(Solution Manual) Discovering Computers 2018 Digital Technology Data and Devices 1st Edition

trigkarocher 4 views 29 slides Apr 07, 2025
Slide 1
Slide 1 of 29
Slide 1
1
Slide 2
2
Slide 3
3
Slide 4
4
Slide 5
5
Slide 6
6
Slide 7
7
Slide 8
8
Slide 9
9
Slide 10
10
Slide 11
11
Slide 12
12
Slide 13
13
Slide 14
14
Slide 15
15
Slide 16
16
Slide 17
17
Slide 18
18
Slide 19
19
Slide 20
20
Slide 21
21
Slide 22
22
Slide 23
23
Slide 24
24
Slide 25
25
Slide 26
26
Slide 27
27
Slide 28
28
Slide 29
29

About This Presentation

(Solution Manual) Discovering Computers 2018 Digital Technology Data and Devices 1st Edition
(Solution Manual) Discovering Computers 2018 Digital Technology Data and Devices 1st Edition
(Solution Manual) Discovering Computers 2018 Digital Technology Data and Devices 1st Edition


Slide Content

(Solution Manual) Discovering Computers 2018
Digital Technology Data and Devices 1st Edition
pdf download
https://ebookgrade.com/product/solution-manual-discovering-
computers-2018-digital-technology-data-and-devices-1st-edition/
Get Instant Ebook Downloads – Browse at https://ebookgrade.com

More products digital (pdf, epub, mobi) instant
download maybe you interests ...
(Test Bank) Discovering Computers 2018 Digital Technology
Data and Devices 1st Edition
https://ebookgrade.com/product/test-bank-discovering-
computers-2018-digital-technology-data-and-devices-1st-edition/
ebookgrade.com
(Instruction Manual) Discovering Computers Essentials
©2018 Digital Technology Data and Devices 1st Edition
https://ebookgrade.com/product/instruction-manual-discovering-
computers-essentials-2018-digital-technology-data-and-devices-1st-
edition/
ebookgrade.com
Discovering Computers 2018
https://ebookgrade.com/product/discovering-computers-2018/
ebookgrade.com
Discovering Computers 2016 Tools Apps Devices and the
Impact of Technology Essentials
https://ebookgrade.com/product/discovering-computers-2016-tools-apps-
devices-and-the-impact-of-technology-essentials/
ebookgrade.com

Discovering Computers 2016 1st ed
https://ebookgrade.com/product/discovering-computers-2016-1st-ed/
ebookgrade.com
(Solution Manual) Enhanced Discovering Computers 2017
Essentials 1st Edition
https://ebookgrade.com/product/solution-manual-enhanced-discovering-
computers-2017-essentials-1st-edition/
ebookgrade.com
Discovering Computers Enhanced 1st Misty E. Vermaat
https://ebookgrade.com/product/discovering-computers-enhanced-1st-
misty-e-vermaat/
ebookgrade.com
(Test Bank) Enhanced Discovering Computers 2017 Essentials
1st Edition
https://ebookgrade.com/product/test-bank-enhanced-discovering-
computers-2017-essentials-1st-edition/
ebookgrade.com

Other documents randomly have
different content

Preconization, prîkon(a)izeiš’n, benoeming tot een kerkelijk ambt;
— verb. To preconize.
Precontract, prîk’ntrakt, vooraf overeenkomen, door een vooraf
gemaakte overeenkomst verbinden; subst. Precontract.
Precursor, prikɐ̂sə, voorlooper, voorteeken; —y = voorloopig,
inleidend, voorafgaand.
Predaceous, prideišəs, roof …
Predatory, predətəri, plunderend, roovend; roof …: — raids =
strooptochten.
Predecease, prîdisîs, subst. vroegere dood; — verb. vroeger
sterven: The doctors have frequently —d him = hem vaak
“doodgezegd”.
Predecessor, prîdisesə, predisesə, voorganger, voorouder.
Predestinarian, prîdestinêriən, subst. geloover in voorbeschikking;
adj. wat tot de voorbeschikking behoort; Predestinate =
voorbeschikken, vooraf bestemmen, vooraf bepalen; adj. pridestinit,
voorbeschikt; Predestination = voorbeschikking.
Predeterminable, prîditɐ̂minəb’l, vooraf bepaalbaar;
Predeterminate, prîditɐ̂minit, vooraf bepaald; Predetermination =
vooraf gemaakte bepaling; Predetermine = vooraf bepalen.
Predial, prîdj’l, behoorende tot (voortkomende uit) grondbezit: —
slave = lijfeigene.
Predicability, predikəbiliti, bevestigbaarheid; Predicable,
predikəb’l, subst. eigenschap-aanduidend woord; adj. wat gezegd of
bevestigd kan worden van iets.

Predicament, pridikəment, geval, toestand, kritiek geval, categorie,
klasse: To be in a pretty — = er leelijk aan toe zijn; —al,
predikəment’l, categorisch, tot eene klasse behoorend.
Predicate, predikit, subst. gezegde, praedicaat; — verb. (predikeit)
bevestigen; gronden of steunen op (Amer.); Predication = bewering,
bevestiging; Predicative = bevestigend = Predicatory.
Predict, pridikt, voorzeggen, voorspellen; —ion = voorspelling,
profetie; —ive = voorspellend; —or = voorspeller.
Predilection, prîdilekš’n, vooringenomenheid, voorliefde.
Predispose, prîdispouz, voorbereiden, neiging of geschiktheid
hebben of geven voor; Predisposition, prîdispəzišn, neiging tot,
vatbaarheid voor; voorbereiding.
Predominance, Predominancy, pridomin’ns(i), overhand, gezag,
heerschappij; Predominant = overheerschend; Predominate,
pridomineit, de overhand hebben, heerschen; subst. Predomination.
Predoom, prîdûm, vooraf veroordeelen of bestemmen.
Pre-elect, prî-ilekt, vooraf kiezen; subst. —ion.
Pre-eminence, prî-emin’ns, voorrang, meerdere voortreffelijkheid;
adj. Pre-eminent.
Pre-empt, prî-em(p)t, het (of door) vóórkoopsrecht [418]verkrijgen
(Amer.); Pre-emption(-right), pri-em(p)š’n, recht van vóórkoop.
Preen, prîn, subst. gevorkte naald; — verb. met den bek (de
veeren) gladstrijken.
Pre-engage, prî-əngeidž, vooraf verbinden; subst. —ment.

