“Hij? O, hij is veel te slim en veel te handig, om in de orde te gaan. Maar
hij is een leerling van dat Collegium Romanum, waarop zijn generatie zijn
opleiding gekregen heeft, en heeft daar het genie der Jezuïeten, dat zoo
goed bij zijn eigen genie paste, ingedronken. Maar ook al heeft hij
begrepen, hoe gevaarlijk het is zich in een impopulair en hinderlijk kostuum
te steken, wanneer men vrij wil zijn, daarom is hij niet minder Jezuïet, o,
Jezuïet in merg en been! Hij is blijkbaar de meening toegedaan, dat de Kerk
niet kan triompheeren dan door de menschelijke hartstochten te
exploiteeren; daarbij heeft hij haar oprecht lief; hij is in den grond der zaak
heel vroom, een zeer goed priester en dient God zonder zwakheid om de
onbeperkte macht, die Hij aan Zijn dienaren geeft. Bovendien is hij zeer
charmant, niet in staat tot een ruwheid of een misstap, wordt hij begunstigd
door de reeks adellijke Venetianen, die hij achter zich heeft, bezit hij door
zijn wereldkennis, die hij in de nuntiaturen te Weenen en Parijs verkregen
heeft, een breeden blik, weet hij alles, kent hij alles, dank zij de delicate
functies, die hij hier, als assessor van het Heilig College, sedert tien jaar
bekleedt … O, hij is almachtig en niet als een heimelijke Jezuïet, wiens
zwart kleed te midden van het algemeene wantrouwen voortglijdt, maar als
aanvoerder zonder een bepaalde uniform, als het hoofd, als het brein!”
Deze woorden brachten Pierre tot ernstige overdenkingen, want het ging nu
niet meer om mannen, die zich in muren verborgen, niet meer over donkere
complotten van een romantische secte. Ook al kwam zijn scepticisme tegen
dergelijke verhaaltjes in verzet, daarom kon hij toch zeer goed aannemen,
dat een opportunistische, uit de behoeften van den strijd om het bestaan
geboren moraal, zooals die van de Jezuïeten, zich geoculeerd had op de
geheele Kerk en daarin nu onbeperkt heerschte. De Jezuïeten zelf konden
verdwijnen, hun geest zou hen overleven, omdat hij het strijdwapen, de
hoop op de overwinning, de eenige taktiek was, die de volkeren onder de
heerschappij van Rome zou kunnen terugbrengen. In werkelijkheid lag die
strijd in deze poging tot aanpassing, die zich tusschen den godsdienst en de
eeuw voltrok. Van nu af begreep hij, hoe mannen als monsignor Nani zoo’n
belangrijke, beslissende rol konden spelen.
“O, als u het eens wist, als u het eens wist!” ging don Vigilio voort. “Hij is
overal, heeft de hand in alles. Hier bij de Boccanera’s bijvoorbeeld is niets