beschouwen als het wezenlijke feit van de verhouding. Het was een
oude regel zelfs in de Katholieke kerk, dat het huwelijk aangenomen
kon worden van de cohabitatie af (zie b.v. Zacchia, Questionum
Medico-legalium Opus, uitgave van 1688, deel III, p. 234). Zelfs in
Engeland behoort de cohabitatie reeds tot de dingen, die
aangenomen worden ten gunste van het bestaan van een huwelijk
(hoewel ze niet noodzakelijk op zich zelf beschouwd wordt als
voldoende), mits de vrouw van onbevlekt karakter is, en niet een
gewone prostituée blijkt te zijn. (Nevill Geary, The Law of
Marriage, hoofdst. III). Als echter, volgens de gerechtelijke
uitspraak van Lord Watson in het geval Dysart Peerage, een man
zijn maitres mee naar een hotel neemt of met haar naar een winkel
van kindergoederen gaat en van haar spreekt als zijn vrouw, dan
wordt er aangenomen, dat hij zoo handelt terwille van de
zedelijkheid, en dit levert geen bewijs van een huwelijk. In
Schotland wordt het huwelijk op veel losser gronden aangenomen
dan in Engeland. Dit kan in verband gebracht worden met de diep-
gewortelde gewoonte in Schotland van huwelijk door wederzijdsche
toestemming. (Geary, op. cit., hoofdst. XVIII; vergelijk Howard,
Matrimonial Institutions, deel I, p. 316).
In het geval Bredalbane (Campbell v. Campbell, 1867), hetgeen van
groot belang was, omdat het ging om de opvolging van de
uitgestrekte bezittingen van den Markies van Bredalbane, besliste
het Huis der Lords, dat zelfs een connectie berustend op echtbreuk,
een huwelijksverhouding kan worden als ze ophoudt echtbreuk te
zijn, enkel door het feit van de toestemming der partijen, zooals die
blijkt uit gewoonte en gerucht, zonder dat de noodzakelijkheid
bestaat, dat het huwelijkskarakter van de connectie aangeduid wordt
door een publieke daad, of dat het noodig is om den specialen tijd
aan te wijzen, waarop deze toestemming gewisseld werd. Deze
beslissing is bevestigd in het geval Dysart (Geary, loc. cit.; vergelijk
C. G. Garrison, “Limits of Divorce”, Contemporary Review, Feb.,
1894). Evenzoo, naar beslist is door Rechter Kekewich in het geval
Wagstaff 1907, moeten, als een man geld nalaat aan zijn “weduwe”,
op voorwaarde, dat zij nooit weer trouwen zal, hoewel hij nooit met