Pre-establish, prî-əstabliš, vooraf vestigen of vaststellen; subst. —
ment.
Pre-examination, prî-əgzamineiš’n, voorafgaand onderzoek; —
verb. Pre-examine, prî-əgzamin.
Pre-exist, prî-əgzist, vooraf bestaan; subst. —ence; adj. —ent.
Preface, prefis, subst. voorrede, inleidend woord; — verb. van eene
voorrede voorzien, inleiden; Prefatory, prefətəri, inleidend,
voorafgaand.
Prefect, prîfekt, gouverneur, magistraat, prefect; —ship; The —ual
system = het monitor-stelsel (in de school); —ure = prefectuur.
Prefer, prifɐ̂, voordragen, aanhangig maken, aanbieden, verkiezen:
To — a bill = klacht indienen; To — a request = een verzoek doen,
voordragen; To — to (above, before) = verkiezen boven; —red
debts = preferente schulden; —red stock = pref. aandeelen; —
able, prefərəb’l, verkieslijk (before, to); subst. —ableness;
Preference, prefərens, voorkeur: In — to = liever dan; — Bonds
= prioriteitsobligaties; — Shares = preferente aandeelen (wier
houders een extra-dividend krijgen); Preferment = voorrang,
bevordering, hoogere betrekking (vooral kerkelijke).
Prefix, prîfiks, voorvoegsel; Prefix, prifiks, voorplaatsen,
aanhechten aan het begin (to).
Preform, prîföm, vooraf vormen; subst. —ation; adj. —ative.
Pregnancy, pregn’nsi, zwangerschap; vruchtbaarheid,
gewichtigheid: To be far advanced in —; About the 7th month
of her —; On her 9th —; Pregnant = zwanger, vruchtbaar, vol
beteekenis, scherpzinnig, overtuigend, duidelijk: The times are —

with important events = de tijden zijn zwanger van belangrijke
gebeurtenissen; It is — = het is duidelijk.
Pregustation, prîgɐsteiš’n, voorproef, voorsmaak.
Prehensible, prihensib’l, grijpbaar; Prehensile, prihens(a)il,
grijpend, geschikt om mede te grijpen: Some animals have — toes
and tails = grijpteenen en grijpstaarten; Prehension, prihenš’n,
het pakken of grijpen.
Prehistoric(al), prîhistorik(’l), vóórhistorisch: A —ally-minded
person = zeer ouderwetsch mensch.
Prejudge, prîdžɐdž, vooraf oordeelen, zonder behoorlijk onderzoek
(ver)oordeelen: It was a —d case = het geval was al beslist of
uitgemaakt vóór onderzoek; subst. Prejudg(e)ment.
Prejudice, predžədis, subst. vooroordeel; nadeel, afbreuk, schade;
— verb. vóórinnemen, afbreuk doen, schaden: Last night’s events
had —d me in his eyes = hadden mij bij hem kwaad gedaan; I am
not in the least —d by what I heard about you = ik ben in het
minst niet geïnfluenceerd; Prejudicial, predžudiš’l, nadeelig,
schadelijk: To be — to = afbreuk doen aan.
Preknowledge, prînolədž, voorkennis.
Prelacy, preləsi, ambt van prelaat, alle prelaten, bisschoppelijke
regeering; Prelate, prelit, prelaat; —ship = prelaatschap;
Prelatic(al) = van een prelaat of prelaten; Prelatism =
bisschoppelijke kerkregeering; Prelatist = voorstander van
bisschoppelijke kerkregeering.
Prelect, prilekt, openbare redevoering of voorlezing houden; —ion
= redevoering, voorlezing; —or = voorlezer, redenaar; lector.

Preliminary, priliminəri, inleidend, voorafgaand; — articles =
preliminairen = Preliminaries.
Prelude, preljûd, prîl(j)ûd, subst. voorspel, inleiding; — verb.
(pril(j)ûd), inleiden, voorbereiden, een voorspel geven; Prelusive,
pril(j)ûsiv, inleidend, bij wijze van voorspel = Prelusory,
pril(j)ûsəri.
Premature, prîmətjuə, premətjuə, vroegrijp, ontijdig; subst. —
ness, Prematurity, prîmətjûriti, premətjûriti, vroegrijpheid,
voorbarigheid.
Premeditate, primediteit, bepeinzen, beramen, vooraf overleggen:
The murder was —d; subst. Premeditation.
Premier, premjə, prîmjə, eerste, voornaamste; subst. premier; —
ship = waardigheid van eersten minister.
Premise, premis, premisse (ook Premiss gespeld); —s, premisiz,
gebouw met alles wat er bij hoort, huis en erf.
Premise, primaiz, vooropstellen.
Premium, prîmj’m, belooning, prijs, premie, opgeld, agio, waarde
boven pari, hooge prijs: The Russian railway-shares are at a — now
= staan nu boven pari; Pews in the centre aisle are at a — = zijn
zeer gezocht.
Premonish, primoniš, vooraf waarschuwen; subst. Premonition,
prîməniš’n; Premonitive = Premonitory = vooraf waarschuwend.
Premunire; Zie Praemunire.
Prenatal, prîneit’l, vóór de geboorte.

