
kwaadhebbengezien.
16Laatuwwerkaanuwdienarenverschijnen,enuw
heerlijkheidaanhunkinderen.
17EnlaatdeschoonheidvandeHEERE,onzeGod,over
onszijn;enbevestigGijhetwerkvanonzehandenover
ons;ja,bevestigGijhetwerkvanonzehanden.
HOOFDSTUK91
1WieindeschuilplaatsvandeAllerhoogsteisgezeten,zal
overnachtenindeschaduwvandeAlmachtige.
2IkzaltotdeHEEREzeggen:Hijismijntoevluchten
mijnvesting,mijnGod,opHemvertrouwik.
3Hijzaluzekerreddenuitdestrikvandevogelvanger,uit
deverderfelijkepest.
4HijzalubedekkenmetZijnvlerken,enonderZijn
vleugelenzultgijschuilen;Zijntrouwzaluwschildenuw
rondselzijn.
5Gijzultnietbevreesdzijnvoordeverschrikkingdes
nachts,nochvoordepijldiedesdaagsvliegt;
6Nochvoordepestdieindeduisternisrondwaart,noch
voorhetverderfdatopdemiddagverwoest.
7Aanuwzijdezullenerduizendvallen,enaanuw
rechterhandtienduizend,maartotuzalhetnietgenaken.
8Alleenmetuwogenzultuhetzienendebeloningvande
goddelozenzien.
9WantGijhebtdeHEERE,diemijnToevluchtis,de
Allerhoogste,totUwWoninggemaakt,
10Geenkwaadzaluoverkomen,engeenplaagzaluwtent
naderen.
11WantHijzalZijnengelenaangaandeubevelen,datzij
ubewarenopaluwwegen.
12Zijzullenuopdehandendragen,opdatgijuwvoetniet
aaneensteenstoot.
13Opfelleleeuwenenadderszultgijtreden,jonge
leeuwenendraakzultgijvertrappen.
14OmdathijMijzoliefheeft,zalIkhembevrijden;Ikzal
hembeschutten,omdathijMijnNaamkent.
15HijzalMijaanroepen,enIkzalhemantwoorden;Ikzal
bijhemzijnindebenauwdheid,Ikzalhemeruitreddenen
hemeren.
16Ikzalhemmetlangheidvandagenverzadigen,enIkzal
hemMijnheildoenzien.
HOOFDSTUK92
1(Eenpsalmofliedvoordesabbatdag.)Hetisgoedde
HEEREtedankenenUwNaamtepsalmen,oAllerhoogste.
2Om'smorgensuwgoedertierenheidtebewijzen,enelke
nachtuwtrouw,
3Opeeninstrumentmettiensnaren,opdeluitenopde
harpmeteenplechtigeklank.
4WantGij,HEERE,hebtmijverheugddoorUwwerk;ik
zaljuichenoverdewerkenUwerhanden.
5HoegrootzijnUwwerken,HEERE,enhoediepzijnUw
gedachten.
6Eendwaasweetditniet,eneendwaasbegrijptditniet.
7Wanneerdegoddelozenopschietenalshetgras,en
wanneeraldewerkersvanongerechtigheidbloeien,dan
zullenzijvooreeuwigverdelgdworden.
8MaarGij,HEERE,zijtdeAllerhoogste,ineeuwigheid.
9Wantzie,Uwvijanden,HEERE,wantzie,Uwvijanden
zullenvergaan;aldewerkersvanongerechtigheidzullen
verstrooidworden.
10MaarmijnhoornzultGijverhogenalsdehoornvaneen
eenhoorn;ikzalgezalfdwordenmetverseolie.
11Mijnogenzullenmijnbegeertenaarmijnvijandenzien,
enmijnorenzullenmijnbegeertenaardegoddelozen
horendietegenmijopstaan.
12Derechtvaardigezalbloeienalseenpalmboom,hijzal
opschietenalseencederopdeLibanon.
13ZijdiegeplantzijninhethuisvandeHEERE,zullen
bloeienindevoorhovenvanonzeGod.
14Zijzullennogvruchtdrageninhunouderdom,zij
zullenvetengezondzijn;
15OmtelatenziendatdeHEEREoprechtis;Hijismijn
rots,erisgeenonrechtinHem.

PSALMEN
HOOFDSTUK93
1DeHEEREisKoning;Hijisbekleedmetmajesteit;de
HEEREisbekleedmetkracht,waarmedeHijZichomgord
heeft;ookisdewereldvastgeworden,zodatzijnietkan
wankelen.
2Uwtroonstaatvanoudshervast,Gijzijtvaneeuwigheid.
3Dewaterstromenzijnopgestegen,HEERE!De
waterstromenhebbenhunstemverheven,dewaterstromen
hebbenhungolvenopgestegen.
4DeHEEREindehemelismachtigerdanhetgedruisvan
geweldigewateren,dandemachtigegolvenvandezee.
5Uwgetuigenissenzijnzeerbetrouwbaar;heiligheidpast
Uwhuis,HEERE,vooreeuwig.
HOOFDSTUK94
1HEERE,God,Gij,Wienswraaktoebehoort,verschijn
voorons.
2VerhefU,Rechterderaarde,geefdehoogmoedigeneen
loon.
3HEERE,hoelangzullendegoddelozen,hoelangzullen
degoddelozentriomferen?
4Hoelangzullenzijnogzulkehardewoordensprekenen
zeggen,enaldewerkersderongerechtigheidzich
beroemen?
5ZijverpletterenUwvolk,HEERE,enteisterenUw
erfdeel.
6Weduwenenvreemdelingendodenzij,wezen
vermoordenzij.
7Maarzijzeggen:DeHEEREzalhetnietzien,endeGod
vanJakobzalhetnietopmerken.
8Versta,gijonverstandigenonderhetvolk,engijdwazen,
wanneerzultgijwijsworden?
9ZouHijdiehetoorplant,niethoren?ZouHijdiehetoog
vormt,nietzien?
10Zouhijdiedeheidenentuchtigt,nietbestraffen?Zouhij
diedemenskennisbijbrengt,nietweten?
11DeHEEREweetdatdegedachtenvandemensijdel
zijn.
12Welzaligisdeman,dieGijtuchtigt,HEERE,endieGij
hemuitUwwetonderwijst;
13opdatGijhemrustgeeftvandedagenderbenauwdheid,
totdatdekuilgegravenisvoordegoddeloze.
14WantdeHEEREzalZijnvolknietverstoten,enHijzal
Zijnerfdeelnietverlaten.
15Maarhetrechtzalwederkerentotgerechtigheid,enalle
oprechtenvanhartzullenhetvolgen.
16Wiezalvoormijopstaantegendeboosdoeners?Wie
zalvoormijopstaantegendebedrijversvan
ongerechtigheid?
17AlsdeHEEREmijnietgeholpenhad,zoumijnziel
bijnainstiltehebbengewoond.
18Toenikdacht:Mijnvoetwankelt,heeftUw
goedertierenheid,HEERE,mijondersteund.
19Indeveelheidvanmijngedachteninmijnbinnenste
verheugenuwvertroostingenmijnziel.
20Zoudetroonderongerechtigheidgemeenschapmetu
hebben,diedoordewetonheilsticht?
21Zijkomensamentegendezielvanderechtvaardigeen
veroordelenhetonschuldigebloed.
22MaardeHEEREismijnburcht,mijnGodisdeRots
mijnertoevlucht.
23Hijzalhunongerechtigheidoverhenbrengenenhenin
hunboosheiduitroeien.Ja,deHEERE,onzeGod,zalhen
uitroeien.
HOOFDSTUK95
1Komt,laatonsvoordeHEEREzingen,laatonsjuichen
voorderotsvanonsheil.
2Latenwijvoorzijnaangezichtkomenmetdankzegging
envoorhemjuichenmetpsalmen.
3WantdeHEEREiseengrootGodeneengrootKoning,
bovenallegoden.
4Inzijnhandzijndedieptenvandeaarde;ookdekracht
vandeheuvelsbehoorthemtoe.
5VanHemisdezee,enHijheefthaargemaakt,enZijn
handenhebbenhetdrogegevormd.
6Komt,latenwijonsnederbuigenenonsbuigen,knielen
voordeHEERE,onzeMaker.
7WantHijisonzeGod,enwijzijnhetvolkvanZijn
weide,endeschapenvanZijnhand.IndiengijhedenZijn
stemhoort,
8Verharduwhartniet,zoalsindeverbitteringenzoalsop
dedagvandeverzoekingindewoestijn.
9ToenuwvaderenMijopdeproefstelden,Mijopde
proefsteldenenMijnwerkzagen,
10VeertigjaarlangwasIkbedroefdoverditgeslacht,en
zeide:Hetiseenvolk,datdwaaltinzijnhart,enMijn
wegennietkent.
11AanhenhebIkinMijntoorngezworen,datzijMijn
rustnietzoudenbinnengaan.
HOOFDSTUK96
1ZingvoordeHEEREeennieuwlied!Zingvoorde
HEERE,heeldeaarde.
2ZingvoordeHEERE,loofzijnnaam,verkondigzijnheil
vandagtotdag.
3Maakzijnheerlijkheidbekendonderdeheidenvolken,
zijnwonderenonderallevolken.
4WantdeHEEREisgrootenzeerteprijzen,Hijis
ontzagwekkendbovenallegoden.
5Wantaldegodendervolkenzijnafgoden,maarde
HEEREheeftdehemelgemaakt.
6Eerenmajesteitzijnvoorzijnaangezicht;krachten
schoonheidzijninzijnheiligdom.
7GeeftdeHEERE,gijstammendesvolks,geeftde
HEEREeerenmacht.
8GeefdeHEEREdeeerdieZijnNaamtoekomt;breng
eenofferengainZijnvoorhoven.
9AanbiddeHEERinheiligeschoonheid.Hebontzagvoor
hem,heeldeaarde.
10Zegonderdeheidenvolken:DeHEEREregeert;danzal
dewereldvastgemaaktworden,zodatzijnietwankelt;Hij
zaldevolkenrechtvaardigrichten.
11Laatdehemelenzichverheugenenlaatdeaardevrolijk
zijn;laatdezeebruisenenalwatzijbevat.
12Laathetveldvrolijkzijnenalwatdaarinis;danzullen
allebomenvanhetwoudzichverheugen.

PSALMEN
13VoorhetaangezichtvandeHEERE,wantHijkomt,
wantHijkomtomdeaardeteoordelen;Hijzaldewereld
oordelenmetgerechtigheidendevolkenmetZijnwaarheid.
HOOFDSTUK97
1DeHEEREzalKoningzijn;laatdeaardezichverheugen,
laatdemenigtedereilandenzichdaaroververheugen.
2WolkenenduisterniszijnrondomHem,maar
gerechtigheidenrechtzijndewoonplaatsvanZijntroon.
3Eenvuurgaatvoorhemuitenverbrandtzijnvijanden
rondom.
4Zijnbliksemstralenverlichttendewereld;deaardezag
hetenbeefde.
5Debergensmoltenalswasdoordeaanwezigheidvande
HEER,doordeaanwezigheidvandeHeervandehele
aarde.
6Dehemelenverkondigenzijngerechtigheid,enalle
volkenaanschouwenzijnheerlijkheid.
7Allendiebeeldendienen,wordenteschande,zijdiezich
opafgodenberoemen;buigtuvoorHemneer,allegoden.
8Sionhoordehetenwasblij,endedochtersvanJuda
verheugdenzichoveruwoordelen,HEERE.
9WantGij,HEERE,zijthoogbovendegeheleaarde,ver
bovenallegodenzijtGijverheven.
10Gij,diedeHEEREliefhebt,haathetkwaad;Hij
bewaartdezielenZijnergunstgenoten,Hijredthenuitde
handdergoddelozen.
11Hetlichtisgezaaidvoorderechtvaardigen,envreugde
voordeoprechtenvanhart.
12VerheuguindeHEERE,gijrechtvaardigen,endank
GodtergedachtenisaanZijnheiligheid.
HOOFDSTUK98
1(EenPsalm.)ZingvoordeHEEREeennieuwlied,want
wonderenheeftHijgedaan;ZijnrechterhandenZijn
heiligearmhebbenHemdeoverwinninggegeven.
2DeHEEREheeftZijnheilbekendgemaakt;HijheeftZijn
gerechtigheidopenlijkgetoondvoordeogenvande
heidenvolken.
3HijheeftgedachtaanZijngoedertierenheidenZijntrouw
aanhethuisvanIsraël;alleeindenderaardehebbende
verlossingvanonzeGodgezien.
4JuichvoordeHEERE,heeldeaarde;juich,verheuguen
zing.
5ZingvoordeHEEREmetdeharp,metdeharp,metde
stemvaneenpsalm.
6JuichvoorhetaangezichtvandeHEERE,deKoning,
mettrompettenenbazuingeschal.
7Laatdezeebruisenenalwatzijbevat,dewereldendie
daarinwonen.
8Laatdewaterstromenindehandenklappen,laatde
heuvelssamenjuichen
9VoorhetaangezichtvandeHEERE,wantHijkomtom
deaardeterichten;ingerechtigheidzalHijdewereld
oordelenendevolkenopbillijkewijze.
HOOFDSTUK99
1DeHEEREregeert;devolkenbeven;Hijzetelttussende
cherubs;deaardesiddert.
2DeHEEREisgrootinSion,enHijisverhevenboven
allevolken.
3Latenzijuwgroteengeduchtenaamloven,wantdieis
heilig.
4Dekrachtvandekoningheefthetrechtlief;Gijvestigt
hetrecht,GijdoetrechtengerechtigheidinJakob.
5VerheerlijkdeHEERE,onzeGod,enbuiguneervoor
Zijnvoetbank,wantHijisheilig.
6MozesenAäronwarenonderzijnpriesters,enSamuel
wasonderhendiezijnnaamaanriepen;zijriepende
HEEREaan,enHijantwoorddehun.
7Hijspraktothenindewolkkolom.Zijhieldenzichaan
zijngetuigenissenenaandevoorschriftendiehijhungaf.
8Gijhebthungeantwoord,HEERE,onzeGod;Gijwaart
eenGod,Diehunvergevinggeschonkenhebt,hoewelGij
wraakgenomenhebtvoorhunbedenksels.
9VerheerlijkdeHEERE,onzeGod,enbuiguneervoor
Zijnheiligeberg,wantdeHEERE,onzeGod,isheilig.
HOOFDSTUK100
1(Eenlofpsalm.)JuichtvoordeHEERE,allelanden.
2DiendeHEEREmetvreugde,komvoorzijnaangezicht
metgejuich.
3WeetdatdeHEEREGodis.Hijheeftonsgemaakt,en
nietwij.WijzijnZijnvolkendeschapenvanZijnweide.
4Gaatmeteenlofliedzijnpoortenbinnen,metlofprijzing
zijnvoorhoven;danktHemenprijstzijnnaam.
5WantdeHEEREisgoed,Zijngoedertierenheidduurttot
ineeuwigheid,enZijntrouwduurtvangeneratieop
generatie.
HOOFDSTUK101
1(EenpsalmvanDavid.)Ikwilzingenvan
goedertierenheidenrecht;voorU,HEERE,wilikzingen.
2Ikzalmijverstandiggedragenopeenvolmaaktemanier.
OwanneerzultGijtotmijkomen?Ikzalinmijnhuis
wandelenmeteenvolmaakthart.
3IkzalMijgeenkwaadvoorogenstellen;Ikhaathetwerk
vanhendieafwijken;hetzalMijnietaankleven.
4Eenverkeerdhartzalvanmijwijken,eengoddeloos
menswiliknietkennen.
5Wiezijnnaasteheimelijklastert,diezalIkuitroeien;wie
eenhogeblikheefteneenhooghartighart,zalIkniet
verdragen.
6Mijnogenzullengerichtzijnopdegetrouwenvanhet
land,zodatzijbijMijkunnenwonen.Wiedewegvanhet
rechtepadvolgt,zalMijdienen.
7Wiebedrogpleegt,zalinmijnhuisnietblijven;wie
leugensvertelt,zalvoormijnogennietblijven.
8Ikzalallegoddelozeninhetlandzosnelmogelijk
verdelgen,enallegoddelozenuitdestadvandeHEERE
uitroeien.
HOOFDSTUK102
1(Eengebedvandeellendige,wanneerhijoverweldigdis
enzijnklachtvoorhetaangezichtvandeHEEREuitstort.)
Hoormijngebed,HEERE,enlaatmijngeroeptotU
komen.

