Wie? Wie? Een ongeluk gebeurd soms? Wie is het?....
Lang had Pieters Moeder zich goed gehouden en met kracht en
geweld hare drie jongens belet, de deur uit te loopen. Maar eene
gedienstige buurvrouw was gekomen, had op het venster geklopt en
geroepen: „Vrouw Heyn, je zoon Pieter zit boven op een brandend
dak. Je man zit ook bij hem, en ze kunnen ieder oogenblik in de
vlammen omkomen!”
Dat was te veel voor haar! Ze dacht er geen oogenblik aan, dat
buurvrouw het gevaar, dat Vader en zoon liepen, misschien erger
gemaakt had dan het was. Ze sprong met een’ gil op, snelde,
gevolgd door Jacob, Simon en Cornelis naar buiten, en juist op het
oogenblik, dat al het volk zich om Pieter Pieterszoon Heyn verdrong,
kwam zij aan, zij, de goede Moeder!
Daar zag zij haar’ man.
„Waar, waar is onze jongen? Vader, waar is mijn Pieter?” riep ze in
onbeschrijfelijken angst.
„Daar, Moeder, daar! Pieter is een held geweest! Hij....”
Zij zag hem en liet haar’ man niet uitspreken.
„Pieter, Pieter, kind!” klonk het, en opeens baande zich door de
opgepakte menigte eene vrouw met loshangende haren en
verwilderd gelaat een’ weg.
„Moeder,” riep Pieter, die niet begreep, wat er in het hart van de
vrouw, die zich altijd zoo stug hield, moest omgaan, dat zij zich zoo
vreemd aanstelde. „Moeder, zoekt u Vader?”
„Neen, jou, jou, kindlief, jou, mijn jongen, mijn besten, besten,
lieven jongen, jou zoek ik! O, God, heb dank, heb dank!”
Hare armen omstrengelden den knaap, die nu toch gevoelde, hoe
diep, hoe innig zijne Moeder hem liefhad.
Het volk werd onder die ontmoeting tusschen Moeder en zoon
bewogen, en de ruwste man onder den hoop, de oude Watergeus,
Pieter Heyn, veegde met de mouw van zijn buis een’ traan van zijne