Prentice, prentis, verk. van Apprentice; —ship.
Preoccupancy, prîokjupənsi, (het recht op) vroegere
inbezitneming; Preoccupant; Preoccupation = vroegere
inbezitneming; vooringenomenheid, vooroordeel; Preoccupied = in
gedachten verzonken; Preoccupy = vooraf bezetten; geheel
innemen, vóórinnemen.
Preordain, priödein, vooraf bepalen of beschikken; Preordination =
voorafgaande bepaling, vroeger besluit.
Prepaid, pripeid: Address — to N.N. = men wende zich met
franco brieven tot N.N.
Preparation, prepəreiš’n, voorbereiding, voorbereidsel, huiswerk
(verkort: Prep.); Preparative, priparətiv, subst. en adj.
voorbereidend(e maatregel); Preparator; Preparatory, priparətəri,
voorbereidend, inleidend; Prepare, pripêə, voorbereiden,
[419]klaarmaken, toebereiden: He —d for his departure = maakte
zich klaar voor; He was almost —d for anything = was haast op
alles voorbereid; I am not —d to pretend that = dat durf ik niet
beweren.
Prepay, prîpei, vooruitbetalen, frankeeren: Send a telegram and —
reply = met antwoord betaald; —ment = vooruitbetaling.
Prepense, pripens, voorbedacht, vooruit beraamd: Malice —.
Preponderance, pripondər’ns, overwicht, overmachtige invloed;
Preponderant = overwegend; Preponderate, pripondəreit,
zwaarder wegen, het overwicht hebben; subst. Preponderation.
Preposition, prepəziš’n, voorzetsel; —al = als v. een voorzetsel;
Prepositive, pripozitiv, subst. en adj. voorop geplaatst (woord);
Prepositor, pripozitə, klassevoogd, monitor, prefekt.

Prepossess, prîpozes, vooraf in bezit nemen, voor zich innemen; —
ing = innemend; —ion = vroeger bezit, vroegere inbezitneming;
voorafgevormde meening, vooringenomenheid; —or = vroeger
bezitter.
Preposterous, pripostərɐs, ongerijmd, belachelijk, dwaas,
averechtsch; subst. —ness.
Prepotence, pripout’ns, Prepotency, pripout’nsi, groote macht,
overmacht; Prepotent = overmachtig, zeer sterk, invloedrijk.
Prepuce, prîpjûs, voorhuid.
Pre-Raphaelite, prî-rafəlait, kunstenaar (dichter, schilder), die de
voorgangers van Raphael tot voorbeeld neemt; adj. angstvallig
getrouw aan de natuur; Pre-Raphaelitism = de kunstrichting
dezer mannen.
Prerogative, prirogətiv, voorrecht, privilege, prerogatief: — court
= oudtijds eene geestelijke rechtbank, ook tot onderzoek van
testamenten.
Presage, prîsidž, presidž, voorteeken, voorgevoel, voorkennis.
Presage, priseidž, voorspellen, een voorgevoel hebben van; subst.
—ment.
Presbyopia, presbioupjə, vèrziendheid; Presbyopic, presbiopik,
vèrziend.
Presbyter, prezbitə, presbitə, ouderling, geestelijke van de
Presbyteriaansche kerk; —ian, prezbitîriən, presbitîriən,
Presbyteriaansch, aanhanger v. Presbyterianism = stelsel v.
kerkbestuur door Presbyters; —y = raad van ouderlingen, het
presbyterianisme.

Prescience, prîšiəns, vóórwetenschap, Prescient = voorafwetend.
Prescind, prisind, afsnijden; afzonderen.
Prescribe, priskraib, voorschrijven, geneeskundig behandelen
(for), ongeldig maken door verjaring, verjaren; —r; Prescript,
prîskript, subst. voorschrift, bevel; adj. voorgeschreven; Prescriptible
= wat voorgeschreven mag worden; Prescription = voorschrift,
recept; recht door verjaring; Prescriptive = verjaard, door lang
gebruik verkregen: — right.
Presence, prez’ns, tegenwoordigheid, gezelschap, nabijheid,
uiterlijk, spookverschijning, audientie: — of mind =
tegenwoordigheid van geest; In — of a crisis = bij, tegenover;
Real — = het werkelijk aanwezig zijn van het vleesch en bloed van
Christus bij het avondmaal; Saving your — = met allen eerbied
voor u; de aanwezige(n) uitgezonderd; —-chamber, —-room =
audientiezaal; Present, prez’nt, subst. tegenwoordige tijd;
geschenk; de onderwerpelijke zaak; adj. tegenwoordig, bestaand,
gereed, onmiddellijk, gunstig; —s = (aanwezige) stukken of
documenten: He made me a — of it = hij gaf het mij ten
geschenke = Gave it me as a —; At — = op het oogenblik; For
the — = voor het oogenblik; — tense; —ly = dadelijk.
Present, prizent, formeel voorstellen, aanbieden, ten geschenke
geven, vertoonen, voorleggen, presenteeren, aanleggen (v. een
geweer), voor een kerkambt voordragen, beschuldigen: He —ed me
with it = gaf het mij ten geschenke; This noble subject ought to be
—ed dramatically = in dramatischen vorm behandeld worden; —
arms = presenteer ’t geweer; —able = presentabel: You do not
look —able; —ation = voorstelling, introductie, (recht van)
voordracht, (voor een kerkambt); vertooning: This is good material
for dramatic —ation = uitstekend geschikt voor eene dramat.
bewerking; The book contains much humour and vivid —ation =

en eene levendige wijze v. voorstelling; —ation-copy = present-
exemplaar; —ative, prizentətiv, het recht hebbend v. voordracht; op
aanschouwing berustend; —ee, prez’ntî, die tot een kerkambt of
benefice wordt voorgedragen; —er; —ial, prizenš’l, werkelijk
aanwezig; —ive, prizentiv: — words = begripsnamen; —ment =
voorstelling, gedrag, aanbieding, klacht.
Presentient, prisenšiənt, vooraf voelend of bemerkend;
Presentiment, prisentiment, voorgevoel.
Preservable, prizɐ̂vəb’l, wat bewaard of goed gehouden kan
worden; Preservation, prezəveiš’n, bewaring, onderhoud, inmaak;
Preservative, Preservatory, prizɐ̂vətiv, —əri, subst. en adj.
bewarend of goedhoudend (middel); Preserve, prizɐ̂v, subst.
ingelegde vruchten, gereserveerd vischwater of wildpark: —rs =
stofbril; — verb. redden, beschermen, handhaven, bewaren, goed
houden, inmaken; —r = bewaarder, beschermer, inmaker (van
vruchten).
Preses, prîsîz, praeses, voorzitter (Schotl.).
Preside, prizaid, presideeren, het opzicht hebben, leiden: He —d at
the meeting = leidde (als voorzitter); He must not — over us =
moet zich geen rechten over ons aanmatigen; Presidency,
prezidensi, presidentschap, (de waardigheid, het gebied, diensttijd v.
een pres.); voorzitterschap; President, prezident, voorzitter,
president: — elect = de verkozen, nog niet in functie zijnde
president; —ial, prezidenš’l: The —ial address was loudly cheered
= de toespraak v. den president; —ship = presidentschap, zijn tijd
van dienst.
Presidial, prizidj’l, Presidiary, prizidjəri, garnizoens …, bezettings
… [420]

