tevens tot de voor hen voordeelige maatregelen, waartegen hij zich zoo
stellig verzette, te dwingen, lieten zij hem in hechtenis nemen, wat de
Schotsche wetten den schuldeischer vergunnen, die een eed aflegt, dat zijn
schuldenaar voornemens is het land te verlaten. Uit kracht van dit recht, dat
tot vele misbruiken aanleiding geeft, had Owen, vóór dat ik zoo
geheimzinnig in zijn kerker werd gebracht, zijne vrijheid verloren.
»Wat nu te doen?” vroeg ik mij zelven, toen ik van den neteligen staat der
zaken onderricht was. Ik zag de gevaren, waardoor wij omringd waren,
doch des te moeielijker was het, hulpmiddelen te vinden. De waarschuwing,
die ik ontvangen had, scheen aan te duiden, dat mijne persoonlijke vrijheid
gevaar kon loopen, als ik mij openlijk voor Owen in de bres wilde stellen.
Owen koesterde dezelfde vrees, en in zijne bezorgdheid voor mij niet
minder overdreven dan in zijne stiptheid in den handel, verzekerde hij mij,
dat een Schot, eer hij een enkelen duit aan een Engelschman zou willen
verliezen, wel recht zou weten te vinden, om zelfs zijn schuldenaars vrouw,
kinderen en dienstboden in hechtenis te doen nemen. De wetten tegen
schuldenaars zijn in de meeste landen zoo onbarmhartig streng, dat ik
hetgeen hij zeide niet geheel en al in den wind kon slaan. Mijne
gevangenneming zou, onder de toenmalige omstandigheden, aan de
belangen van mijn vader den doodsteek gegeven hebben. In deze
benardheid vroeg ik mijn ouden vriend, of hij zich ook niet tot mijns vaders
tweeden correspondent, Nikolaas Jarvie, vervoegd had?
»Ik heb hem heden geschreven,” antwoordde Owen; »maar nu die
wellevende en dienstvaardige heeren Mac-Vittie en Mac-Fin in Gallowgate
ons reeds zoo ondankbaar behandeld hebben, kunnen wij ons waarlijk niet
veel van dien ongelikten beer op de Zoutmarkt beloven.—Even goed zoudt
gij van een makelaar kunnen begeeren, dat hij zijne courtage liet varen, als
van dien man een dienst te verwachten, zoo lang hij niet verzekerd is, een
driedubbelen dienst van u te zullen erlangen. Mijn brief, die hem toch
heden, toen hij naar de kerk ging, terstond ter hand is gesteld, heeft hij niet
eens beantwoord. O, mijn ongelukkige patroon!” vervolgde de troostelooze
boekhouder en wierp zich op zijn stroozak. »Mijn waarde, goede patroon!
O, Frans, Frans! dat komt van uwe eigenzinnigheid! God vergeve het mij,
dat ik het u in uwe tegenwoordige omstandigheden zeg! Maar, hoe het ook