PSALMEN
2VerbergUwaangezichtnietvoormijtendagealsikin
noodben;neigUwoortotmij;tendagealsikroep,
antwoordmijdanspoedig.
3Wantmijndagenzijnvergaanalsrook,enmijn
beenderenzijnverbrandalseenhaard.
4Mijnhartisgeslagenenverdordalsgras,zodatikvergeet
mijnbroodteeten.
5Doorhetgeluidvanmijngekermklevenmijnbottenaan
mijnhuid.
6Ikbenalseenpelikaanindewoestijn,alseenuilinde
woestijn.
7Ikwaak,enbenalseenmuseenzaamophetdakvanhet
huis.
8Mijnvijandensmadenmijdeheledag;enzijdietegen
mijwoedendzijn,hebbentegenmijgezworen.
9Wantikhebasgegetenalsbrood,enmijndrank
gemengdmetgeween,
10OmUwgramschapenUwtoorn,omdatGijmijhebt
opgehevenenneergeworpen.
11Mijndagenzijnalseenafnemendeschaduw;ikverdord
alsgras.
12MaarGij,HEERE,zultvooreeuwigblijven,enUw
gedachtenisvangeslachttotgeslacht.
13GijzultopstaanenuoverSionontfermen,wantdetijd
omhaargenadigtezijn,ja,devastgesteldetijd,isgekomen.
14Wantuwdienarenhebbenbehageninhaarstenen,enin
haarstof.
15DanzullendeheidenvolkendeNaamvandeHEERE
vrezen,enallekoningenderaardeuwheerlijkheid.
16WanneerdeHEERESionzalopbouwen,zalHijinZijn
heerlijkheidverschijnen.
17Hijzalachtgevenophetgebedvandebehoeftigeen
hungebednietverachten.
18Ditzalopgeschrevenwordenvoorhetkomende
geslacht,enhetvolkdatgeschapenwordt,zaldeHEERE
loven.
19WantHijheeftuitdehoogtevanZijnheiligdom
neergezien;uitdehemelheeftdeHEEREnaardeaarde
gekeken;
20Omhetgekermvandegevangenetehoren,omhendie
terdoodveroordeeldzijn,lostelaten,
21OmdeNaamvandeHEEREteverkondigeninSion,en
ZijnlofinJeruzalem;
22Wanneerhetvolkendekoninkrijkenzichverzamelen
omdeHEEREtedienen.
23Hijheeftmijnkrachtopmijnwegverzwakt,mijndagen
verkort.
24Ikzei:MijnGod,neemmijnietwegopdehelftvan
mijndagen;Uwjarenzijnvangeneratieopgeneratie.
25VanoudsherhebtGijdeaardegegrondvest,ende
hemelenzijnhetwerkvanUwhanden.
26Zijzullenvergaan,maarGijzultblijvenbestaan;ja,zij
zullenalleverslijtenalseenkleed;alseengewaadzultGij
zeverwisselen,enzijzullenveranderdworden.
27Maarjijblijftdezelfde,enaanjouwjarenzalgeeneinde
komen.
28Dekinderenvanuwdienarenzullenblijvenbestaan,en
hunnageslachtzalvooruwaangezichtbevestigdworden.
HOOFDSTUK103
1(EenpsalmvanDavid.)LoofdeHEERE,mijnziel,enal
watinmijis,loofzijnheiligeNaam.
2LoofdeHEERE,mijnziel,envergeetgeenvanZijn
weldaden.
3Diealuwongerechtighedenvergeeft,diealuwziekten
geneest;
4Dieuwlevenverlostvanhetverderf,dieukroontmet
goedertierenheidenbarmhartigheden;
5Dieuwmondverzadigtmethetgoede,zodatuwjeugd
zichvernieuwtalsdievaneenarend.
6DeHEEREdoetgerechtigheidenrechtaande
verdrukten.
7HijmaakteaanMozeszijnwegenbekend,aande
Israëlietenzijndaden.
8BarmhartigengenadigisdeHEER,lankmoedigenrijk
aangoedertierenheid.
9Hijzalnietvooraltijdberispen,enzijntoornzalhijniet
vooreeuwigbewaren.
10Hijdoetonsnietnaaronzezonden,envergeldtonsniet
naaronzeongerechtigheden.
11Wantzohoogdehemelisbovendeaarde,zogrootis
zijngoedertierenheidoverhendiehemvrezen.
12Zoveralshetoostenisvanhetwesten,zoverheeftHij
onzeovertredingenvanonsverwijderd.
13Zoalseenvaderzichontfermtoverzijnkinderen,zo
ontfermtdeHEEREzichoverhendieHemvrezen.
14WantHijweethoemaakselwijzijn,Hijvergeetnietdat
wijstofzijn.
15Demensheeftzulkedagenalsgras,alseenbloeminhet
veldbloeithij.
16Wantdewindwaaiteroverheen,enhetisweg,enzijn
plaatszalhetnietmeerkennen.
17MaardegoedertierenheiddesHEERENisvan
eeuwigheidtoteeuwigheidoverhen,dieHemvrezen,en
Zijngerechtigheidaankindskinderen;
18VoorhendieZijnverbondinachtnemen,enaanZijn
gebodendenkenomdietedoen.
19DeHEEREheeftZijntroonindehemelgevestigd,en
Zijnkoningschapheerstoveralles.
20LoofdeHEERE,gijZijnengelen,diedeoverhandhebt
inkracht,dieZijngebodendoetenluistertnaardestem
vanZijnwoord.
21LooftdeHEERE,alzijnlegerscharen,gijdienarenvan
Hem,diezijnwelbehagendoet.
22LoofdeHEERE,alZijnwerken,inalleplaatsenvan
Zijnheerschappij;loofdeHEERE,mijnziel.
HOOFDSTUK104
1LoofdeHEERE,mijnziel!HEERE,mijnGod,Gijzijt
zeergroot;Gijzijtbekleedmeteerenmajesteit.
2DieUomhultmethetlichtalsmeteenkleed;diede
hemeluitspantalseendoek;
3Diedebalkenvanzijnkamersinhetwaterlegt;Diede
wolkentotzijnwagenmaakt;Diewandeltopdevleugels
vandewind;
4Diezijnengelentotgeestenmaakt,zijndienarentoteen
vlammendvuur.
5Diedefundamentenvandeaardeheeftgelegd,zodatzij
vooreeuwignietzouwankelen.

PSALMEN
6Gijhebthetmetdewatervloedbedektalsmeteenkleed;
hetwaterreiktetotbovendebergen.
7Opuwbestraffingzijnzijgevlucht,ophetgeluidvanuw
donderzijnzijweggevlucht.
8Zijklimmenopdebergen,zijdalenafdoordedalen,
naardeplaatsdieGijvoorhengegrondvesthebt.
9Gijhebteengrensgesteld,diezijnietzullen
overschrijden,dienietzalterugkerenomdeaardete
bedekken.
10Hijlaatdebronnenontspringenindedalen,dietussen
debergendoorstromen.
11Zijgevenalhetgediertevanhetveldtedrinken;de
wildeezelslessenhundorst.
12Daarzullendevogelsdeshemelswonen,diezingen
tussendetakken.
13Hijbevochtigtdebergenvanuitzijnvertrekken;de
aardewordtverzadigdvandevruchtvanuwwerken.
14Hijlaathetgrasopschietenvoorhetvee,enhetgewas
voordedienstvandemens,omvoedseluitdeaardete
doenvoortkomen;
15Enwijn,diehethartvandemensverheugt,enolie,die
hetgezichtdoetglanzen,enbrood,dathethartvande
mensversterkt.
16DebomenvandeHEEREzijnvolsap,decedersvande
Libanon,dieHijgeplantheeft;
17Waardevogelshunnestmaken,endeooievaarzijn
woningindesparren.
18Dehogeheuvelszijneentoevluchtsoordvoorde
steenbokken,enderotsenvoordekonijnen.
19Hijheeftdemaanbepaaldvoordevastetijden,dezon
weethoehijondergaat.
20Gijmaaktduisternis,enhetwordtnacht;daarinkruipen
allewildedierenvanhetwoudrond.
21Dejongeleeuwenbrullennaarhunprooi,enzijvragen
Godomhunvoedsel.
22Dezongaatop,zijverzamelenzichenleggenzichneer
inhunholen.
23Demensgaatnaarzijnwerkenzijnarbeidtotdeavond.
24HoeveelvuldigzijnUwwerken,HEERE!Metwijsheid
hebtGijzeallegemaakt;deaardeisvolvanUwrijkdom.
25Zoishetookmetdezegroteenwijdezee,waarin
ontelbarewezensrondkruipen,zowelkleinealsgrote
dieren.
26Daarvarendeschepen;daarisdeleviathan,diegij
daarophebtlatenspelen.
27DezewachtenallemaalopU,zodatUhunoptijdhun
voedselkuntgeven.
28AlsGijhungeeft,verzamelenzij;alsGijUwhand
opent,wordenzijverzadigdmethetgoede.
29VerbergUwaangezicht,zijwordenverschrikt;beneemt
Gijhunadem,zijstervenenkerenterugtothunstof.
30ZendUwGeestuit,zijwordengeschapen,enU
vernieuwthetaangezichtvandeaarde.
31DeheerlijkheidvandeHEEREzalvooreeuwigduren;
deHEEREzalzichverheugeninzijnwerken.
32Hijzietdeaardeenzijbeeft;hijraaktdebergenaanen
zijroken.
33IkzalvoordeHEEREzingen,zolangikleef;ikzalvoor
mijnGodpsalmenzingen,zolangikleef.
34MijnoverdenkingvanHemzalzoetzijn;ikzalmij
verheugenindeHEERE.
35Laatdezondaarsvandeaardevergaan,enlaatde
goddelozenernietmeerzijn.LoofdeHEERE,mijnziel!
LoofdeHEERE.
HOOFDSTUK105
1LooftdeHEERE,roepzijnNaamaan,maakonderde
volkenzijndadenbekend.
2ZingvoorHem,zingpsalmenvoorHem,spreekoveral
Zijnwonderen.
3Roeminzijnheiligenaam;laathethartvanhendiede
HEEREzoeken,zichverheugen.
4ZoekdeHEEREenZijnsterkte;zoekZijnaangezicht
vooraltijd.
5DenkaandewonderendieHijgedaanheeft,aanzijn
wonderenenaandeoordelenvanzijnmond.
6O,nageslachtvanAbraham,zijndienaar,o,kinderenvan
Jakob,zijnuitverkorene.
7HijisdeHEERE,onzeGod;zijnoordelengaanoverde
heleaarde.
8HijgedenktZijnverbondvooreeuwig,hetwoorddatHij
gebodenheeftaanduizendgeneraties.
9WelkverbondHijmetAbrahamsloot,enZijneedaan
Izak;
10EnHijbevestigdehetvoorJakobtoteeninzetting,en
voorIsraëltoteeneeuwigverbond.
11Ikzei:AanuzalIkhetlandKanaängeven,hetu
toegemetenerfdeel.
12Toenwarenernogmaarweinigmensen,ja,zeer
weinigen,envreemdelingenindiestad.
13Toenzijvanhetenevolknaarhetanderegingen,van
hetenekoninkrijknaarhetanderevolk,
14Hijlietniettoedatiemandhunkwaaddeed;zelfs
koningenbestraftehijomwillevanhen;
15Zeggende:Raakmijngezalfdennietaanendoemijn
profetengeenkwaad.
16Bovendienriephijhongersnooduitoverhetland;hij
brakdehelebroodvoorraad.
17Hijzondeenmanvoorhenuit,namelijkJozef,dieals
slaafverkochtwas.
18Wiensvoetenmetboeiengekluisterdwaren;hijwerdin
ijzergelegd;
19Totdatzijnwoordkwam:hetwoordvandeHEERE
beproefdehem.
20Dekoningstuurdebodenenliethemvrij,zelfsdeleider
vanhetvolk,enlietheminvrijheidgaan.
21Hijsteldehemaantotheeroverzijnhuisentotheerser
overheelzijnbezit.
22Omzijnvorstennaarzijnwelbehagentebinden,enzijn
senatorenwijsheidteleren.
23OokIsraëlkwaminEgypte,enJakobverbleefals
vreemdelinginhetlandvanCham.
24EnHijvermeerderdezijnvolkzeer,enmaaktehen
sterkerdanhunvijanden.
25Hijbrachthunhartertoezijnvolktehatenenzijn
dienarenlistigtebehandelen.
26HijzondzijndienaarMozesenAäron,diehijhad
uitgekozen.
27ZijlietenZijntekenenaanhenzien,enwondereninhet
landvanCham.
28Hijzondduisternisenmaaktehetduister,enzij
kwamennietinopstandtegenzijnwoord.