Press, pres, subst. gedrang, menigte, druk, kast, linnen(pers),
drukpers, het gedrukte, couranten en tijdschriften, pressing (v.
zeelieden); — verb. drukken, persen, (uit)knijpen, omhelzen,
pakken, dringen, inprenten, geweld uitoefenen, aandringen, krachtig
streven, pressen: — of matters, work = hoop werk, dat “af” moet;
I am correcting the — = bezig de drukproeven na te zien; Just as
we are going to — = op het punt zijn, de copie naar den drukker te
zenden; I have written it out for the — = ik heb het voor den
druk gereed gemaakt; The book is in the — = wordt gedrukt; The
ship was under a — of sail = het schip had alle zeilen bij; We were
very hard —ed = zeer in ’t nauw gebracht; I am not going to — the
point = hierop nader aan te dringen; He —es into his service a
saying of Macaulay = tracht met geweld zijne meening te staven
met een beroep op; To — on = voortdringen; We —ed the boat on
= lieten de boot op het land loopen; The messengers were —ing
onward = renboden spoedden zich voort; —-agency = agentschap
voor de pers (zooals Reuter’s Office); —-bed = samenvouwbaar
bed, slaapbank; —-buttons = drukknoppen (aan handschoenen,
etc.); —-copy = afdruk met een copieerpers gemaakt; —-gang =
een troep zeelui met opdracht om mannen door geweld of list tot
dienstnemen op de vloot aan te werven; —-man = drukker,
dagbladschrijver; geprest, of tot een —-gang behoorend zeeman:
—-money = handgeld; —-work = drukken v. de vellen op de pers;
—er = perser, drukker; —ing = dringend: —ing necessity; Time
is —ing; —ion = drukking, persing; Pressure, prešə, druk(king);
gedruktheid, onderdrukking; moeilijkheid, dringendheid, kracht,
drang: To put — upon a person = pressie uitoefenen; He was
leading a life at high — = hij vergde veel van zijne krachten; These
letters must be held over owing to — on our space = wegens
plaatsgebrek.
Prest, prest, gereed, klaar; —-money = handgeld.

Prestation, presteiš’n: —-money = vroeger door Archdeacons
jaarlijks aan hunnen bisschop te betalen geld.
Prestidigitation, prestididžiteiš’n, goochelarij; Prestidigitator.
Prestige, prestidž, prestîž, invloed, gewicht.
Presto, prestou, snel: Hey — = het “één, twee, drie: Passe” van
den goochelaar; Prestissimo = zeer snel.
Presumable, priziûməb’l, vermoedelijk; Presume, prižûm,
vermoeden, voor waar aannemen; wagen, durven, zich vermeten:
To — too far = te ver gaan; Do not — too much on my patience =
verg niet te veel van; Mr. Williams, I —? = heb ik niet het
genoegen meneer W. te zien? Presuming = verwaand,
aanmatigend, trotsch, vermetel; Presumption, prizɐmš’n,
vermoeden, waarschijnlijkheid; verwatenheid, onbeschaamdheid;
Presumptive, prizɐmtiv, vermoedelijk, waarschijnlijk: — evidence
= derivatief bewijs = Circumstantial of Indirect evidence; Heir — =
vermoedelijk troonopvolger; Presumptuous, prizɐmtjuəs =
aanmatigend, vermetel; subst. —ness.
Presuppose, prîsəpouz, vooronderstellen, voor waar aannemen;
Presupposition, prîsɐpəziš’n, vooronderstelling.
Presurmise, prisəmais, vooraf opgevat vermoeden, argwaan.
Pretence, pritens, voorwendsel, voorgeven, schijn: He made — to
laugh = deed of hij lachte; He did it on (under) a — of friendship
= deed het onder (het valsche) voorwendsel van vriendschap;
Pretend, pritend, voorgeven, voorwenden, zich aanmatigen, (ten
onrechte) beweren; He —s to be your friend = neemt den schijn
aan; Such people cannot — to honour = kunnen op eer geene
aanspraak maken; They make — that they have got a nice dinner =

zij verbeelden zich, dat ze een lekker dineetje hebben; Pretended
= voorgewend; Pretender = pretendent, huichelaar; Pretension =
aanspraak, voorwendsel, aanmatiging, pretensie: I wonder whether
he can make good his —s = het zal mij verwonderen of hij
verkrijgt, waarop hij beweert recht te hebben; Pretentious =
pretentieus; subst. —ness.
Preterhuman, prîtəhjûm’n, bovenmenschelijk.
Preter-imperfect, prîtərimpɐ̂fəkt, subst. en adj. onvoltooid
verleden (tijd).
Preterit(e), pretərit, prîtərit, voltooid verleden.
Pretermission, prîtəmiš’n, het voorbijgaan, uitlating; Pretermit,
prîtəmit, voorbijgaan, overslaan.
Preternatural, prîtənatjər’l, boven-, onnatuurlijk, abnormaal: —
calves = onmogelijk dikke kuiten; subst. —ism = —ness.
Preterperfect, pritəpɐ̂fəkt, volt. verl. (tijd).
Pretext, prîtekst, voorwendsel: He did it under a — of kindness =
onder den schijn van.
Pretty, priti, lief, aardig, snoezig, mooi, tamelijk: You are a —
fellow (one) = een mooie vent! (iron.); That is a — kettle of fish
= dat’s ’n mooie boel; He is — much as tall as you = vrijwel even
lang; — sure = vrij zeker; It was not — of her = niet lief van haar;
My mother had a number of — pretties: some china, some
household silver, a few books, etc. = een aantal keurige dingen; He
is a —-spoken fellow = hij is een aangenaam man om mee te
praten.
Pretypify, prîtipifai. Zie Prefigure.

