Osterwald, J. A. Turretinus, Stapfer, Beck, Wyttenbach, Endeman, cf.
A. Schweizer, Die Entw. des Moralsystems in der ref. Kirche, Stud. u.
Krit. 1850, Heft 1; Gass, Gesch. der chr. Ethik II Bd., 1
te
Abth. 1886
S. 131 f.; Luthardt, Gesch. der chr. Eth., 2
te
Hälfte 1893. De invloed
van Aristoteles, die met Melanchtons philosophia moralis 1539 reeds
begon, hield de ontwikkeling van de christelijke ethiek tegen. De
scheiding, die later intrad, had tengevolge, dat de ethiek een eigen
beginsel miste, dit ter kwader ure zoeken ging bij de philosophie, als
verbasterde theol. ethiek vijandig kwam te staan tegenover de
dogmatiek en deze verdrong van haar plaats, en eindelijk de
grenzen tusschen haar en de dogmatiek geheel uitwischte. Ten
bewijze strekken de vruchtelooze pogingen, om beide te
onderscheiden. Bij Kant heeft de godsdienst geen eigen inhoud
meer, maar is slechts de opvatting van het goede als gebod Gods,
Religion innerhalb der Grenzen der blossen Vernunft, ed. Rosenkranz
S. 184. Schleiermacher gaf aan beide tot inhoud het christelijk leven,
maar de dogmatiek beschrijft dat leven in relatieve rust, de ethiek in
relatieve beweging, Die Christl. Sitte, ed. Jonas, 2
te
Aufl. 1884 S. 12-
24. Rothe zag het onvoldoende dezer onderscheiding in en maakte
daarom de dogmatiek tot een historisch vak, dat de dogmata der
kerk behandelde, de ethiek tot een speculatieve wetenschap, die
haar stof dialectisch uit het Godsbewustzijn ontwikkelt, Theol. Ethik,
§ 15. Dorner, Glaubenslehre I 9 f., Sittenlehre 47, Herzog
2
4, 352,
Wuttke, Christl. Sittenlehre I 9, Palmer, Moral des Christ. 24 f. e. a.,
onderscheiden beide als kennen en doen, verstand en wil. Doedes,
Encycl. § 52 n
o
. 4 en Van Oosterzee, Chr. Dogm. § 4 n
o
. 4 als heil-en
als levensleer; Gunning, Het ethische beginsel der Theologie 12 als
leven van Christus in de kerk en in den individu; Daubanton, Theol.
Stud. III 114 v. als leer van God en leer van den mensch, enz. Al
deze onderscheidingen gaan daaraan mank, dat ze een principiëel
verschil zoeken tusschen dogmatiek en ethiek. En dat is er niet. De
theol. ethiek, wel te onderscheiden van de philos. ethiek, heeft geen
eigen beginsel, maar wortelt geheel en al in de dogmatiek. De
aangegeven scheidingslijnen scheppen een dualisme tusschen God
en mensch, individu en gemeenschap, heil en leven, rust en
beweging, verstand en wil, en banen er den weg toe, dat de ethiek