PSALMEN
29Hijveranderdehunwaterinbloedendooddehunvissen.
30Hunlandbrachteenovervloedaankikkersvoort,inde
vertrekkenvanhunkoningen.
31Hijsprak,enerkwamenallerleisoortenvliegenen
luizeninalhungebieden.
32Hijgafhunhagelinplaatsvanregen,envlammend
vuurinhunland.
33Hijsloeghunwijnstokkenenhunvijgenbomen,enbrak
debomenaanhunkust.
34Hijsprak,enerkwamensprinkhanenenrupsen,endat
zondertal,
35Enzijatenalhetgewasinhunlandop,enatende
vruchtvanhunlandop.
36Ookdooddehijalleeerstgeboreneninhunland,de
voornaamstenvanalhunmacht.
37Hijvoerdehenookuitmetzilverengoud,enerwas
nietéénzwakkeonderhunstammen.
38DeEgyptenarenwarenblijtoenzevertrokken,wantde
schrikvoorhenwasophenafgedaald.
39Hijspreiddeeenwolkuittotbedekking,envuuromte
lichtenindenacht.
40Toenhetvolkeromvroeg,brachthijkwartelsen
verzadigdehenmethetbrooduitdehemel.
41Hijspleetderotsopenenhetwaterstroomdeeruit;het
stroomdeoverdedorreplaatsenalseenrivier.
42WantHijdachtaanZijnheiligebelofte,enaan
Abraham,Zijndienaar.
43EnHijleiddeZijnvolkuitmetblijdschap,enZijn
uitverkorenenmetgejuich.
44EnHijgafhundelandenderheidenen,enzijerfdende
arbeidvanhetvolk;
45OpdatzijZijninzettingenzoudenonderhouden,enZijn
wettenzoudenhouden.LooftdenHEERE.
HOOFDSTUK106
1LooftdeHEERE,prijstdeHEERE,wantHijisgoed,
wantZijngoedertierenheidistotineeuwigheid.
2WiekandemachtigedadenvandeHEEREverkondigen,
wiekanalZijnlofverkondigen?
3Zaligzijnzijdiehetrechtonderhouden,endieteallen
tijdegerechtigheiddoen.
4Gedenkmij,HEERE,metdeweldadendieGijaanUw
volkbewijst;bezoekmijmetUwheil;
5opdatikhetgoedevanuwuitverkorenenmagzien,opdat
ikmijmagverheugenindeblijdschapvanuwvolk,opdat
ikmijmagberoemenopuwerfdeel.
6Wijhebbengezondigdmetonzevaderen,wijhebben
onrechtgedaan,wijhebbengoddeloosgehandeld.
7OnzevaderenhebbeninEgypteuwwonderenniet
begrepen,zijhebbennietgedachtaandegrotehoeveelheid
uwerbarmhartigheden,maarzijhebbenHemtergend
langzaamaandezee,aandeSchelfzee,tergt.
8MaarHijheefthengeredomwillevanZijnNaam,om
Zijnmachtbekendtemaken.
9HijbestraftedeSchelfzee,zodatdezedroogviel.Hij
leiddehendoordedieptenvandezee,alsdooreen
woestijn.
10Hijverlostehenuitdehandvanhemdiehenhaatte,en
verlostehenuitdehandvandevijand.
11Enhetwaterbedektehunvijanden;erbleefnietéénvan
henover.
12Toengeloofdenzijzijnwoorden;zijzongenzijnlof.
13Zijvergatenspoedigzijndaden,zijwachttennietop
zijnraad.
14Maarindewoestijnhaddenzijgrotebegeerteneninde
wildernisverzochtenzijGod.
15EnHijgafhunhunverzoek,maarzondvermageringin
hunziel.
16OokMozes,dieinhetlegerkampwas,werddoorhen
benijd,enookAäron,deheiligevandeHEERE.
17ToenopendedeaardezichenverzwolgDathan,en
bedektedegroepvanAbiram.
18Enerontstondeenvuuronderhen,eenvlamdiede
goddelozenverbrandde.
19ZijmaakteneenkalfopdeHorebenaanbadenhet
gegotenbeeld.
20Zoveranderdenzijhunmajesteitindegelijkenismet
eenosdiegraseet.
21ZijvergatenGod,hunredder,diegrotedingenin
Egyptegedaanhad;
22WonderlijkedingengebeurdeninhetlandvanCham,en
vreselijkedingenaandeSchelfzee.
23DaaromzeiHijdatHijhenzouvernietigen,alsniet
Mozes,Zijnuitverkorene,voorHemindebreszoustaan
omZijntoornaftewenden,zodatHijhennietzou
vernietigen.
24Ja,zijhebbenhetlieflijkelandveracht,zijhebbenzijn
woordnietgeloofd.
25Maarzijmordeninhuntentenenluisterdennietnaarde
stemvandeHEERE.
26DaaromhiefHijZijnhandtegenhenopomheninde
woestijnneerteslaan.
27Omookhunnageslachtonderdeheidenvolkenwegte
jagenenhenoverdelandenteverspreiden.
28OokzijslotenzichaanbijBaäl-Peorenatendeoffers
vandedoden.
29ZoverwektenzijHemmethunverzinsels,endepest
trofhen.
30ToenstondPinehasopenvoerdehetoordeeluit,enzo
werddeplaagtotstaangebracht.
31Endatwerdhemtotgerechtigheidgerekend,vooralle
generaties,totineeuwigheid.
32Ookmaaktenzijhemboosoverhetwatervandetwist,
zodathetMozesslechtvergingomwillevanhen.
33Omdatzijzijngeesttergden,zodathijondoordachte
woordensprakmetzijnlippen.
34Zijhebbendevolkennietvernietigd,aanwiede
HEEREhungebodenhad.
35Maarzijvermengdenzichmetdeheidenenenleerden
hunwerken.
36Enzijdiendenhunafgoden,dievoorheneenvalstrik
werden.
37Ja,zijofferdenhunzonenenhundochtersaande
duivels,
38Enzijvergotenonschuldigbloed,hetbloedvanhun
zonenendochters,diezijaandeafgodenvanKanaän
offerden;enhetlandwerdmetbloedverontreinigd.
39Alduswerdenzijverontreinigdmethuneigenwerken,
enzijgingenhoererijbedrijvenmethuneigenbedenksels.
40DaaromontstakdetoornvandeHEEREtegenZijnvolk,
zodatHijeenafschuwkreegvanZijneigenerfdeel.
41EnHijgafhenoverindehandvandeheidenvolken,en
hunhatersheerstenoverhen.

PSALMEN
42Ookhunvijandenonderdruktenhen,enzijwerdenaan
hunhandonderworpen.
43Hijheefthendikwijlsgered,maarzijhebbenHemmet
hunraadsbesluitgetergdenzijnomhunongerechtigheid
vernederd.
44MaarHijzaghunellendeaan,toenHijhungeroep
hoorde:
45EnHijdachtaanZijnverbondmethen,enHijbekeerde
zichovereenkomstigdeveelheidvanZijnbarmhartigheden.
46Hijzorgdeervoordatzijmedelijdenkregenmetallen
diehengevangenhaddengenomen.
47Verlosons,HEERE,onzeGod,enverzamelonsuitde
heidenvolken,opdatwijUwheiligeNaamloveneninUw
lofjuichen.
48GeprezenzijdeHEERE,deGodvanIsrael,van
eeuwigheidtoteeuwigheid!Enlaatalhetvolkzeggen:
Amen!LooftdeHEERE!
HOOFDSTUK107
1LooftdeHEERE,wantHijisgoed,wantZijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
2LaatdeverlostenvandeHEEREzospreken,dieHijuit
dehandvandevijandheeftverlost;
3EnHijverzameldehenuitdelanden,vanhetoostenen
vanhetwesten,vanhetnoordenenvanhetzuiden.
4Zedwaaldeneenzaamdoordewoestijn,zondereenstad
tevindenwaarzekondenwonen.
5Hongerigendorstig,hunzielbezweekinhen.
6ToenriepenzijtotdeHEEREinhunbenauwdheid,en
Hijreddehenuithunangsten.
7Enhijleiddehenlangsderechteweg,zodatzijnaareen
woonplaatskondengaan.
8Och,datmendeHEEREzoulovenomzijngoedheiden
omdewonderendieHijaandemensenkinderenheeft
gedaan!
9WantHijverzadigtdeverlangendeziel,envervultde
hongerigezielmethetgoede.
10Zijdieinduisternisenindeschaduwvandedoodzitten,
gebondeninellendeenijzer;
11OmdatzijzichtegendewoordenvanGodverzettenen
deraadvandeAllerhoogsteverachtten.
12DaaromvernederdeHijhunhartdoordepijn,zodatzij
vielenenerwasniemanddiehenhielp.
13ToenriepenzijtotdeHEEREinhunbenauwdheid,en
Hijverlostehenuithunangsten.
14Hijleiddehenuitdeduisternisendeschaduwvande
dood,enverbrakhunbanden.
15Och,datmendeHEEREzoulovenomzijngoedheiden
omdewonderendieHijaandemensenkinderenheeft
gedaan!
16WantHijheeftdekoperenpoortenverbrokenende
ijzerengrendelsverbrijzeld.
17Dwazenwordenverdruktvanwegehunovertredingen
vanwegehunongerechtigheden.
18Hunzielheefteenafkeervanallevoedsel,enzijzijn
nabijdepoortenvandedood.
19DanroepenzijtotdeHEEREinhunbenauwdheid,en
Hijredthenuithunangsten.
20Hijzondzijnwoord,genashenenverlostehenvanhun
verwoestingen.
21Och,datmendeHEEREzoulovenomzijngoedheiden
omdewonderendieHijaandemensenkinderenheeft
gedaan!
22Enlatenzijdankoffersofferenenzijnwerkenmet
vreugdeverkondigen.
23Diemetschepennaardezeevaren,diehandeldrijven
opdegrotewateren;
24DezenziendewerkendesHEEREN,enZijnwonderen
indediepte.
25WantHijgebiedt,endoeteenstormwindopkomen,die
haargolvenopheft.
26Zijstijgenopnaardehemel,maardalenweerafnaarde
diepten;hunzielsmeltvanbenauwdheid.
27Zijwaggelenheenenweerenwaggelenalseendronken
man,enzijnteneinderaad.
28DanroepenzijtotdeHEEREinhunbenauwdheid,en
Hijleidthenuithunangsten.
29Hijmaaktdestormstil,zodatdegolvenervantotrust
komen.
30Danverheugenzijzich,omdatzijrustigzijn;daarom
brengtHijhennaardehavenvanhunverlangen.
31Och,datmendeHEEREzoulovenomzijngoedheiden
omdewonderendieHijaandemensenkinderenheeft
gedaan!
32LatenzijHemprijzenindevergaderingvanhetvolken
Hemlovenindevergaderingvandeoudsten.
33Hijverandertrivierenineenwoestijn,ende
waterbronnenindorregrond;
34Eenvruchtbaarlandisveranderdinonvruchtbaarheid,
vanwegedeslechtheidvanhendieerinwonen.
35Hijverandertdewoestijninstilstaandwater,enhet
dorrelandinwaterbronnen.
36Endaarlaathijdehongerigenwonen,opdatzijeenstad
gereedmakenomintewonen;
37Enzaaideakkersenplantwijngaarden,dievrucht
dragen.
38Hijzegenthen,zodatzijzeertalrijkworden,enhun
veestapellaatHijnietverkleinen.
39Opnieuwwordenzeonderdruktenvernederddoor
onderdrukking,ellendeenverdriet.
40Hijstortverachtinguitoverdevorsten,enlaathen
dwalenindewoestijn,waargeenwegis.
41MaarHijverheftdearmeuitzijnverdrukkingenmaakt
zijngezinnenalseenkudde.
42Derechtvaardigezalhetzienenzichverheugen,maar
alleongerechtigheidzalhaarmondsluiten.
43Wiewijsisendezedingeninachtneemt,zalde
goedertierenheidvandeHEEREbegrijpen.
HOOFDSTUK108
1(EenliedofpsalmvanDavid.)OGod,mijnhartis
vastberaden;ikzalzingenenlofzingen,zelfsmetmijneer.
2Wordwakker,psalteriumenharp,ikzelfzalvroeg
wakkerworden.
3IkzalUloven,HEERE,onderdevolken,enikzalU
psalmzingenonderdeheidenvolken.
4WantUwgoedertierenheidisgroottotaandehemel,en
Uwwaarheidreikttotaandewolken.
5VerhefU,oGod,bovendehemelen,enlaatUweerzijn
overdeheleaarde.