Pretzel, prets’l, krakeling.
Prevail, priveil, de overhand hebben, heerschen, van kracht zijn,
invloed hebben: The strong hand —ed = het recht van den
sterkste gold; I could not — on him to beg pardon = kon hem er
niet toe krijgen; Such arguments do not — with me = hebben geen
vat op mij, laten mij koud; He —ed himself of the opportunity =
maakte zich de gelegenheid ten nutte; —ing [421]= heerschend;
Prevalence, Prevalency, prevəlens(i), overmacht, overwicht, het
algemeen heerschen of voorkomen; Prevalent, prevəlent,
overwegend, heerschend, algem. geldend; krachtig.
Prevaricate, privarikeit, uitvluchten zoeken, dubbelzinnig handelen;
verdraaien, schenden; Prevarication = uitvlucht, verzaking van wat
waar, plichtmatig en goed is; Prevaricator = uitvluchtenzoeker,
plichtverzaker, knoeier.
Prevenient, privînj’nt, voorafgaand, voorkomend, hinderlijk.
Prevent, privent, voorkÚmen, verhinderen, beletten, tegenhouden:
He would — me from going there = mij beletten; —able (of —ible)
= wat voorkómen of belet kan worden; —ative, subst.
voorbehoedmiddel; adj. belettend, voorkomend; —er = beletter,
verhinderaar; borgtouw, borghout; —ion = verhindering: I did it for
the — of worse things = om erger te voorkomen; —ive = —ative:
—ive detention = preventieve hechtenis; —ive service =
gewapende kustdienst tegen de smokkelarij.
Previous, prîvjəs, voorafgaand: Mr. Chairman, before putting this
proposal to the vote, I beg to move the — question = stel ik de
prealabele questie; subst. —ness.
Previse, privaiz, vooruitzien, aankondigen; subst. Prevision,
priviž’n.

Prey, prei, subst. prooi, buit, slachtoffer, — verb. rooven, plunderen,
azen op, knagen aan: Beast (Bird) of — = roofdier (roofvogel); He
fell a — to despondency = hij viel aan algeheele wanhoop ten
prooi; Tigers — on living creatures = azen op; There is something —
ing on your rest and health = dat u de rust rooft en uwe
gezondheid ondermijnt.
Priam(us), praiəm(ɐs), Priamus; Priapus, prai-eipəs.
Pribbles and Prabbles, prib’lzəndprab’lz, onzin.
Price, prais, prijs, waarde; verb. prijzen, den prijs vaststellen: We
settled on that — = zijn het over dien prijs eens geworden =
Have agreed on that —; A — was set on his head = er werd
een prijs op zijn hoofd gezet: Current — = courante (thans
geldende) prijs; Reduced — = verminderde; Set — = vaste;
Starvation — = buitengewoon lage; —-current, —-list =
prijscourant, prijslijst; —less = onschatbaar.
Prick, prik, subst. prik, punt, stip, rolletje, print, teeken, prikkel,
wroeging, ongerustheid; — verb. prikken, steken, opsteken,
aansporen, knagen (van wroeging, enz.), door een prikje aanwijzen,
zich opzichtig kleeden, snel rijden: —s and compunctions of
conscience = wroeging en knaging van het geweten; It is no use
kicking against the —s = het helpt niet of men de verzenen al
tegen de prikkels slaat; To — a hare = een haas in de sneeuw
speuren; The chart was —ed = de koers van het schip werd op de
kaart aangegeven (door prikjes); To — (for) a Sheriff = een Sheriff
benoemen, door een gaatje te prikken achter zijn naam in de lijst
der voorgedragen candidaten; Vergelijk: The Sheriffs, when
nominated annually, are said to be —ed, this is called: —ing for
Sheriffs; He was —ing on at full gallop = reed voort; —-madam
= vetkruid; —-punch = drevel of doorslag (van smeden); —er =
priem; —le, subst. stekel; verb. puncteeren; —le-back =

stekelbaarsje; —liness, subst. v. —ly = stekelig, vol prikkels; —ly-
heat = warmtepuistjes (in de Tropen); —ly-pear = vijgdistel.
Pricket, prikət, hert in het 2e jaar = spieshert; aansteker;
muurpeper.
Pride, praid, subst. trots, hoogmoed, fierheid, aanmatiging, luister;
— verb. trotsch zijn op, hoogschatten: — will (is sure to) have a
fall = hoogmoed komt vóór den val; To bring down a man’s — =
iemand vernederen; That fellow is puffed up with family — =
opgeblazen van familietrots; She takes a — in her children = zij is
trotsch op hare kinderen; He —d himself on being = hij beroemde
(verhief) er zich op, dat hij was; —ful = hoovaardig, trotsch; subst.
—fulness.
Prier, praiə, snuffelaar; spion. Zie Pry.
Priest, prîst, priester, geestelijke; —-ridden = onder de plak der
geestelijkheid; —craft = priesterlist; —ess = priesteres; —hood =
priesterschap, alle priesters; —like, —ly = priesterlijk, als priester.
Prig, prig, subst. verwaand en aanmatigend persoon; “brave
Hendrik”, “braaf Lijsje”; dief; — verb. stelen, ontfutselen: They are a
set of starched-up —s = een stelletje opgeprikte “kwibussen”; She
—ged his diamond shirt-pin = zij ontfutselde hem; —gish =
verwaand, pedant; subst. —gishness, —gism.
Prill, pril, tongschar.
Prim, prim, adj. netjes, vormelijk, gemaakt; — verb. zich keurigjes
kleeden en tooien: popperig mooi maken: She was very proprietous,
and even fainted —ly = en viel zelfs flauw in allen vorm; —ness
= stijfheid, affectatie.

