ineengekronkeld, bij voorkeur op een zonnige plek te rusten. Enkele kiezen als ligplaats
een rotsblok, een zandbank of een boven het water uitstekenden tak; andere beklimmen
een boom, hechten zich met haar grijpstaart aan den tak, waarop het lichaam als een
kluwen ineengekronkeld is of waarvan het als een touw naar beneden hangt; nog andere
zoeken een open plek in het woud, een rotsterras of een helling op en strekken haar
lichaam geheel of gedeeltelijk lang uit of kronkelen het tot een vlakke spiraal ineen. Alle
bewegen zich niet meer dan noodig is, eigenlijk alleen dan, wanneer zij een gevaar
duchten of dit trachten te ontwijken, of wanneer zij lang tevergeefs gejaagd hebben en
nu een buit opmerken. Plotseling ontrolt zich dan het kolossale dier, om zich met
inspanning van al zijn kracht op het begeerde slachtoffer te werpen, dat, door de stevige
tanden gegrepen en door het gespierde lichaam omstrengeld, spoedig den laatsten adem
uitblaast.
Hoewel de Reuzenslang in staat is een buitengewoon groote prooi te verzwelgen, is de
rekbaarheid van hare kaken toch volstrekt niet onbegrensd. De vreeselijke
geschiedenissen, die van haar verhaald en geloofd worden, zijn onwaar: geen enkele
Reuzenslang kan een volwassen mensch, een Rund, een Paard, een groot Hert door haar
slokdarm stuwen; reeds het doorslikken van een dier ter grootte van een Ree is, zelfs
voor de grootste leden dezer familie, een zeer moeielijke arbeid. Geheel uit de lucht
gegrepen is het praatje, dat een Reuzenslang bij het verzwelgen van groote dieren wacht,
totdat het deel, dat zij niet kan inslikken, door ontbinding verweekt is, en de daarbij
gevoegde opmerking, dat het speeksel van de Slangen de rotting zeer bespoedigt. Zeker
is het, dat deze dieren, evenals alle overige Slangen, na een overvloedig maal in een
toestand van traagheid vervallen, welke aanhoudt, totdat de vertering grootendeels
afgeloopen is.
De wijze waarop een Reuzenslang een prooi beloert, besluipt, doodt en verzwelgt, wordt
door verschillende afbeeldingen, die Mützel naar de natuur geteekend heeft,
aanschouwelijk voorgesteld. Tot toelichting diene de volgende op eigen waarneming
berustende beschrijving: Zoodra een Reuzenslang, die meestal ’s nachts, doch ook wel
over dag of in de schemering jaagt, gedurende haar rust een onbezorgd naderenden buit
opmerkt, verheft zich haar kop boven den stompen kegel, die door de spiraalwindingen
van haar lichaam gevormd wordt. De pupil, die onder den invloed van ’t licht tot een
smalle spleet was ingekrompen, verwijdt zich, de tong geraakt in beweging, wordt
beurtelings uitgestoken en teruggetrokken, nu eens naar deze, dan weer naar een andere
zijde gericht; ook uit de beweging van het puntje van den staart blijkt, evenals bij
loerende Katten, dat het verlangen naar een prooi in de Slang levendig is geworden.
Mützel heeft een Boa constrictor in dezen toestand voorgesteld. Zorgvuldig bespiedt de
Slang haar slachtoffer. Nadat dit eenigen tijd, soms lang, soms kort geduurd heeft,
ontrolt zij zich en begint haar prooi te besluipen, zooals men in de afbeelding van den
Anakonda kan zien. Langzaam wordt het voorste deel van het lichaam voorbij de
kronkelingen geschoven, die gedurende den rusttoestand naast en boven elkander liggen;