de Zomer zijn rijkdom te blinken lag in de zon, was Suska in ’t Convent
met twee andere novieskens en kreeg ze heur religieuse kleeren aan. Ze bad
veel, vastte, was van ’s morgens tot ’s avonds in gesprek met Onzen-
Lieven-Heer en zijn Lieve-Moeder en op den patroondag der heylige
Pelagia, Sondersse, werd ze verloofd met den zoetsten Zone des Hemels. Ze
betrok de helft van „’s Hemels Poorte”, werkte in den zonneschijn achter
heur gordijntjes in den kant, tot onderhoud van het dak waaronder heur ziel
woonde. De pastoor haalde eer van zijn werk en deed zijn een oog toe van
voldaanheid en zei met zijn tandeloozen mond: „Een schoone ziel
gewonnen voor den hemel”.
Ze was een exempel, Suska! Ze bad inniglijk, mediteerde de passie, bleef
het langst in de kerk, las god-gewijde boeken en tijdens heur werk zong ze
geestelijke liederen. In heur keuken kraakte het van properheid en ze hield
een kanarievogel, die hing boven de deur en hij zong zoolang hij licht zag.
Het zwert hondeken had ze ook meegekregen, een schipperken van ’t echt
ras en zijn naam was Felinks. Op heur kasken, vóór de plaasteren
Lievevrouw onder stolp, lag op een kusken een zeilende driemaster in een
flesch en onder het beeld van den Heyligen Blasius op de schouw, hing
gekonterfeit de „Arke des Verbonds” met witte, bollende zeilen op een
blauwsel-zee met witte golf-kammekens. Vader stond aan ’t roer, recht als
een geweer en de schippersknecht Louis zat in ’t toppeken van den mast. ’t
Was Suska een werkelijk genoegen dat schip te bekijken, zooals het daar
over de baren vloog met den blijen wind in de gezwollen zeilen en dan
droomde ze van heur kindsheid, dien zoeten tijd, de open lucht en het
welriekende water.
Zonder dat ze het zelf wist dacht ze er soms aan hoe aangenaam het wezen
zou begijn te zijn op een schip, zoetekens weg te smilten in geestelijke
oefeningen en toch te water te varen. En ze zag er de andere begijnen, en in
’t ruim de kapel, en het koperen kruisken in den mast, en wit en rood, de
kleuren des hemels, was er er alles geschilderd. Ze zag het tot in zijn minste
bezonderheden en het groeide in heur tot een werkelijk bestaand ding. En
als zij zich zelf verraste, verwijlend bij dien droom, dan kreeg ze er spijt
over, bad een vaderons en maakte zich zelf wijs dat het hier in heur