PSALMEN
6opdatuwgeliefdewordegered;verlosmijmetuw
rechterhandenantwoordmij.
7Godheeftgesprokeninzijnheiligheid;Ikzaljuichen,Ik
zalSichemverdelenenhetdalvanSukkotafmeten.
8Gileadisvanmij;Manasseisvanmij;Efraïmisde
sterktemijnshoofds;Judaismijnwetgever;
9Moabismijnwasplaats;overEdomzalikmijnschoen
werpen,overFilisteazalikjuichen.
10Wiezalmijnaardesterkestadbrengen,wiezalmij
naarEdomvoeren?
11ZultGij,oGod,dieonsverstotenhebt,nietuittrekken
metonzelegerscharen?
12Helponsuitdenood,wantdehulpvanmensenis
zinloos.
13MetdankaanGodzullenwijheldendadenverrichten,
wantHijishetdieonzevijandenzalvertreden.
HOOFDSTUK109
1(Voordekoorleider,eenpsalmvanDavid.)Zwijgniet,
Godvanmijnlof;
2Wantdemondvandegoddelozenendemondvande
bedriegerszijntegenmijgeopend;meteenleugenachtige
tonghebbenzijtegenmijgesproken.
3Ookomringdenzijmijmetwoordenvanhaat,enzij
stredentegenmijzonderoorzaak.
4Ommijnliefdezijnzijmijntegenstanders,maarikgeef
mijoveraanhetgebed.
5Zijhebbenmijkwaadvoorgoedvergolden,enhaatvoor
mijnliefde.
6Steleengoddelozeoverhemaan,enlaatdesatanaan
zijnrechterhandstaan.
7Wanneerhijgeoordeeldwordt,laathijdanveroordeeld
worden;enlaatzijngebedzondeworden.
8Laatzijndagenkortzijn,enlaateenanderzijnambt
overnemen.
9Zijnkinderenzullenweeswordenenzijnvrouwweduwe.
10Laatzijnkinderenvoortdurendrondzwervenenbedelen;
laathenookuithunverlatenplaatsennaarbroodzoeken.
11Laatdeafperseralzijnbezittingenroven,enlaat
vreemdenzijnarbeidroven.
12Laatniemandhembarmhartigheidbewijzen,enlaat
niemandzijnwezenwelwillendheidbetonen.
13Laatzijnnageslachtuitgeroeidworden,enlaatinde
generatiedievolgt,hunnaamuitgewistworden.
14LaatdeongerechtigheidvanzijnvaderenbijdeHEERE
ingedachteniszijn,enlaatdezondevanzijnmoederniet
wordenuitgewist.
15Laathenvoortdurendvoorhetaangezichtvande
HEEREzijn,opdatHijdeherinneringaanhenvandeaarde
uitroeit.
16Omdathijernietaandachtbarmhartigheidtebewijzen,
maardeellendigeenarmemanvervolgde,omzelfsde
gebrokenenvanharttedoden.
17ZoalsHijhetvervloekenliefhad,zooverkwamhetHem;
zoalsHijgeenvreugdevondinzegenen,zozijhetverre
vanHem.
18Zoalshijzichbekleeddemetvloeken,zoalsmetzijn
kleed,zokwamhetinzijnbinnenstealswaterenalsoliein
zijnbeenderen.
19Laathetvoorhemzijnalseenkleeddathembedekt,en
alseengordelwaarmeehijvoortdurendomgordis.
20LaatdithetloonzijnvandeHEEREvoormijn
tegenstanders,voorhendiekwaadsprekentegenmijnziel.
21MaardoeGijtochaanmij,HEERE,HEERE,omUws
Naamswil;wantUwgoedertierenheidisgoed,redmij.
22Wantikbenarmenbehoeftig,enmijnhartisgewondin
mijnbinnenste.
23Ikvergaalsdeneergaandeschaduw;ikwordheenen
weergeslingerdalseensprinkhaan.
24Mijnknieënzijnslapvanhetvasten,enmijnvleesis
verzwaktvanvet.
25Ookikwerdhuntoteensmaad;alszijmijaanzagen,
schuddenzijhethoofd.
26Helpmij,HEERE,mijnGod,verlosmij
overeenkomstigUwgoedertierenheid.
27opdatzijweten,datditUwhandis,datGij,HEERE,dit
gedaanhebt.
28Laathenvloeken,maarUzegenen;alszijopstaan,laten
zijbeschaamdworden,maarlaatUwdienaarzich
verheugen.
29Latenmijntegenstanderszichmetschaamtebekleden,
enlatenzijzichmethuneigenschaamtebedekkenalsmet
eenmantel.
30IkzaldeHEEREmetmijnmondzeerloven,ja,ikzal
Hemlovenonderdemenigte.
31WantHijzalaanderechterhandvandearmestaanom
hemtereddenvanhendiezijnzielveroordelen.
HOOFDSTUK110
1(EenpsalmvanDavid.)DeHEEREzeitotmijnHeer:Zit
aanmijnrechterhand,totdatIkuwvijandengemaaktheb
toteenvoetbankvooru.
2DeHEEREzaldestafvanuwmachtuitSionzenden;
heersGijinhetmiddenvanuwvijanden.
3Uwvolkzalgewilligzijnopdedagvanuwmacht,in
heiligeschoonheid,vandeschootvandemorgenaf;Gij
hebtdedauwvanuwjeugd.
4DeHEEREheeftgezworenenhetzalHemniet
berouwen:GijzijtPriestervooreeuwig,naardeordening
vanMelchizedek.
5DeHEEREisaanuwrechterhand.Hijzalkoningen
verpletterenopdedagvanzijntoorn.
6Hijzaloordelenonderdeheidenvolken,Hijzaldesteden
metlijkenvullen,Hijzaldehoofdenvanvelelanden
verwonden.
7Hijzalonderweguitdebeekdrinken;daaromzalhijhet
hoofdopheffen.
HOOFDSTUK111
1LooftdenHEERE!IkzaldenHEERElovenmetgeheel
mijnhart,indevergaderingderoprechteneninde
vergadering.
2GrootzijndewerkenvandeHEERE,zijwordengezocht
doorallendieerbehageninhebben.
3Zijnwerkiseerbaarenheerlijk,enzijngerechtigheid
duurttotineeuwigheid.
4Hijlaatzijnwonderdadeninherinneringblijven;genadig
enbarmhartigisdeHEERE.
5HijgeeftvoedselaanhendieHemvrezen;Hijzalvoor
eeuwigaanZijnverbonddenken.

PSALMEN
6Hijheeftaanzijnvolkdekrachtvanzijndadenlatenzien,
omhunheterfgoedvandeheidenvolkentegeven.
7Dewerkenvanzijnhandenzijnwaarheidenrecht;alzijn
gebodenzijnbetrouwbaar.
8Zijstaanvastvooreeuwigenaltijd,enzijhandelenin
waarheidenoprechtheid.
9Hijheeftaanzijnvolkverlossinggezonden;vooreeuwig
heefthijzijnverbondbevolen;heiligengeduchtiszijn
naam.
10DevrezedesHEERENishetbeginselderwijsheid;een
goedinzichthebbenallen,dieZijngebodendoen;Zijnlof
blijftineeuwigheid.
HOOFDSTUK112
1LooftdenHEERE!Welzaligisdeman,diedenHEERE
vreest,diegrotelustheeftinZijngeboden.
2Zijnnageslachtzalmachtigzijnopaarde;hetgeslacht
vandeoprechtenzalgezegendworden.
3Rijkdomenrijkdommenzulleninzijnhuiszijn,enzijn
gerechtigheidblijftvooreeuwig.
4Voordeoprechtengaathetlichtopindeduisternis;Hij
isgenadig,barmhartigenrechtvaardig.
5Eengoedmensbewijstgenadeenleent;hijzalzijnzaken
metbeleidbesturen.
6Hijzalvooreeuwignietwankelen;derechtvaardigezal
ineeuwigeherinneringblijven.
7Hijhoeftnietbangtezijnvoorslechteberichten,zijnhart
isvastberadenenhijvertrouwtopdeHEERE.
8Zijnhartisvastberaden,hijzalnietbangzijn,totdathij
zijnbegeerteopzijnvijandenziet.
9Hijheeftuitgedeeld,aandearmengegeven;zijn
gerechtigheidduurtvooreeuwig;zijnhoornzalmeteer
verhoogdworden.
10Degoddelozezalhetzienenontdaanworden;hijzal
metzijntandenknarsenenwegsmelten;debegeertevande
goddelozezalvergaan.
HOOFDSTUK113
1LooftdeHEERE.Looft,gijdienarendesHEEREN,looft
deNaamdesHEEREN.
2GeprezenzijdenaamvandeHEERE,vannuaantotin
eeuwigheid.
3Vanwaardezonopgaattotwaarzijondergaat,zijde
NaamvandeHEEREgeprezen.
4DeHEEREishoogbovenallevolken,enbovende
hemelisZijnmajesteit.
5WieisalsdeHEERE,onzeGod,Dieindehoogtewoont,
6DieZichvernedertomdedingenindehemelenopde
aardeteaanschouwen,
7Hijrichtdeellendigeopuithetstof,enheftdearmeop
uitdemestvaalt;
8opdathijhemzouplaatsenbijdevorsten,bijdevorsten
vanzijnvolk.
9Hijmaaktdeonvruchtbarevrouwtoteenhuisvrouw,en
toteenblijdemoedervankinderen.LooftdeHEERE.
HOOFDSTUK114
1ToenIsraëluitEgyptetrok,hethuisvanJakob,uiteen
volkmeteenvreemdetaal,
2Judawaszijnheiligdom,enIsraëlzijnheerschappij.
3Dezeezaghetennamdevlucht;deJordaanwerd
teruggedreven.
4Debergensprongenalsrammen,endeheuveltjesals
lammetjes.
5Watisermetugebeurd,zee,datubentgevlucht?
Jordaan,datubentteruggedreven?
6Bergen,waarmedegijspringtalsrammen,enheuvelen,
waarmedegijspringtalslammeren?
7Beef,gijaarde,voordetegenwoordigheidvande
HEERE,voordetegenwoordigheidvandeGodvanJakob;
8Diederotsinstilstaandwaterveranderde,devuursteen
ineenwaterbron.
HOOFDSTUK115
1Nietons,HEERE,nietons,maarUwNaamgeefeer,om
UwgoedertierenheidenomUwtrouw.
2Waaromzoudendeheidenenzeggen:Waarisnuhun
God?
3MaaronzeGodisindehemel;HijdoetalwatHem
behaagt.
4Hunafgodenzijnvanzilverengoud,hetwerkvan
mensenhanden.
5Zijhebbeneenmond,maarsprekenniet;ogenhebbenzij,
maarzienniet.
6Zijhebbenoren,maarzijhorenniet;zijhebbeneenneus,
maarzijruikenniet.
7Zijhebbenhanden,maarzijkunnenniethandelen;
voetenhebbenzij,maarzijkunnennietlopen;enzij
kunnennietsprekendoorhunkeel.
8Degenendiezegemaakthebben,zijnaanhengelijk;zo
isookiederdieophenvertrouwt.
9Israël,vertrouwopdeHEERE;Hijishunhulpenhun
schild.
10HuisvanAäron,vertrouwopdeHEERE;Hijishun
hulpenhunschild.
11Gij,diedeHEEREvreest,vertrouwtopdeHEERE;Hij
ishunhulpenhunschild.
12DeHEEREisaanonsgedacht;Hijzalonszegenen;Hij
zalhethuisvanIsraëlzegenen;HijzalhethuisvanAäron
zegenen.
13HijzalzegenenwiedeHEEREvrezen,kleinengroot.
14DeHEEREzalusteedstalrijkermaken,uenuw
kinderen.
15GezegendzijtgijdoordeHEERE,Diehemelenaarde
gemaaktheeft.
16Dehemel,dehemelen,zijnvandeHEERE,maarde
aardeheeftHijaandemensenkinderengegeven.
17DedodenlovendeHEEREniet,evenminalszijdiein
stilteafdalen.
18MaarwijzullendeHEEREloven,vannuaantotin
eeuwigheid.LoofdeHEERE.
HOOFDSTUK116
1IkhebdeHEERElief,wantHijhoortmijnstem,mijn
smeekbeden.
2OmdatHijZijnoortotmijneigt,zalikHemaanroepen,
zolangikleef.

PSALMEN
3Debandendesdoodshaddenmijomringd,endeangsten
deshelshaddenmijinhungreep;benauwdheidenverdriet
troffenmij.
4ToenriepikdeNaamvandeHEEREaan:HEERE,ik
smeekU,redmijnziel.
5DeHEEREisgenadigenrechtvaardig;ookisonzeGod
barmhartig.
6DeHEEREbehoedtdeeenvoudigen;ikwasvernederd,
maarHijheeftmijgeholpen.
7Keerterugtotuwrust,mijnziel,wantdeHEEREheeftu
welgedaan.
8WantGijhebtmijnzielgeredvandedood,mijnogen
vantranenenmijnvoetenvanstruikelen.
9IkzalvoorhetaangezichtvandeHEEREwandelenin
hetlandderlevenden.
10Ikgeloofde,daaromhebikgesproken.Ikwaszeer
bedroefd.
11Ikhebinmijnhaastgezegd:Allemensenzijn
leugenaars.
12WatzalikdeHEEREvergeldenvooralzijnweldaden
aanmijbewezen?
13IkzaldebekervanhetheilnemenendeNaamvande
HEEREaanroepen.
14IkzalmijngeloftenaandeHEEREnakomen,nu,inde
tegenwoordigheidvanheelzijnvolk.
15KostbaarisindeogenvandeHEEREdedoodvanzijn
gunstgenoten.
16HEERE,waarlijk,ikbenuwdienaar,ikbenuwdienaar
endezoonvanuwdienares;Gijhebtmijnbanden
losgemaakt.
17IkzalUeendankofferbrengenendeNaamvande
HEEREaanroepen.
18IkzalmijngeloftenaandeHEEREnubetalen,inde
tegenwoordigheidvanheelzijnvolk,
19IndevoorhovenvanhethuisvandeHEERE,inhet
middenvanu,oJeruzalem!LooftdeHEERE!
HOOFDSTUK117
1LooftdeHEERE,alleheidenvolken;looftHem,alle
natiën.
2WantZijngoedertierenheidisgrootoverons,ende
waarheiddesHEERENisineeuwigheid.Looftden
HEERE.
HOOFDSTUK118
1LooftdeHEERE,wantHijisgoed,wantZijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
2LaatIsraëlnumaarzeggendatzijngoedertierenheidvoor
eeuwigduurt.
3LaathethuisvanAäronnumaarzeggen:Zijn
goedertierenheidduurttotineeuwigheid.
4LaatnudegenendiedeHEEREvrezen,zeggendatZijn
goedertierenheidvooreeuwigis.
5IkrieptotdeHEEREindenood;deHEEREantwoordde
mijenzettemijinderuimte.
6DeHEEREismetmij,ikzalnietvrezen.Watzoueen
mensmijdoen?
7DeHEEREzalmijnzijdekiezenvoorhendiemijhelpen;
daaromzalIkmijnlustzienaanhendiemijhaten.
8HetisbeteropdeHEERtevertrouwendanopmensente
vertrouwen.
9HetisbeteropdeHEERtevertrouwendanopleiders.
10Allevolkenhebbenmijomringd,maarindenaamvan
deHEEREzalikhenvernietigen.
11Zijhebbenmijomsingeld,ja,zijhebbenmijomsingeld,
maarindenaamvandeHEEREzalikhenverdelgen.
12Alsbijenomsingeldenzijmij,alsdoornenvuurwerden
zijuitgeblust.WantindenaamvandeHEEREzalIkhen
vernietigen.
13Gijhebtmijhardgetroffen,zodatikzouvallen,maarde
HEEREheeftmijgeholpen.
14DeHEEREismijnkrachtenmijnpsalm,Hijismijtot
heilgeweest.
15Eenstemvanvreugdeenheilisindewoningenvande
rechtvaardigen;derechterhandvandeHEEREdoet
kloekmoedigwerk.
16DerechterhandvandeHEEREisverheven,de
rechterhandvandeHEEREdoetheldhaftigwerk.
17Ikzalnietsterven,maarlevenendewerkenvande
HEEREverkondigen.
18DeHEEREheeftmijwelhardgetuchtigd,maarHij
heeftmijnietaandedoodovergegeven.
19Openvoormijdepoortenvandegerechtigheid;ikzal
erdoorheengaanendeHEEREloven.
20DitisdepoortvandeHEERE,waardoorde
rechtvaardigenzullenbinnengaan.
21IkloofU,omdatUmijhebtverhoordenmijtotheil
bentgeworden.
22Desteendiedebouwershebbenafgekeurd,isde
hoeksteengeworden.
23DitishetwerkvandeHEER;hetiswonderbaarinonze
ogen.
24DitisdedagdiedeHEEREgemaaktheeft;latenwij
juichenenblijzijnopdiedag.
25IkbidU,HEERE,verlostoch!HEERE,geeftoch
voorspoed.
26GezegendishijdiekomtindenaamvandeHEERE!
WijzegenenuuithethuisvandeHEERE.
27DeHEEREisGod,Dieonslichtgegevenheeft.Bind
hetoffermettouwenvast,totaandehorensvanhetaltaar.
28GijzijtmijnGod,daaromzalikUloven;Gijzijtmijn
God,daaromzalikUverhogen.
29LooftdeHEERE,wantHijisgoed,wantZijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
HOOFDSTUK119
1ALEPH.Zaligzijnzijdieonbevlektzijnophunweg,die
wandelenindewetvandeHEERE.
2Zaligzijnzij,diezijngetuigenissenbewarenenhemmet
heelhunhartzoeken.
3Ookdoenzijgeenonrecht,zijwandeleninzijnwegen.
4Gijhebtonsgeboden,datwijuwbevelennauwgezetin
achtmoetennemen.
5Och,datmijnwegengerichtwerden,opdatikUw
inzettingenzouonderhouden!
6Danzaliknietbeschaamdworden,alsikaluwgeboden
inachtneem.
7IkzalUlovenmetoprechtheidvanhart,wanneerikUw
rechtvaardigebepalingenhebgeleerd.

