van opvolging zijn afgeweken: want vermits de gezonde reden
schijnt te leeren, dat zij die regeeren, boven andere begaaft moeten
zijn met bekwaamheden, vonden eenige geraden, meer naar deugd
dan naar geboorte te zien, en dat men den genen verkiezen moest,
die de uitmuntendste der ingezetenen was. Hierom wierdt de oude
opvolging afgeschaft, en het Vorstendom aan zekeren Wijsgeer,
genaamd Rabaku, opgedragen. Dees bestierde in 't begin den Staat
met zoo veel voorzigtigheid en rust, dat zijne regeering een
voorbeeld scheen te wezen, om van anderen te worden nagevolgt.
Dog dit was van korten duur: en die van Potu bemerkten al te laat,
dat de spreuk, die zegt, dat een Staat gelukkig is daar Wijsgeeren
aan 't roer zitten, onwaaragtig was. Want nademaal de nieuwe Vorst,
tot het toppunt van eer gesteegen, uit eenen laagen stand was,
waren zijne deugden en bekwaamheden tot de regeering alleen niet
genoeg, om het ontzag en de majesteit, die in den Staat de kragt en
den klem aan de zaaken geven, te verwekken en staande te houden.
De gene die onlangs met hem in gelijke waardigheid hadden
gedaan, of boven hem uitgesteeken hadden, konden bezwaarlijk
daar toe worden gebragt, dat zij huns gelijken of die beneden hen
geweest was, konden verdragen, en die gehoorzaamheid aan den
nieuwen Vorst bewijzen, welke onderdanen hunnen Souverain
schuldig zijn: en daar kwam het bij toe, dat, zoo dikwils hen iets
moeilijks of lastigs wierdt opgelegt, zij doorgaans murmureerden;
niet denkende, wie de Vorst nu was, maar wie hij voor zijne
verheffinge was geweest. Hier van daan was hij genoodzaakt, om,
bij wege van verzoek, hen alles met zagtheid af te vorderen. Maar
weinig vorderde hij met streelingen: want zij, zig weinig kreunende
aan zijne wetten en bevelen, toonden op 't afkondigen van elk
Placcaat hun ongenoegen. Waarom Rabaku, ziende dat 'er, om zijne
onderdanen bij hunnen pligt te houden, andere middelen vereischt
wierden, van goedertierenheid en rekkelijkheid tot strengheid
oversloeg. Dog door dit andere uiterste barstten de vonken die
onder den asch verborgen waren, tot eene lichte vlam uit; en de
onderdanen stonden in 't openbaar tegen den Vorst op: ja zoo dra
was de eene kwalijk gestilde beroerte niet over of de andere nam
haaren aanvang: zoo, dat hij, eindelijk bespeurende dat de Staat