werkje, dat niet meevalt en veel zorg eischt. Is het huidje van den hoed
afneembaar, dan wordt dat er zorgvuldig afgehaald, liefst met een houten
vruchtenmesje (metaal kleurt het paddenstoelen-vleesch bruin). Jonge
exemplaren, ook jonge champignons reinig ik met een borsteltje.
De schubben op sommige hoeden, b.v. bij de Lepióta-soorten (fig. 24)
worden er afgesneden. Vele soorten echter, zooals Marásmius oréades (fig.
25) en Collýbia velútipes (fig. 61) laten geen aftrekken van ’t huidje toe
door de dunvleezigheid en deze worden daarom alléén zorgvuldig
afgewasschen.
Bij de soorten, die geen taaie maar eenigszins vleezige stelen hebben, welke
daarom mede afgeplukt zijn (zooals het geval is bij de Psallióta-, Lepióta-,
Coprínus- en jonge Bolétus-soorten), snijd ik den steel van den hoed af,
daar zij vrij wat langer moeten koken dan de hoeden.
Hun, die kippen houden of een visch-vijver hebben, kan ik aanraden, den
afval, verkregen bij het paddenstoelenschoonmaken, aan die dieren te
voederen. Ook kan men dien bij wijze van mest gebruiken.
Wat de plaatjes der plaat- en de buisjes der buisjeszwammen betreft, die,
zooals in ’t vorige hoofdstuk vermeld, eigenlijk de meeste voedende stoffen
bevatten, men snijde ze niet te veel af, hoewel het niet valt te ontkennen, dat
die buisjes een onaangename slijmerigheid geven en de zwarte plaatjes het
maal niet smakelijk kleuren.
Na het schoonmaken komt het wasschen, wat eveneens een geduldwerkje
is, daar gewoonlijk een 10–12 maal afwasschen voor elke soort noodig is,
wil men niet “tandenknarsend” van het zand, straks zijn maaltje nuttigen.
Dat afwasschen moet vlug gaan, daar anders het paddenstoelen-aroma in
het water achter blijft. Voor de Psallióta’s (champignons) en boleten doe
men een weinig citroensap in het afwaschwater voor het blank blijven van
het vleesch. Voor de morieljes geeft men altijd op: eerst 24 uur in water
laten staan, opdat het giftige helvella-zuur er uittrekke. Aangezien echter dit
zuur er onmiddellijk bij ’t koken uittrekt, laat ik dat na, omdat ik bij
ervaring ondervonden heb, dat ze dus behandeld, veel van hun geur