van Fiji, die een lang stuk voorlas in de Anglikaansche
Zendingsconferentie in 1894, over het onderwerp “Undue
Introduction of Western Ways”. “In het midden van het dorp”,
merkte hij op in een aanhaling van een typisch geval (en betrekking
hebbende niet op Fiji maar op Tonga), “is de kerk, een houten
gebouw, dat op een schuur gelijkt. Als het Zondag is, vinden wij den
inboorling-voorzanger, gekleed in een groenzwarte pandjesjas, een
das, die eens wit geweest is, en een bril, die hij waarschijnlijk niet
noodig heeft, preeken voor een gemeente, waarvan het mannelijk
gedeelte gekleed is op een wijze, die veel gelijkt op zijn kleeding,
terwijl de vrouwen zijn opgetooid met oude hoeden en mutsen, en
vormelooze japonnen als badcostumes, of misschien met
ouderwetsche crinolines. Invloedrijke stamhoofden en vrouwen van
hooge geboorte, die in de kleeding van hun stam er uit zouden zien
en er ook werkelijk uitzien, als leden eener natuurlijke aristocratie,
maken door hun Zondagsopschik den indruk van
vogelverschrikkers. Als een bezoek gebracht wordt aan de huizen
van de stad, nadat het huiswerk van de menschen gedaan is, vindt
men de familie op stoelen zitten, lusteloos en ongezellig, in een
kamer vol rommel. In de huizen van de hoogere geestelijkheid
onder de inboorlingen ziet men nog grooter naäperij van de
manieren van het Westen. Daar vindt men stoelen met afschuwelijke
antimacassars, smakelooze ronde van wol gemaakte kleedjes voor
niet aanwezige bloempotten, en een massa leelijke, goedkoope en
ordinaire porseleinen schoorsteenmantelversieringen, die, omdat er
geen haard is en daarom geen schoorsteenmantel, in het gelid
uitgestald worden op een wankel houten tafeltje. Het geheele leven
van deze dorpsmenschen is een doellooze comedie. Zij vragen zich
voortdurend af of zij ook een van de straffen oploopen, die staan op
het inbreuk maken op de lange lijst van verbodsbepalingen, en of ze
wel zóo leven als het past bij de buitenlandsche kleeren, die zij
dragen. Hun gezichten hebben voor het merendeel een uitdrukking
van norsche ontevredenheid, zij bewegen zich stil en vreugdeloos,
opstandelingen in hun hart tegen den dwang, die hen drukt, maar
dien zij toch niet durven afwerpen, gedeeltelijk uit een vage angst
voor mogelijke wereldsche gevolgen, en gedeeltelijk omdat zij