Limpid, limpid, helder, klaar, doorschijnend; subst. Limpidity = —
ness.
Limpsy, lim(p)si, slap, onbeduidend (Am.).
Limy, laimi, kleverig, kalkachtig, kalk - -.
Lin, lin, bron, plas, waterval, afgrond.
Linch-pin, linšpin, lunspen.
Lincoln, link’n, stad en graafschap; —-green = groen laken,
vroeger vooral door boogschutters gedragen; —shire = Lincs.
Linden, lind’n, linde.
Line, lain, subst. lijn, snoer, richtsnoer, spoorlijn, linie, tak, geslacht,
stuurreep, streep, rij, reeks, regel, vak, briefje of lettertje, waren of
goederen, streep = 1⁄12 van een inch; — verb. linieeren, door lijnen
verdeelen, doorhalen, teekenen, schetsen, in een lijn opstellen,
loopen langs, grenzen aan; voeren, bekleeden, beschieten, vullen,
spekken: Ascending (Descending —) = opgaande (neergaande)
linie; Collateral (Female, Male) — = zijdelingsche (vrouwelijke,
mannelijke) linie; — of battle = slagorde; — of business =
branche; — of conduct = gedragslijn; — of kings = dynastie; —
of mountains = bergketen; — of print = regel druks; All along
the — = langs de geheele linie; He was irreconcilable all along the
— = onverzoenlijk op alle punten, in alle opzichten; Ships of the —
= linieschepen; The picture was on the — = hing ter hoogte van
het oog; On this — = op deze wijze, volgens dit beginsel; You will
be the biggest — in the whole show = gij zult op de tentoonstelling
het grootste succes zijn; A shop in the general — = waar van alles
te krijgen is, koomenijswinkel; My friend is in the railway — = bij
het spoor; White — = regel wit, enz.; To bring a person (a thing)