PSALMEN
8Ikzaluwinzettingenonderhouden;verlaatmijniet
geheelenal.
9BETH.Waarmedezaldejongelingzijnpadreinhouden?
Alshijdaaropachtgeeftovereenkomstiguwwoord.
10IkzoekUmetheelmijnhart;laatmijnietafdwalenvan
uwgeboden.
11Ikhebuwwoordinmijnhartgeborgen,opdatiktegenu
nietzondige.
12GeprezenzijtGij,HEERE!leermijUwinzettingen.
13Metmijnlippenhebikalleoordelenvanuwmond
verkondigd.
14Ikhebmijverblijdoverdewegvanuwgetuigenissen,
meerdanoverallerijkdom.
15IkzalUwbevelenoverdenkenenUwwegeninacht
nemen.
16Ikzalmijverlustigeninuwverordeningen,uwwoord
zaliknietvergeten.
17GIMEL.Doeweldadigaanuwdienaar,danzalikleven
enuwwoordonderhouden.
18Openmijnogen,opdatikaanschouwedewonderenuit
uwwet.
19Ikbeneenvreemdelingopaarde;verbergUwgeboden
voormijniet.
20Mijnzielbreekt,omdatzijteallentijdeverlangtnaar
uwoordelen.
21Gijbestraftdevervloektehoogmoedigen,dievanuw
gebodenafdwalen.
22Neemsmaadenverachtingvanmijweg,wantikheb
uwgetuigenisseninachtgenomen.
23Ookvorstenhebbengezetenentegenmijgesproken,
maaruwdienaarheeftuwinzettingenoverwogen.
24Uwgetuigenissenzijnmijnverlustigingenmijn
raadgevers.
25DALETH.Mijnzielkleeftaanhetstof;maakmij
levendovereenkomstiguwwoord.
26Ikhebmijnwegenbekendgemaakt,enGijhebtmij
verhoord;leermijUwinzettingen.
27Laatmijdewegvanuwbevelenverstaan;danzalik
vanuwwonderenspreken.
28Mijnzielsmeltvankommer;versterkmij
overeenkomstiguwwoord.
29Neemdewegvandeleugenvanmijweg,enschenkmij
genadiguwwet.
30Ikhebdewegderwaarheidgekozen;Uwbepalingen
hebikmijvoorgelegd.
31Ikhoudmijaanuwgetuigenissen;HEERE,maakmij
nietteschande.
32Ikzaldewegvanuwgebodenlopen,wanneerumijn
hartverruimt.
33HIJ.Leermij,HEERE,dewegvanUwinzettingen,en
ikzaldietotheteindetoebewaren.
34Geefmijinzicht,danzalikuwwetonderhoudenen
haarmetheelmijnhartonderhouden.
35Doemijwandelenophetpadvanuwgeboden,want
daarinhebikvreugde.
36Neigmijnharttotuwgetuigenissenenniettot
winstbejag.
37Wendmijnogenaf,zodatzijgeenijdeledingenzien;
maakmijlevenddoorUwweg.
38Bevestiguwwoordaanuwdienaar,dieuwvrezeis
toegewijd.
39Wendmijnsmaadaf,dieikvrees,wantUwoordelen
zijngoed.
40Zie,ikverlangnaaruwbevelen;maakmijlevenddoor
uwgerechtigheid.
41VAU.LaatookUwbarmhartighedentotmijkomen,
HEERE,Uwheil,overeenkomstigUwwoord.
42Dankanikhemdiemijsmaadt,antwoorden,wantik
vertrouwopuwwoord.
43Enneemhetwoordvandewaarheidnietgeheelweguit
mijnmond,wantikhebopuwoordelengehoopt.
44Zozalikvoortdurenduwwetonderhouden,voor
eeuwigenaltijd.
45Ikzalinvrijheidwandelen,wantikzoekuwbevelen.
46Ookzalikoveruwgetuigenissensprekenvoor
koningen,enikzalmijdaarvoornietschamen.
47Enikzalmijverlustigeninuwgeboden,dieikliefheb.
48EnikzalmijnhandenopheffennaarUwgeboden,die
Ikliefgehadheb,enUwinzettingenoverdenken.
49ZAIN.Gedenkhetwoordtotuwknecht,waaropgijmij
hebtdoenhopen.
50Ditismijntroostinmijnellende,wantuwtoezegging
heeftmijlevendgemaakt.
51Dehoogmoedigenhebbenmijzeerbespot,maarvanuw
wetbeniknietafgeweken.
52IkdenkaanUwoordelenvanoudsher,HEERE,enik
hebmijgetroost.
53Verschrikkingheeftmijaangegrepenvanwegede
goddelozendieuwwetverlaten.
54Uwvoorschriftenzijnmijnliederengeweestinhethuis
vanmijnpelgrimstocht.
55Ik,HEERE,denkdesnachtsaanUwNaamen
onderhoudUwwet.
56Dathadik,omdatikuwbeveleninachtnam.
57CHETH.Gijzijtmijndeel,HEERE;ikhebgezegd,dat
ikuwwoordenzouhouden.
58Ikhebmetheelmijnhartnaaruwgoedertierenheid
gebeden;weesmijgenadigovereenkomstiguwwoord.
59Ikhebnagedachtovermijnwegenenmijnvoeten
gekeerdtotuwgetuigenissen.
60Ikhebmijgehaastennietuitgestelduwgebodente
onderhouden.
61Deboeienvandegoddelozenberovenmij,maaruwwet
vergeetikniet.
62TemiddernachtzalikopstaanomUteloven,vanwege
uwrechtvaardigeoordelen.
63IkbeneenmetgezelvanallendieUvrezenenvanhen
dieUwbevelenonderhouden.
64Deaarde,HEERE,isvolvanUwgoedertierenheid;leer
mijUwverordeningen.
65TETH.Gijhebtaanuwknechtwelgedaan,HEERE,
overeenkomstiguwwoord.
66Leermijgoedoordeelenkennis,wantikhebinuw
gebodengeloofd.
67Eerikverdruktwerd,dwaaldeik,maarnuhebikuw
woordonderhouden.
68Gijzijtgoedendoetgoed;leermijUwinzettingen.
69Dehoogmoedigenverzinnenleugenstegenmij,maarik
zaluwbevelenmetheelmijnhartonderhouden.
70Hunhartisvetalsvet,maarinuwwetvindikvreugde.
71Hetisgoedvoormijdatikverdruktben,opdatikuw
verordeningenzouleren.

PSALMEN
72DewetvanUwmondismijbeterdanduizenden
stukkengoudenzilver.
73JOD.Uwhandenhebbenmijgemaaktengevormd;geef
mijinzicht,zodatikuwgebodenleer.
74WieUvrezen,zullenzichverblijdenalszijmijzien,
wantikhebopUwwoordgehoopt.
75Ikweet,HEERE,datUwbepalingenrechtvaardigzijn,
endatGijmijintrouwhebtverdrukt.
76Laattochuwgoedertierenheidmijtotvertroostingzijn,
overeenkomstiguwwoordaanuwdienaar.
77Laatuwbarmhartighedenovermijkomen,danzalik
leven,wantuwwetismijnverlustiging.
78Laatdehoogmoedigenbeschaamdworden,wantzij
hebbenmijzonderredenverkeerdbehandeld;maarikzal
uwbevelenoverdenken.
79LatenzijdieUvrezen,zichtotmijbekeren,enzijdie
Uwgetuigenissenhebbengekend.
80Laatmijnhartoprechtzijninuwverordeningen,dan
wordiknietbeschaamd.
81CAPH.Mijnzielbezwijktvooruwheil,maarikhoop
opuwwoord.
82MijnogenzijnbezwekenvanwegeUwwoord,enikzeg:
WanneerzultGijmijtroosten?
83Wantikbengewordenalseenflesinderook,entoch
vergeetikuwinzettingenniet.
84HoeveeldagenzijndedagenvanUwdienaar?
WanneerzultUhetoordeelvoltrekkenaanmijnvervolgers?
85Dehoogmoedigenhebbenvoormijkuilengegraven,die
nietovereenkomstiguwwetzijn.
86AlUwgebodenzijntrouw;zijvervolgenmijten
onrechte;helpGijmij.
87Zijhaddenmijbijnaopaardeverteerd,maaruwbevelen
hebiknietverlaten.
88Maakmijlevendnaaruwgoedertierenheid,danzalik
hetgetuigenisvanuwmondbewaren.
89VERLAMD.Vooreeuwig,HEERE,staatUwwoord
vastindehemel.
90Uwtrouwduurtvangeneratieopgeneratie;Gijhebtde
aardegegrondvest,zodatzijblijftstaan.
91Zijlevenhedenvoortovereenkomstiguwbepalingen,
wantzijzijnallenuwdienaren.
92IndienUwwetnietmijnvreugdewasgeweest,zouikin
mijnellendezijnomgekomen.
93Uwbevelenzaliknooitvergeten,wantdaardoorhebtU
mijlevendgemaakt.
94IkbenvanU,verlosmij,wantikhebUwbevelen
gezocht.
95Degoddelozenwachtenopmijommijtevernietigen,
maarikzallettenopuwgetuigenissen.
96Ikhebinallevolmaaktheideeneindegezien,maaruw
gebodiszeerruim.
97MEM.O,hoeliefhebikUwwet!Zijismijn
overdenkingdeheledag.
98DooruwgebodenhebtGijmijwijzergemaaktdanmijn
vijanden,wantzijzijnvooreeuwigbijmij.
99Ikbenverstandigerdanalmijnleraren,wantuw
getuigenissenzijnmijnmeditatie.
100Ikhebmeerinzichtdandeouden,omdatikuw
beveleninachtneem.
101Ikhebmijnvoetenweerhoudenvanelkkwaadpad,
omuwwoordteonderhouden.
102Ikbenvanuwbepalingennietafgeweken,wantuhebt
mijonderwezen.
103Hoezoetzijnuwwoordenvoormijnsmaak,ja,zoeter
danhoningvoormijnmond!
104Dooruwbevelenkrijgikinzicht;daaromhaatikelke
misleidendeweg.
105NUN.Uwwoordiseenlampvoormijnvoeteneen
lichtopmijnpad.
106Ikhebgezworen,enikzalhetgestanddoen,datikUw
rechtvaardigebepalingenzalonderhouden.
107Ikbenzeerverdrukt;maakmijlevend,HEERE,
overeenkomstigUwwoord.
108Aanvaardtoch,HEERE,devrijwilligegavenvanmijn
mondenleermijuwbepalingen.
109Mijnzielisvoortdurendinmijnhand,maarikvergeet
uwwetniet.
110Degoddelozenhebbenmijeenstrikgelegd,maarvan
uwbevelenbeniknietafgedwaald.
111Ikhebuwgetuigenissenalseeneeuwigerfdeel
aangenomen,wantzijzijndevreugdevanmijnhart.
112Ikhebmijnhartgeneigdomuwverordeningentedoen,
altijd,totheteindetoe.
113SAMECH.Ikhaatijdelegedachten,maarUwwetheb
iklief.
114Gijzijtmijnschuilplaatsenmijnschild;ikhoopopuw
woord.
115Gaatwegvanmij,gijkwaaddoeners,wantikzalde
gebodenvanmijnGodonderhouden.
116Ondersteunmijovereenkomstiguwwoord,danzalik
levenenlaatmijnietbeschaamdwordenvoormijnhoop.
117Ondersteunmij,danzalikveiligzijn,enikzal
voortdurendachtgevenopuwinzettingen.
118GijhebtallenvertredendievanUwverordeningen
afdwalen,wanthunbedrogisleugen.
119Gijverwijdertallegoddelozenderaarde,alsschuim;
daaromhebikuwgetuigenissenlief.
120MijnvleesbeeftvanvreesvoorU,enikvreesvoor
Uwoordelen.
121NBG.Ikhebrechtengerechtigheidgedaan;laatmij
nietoveraanmijnonderdrukkers.
122Weesborgvooruwdienaartengoede;laatde
hoogmoedigenmijnietverdrukken.
123MijnogenzijnbezwekennaarUwheilennaarhet
woordvanUwgerechtigheid.
124Doemetuwdienaarovereenkomstiguw
goedertierenheid,enleermijuwinzettingen.
125Ikbenuwdienaar;geefmijinzicht,zodatikuw
getuigenissenleerkennen.
126HetistijdvoorU,HEERE,omtehandelen,wantzij
hebbenUwwetverbroken.
127Daaromhebikuwgebodenlief,meerdangoud,ja,
meerdanhetfijnstegoud.
128Daaromachtikaluwgebodeninalledingenrecht,
maarikhaatelkeleugenweg.
129PE.Uwgetuigenissenzijnwonderbaar;daarom
bewaartmijnzielze.
130Hetopenbarenvanuwwoordenverspreidtlicht,het
geeftdeeenvoudigeninzicht.
131Ikdeedmijnmondopenenhijgde,wantnaaruw
gebodenverlangdeik.
132Zienaarmijomenweesmijgenadig,zoalsUdatdoet
voorhendieUwNaamliefhebben.

