Hij staarde me angstig aan, eindigde met z'n vliegenjacht, en bleef
verder rustig zitten. Ik vertelde de geschiedenis van Samuel en
merkte op, dat God van ons allen gehoorzame dienstknechten wil
maken. Eensklaps zei een jongen, Bertie geheeten: "Ik hoor God
nooit roepen, als ik in bed lig." "Neen," antwoordde ik, "maar als je
iets verkeerds van plan bent, dan spreekt Hij in je hart, dat je 't niet
doen moogt." Ze schenen dit te begrijpen, en toen zei er een: "God
kan ons niet iets zeggen, Hij is veel te ver weg." Ik vertelde hun
toen, hoe dichtbij Hij was, en hoe lief Hij ons heeft, zoodat we, niet
uit vrees voor straf, maar alleen om Hem te believen, ons best
moeten doen. Maar ik weet niet, of ze 't begrepen; voor hen was de
eenige reden, om gehoorzaam te zijn, gelegen in de vrees voor straf.
Hoofdschuddend zei een der meisjes: "Ik heb Jezus altijd lief. Als ik
zoet ben evengoed als wanneer ik stout ben."
"Je kunt Hem niet liefhebben, als je verkeerd doet," antwoordde ik.
"Je doet Jezus verdriet aan, als je ongehoorzaam bent." Ze
herhaalde: "Dan heb ik Hem evengoed lief." Ik gevoelde, dat ik het
haar niet goed duidelijk had gemaakt.
Toen de les ten einde was, ging ik vermoeid en ook dankbaar, dat
ik er doorheen was gekomen, naar huis. Na kerktijd vertelde ik vader
een en ander, en zei hem, dat het verbazend moeilijk was, om kleine
kinderen te leeren. Hij vroeg mij, wat we besproken hadden, en toen
ik het hem verteld had, zei hij: "Denk eens aan de gelijkenis, Griet;
het uitgezaaide zaad komt na vele dagen op. Vertel den kleintjes van
hun Verlosser, Die voor hen stierf en Die nu zoo dicht nabij hen leeft,
dat Hij ze elk uur van den dag zal helpen. Als je hart vol is van Hem,
kind, zal het je gemakkelijk vallen, anderen van Hem te vertellen."
"Maar," zei ik, "mijn hart is zoo vol van allerlei andere dingen, en ik
weet niet, wat ik er aan doen moet."
"Heb je den Heere lief?"