Prima, prîmə, eerste, voornaamste; b.v.: —-buffa = eerste
komieke actrice; —-donna = eerste zangeres; To play — vista =
van ’t blad.
Primacy, praiməsi, opperkerkvoogdschap.
Primage, praimidž, kaplaken (premie).
Primal, praim’l, eerste, voornaamste; Primary, praiməri, adj.
eerste, voornaamste, primair, elementair; subst. hoofdzaak: —
colours = primaire kleuren; — instruction, school = lager
onderwijs, lagere school.
Primate, praimit, opperkerkvoogd: — of England = aartsbisschop
v. York; — of all England = aartsb. v. Canterbury; —ship.
Prime, praim, eerste, voornaamste, prima, vroeg bloeiend,
uitstekend; subst. begin, eerste stadium, dageraad, jeugd, lente,
bloei, premie, priemgetal; — verb. kruit op de pan doen, gereed
maken om af te schieten, klaarmaken, instrueeren, africhten (voor
[422]een examen, b.v.), in de grondverf zetten, opkoken (v. water in
den stoomketel), water door stoom uit den ketel in den cylinder
brengen: To sell at — cost = tegen inkoopsprijs; — meridian =
eerste meridiaan; — minister = minister-president; — mover =
beweegkracht; — number = ondeelbaar getal; He was still in his —
= in den bloei zijns levens: Verg.: In the — of life, not yet 50 years
of age; —ness; The partisan judge —d the audience and the
jury = bewerkte het publiek en de jury; He —d his pistol = deed
kruit op de pan; The soldiers were —d for the battle with liquor =
kregen een stevigen borrel om hun moed te geven; Priming-iron,
Priming-wire = ruimnaald (Milit.).
Primer, primə, gebedenboek, boek voor beginners, inleiding, abc-
boek; soort van drukletter: A — of English Literature = eerste

inleiding tot de E. letterkunde.
Primeval, praimîv’l, oorspronkelijk: — Forest = oerwoud.
Primigenial, praimidžînj’l, eerst geschapen, oorspronkelijk.
Primitive, primitiv, subst. en adj. oorspronkelijk (woord),
stamwoord; subst. —ness.
Primo, prîmou, eerste: — Basso (Zie Prima).
Primogenial, praimədžînj’l, oorspronkelijk, eerst geboren;
Primogeniture, praimədženitjə, eerstgeboorterecht.
Primordial, praimödj’l, oorspronkelijk, van het begin bestaande;
primitief; subst. begin.
Primrose, primrouz, sleutelbloem: —-day = gedenkdag van Lord
Beaconsfields (B. Disraeli) dood, 19 April 1888, ingesteld door de —
League = een conservatieve bond, gesticht door Lady Randolph
Churchill in 1881.
Primula, primjulə, gemeene sleutelbloem.
Prince, prins, subst. vorst, prins: Crown —; Hereditary — =
erfprins; — Charming = de Prins uit het sprookje; — Consort =
prins gemaal; — of Wales = Engelsche kroonprins; — Royal (—
Imperial) = kroonprins bij Latijn. naties; —’s feather =
kattestaart, Oostersche duizendknoop; —’s metal = spinsbek: —
dom; —like = vorstelijk (= —ly); —liness; Princess, prinses,
prinses: — Royal = kroon prinses; titel der oudste dochter van den
Eng. koning; — dress, gown, robe.
Principal, prinsip’l, subst. hoofd, president, chef, bestuurder,
hoofdsom, hoofdpersoon, lastgever of bedrijver; adj. voornaamste,

eerste, hoogste, hoofd …: Only —s will be dealt with = op
tusschenpersonen wordt geen regard geslagen; — and interest =
kapitaal en intrest; — Librarian of the British Museum =
hoofdbibliothecaris; —ity, prinsipaliti, vorstelijke waardigheid,
vorstendom; zevende orde van engelen; —ness = voorrang,
hoofdzaak.
Principia, prinsipiə, beginselen.
Principle, prinsip’l, subst. beginsel, oorsprong, element, grondslag;
— verb. beginselen inboezemen of inprenten: He acted from a
noble — = uit een edel beginsel; On — = uit beginsel; Act up to
your —s = handel volgens uwe beginselen; To hold a —; He laid
down the following — = hij stelde dit beginsel voorop.
Prink, priŋk, zich opsmukken; —er = fat.
Print, print, subst. indruk, teeken, merk, blad, prent; gravure,
geschrift; gedrukte katoenen stof: — verb. drukken, indrukken,
stempelen, uitgeven: When will the book appear in —? = in druk
verschijnen; He has put it into — = heeft het laten drukken; The
first edition is out of — = is uitverkocht; One of the conservative
—s = conservatieve bladen; Keeper of the —s in the British
Museum = directeur van het prentenkabinet; Let me — it on your
minds = het ulieden op het gemoed drukken; —-seller =
handelaar in prenten en gravures; —-shop = winkel van een —-
seller; Employed at a —-works = katoendrukfabriek; Printer =
boekdrukker; —’s devil = drukkersloopjongen; —’s errors =
drukfouten: —’s reader = corrector; Printing = het
(boek)drukken: Letterpress — = boekdruk; Lithographic — =
steendruk; —-ink = drukinkt; —-machine = druk- of snelpers; —-
paper = drukpapier; —-press = drukpers; —-type = drukletter.