PSALMEN
133RegelmijnschredeninUwwoord,enlaatgeen
ongerechtigheidovermijheersen.
134Verlosmijvandeonderdrukkingvandemens,danzal
ikuwbevelenonderhouden.
135Laatuwaangezichtoveruwdienaarlichten,enleer
mijuwinzettingen.
136Waterstromenvloeienlangsmijnogen,omdatzijUw
wetnietonderhouden.
137TZADDI.RechtvaardigzijtGij,HEERE,enoprecht
zijnUwoordelen.
138Uwgetuigenissen,dieGijgebodenhebt,zijn
rechtvaardigenzeerbetrouwbaar.
139Mijnijverheeftmijverteerd,omdatmijnvijandenuw
woordenvergeten.
140Uwwoordiszeerrein,daaromheeftuwdienaarhet
lief.
141Ikbenkleinenveracht,maaruwbevelenvergeetik
niet.
142Uwgerechtigheidiseeneeuwigegerechtigheid,enUw
wetisdewaarheid.
143Benauwdheidenangsthebbenmijgetroffen,maaruw
gebodenzijnmijnvreugde.
144DegerechtigheidvanUwgetuigenissenisvooreeuwig;
geefmijinzicht,danzalikleven.
145KOPH.Ikroepmetheelmijnhart;verhoormij,
HEERE,ikzaluwinzettingenonderhouden.
146IkhebtotUgeroepen;verlosmij,enikzaluw
getuigenissenonderhouden.
147Ikhebdedageraadvandemorgentegengehoudenen
geroepen:ikhebopuwwoordgehoopt.
148Mijnogenhoudendenachtwakenindegaten,zodatik
Uwwoordkanoverdenken.
149Hoormijnstemovereenkomstiguwgoedertierenheid;
maakmijlevendovereenkomstiguwrecht,HEERE.
150Zijdiekwaadnajagen,naderen;zijzijnvervanUw
wet.
151Gijzijtnabij,HEERE,enaluwgebodenzijnde
waarheid.
152Watuwgetuigenissenbetreft,ikweetallangdatuze
vooreeuwighebtgegrondvest.
153RESH.Ziemijnellendeaanenverlosmij,wantik
vergeetuwwetniet.
154Voermijnrechtsgedingenredmij;maakmijlevend
overeenkomstiguwwoord.
155Hetheilisvervandegoddelozen,wantzijzoekenUw
verordeningenniet.
156GrootzijnUwbarmhartigheden,HEERE;maakmij
levendovereenkomstigUwbepalingen.
157Velenzijnmijnvervolgersenvijanden,maarvanuw
getuigenissenwijkiknietaf.
158Ikzagdeovertredersenwerdbedroefd,omdatzijuw
woordnietbewaarden.
159Merkop,hoeliefikuwbevelenheb;maakmijlevend,
HEERE,overeenkomstiguwgoedertierenheid.
160Uwwoordiswaarvandenbeginne,enaluw
rechtvaardigeoordelendurentotineeuwigheid.
161SCHIN.Vorstenhebbenmijzonderredenvervolgd,
maarmijnhartheeftontzagvooruwwoord.
162Ikverheugmijoveruwwoord,alsiemanddieeen
grotebuitvindt.
163Ikhaatenverafschuwdeleugen,maaruwwethebik
lief.
164ZevenmaalperdagloofikUomuwrechtvaardige
oordelen.
165Zij,dieuwwetliefhebben,hebbengrotevrede,eris
voorhengeenstruikelblok.
166HEERE,ikhebopuwheilgehooptenuwgeboden
gedaan.
167MijnzielheeftUwgetuigenissenbewaard,enikheb
zezeerlief.
168IkhebUwbevelenenUwgetuigenisseninacht
genomen,wantalMijnwegenzijnvoorU.
169TAU.Laatmijngeroepvooruwaangezichtkomen,
HEERE;geefmijinzichtovereenkomstiguwwoord.
170LaatmijnsmekingvoorUkomen;verlosmij
overeenkomstigUwwoord.
171Mijnlippenzullenlofzingen,omdatGijmijUw
inzettingenhebtgeleerd.
172MijntongzalUwwoordspreken,wantalUwgeboden
zijngerechtigheid.
173Laatuwhandmijhelpen,wantuwbevelenhebik
gekozen.
174Naaruwheilverlangik,HEERE,enuwwetismijn
verlustiging.
175LaatmijnziellevenenUloven;enlatenuwoordelen
mijhelpen.
176Ikdwaalderondalseenverlorenschaap;zoekuw
dienaar,wantuwgebodenvergeetikniet.
HOOFDSTUK120
1(Eenliedmetverschillendeniveaus.)Inmijn
benauwdheidriepiktotdeHEERE,enHijantwoorddemij.
2Redmijnziel,HEERE,vanleugenlippenenvaneen
bedrieglijketong.
3Watzalugegevenworden,ofwatzalugedaanworden,
gijbedrieglijketong?
4Scherpepijlenvandemachtigen,metkolenvan
jeneverbes.
5Weemij,datikinMesechmoetverblijven,datikinde
tentenvanKedarmoetwonen!
6Mijnzielheeftlanggewoondbijhemdiedevredehaat.
7Ikbenvoorvrede,maaralsikspreek,zijnzijvooroorlog.
HOOFDSTUK121
1(Eenliedvandegraden.)Ikslamijnogenopnaarde
bergen,vanwaarmijnhulpzalkomen.
2MijnhulpkomtvandeHEERE,diehemelenaarde
gemaaktheeft.
3Hijzalniettoelatendatuwvoetwankelt;uwBewaarder
zalnietsluimeren.
4Zie,deBewaardervanIsraëlzalnietsluimeren,noch
slapen.
5DeHEEREisuwBewaarder,deHEEREisuwschaduw
aanuwrechterhand.
6Dezonzaluoverdagnietsteken,nochdemaanbijnacht.
7DeHEEREzalubehoedenvoorallekwaad;Hijzaluw
zielbewaren.
8DeHEEREzaluwuitgangenuwingangbewaren,van
nuaantotineeuwigheid.

PSALMEN
HOOFDSTUK122
1(EenliedvanDavid.)Ikwasblijtoenzetegenmijzeiden:
LatenwenaarhethuisvandeHeergaan.
2Onzevoetenzullenstaanbinnenuwpoorten,Jeruzalem.
3Jeruzalemisgebouwdalseenstaddiecompactis:
4Waarheendestammenopgaan,destammenvande
HEERE,naarhetgetuigenisvanIsraël,omdeNaamvan
deHEEREteloven.
5Wantdaarzijndezetelsvanhetgerichtgeplaatst,de
zetelsvanhethuisvanDavid.
6BidvoordevredevanJeruzalem;zijdieuliefhebben,
zullenvoorspoedigzijn.
7Vredezijbinnenuwmuren,envoorspoedinuwpaleizen.
8Omwillevanmijnbroedersenmetgezellenzegiknu:
Vredezijmetu.
9TerwillevanhethuisvandeHEERE,onzeGod,zalik
hetgoedevooruzoeken.
HOOFDSTUK123
1(Eenliedvandegraden.)TotUhefikmijnogenop,Gij
dieindehemelenwoont.
2Zie,zoalsdeogenvanslavengerichtzijnopdehandvan
hunheren,enzoalsdeogenvaneenslavingerichtzijnop
dehandvanhaarmeesteres,zowachtenonzeogenopde
HEERE,onzeGod,totdatHijZichoveronsontfermt.
3Weesonsgenadig,HEERE,weesonsgenadig,wantwij
zijnzeermetverachtingvervuld.
4Onzezielisvervuldvandespotvandegemakzuchtigen
envandeverachtingvandehoogmoedigen.
HOOFDSTUK124
1(EenliedvanDavid.)AlshetnietdeHEEREwas
geweestdieaanonzezijdewasgeweest,zalIsraëlnu
zeggen:
2IndienhetnietdeHEEREwasgeweest,dieaanonze
zijdewasgeweest,toendemannentegenonsopstonden,
3Toenhebbenzijonssnelverslonden,toenhuntoorn
tegenonsontbrandde.
4Toenoverweldigdendewaterenons,debeekgingover
onzezielheen.
5Toenspoeldendetrotsewaterenoveronzeziel.
6GeprezenzijdeHEERE,Dieonsniettenprooiheeft
gegevenaanhuntanden.
7Onzezielisontkomenalseenvogeluitdestrikvande
vogelvangers;destrikisgebroken,enwijzijnontkomen.
8OnzehulpisindeNaamvandeHEERE,diehemelen
aardegemaaktheeft.
HOOFDSTUK125
1(Eenliedmetverschillendeniveaus.)DieopdeHEERE
vertrouwen,zullenzijnalsdebergSion,dienietwankelt,
maarvooreeuwigblijft.
2ZoalsdebergenrondomJeruzalemzijn,zoisdeHEERE
rondomZijnvolk,vannuaantotineeuwigheid.
3Wantdesceptervandegoddelozezalnietrustenophet
erfdeelvanderechtvaardige,opdatderechtvaardigezijn
handennietuitstrekttotonrecht.
4Doewel,HEERE,aanhendiegoedzijnendieoprecht
zijnvanhart.
5Degenendieafdwalennaarhunkrommewegen,zalde
HEEREwegvoerenmetdewerkersvanongerechtigheid;
maarvredezalerzijnoverIsraël.
HOOFDSTUK126
1(Eenliedvandegraden.)ToendeHEEREde
gevangenenvanSioneenkeergaf,warenwijalshendie
dromen.
2Toenwerdonzemondgevuldmetlachen,enonzetong
metgejuich.Toenzeidenzeonderdeheidenvolken:De
HEEREheeftgrotedingenaanhengedaan.
3DeHEEREheeftgrotedingenaanonsgedaan,daarom
zijnwijblij.
4Keeronzegevangenschapom,HEER,zoalsde
waterstromeninhetZuiden.
5Wiemettranenzaaien,zullenmetgejuichmaaien.
6Wieheengaatenweent,enkostbaarzaaddraagt,zal
zekerterugkomenmetgejuichenzijnschovenmeenemen.
HOOFDSTUK127
1(EenliedvandetrappenvoorSalomo.)AlsdeHEERE
hethuisnietbouwt,tevergeefszwoegendebouwlieden
daaraan;alsdeHEEREdestadnietbewaart,tevergeefs
waaktdewachter.
2Hetistevergeefsdatuvroegopstaat,laatopblijften
broodvansmarteneet.WantzogeeftHijzijnbemindende
slaap.
3Zie,kinderenzijneenerfdeelvandeHEERE,ende
vruchtvandebuikisZijnbeloning.
4Zoalspijlenindehandvaneenheld,zozijndekinderen
vandejeugd.
5Welzaligdemandiezijnpijlkokermetdergelijkedingen
gevuldheeft;zijwordennietbeschaamd,maarsprekenmet
devijandenindepoort.
HOOFDSTUK128
1(Eenliedmetverschillendeniveaus.)Welzaligisieder
diedeHEEREvreest,dieinZijnwegenwandelt.
2Wantgijzultetenvandearbeiduwerhanden;gijzult
welzaligzijn,enhetzaluwelgaan.
3Uwvrouwzalzijnalseenvruchtbarewijnstokaande
zijdenvanuwhuis;uwkinderenalsolijfplantenrondom
uwtafel.
4Zie,alduszaldemangezegendwordendiedeHEERE
vreest.
5DeHEEREzaluzegenenuitSion,engijzulthetgoede
vanJeruzalemzien,aldedagenvanuwleven.
6Ja,gijzultuwkindskinderenzien,envredeoverIsraël.
HOOFDSTUK129
1(Eenliedvangraden.)Zijhebbenmijdikwijlsgekweld,
vanmijnjeugdaf;laatIsraëlnuzeggen:
2Zijhebbenmijdikwijlsgekweld,vanmijnjeugdaf,maar
zijhebbenmijnietkunnenoverweldigen.
3Deploegershebbenopmijnruggeploegd;zijhebben
langevorengetrokken.

