Oratory, orətəri, welsprekendheid; huiskapel: Priests of the — =
leden van het Oratorium, een geestel. congregatie.
Orb, öb, bol, oog(appel), omloop, kringloop, rad, bol; — verb.
omringen, een kring vormen, zich in een kring bewegen; —ed =
rond, cirkelvormig, volkomen = —icular, öbikjulə = —iculate,
öbikjulit; Orbit, öbit, oogkas; baan (van een hemellichaam); —al =
tot een baan of oogkas behoorende.
Orcades, ökədîz, Orcaden = Orkney Islands; adj. Orcadian,
ökeidj’n.
Orchanet, ökənet, ossetong (plant).
Orchard, ötšəd, boomgaard; —ing = ooftbouw; —ist.
Orchestra, ökəstrə, orkest: String — = strijkorkest; Orchestral,
əkestr’l, ökəstrəl: The — score = orkestpartituur; Orchestrate,
ökəstreit, arrangeeren voor orkest; Orchestration, ökəstreiš’n, het
arrangeeren v. muziek voor orkest.
Orchid, ökid, orchidee; —aceous, ökideišəs, tot de orde der
orchideeën behoorende; Orchis, ökis, orchis.
Ordain, ödein, instellen, voorschrijven, beschikken, ordineeren,
bevestigen of wijden (in kerkelijke ambten); —er; —ment.
Ordeal, ödiəl, ödîl, ödîəl, godsgericht, vuurproef (fig.): — by fire,
by water = vuur-, waterproef.
Order, ödə, subst. orde, schikking, methode, toegangsbewijs,
reglement, rang, bouworde; — verb. ordenen, regelen, inrichten,
leiden, verordenen, voorschrijven, bestellen, bevelen: Standing —s
= reglement van orde; By — = volgens verordening, op bevel; By —
of = op bevel van; In — = volgens ’t reglement van orde; In —