Prior, praiə, eer, vroeger, voorafgaand (met to); subst. prior =
Claustral —; Conventual — = prior, die niet aan de jurisd. van een
abt is onderworpen; —ate, praiərit, prioraat; —ess = priores; —ity,
praioriti, voorrang: Creditor by —ity = preferente; —ship =
prioraat; —y = klooster met een prior of eene priores aan het hoofd.
Prise, praiz, hefboom; — verb. opheffen, openen, openbreken.
Prism, prizm, prisma; —atical, prizmatik’l, prismatisch.
Prison, priz’n, subst. gevangenis; — verb. gevangen zetten,
insluiten: To be (sit) in — = gevangen zitten; To break (out of) —
= uitbreken; To put (throw) into — = gevangen zetten; To take
to — = naar de gevangenis brengen; —-bars = tralies; ook —-
base of —er’s-base = diefjesspel (een speler staat tusschen twee
bases of goals en tracht de anderen, die voorbijloopen te “tikken”;
—-van = dievenwagen; —-yard = binnenplaats van eene
gevangenis; —er = gevangene: They were taken —er = gevangen
genomen; —ment = gevangenschap.
Pristine, pristin, eerst, oorspronkelijk, frisch.
Prithee, pridhî, eilieve!
Prittle-Prattle, prit’lprat’l, gewauwel.
Privacy, pr(a)ivisi, afzondering, eenzaamheid, eenzame plaats:
Your — will not be invaded = niemand zal u (in uwe afzondering)
lastig vallen.
Private, praivit, subst. gewoon soldaat; —s = geslachtsdeelen; adj.
alléén, persoonlijk, ambteloos, niet-officiëel, vertrouwelijk: The letter
was headed “—” = boven den brief stond “Vertrouwelijk”: In — =
in ’t geheim, in vertrouwen, onder vier oogen; [423]The word “—”
on this door means: “Verboden toegang”; A — affair = een

onderonsje; To sell by — bargain (treaty) = onderhands; — box
= post“box”; — confessor = eigen biechtvader; My — debts
amount to 3000 guilders = mijne persoonlijke schulden; A — dinner
= “en famille”; — hotel = hotel garni; A — person = ambteloos,
niet officiëel, particulier persoon; — parts = —s; — theatricals =
liefhebberijkomedie; — venture school = school voor eigen
rekening; —ness = afzondering, geheimhouding; Privateer,
pr(a)ivitîə, subst. kaper; — verb. ter kaap varen; —ing = kaapvaart,
kaperij; —sman = kaapvaarder.
Privation, praiveišn, ontbering, behoefte, gebrek; ontzetting uit
een ambt, schorsing; wegneming; Privative, privətiv, subst. en adj.
ontkennend (zooals un in unhappy), beroovend.
Privet, privət, liguster of keelkruid.
Privilege, privilidž, subst. voorrecht, recht; — verb. vrijstellen,
bevoorrechten, machtigen: Breach of — = schennis van de rechten
van een zedelijk lichaam, zooals het House of Commons; Writ of —
= bevel tot vrijlating van bevoorrechte personen (Afgevaardigden,
etc.); —d = bevoorrecht.
Privy, privi, geheim, afgezonderd, heimelijk, ingewijd; subst.
privaat; belanghebbende: I am — to all his plans = ingewijd in; —
Chamber = geheim kabinet; particulier vertrek van den koning; —
Council = Engelsche Raad van State; — Councillor = lid van dien
Raad van State; — parts = Privates; — purse = civiele lijst; — Seal
= geheimzegel: Lord — Seal = geheimzegelbewaarder; Privity =
geheime mededeeling, medeweten: With his — and consent.
Prize, praiz, subst. prijs, buit, belooning, voordeel; adj. bekroond;
— verb. waardeeren, schatten, den prijs bepalen van: To draw a —
in the lottery; He got (took, won) the first — = heeft den
eersten prijs behaald; — of war; —-cat, —-ox = bekroonde; —-

court = hof dat uitspraak doet over den op zee behaalden buit; —-
essay = bekroonde verhandeling; —-fight = wedstrijd in het
boksen; —-fighter; —-fighting = het boksen; —-man =
prijswinnaar (vooral aan een universiteit); —-money = prijsgeld;
—-ring = worstelplaats.
Pro and con, prouəndkon, voor en tegen.
Proa, prouə, prauw (Ind. vaartuig).
Probabiliorism, probəbiljərizm, Roomsche leer dat een handeling
veroorloofd is als een waarschijnlijk motief daarvoor kan worden
opgegeven.
Probability, probəbiliti, waarschijnlijkheid; weervoorspelling
(Amer.): In all — he will come = naar alle waarschijnlijkheid;
Probable, probəb’l, waarschijnlijk.
Probate, proubit, officieele erkenning van de rechtsgeldigheid van
een testament, het afschrift hiervan op perkament met het zegel van
het — Court; — Court = vroeger gerechtshof, waar de
rechtsgeldigheid van testamenten geconstateerd werd, waar door
den executor “the will was proved”; thans een afd. van de Probate,
Divorce and Admiralty Division of the High Court of Justice; —
duties = recht te betalen bij het aanvragen van; — of a will =
successierecht; Probation, prəbeiš’n, bewijsvoering,
voorwaardelijke vrijspraak, bewijs, onderzoek, proeftijd: To preach
on — = een proefpreek houden (Amer.); —al = —ary = op proef,
proef …; Probationer, prəbeišənə, provisioneel aangestelde,
novitius, proponent (Schotl.); Probative = op proef, proef …;
Probator, prəbeitə, onderzoeker; Probatory = proef - -.
Probe, proub, subst. tentstaal of sonde, peilstift (Med.); — verb.
sondeeren, onderzoeken: They —d my knowledge to its utmost

quick = peilden mijne kennis; —-scissors = wondschaar.
Probity, probiti, beproefde eerlijkheid of rechtschapenheid,
oprechtheid.
Problem, probl’m, vraagstuk, lastig geval: He could not do that —,
solve that — = kon dat voorstel niet maken, dat vraagstuk niet
oplossen; —atic(al), probləmatik(’l), twijfelachtig, onzeker; —atize,
probl’mətaiz, vraagstukken voorleggen.
Proboscidean, proubəsidiən, van snuitdieren (olifanten, etc.); ook
subst.; Proboscis, prəbosis, snuit (van olifanten, tapirs; ook de
zuigorganen der insecten), groote neus.
Procedure, prəsîdjə, handelwijze, manier v. doen, procedure.
Proceed, prəsîd, voortgaan, voortzetten, voortrukken, voortkomen
uit, ontstaan, overgaan tot procedeeren, een acad. graad verkrijgen:
This —s from sheer vanity = komt voort uit; He —ed on his way,
journey = zette voort; Let us — to business = aan het werk gaan,
tot onze werkzaamheden overgaan; You — upon the wrong
principle = gaat te werk; Let us — with our business = laten wij
voortgang maken met; —ing = voortgang, handeling, gedragslijn,
handelwijze; —ings = maatregelen in eene rechtszaak genomen,
verslagen van een genootschap: —ings of the Geographical
Society = Handelingen v. het Aardrijkskundig Genootschap; He
took legal —ings = deed gerechtelijke stappen; He wound up the
—ings of the meeting with a speech = besloot de werkzaamheden
der vergadering; Proceeds = opbrengst: He lived on the — of his
estates = hij leefde van de opbrengst (rente, huur) zijner
(land)goederen.