PSALMEN
4DeHEEREisrechtvaardig;Hijheeftdebandenvande
goddelozenverbroken.
5LatenallendieSionhaten,beschaamdenteruggekeerd
worden.
6Laathenzijnalshetgrasopdedaken,datverdort
voordathetopschiet.
7Waarmeedemaaierzijnhandnietvult,enwiede
schovenbindtzijnboezemnietvult.
8Enookdevoorbijgangerszeggenniet:Dezegenvande
HEEREzijmetu;wijzegenenuindeNaamvande
HEERE.
HOOFDSTUK130
1(Eenliedvandetrappen.)UitdedieptenroepiktotU,
HEERE.
2HEERE,luisternaarmijnstem;laatUworenoplettend
zijnbijdestemvanmijnsmeekbeden.
3AlsGij,HEERE,deongerechtighedeninachtneemt,
HEERE,wiezalbestaan?
4Maarbijuisvergeving,opdatugevreesdwordt.
5IkwachtopdeHEERE,mijnzielverwachtHemenik
hoopopzijnwoord.
6MijnzielwachtopdeHEERE,meerdandewachtersop
demorgen;ja,meerdandewachtersopdemorgen.
7LaatIsraëlhopenopdeHEERE,wantbijdeHEEREis
goedertierenheidenbijHemisveelverlossing.
8EnHijzalIsraëlverlossenvanalzijnongerechtigheden.
HOOFDSTUK131
1(EenliedvanDavid.)HEERE,mijnhartisniet
hoogmoedig,nochmijnogenhovaardig;nochoefenikmij
ingrotezaken,nochindingendietehoogvoormijzijn.
2Ikhebmijgedragenenrustiggehoudenalseenkinddat
doorzijnmoedergespeendwordt;mijnzielisalseen
gespeendkind.
3LaatIsraëlopdeHEERhopen,vannuaanenvooraltijd.
HOOFDSTUK132
1Eenliedvandebeproevingen.HEERE,denkaanDavid
enaanalzijnellende.
2HoehijdeHEEREeeneedgezworenheeft,eneen
geloftegedaanheeftaandemachtigeGodvanJakob;
3Ikzaldetentvanmijnhuisnietbinnengaan,nochop
mijnbedgaanliggen;
4Ikzalmijnogengeenslaapgunnen,nochmijnoogleden
sluimeren,
5TotdatikeenplaatsvoordeHEEREgevondenheb,een
woonplaatsvoordemachtigeGodvanJakob.
6Zie,wijhebbenervangehoordinEfrata;wijhebbenhet
gevondenindeveldenvanhetbos.
7Wijzullenzijntentenbinnengaan,wijzullenons
neerbuigenaanzijnvoetbank.
8Staop,HEERE,naarUwrustplaats,GijendearkUwer
sterkte.
9Latenuwpriesterszichmetgerechtigheidkleden,en
latenuwgunstgenotenjuichen.
10Wijshetaangezichtvanuwgezalfdenietaf,omwille
vanDavid,uwdienaar.
11DeHEEREheeftDavidinwaarheidgezworen;Hijzal
daarvannietafwijken:UitdevruchtvanuwschootzalIk
opuwtroonzetten.
12Alsuwkinderenmijnverbondenmijngetuigenis,dat
Ikhunzalleren,inachtnemen,zullenookhunkinderen
vooreeuwigopuwtroonzitten.
13WantdeHEEREheeftSionverkoren,Hijheefthettot
Zijnwoonplaatsbegeerd.
14Ditismijnrustplaatsvooreeuwig,hierwilikwonen,
wantikhebernaarverlangd.
15Ikzalhaarvoedselrijkelijkzegenen,haararmenzalIk
metbroodverzadigen.
16Ikzalhaarpriestersmetheilbekleden,enhaar
gunstgenotenzullenjuichen.
17DaarzalIkdehoornvanDaviddoenuitspruiten;een
lamphebIkbereidvoorMijngezalfde.
18ZijnvijandenzalIkmetschandebekleden,maarop
hemzelfzalzijnkroonbloeien.
HOOFDSTUK133
1(EenliedvanDavid.)Zie,hoegoedenhoelieflijkishet,
alsbroederseensgezindsamenwonen!
2Hetisalsdekostbarezalfophethoofd,dieafvloeideop
debaard,debaardvanAäron,dieafdaaldetotaande
zomenvanzijnklederen;
3AlsdedauwvandeHermonenalsdedauwdieneerdaalt
opdebergenvanSion,wantdaarheeftdeHEEREde
zegengeboden:hetleventotineeuwigheid.
HOOFDSTUK134
1(Eenliedvandestemmen.)Zie,looftdeHEERE,alle
dienarenvandeHEERE,diedesnachtsinhethuisvande
HEEREstaat.
2HefuwhandenopnaarhetheiligdomenprijsdeHEERE.
3DeHEERE,Diehemelenaardegemaaktheeft,zegeneu
uitSion.
HOOFDSTUK135
1LooftdeHEERE!LooftdeNaamvandeHEERE;looft
Hem,gijdienarenvandeHEERE.
2GijdiestaatinhethuisdesHEEREN,indevoorhoven
vanhethuisvanonzeGod,
3LooftdeHEERE,wantdeHEEREisgoed;psalmzingt
zijnNaam,wantdieisliefelijk.
4WantdeHEEREheeftZichJakobverkoren,enIsraëltot
Zijnpersoonlijkeschat.
5WantikweetdatdeHeergrootisendatonzeHeer
bovenallegodenstaat.
6AlwatdeHEEREbehaagde,deedHijindehemelenop
deaarde,indezeeënenallewaterdiepten.
7Hijlaatdampenopstijgenvandeeindenderaarde,Hij
maaktbliksemschichtenvoorderegen,Hijlaatdewinduit
zijnschatkamerskomen.
8DiedeeerstgeborenenvanEgyptetrof,zowelvande
mensenalsvanhetvee.
9Dietekenenenwondereninuwmidden,oEgypte,aan
Faraoenaanalzijndienarengezondenheeft.
10Diegrotevolkenversloegenmachtigekoningendoodde;

PSALMEN
11Sihon,dekoningvandeAmorieten,enOg,dekoning
vanBasan,enallekoninkrijkenvanKanaän.
12EnHijgafhunlandtenerfdeel,tenerfdeelaanZijn
volkIsraël.
13Uwnaam,HEERE,blijftvooreeuwigbestaan;enuw
gedachtenis,HEERE,vangeneratieopgeneratie.
14WantdeHEEREzalZijnvolkrichten,enHijzal
berouwhebbenoverZijndienaren.
15Deafgodenvandeheidenenzijnzilverengoud,het
werkvanmensenhanden.
16Zijhebbeneenmond,maarzijsprekenniet;ogen
hebbenzij,maarzijzienniet;
17Zehebbenoren,maarzehorenniet,enerisgeenadem
inhunmond.
18Hunmakerszijnaanhengelijk;zoisiederdieophen
vertrouwt.
19LoofdeHEERE,huisvanIsraël!LoofdeHEERE,huis
vanAäron!
20LoofdeHEERE,huisvanLevi!Gij,diedeHEERE
vreest,looftdeHEERE.
21GeprezenzijdeHEEREuitSion,DieteJeruzalem
woont.LooftdeHEERE.
HOOFDSTUK136
1LooftdeHEERE,wantHijisgoed,wantZijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
2LooftdeGoddergoden,wantZijngoedertierenheidis
totineeuwigheid.
3LooftdeHEEREderheren,wantZijngoedertierenheidis
vooreeuwig.
4Hemalleendoetgrotewonderen,wantzijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
5Hemdiemetwijsheiddehemelengemaaktheeft,want
zijngoedertierenheidistotineeuwigheid.
6Hemdiedeaardebovenhetwateruitspande,wantzijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
7Hem,diedegrotelichtengemaaktheeft,wantZijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
8Dezonzalheersenoverdedag,wantzijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
9Demaanendesterren,omteheersenindenacht,want
zijngoedertierenheidisvooreeuwig.
10DieEgyptegeslagenheeftinhuneerstgeborenen,want
Zijngoedertierenheidisvooreeuwig.
11EnHijleiddeIsraëluithunmidden,wantZijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
12Meteensterkehandeneenuitgestrektearm,wantzijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
13HemdiedeSchelfzeeinstukkenspleet,wantzijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
14EnHijdeedIsraëldoorhetmiddendaarvantrekken,
wantZijngoedertierenheidistotineeuwigheid.
15MaarFaraoenzijnlegerversloegenzijindeSchelfzee,
wantZijngoedertierenheidisvooreeuwig.
16HemDieZijnvolkdoordewoestijnleidde,wantZijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
17Hem,diegrotekoningensloeg,wantZijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
18EnHijdooddemachtigekoningen,wantZijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
19Sihon,dekoningderAmorieten,wantZijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
20EnOg,dekoningvanBasan,wantzijngoedertierenheid
isvooreeuwig.
21EnHijgafhunlandtenerfdeel,wantZijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
22eenerfdeelvoorIsraël,zijnknecht,wantzijn
goedertierenheidisvooreeuwig.
23Dieaanonsgedachtheeftinonzenederigetoestand,
wantZijngoedertierenheidisvooreeuwig.
24EnHijheeftonsvanonzevijandenverlost,wantZijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
25Diespijzegeeftaanallevlees,wantZijn
goedertierenheidistotineeuwigheid.
26LooftdeGoddeshemels,wantZijngoedertierenheidis
totineeuwigheid.
HOOFDSTUK137
1WijzatenaanderivierenvanBabel,daar,enwij
weenden,alswijaanSiondachten.
2Wijhingenonzeharpenaandewilgeninhetmidden
daarvan.
3Wantdaarvroegenonzegevangenenvanonseenlied,en
zijdieonstegronderichtten,vroegenvanonsvrolijkheid:
ZingvooronseenvandeliederenvanSion.
4HoezoudenwijhetliedvandeHEEREzingenineen
vreemdland?
5Alsikuvergeet,Jeruzalem,laatdanmijnrechterhand
haarsluwheidvergeten.
6Alsiknietaanudenk,laatdanmijntongaanmijn
gehemeltekleven;alsikJeruzalemnietverkiesbovenmijn
grootstevreugde.
7DenkaandeEdomieten,HEERE,tentijdevanJeruzalem,
diezeiden:Haalhetneer,haalhetneer,totopde
grondvestenervan.
8DochtervanBabel,dieverwoestzalworden!Gelukkig
zalhijzijndieuvergeldt,omdatuonsgediendhebt.
9Welzaligzalhijzijn,dieuwkinderengrijptentegende
stenenverplettert.
HOOFDSTUK138
1(EenpsalmvanDavid.)IkzalUlovenmetheelmijnhart,
voorhetaangezichtvandegodenzalikUpsalmenzingen.
2Ikzalmijnederbuigenvooruwheiligetempelenuw
naamprijzenomuwgoedertierenheidentrouw,omdatu
uwwoordgroothebtgemaakt,bovenheeluwnaam.
3Tendagedatikriep,hebtGijmijgeantwoordenmijmet
krachtinmijnzielbekrachtigd.
4AllekoningenderaardezullenUloven,HEERE,
wanneerzijdewoordenuitUwmondhoren.
5Ja,zijzullenzingenindewegenvandeHEERE,want
grootisdeheerlijkheidvandeHEERE.
6AlisdeHEEREhoog,tochontfermtHijZichoverde
nederigen;maardehoogmoedigenkentHijvanverre.
7Alwandelikinbenauwdheid,Gijzultmijdoenherleven;
GijzultUwhanduitstrekkentegendetoornvanmijn
vijanden,enUwrechterhandzalmijredden.
8DeHEEREzalhetgoedenieuwsovermijtoteengoed
eindebrengen;HEERE,Uwgoedertierenheidisvoor
eeuwig;verlaatdewerkenvanUwhandenniet.

PSALMEN
HOOFDSTUK139
1(Voordeopperzangmeester.EenpsalmvanDavid.)
HEERE,Gijhebtmijdoorgrondengekend.
2Gijkentmijnzittenenmijnopstaan,Gijverstaatvan
verremijngedachten.
3Gijomringtmijnpadenmijnliggen,enzijtmetalmijn
wegenvertrouwd.
4Erisgeenwoordopmijntong,ofzie,HEERE,Gijkent
hetvolkomen.
5Gijhebtmijvanachterenenvanvorenomsingeld,enGij
hebtUwhandopmijgelegd.
6Zulkekennisismijtewonderbaar;zijisverheven,ikkan
haarnietbereiken.
7Waarzouikheengaanvooruwaangezicht?Waarzouik
heenvluchtenvooruwaangezicht?
8Alsikopstijgnaardehemel,bentudaar;alsikmijnbed
oplegindehel,zie,daarbentu.
9Alzouikdevleugelsvandedageraadnemenenwonen
aanheteindevandezee,
10OokdaarzalUwhandmijleiden,enUwrechterhand
zalmijvasthouden.
11Alsikzeg:Zeker,deduisterniszalmijbedekken,dan
zalookdenachtlichtommijheenzijn.
12Ookdeduisternisverbergtzichnietvooru,maarde
nachtschijntalsdedag;deduisternisisvoorugelijkaan
hetlicht.
13WantGijhebtmijnniereninbezitgenomen;Gijhebt
mijindebuikvanmijnmoederbedekt.
14IkloofU,omdatikzoontzagwekkendwonderbaar
gemaaktben.WonderlijkzijnUwwerken,mijnzielweet
datzeergoed.
15MijnwezenwasvoorUnietverborgen,toenikinhet
verborgenegemaaktwerdenopwonderlijkewijze
gewrochtwerdindeonderstedelenvandeaarde.
16Uwogenhebbenmijnonvolmaaktebestaangezien,en
inuwboekzijnalmijnledematenopgeschreven,diein
eeuwigheidgevormdzijn,toenernognietsvanhenwas.
17HoekostelijkzijnmijUwgedachten,oGod!hoegroot
ishunaantal!
18Alsikzezoutellen,zoudenzetalrijkerzijndanhet
zand;alsikontwaak,beniknogbiju.
19Gijzult,oGod,degoddelozendoden;gadaaromweg
vanmij,gijbloeddorstigemannen.
20WantzijsprekenkwaadoverU,enUwvijanden
misbruikenUwNaam.
21Zouikniethaten,HEERE,hendieUhaten?Enbenik
nietverdrietigoverhendietegenUopstaan?
22Ikhaathenmeteenvolkomenhaat,Ikbeschouwhenals
mijnvijanden.
23Doorgrondmij,oGod,enkenmijnhart;beproefmijen
kenmijngedachten.
24Enzie,oferbijmijeenschadelijkewegis,enleidmij
opdeeeuwigeweg.
HOOFDSTUK140
1(Voordekoorleider.EenpsalmvanDavid.)Redmij,
HEERE,vandeboze,behoedmijvoordegeweldenaar;
2Dieinhunhartallerleikwaadbedenken;voortdurendzijn
zijbijeengekomenomoorlogtevoeren.
3Zijhebbenhuntonggescherptalseenslang;addergifis
onderhunlippen.Sela.
4Behoedmij,HEERE,voordehandenvandegoddelozen;
beschermmijtegendegeweldenaar,diemijnwegenwil
omkeren.
5Dehoogmoedigenhebbenvoormijeenvalstriken
touwenverborgen;zijhebbeneennetgespannenlangsde
weg;zijhebbennettenvoormijuitgezet.Sela.
6IkzeitegendeHEERE:UbentmijnGod;luister,
HEERE,naarmijnluidesmekingen.
7God,Heer,sterktemijnsheils!Uhebtmijnhoofdbedekt
opdedagvandestrijd.
8Verleen,HEERE,debegeertenvandegoddelozeniet;
bevorderzijnbozeplannenniet,opdatzijzichniet
verheffen.Sela.
9Enwathethoofdbetreftvanhendiemijomsingelen,laat
hetkwaadvanhuneigenlippenhenbedekken.
10Laatergloeiendekolenophenvallen;werpheninhet
vuur,indiepekuilen,opdatzijnietmeeromhoogkomen.
11Laatergeenkwaadsprekeropaardezijn:hetkwaadzal
degeweldenaarachtervolgenenhemtenvalbrengen.
12IkweetdatdeHEERdezaakvandeverdrukten
behartigt,enhetrechtvandearmen.
13Voorwaar,derechtvaardigezaluwnaamloven;de
oprechtenzullenvooruwaangezichtwonen.
HOOFDSTUK141
1(EenpsalmvanDavid.)HEERE,totUroepik;haastu
totmij,neemmijnstemterore,wanneeriktotUroep.
2Laatmijngebedalsreukwerkvooruwaangezichtstaan,
enhetopheffenvanmijnhandenalshetavondoffer.
3Zet,HEERE,eenwachtvoormijnmond,bewaakdedeur
vanmijnlippen.
4Neigmijnhartniettotenigkwaad,omslechtedadente
doenmetmensendieonrechtdoen;enlaatmijnieteten
vanhunlekkernijen.
5Laatderechtvaardigemijslaan,hetzaleenweldaadzijn;
laathijmijbestraffen,hetzaleenkrachtigeoliezijn,die
mijdekopnietzalvermorzelen;wantookzalmijngebed
zijninhunellende.
6Zelfsalshunrechtersopsteenachtigeplaatsentenval
zijngebracht,zullenzijmijnwoordenhoren,wantzezijn
zoet.
7Onzebeenderenliggenverspreidbijdeingangvanhet
graf,zoalsmenhouthaktenklieftopdeaarde.
8MaarmijnogenzijnopUgericht,oGod,HEERE!opU
ismijntoevlucht;laatmijnzielnietverlaten.
9Behoedmijvoordestrikkendiezijvoormijgelegd
hebben,voordevalstrikkenvandebedrijversvan
ongerechtigheid.
10Laatdegoddelozeninhuneigennettenvallen,terwijlik
tochontkom.
HOOFDSTUK142
1(MaschilvanDavid;Eengebedtoenhijindegrotwas.)
IkrieptotdeHEEREmetmijnstem;metmijnstemtotde
HEEREhebikmijnsmeekbedegericht.
2IkhebmijnklachtvoorHemuitgegoten,Hemmijn
ellendegetoond.