Process, pro(u)səs, voortgang, loop, verloop, handelwijze,
maatregel; verlenging; chem. proces, dagvaarding: In — of time =
in verloop van tijd; To serve a — on = dagvaarden; Procession,
prəseš’n, processie: Funeral — = begrafenisstoet; —al, subst. titel
van een deel van het Rituaal met 14 artikels over processies; adj. tot
eene processie of een stoet behoorende; —ary = processie - -.
Procidence, pro(u)sidens, verzakking; Prociduous, prəsidjuəs,
verzakkend, verzakt. [424]
Proclaim, prəkleim, afkondigen, openbaar maken, verspreiden,
proclameeren, in staat van beleg verklaren: The ban(n)s were —
ed = huwelijksafkondiging had plaats; The county was —ed = het
graafschap werd in staat van beleg verklaard krachtens de Peace
Preservation Acts (Ierl.); Proclamation, prokləmeiš’n,
bekendmaking, afkondiging: — of war; To issue a —.
Proclivity, prəkliviti, neiging, overhelling; Proclivous, prəklaivəs,
overhellend, geneigd.
Proconsul, prokons’l, proconsul, stadhouder; adj. —ar; —ate,
prəkonsiulit, proconsulschap = —ship.
Procrastinate, prəkrastineit, uitstellen, verschuiven;
Procrastination = uitstel, traagheid; Procrastinator; adj.
Procrastinatory.
Procreate, proukrieit, telen, voortbrengen; subst. Procreation;
Procreative = voortbrengend; Procreator = voortbrenger.

Procrustean, prokrɐstj’n: — bed = bed van Procrustes,
prokrɐstîz, bekende roover in Attica, die zijne slachtoffers verminkte
of uitrekte tot ze van pas waren voor zijne rustbank.
Proctor, proktə, een soort van universiteitsrechter en opziener die
met de bewaring van orde en tucht belast is, en uit de Fellows
gekozen wordt; procureur (in een geestelijk gerechtshof),
afgevaardigde; —ize = roepen voor den Proctor; —ship =
waardigheid van Pr.
Procumbent, prəkɐmb’nt, liggend.
Procurable, prəkjûrəb’l, verkrijgbaar.
Procuracy, prokjurəsi, procureurschap, procuratie; Procuration,
prokjureiš’n, bezorging (van eens anders belangen of zaken),
volmacht, procuratie: —-fee (—-money) = makelaarsloon; —s =
geld door de E. geestelijken te betalen in plaats v. het vroeger aan
den bezoekenden bisschop of aartsdeken aangeboden maal;
Procurator = procureur, gevolmachtigde: —ship; adj. —y.
Procure, prəkjûə, verschaffen, krijgen, bezorgen: I could — an
order for you = zou u wel een toegangsbewijs kunnen bezorgen; I
got it through his —ment = bemiddeling, zorg; Procurer,
prəkjûrə, prokjurə, verschaffer, bezorger; koppelaar; Procuress =
koppelaarster.
Prod, prod, subst. prikkel, gepunt werktuig, els, prik; — verb.
prikken, stooten, aanzetten (ook met up).
Prodigal, prodig’l, subst. doorbrenger, verkwister; adj. verkwistend,
overvloedig: The — Son = de Verloren Zoon; —ity, prodigaliti,
verkwisting, overvloed.

Prodigious, prədidžəs, kolossaal, ongehoord, verschrikkelijk; subst.
—ness; Prodigy, prodidži, wonder, wangedrocht, voorteeken:
Youthful — = wonderkind.
Produce, pro(u)djûs, opbrengst, resultaat.
Produce, prədjûs, voortbrengen, veroorzaken, vertoonen,
bijbrengen, aanvoeren, overleggen, verlengen: I don’t know how
many witnesses he offered to — = hij wel zeide er te kunnen
bijhalen; His words did not — the least effect = hadden niet de
minste uitwerking; He —d his papers = haalde voor den dag; To —
a new play = voor het voetlicht brengen; —r = producent;
Producibility, subst. v. Producible = wat bijgebracht, aangehaald,
vertoond kan worden: Many proofs are — for this assertion =
kunnen worden bijgebracht; subst. —ness.
Product, prodəkt, voortbrengsel, product, resultaat, gevolg;
Production, prədɐkš’n, overlegging, productie, vrucht,
voortbrengsel, verlenging; Productive = voortbrengend: This law
has been — of much good = deze wet heeft veel goeds gewrocht;
—ness = Productivity = vruchtbaarheid, rentabiliteit.
Proem, prouəm, inleiding, voorrede; —ial, prəîmiəl, inleidend.
Profanation, profəneiš’n, ontheiliging, ontwijding; Profane,
prəfein, adj. ontheiligend, profaan, goddeloos; — verb. ontheiligen,
profaneeren; subst. —ness; —r; Profanity, prəfaniti,
goddeloosheid, godslasterlijke taal, heiligschennis.
Profess, prəfes, openlijk verklaren of betuigen, erkennen, betuigen,
beweren: He is a —ed misogynist = verstokt vrouwenhater; I
don’t — to be a judge of literature = geef mij niet uit voor; He —
ed himself an artist = gaf zich uit voor; —ed friendship =
beweerde; —edly = onloochenbaar: Profession = erkentenis,