PSALMEN
3Toenmijngeestinmijoverweldigdwerd,toenkendeGij
mijnpad.Opdeweg,dieikging,hebbenzijmijheimelijk
eenvalstrikgelegd.
4Ikkeeknaarmijnrechterhandenzag,maarerwas
niemanddiemijkende.Detoevluchtontbrakmij,niemand
zorgdevoormijnziel.
5IkrieptotU,HEERE,enzei:Ubentmijntoevluchten
mijndeelinhetlandderlevenden.
6Luisternaarmijngeroep,wantikbendiepgezonken.
Verlosmijvanmijnvervolgers,wantzijzijnsterkerdanik.
7Leidmijnzieluitdegevangenis,opdatikuwnaamloof.
Derechtvaardigenzullenmijomringen,wantuzultmij
goeddoen.
HOOFDSTUK143
1(EenpsalmvanDavid.)Hoor,HEERE,mijngebed,
neemmijnsmekingenterore;antwoordmijinUwtrouw
eninUwgerechtigheid.
2EnganietinhetgerichtmetUwdienaar,wantniemand
dieleeft,zalvoorUwaangezichtgerechtvaardigdworden.
3Wantdevijandheeftmijnzielvervolgd;hijheeftmijn
leventeraardegeslagen;hijheeftmijindeduisternisdoen
wonen,alsmensendieallanggestorvenzijn.
4Daaromismijngeestinmijoverstelpt,mijnhartinmijis
woest.
5Ikdenkaandedagenvanweleer,ikoverdenkaluw
werken,ikoverdenkhetwerkvanuwhanden.
6IkstrekmijnhandennaarUuit,mijnzieldorstnaarUals
eendorstigland.Selah.
7Verhoormijspoedig,HEERE!Mijngeestbezwijkt;
verbergUwaangezichtnietvoormij,opdatiknietworde
alshendieindekuilnederdalen.
8Doemijindemorgenuwgoedertierenheidhoren,want
opuvertrouwik;maakmijdewegbekend,dieikgaan
moet,wanttotuhefikmijnzielop.
9Redmij,HEERE,vanmijnvijanden;ikvluchttotUom
mijteverbergen.
10Leermijuwwiltedoen,wantubentmijnGod.Uw
Geestisgoed.Leidmijnaarhetlandvanoprechtheid.
11Maakmijlevend,HEERE,omwillevanUwNaam;red
mijnzieluitdebenauwdheid,omwillevanUw
gerechtigheid.
12EnverdelguitUwgoedertierenheidmijnvijanden,en
vernietigallendiemijnzielteisteren,wantikbenUw
dienaar.
HOOFDSTUK144
1(EenpsalmvanDavid.)GeprezenzijdeHEERE,mijn
sterkte,Diemijnhandenleerttenstrijde,enmijnvingers
tenoorlog.
2Mijngoedheidenmijnvesting,mijnburchtenmijn
bevrijder,mijnschildenHijopWieikvertrouw,Diemijn
volkaanmijonderwerpt.
3HEERE,watisdemens,datGijhemkent,ofhet
mensenkind,datGijheminaanmerkingneemt?
4Demensisalsijdelheid;zijndagenzijnalseen
voorbijgaandeschaduw.
5Neig,HEERE,uwhemelendaalneder;raakdebergen
aan,danzullenzijroken.
6Schietdebliksemenverstrooihen;schietUwpijlenafen
vernietighen.
7StrekUwhanduitvanboven,verlosmijenredmijuitde
grotewateren,uitdehandvanvreemdekinderen;
8Hunmondspreektonwaarheid,enhunrechterhandiseen
rechterhandvanleugen.
9IkwilUeennieuwliedzingen,oGod;metdeluitenmet
hettiensnariginstrumentwilikUpsalmenzingen.
10Hijishetdiekoningenverlossingschenkt,diezijn
dienaarDavidredtvanhetschadelijkezwaard.
11Redmijenredmijuitdehandvanvreemdekinderen,
wiermondvalsheidspreektenwierrechterhandeen
rechterhandvanleugenis.
12Opdatonzezonenmogenzijnalsplanten,dieinhun
jeugdopgroeien,enonzedochtersalshoekstenen,gepolijst
naardegelijkenisvaneenpaleis.
13opdatonzeschurenvolwordenenerallerleivoorraad
ontstaat,opdatonzeschapenduizendenentienduizenden
oponzestratenvoortbrengen,
14Datonzeossensterkgenoegzijnomtewerken,dater
geenarbeidverrichtwordt,datergeenarbeidverricht
wordt,datergeengeklaaginonzestratenis.
15Gelukkigishetvolkdatinzulkeentoestandverkeert;ja,
gelukkigishetvolk,waarvandeHEEREdeGodis.
HOOFDSTUK145
1(PsalmvanDavid)IkzalUverhogen,mijnGod,o
koning,enikzaluwnaamprijzenineeuwigheid.
2TeallendagezalikUloven,enUwNaamprijzenin
eeuwigheid.
3DeHEEREisgrootenzeerteprijzen,enZijngrootheid
isondoorgrondelijk.
4GeneratienageneratiezalUwdadenprijzen,Uw
machtigedadenverkondigen.
5Ikzalsprekenoverdeheerlijkeeervanuwmajesteiten
overuwwonderen.
6Endemachtvanuwvreselijkedadenzalmen
verkondigen,enIkzaluwgrootheidverkondigen.
7Zijzullenrijkelijkgedenkenaanuwgrotegoedheid,en
zijzullenuwgerechtigheidbezingen.
8DeHEEREisgenadigenbarmhartig,lankmoedigen
grootvangoedertierenheid.
9DeHEEREisgoedvoorallen,enZijnbarmhartigheden
zijnoveralZijnwerken.
10AluwwerkenzullenUloven,HEERE,enuw
gunstgenotenzullenUzegenen.
11Zijzullensprekenvandeheerlijkheidvanuw
koninkrijkenvanuwmacht;
12OmaandemensenkinderenZijnmachtigedaden
bekendtemaken,endeluisterrijkemajesteitvanZijn
koninkrijk.
13Uwkoningschapiseeneeuwigkoningschap,enuw
heerschappijduurtvangeneratieopgeneratie.
14DeHEEREhoudtallenovereinddievallen,enrichtalle
gebogenenop.
15DeogenvanallenwachtenopU,enUgeefthun
voedseloptijd.
16Gijopentuwhandenverzadigtdebegeertevanalwat
leeft.
17DeHEEREisrechtvaardiginalZijnwegen,enheiligin
alZijnwerken.

PSALMEN
18DeHEEREisnabijallendieHemaanroepen,allendie
Heminwaarheidaanroepen.
19HijzalhetverlangenvervullenvanhendieHemvrezen,
Hijzalhunhulpgeroephorenenhenverlossen.
20DeHEEREbewaartallendieHemliefhebben,maaralle
goddelozenzalHijtegronderichten.
21MijnmondzaldelofvandeHEEREverkondigen,enal
watleeftzalZijnheiligeNaamprijzen,ineeuwigheid.
HOOFDSTUK146
1LooftdeHEERE!LooftdeHEERE,mijnziel.
2Zolangikleef,zalikdeHEEREloven;psalmenzingen
voormijnGod,zolangiknogleef.
3Vertrouwnietopedelen,opeenmensenkind,bijwie
geenheilis.
4Zijnademgaatuit,hijkeertterugnaarzijnaarde;op
diezelfdedagvergaanzijnplannen.
5Welzaligishij,diedeGodvanJakobtotzijnhulpheeft,
wienshoopisopdeHEERE,zijnGod.
6Diedehemelendeaarde,dezeeenalwatdaarinis
gemaaktheeft,Diedewaarheidbewaarttotineeuwigheid.
7Diehetrechtdoetaandeverdrukten,diedehongerigen
spijzigt,diedeHEEREdegevangenenlosmaakt.
8DeHEEREopentdeogenderblinden;deHEEREricht
degebogenenop;deHEEREheeftderechtvaardigenlief;
9DeHEEREbewaartdevreemdelingen,Hijhelptweesen
weduwe,maarHijkeertdewegvandegoddelozen.
10DeHEEREzalKoningzijnineeuwigheid,uwGod,o
Sion,vangeslachttotgeslacht.LooftdeHEERE.
HOOFDSTUK147
1LooftdeHEERE,wanthetisgoed,psalmzingenvoor
onzeGod,wanthetisliefelijk;eenlofzangisliefelijk.
2DeHEEREbouwtJeruzalemop,Hijverzameltde
verdrevenenvanIsraël.
3Hijgeneestdegebrokenenvanhartenverbindthun
wonden.
4Hijtelthetaantalsterren,Hijroeptzeallebijhunnaam.
5OnzeHeerisgrootenmachtig;zijninzichtisonbegrensd.
6DeHEERErichtdezachtmoedigenop,degoddelozen
vernedertHijteraarde.
7ZingvoordeHEEREmetdankzegging;zingopdeharp
vooronzeGod.
8Diedehemelmetwolkenbedekt,Dieregenbereidtvoor
deaarde,Diegraslaatgroeienopdebergen.
9Hijgeefthetveezijnvoedsel,endejongeravendie
schreeuwen.
10Hijheeftgeenbehagenindekrachtvanhetpaard,enhij
heeftgeenbehagenindebenenvandemens.
11DeHEEREheeftwelgevallenaanhendieHemvrezen,
dieopzijngoedertierenheidhopen.
12LoofdeHEERE,Jeruzalem;loofuwGod,Sion.
13WantHijheeftdegrendelsuwerpoortenversterkt,Hij
heeftuwkindereninuwmiddengezegend.
14Hijbrengtvredeinuwgebiedenverzadigtumethet
bestevandetarwe.
15Hijzendtzijngebodopdeaarde;zijnwoordlooptzeer
snel.
16Hijgeeftsneeuwalswol,Hijstrooitderijpuitalsas.
17Hijwerptzijnijsuitalsbrokken;wiekanbestaanvoor
zijnkoude?
18Hijzendtzijnwoorduitendoetzesmelten;Hijlaatzijn
windwaaienendewaterenstromen.
19HijmaaktezijnwoordaanJakobbekend,zijn
verordeningenenzijnbepalingenaanIsraël.
20AlzoheeftHijmetgeenenkelvolkgehandeld;enwat
Zijngerichtenbetreft,diehebbenzijnietgekend.Looft
denHEERE!
HOOFDSTUK148
1LooftdeHEERE.LooftdeHEEREuitdehemelen,looft
Hemindehoogten.
2LooftHem,alZijnengelen;looftHem,alZijn
legerscharen.
3LooftHem,zonenmaan;looftHem,allesterrenvanhet
licht.
4LooftHem,hemelderhemelen,engijwaterendieboven
dehemelenzijn.
5LatenzijdeNaamvandeHEEREprijzen,wantHijheeft
geboden,enzijwerdengeschapen.
6Hijheeftzeookbevestigdvooreeuwigenaltijd;Hij
heefteenbesluitgenomen,datgeenovertredingzal
ondergaan.
7LooftdeHEEREvanafdeaarde,gijdraken,enalle
waterdiepten!
8Vuurenhagel,sneeuwendamp,eenstormwinddiezijn
woordgestanddoet.
9Bergenenalleheuvels,vruchtbomenenalleceders:
10Dewildedieren,allevee,kruipendedierenenvliegende
vogels.
11Koningenderaardeenallevolken;vorstenenalle
rechtersderaarde;
12Zoweljongemannenalsmeisjes,oudemannenen
kinderen.
13LatenzijdeNaamvandeHEEREprijzen,wantZijn
Naamalleenisgeweldig,Zijnmajesteitisbovenaardeen
hemel.
14HijverhoogtookdehoornvanZijnvolk,totlofvanal
Zijnheiligen,vandekinderenIsraëls,eenvolkdatHem
nabijis.LooftdenHEERE.
HOOFDSTUK149
1LooftdeHEERE.ZingtvoordeHEEREeennieuwlied,
enlooftHemindevergaderingderheiligen.
2LaatIsraëlzichverheugenoverHemDiehemGemaakt
heeft;latendekinderenvanSionzichverheugenoverhun
Koning.
3Latenzijzijnnaamprijzenmetdereidans,latenzijhem
lofzingenmetdetamboerijnendeharp.
4WantdeHEEREheeftwelgevallenaanZijnvolk;Hij
tooitdezachtmoedigenmetheil.
5Latendeheiligenjuicheninglorie,latenzijjuichenop
hunbedden.
6LaatdelofzangenvanGodinhunmondzijn,eneen
tweesnijdendzwaardinhunhand;
7Omwraaktenemenopdeheidenenenstraffenuitte
delenaanhetvolk;
8Omhunkoningenmetketenentebinden,enhunedelen
metijzerenboeien;

PSALMEN
9Omaanhenhetgeschrevenoordeeltevoltrekken;deze
eerhebbenalZijnheiligen.LooftdenHEERE.
HOOFDSTUK150
1LooftdeHEERE,looftGodinZijnheiligdom,looftHem
inhetuitspanselvanZijnmacht.
2LoofHemomZijnmachtigedaden;loofHem
overeenkomstigZijngeweldigegrootheid.
3LooftHemmethetgeluidvandetrompet,looftHemmet
luitenharp.
4LooftHemmetdetamboerijnenmetdedans;looftHem
metsnaarinstrumentenenorgels.
5LooftHemmetdecimbalendieschallendklinken,looft
Hemmetdecimbalendieschallendklinken.
6Alwatademheeft,looftdeHEERE.LooftdeHEERE.
Tags