Quiver, kwivə, subst. trilling; pijlkoker; — verb. trillen, beven,
sidderen, ritselen: In a — = sidderend; —ed = van een pijlkoker
voorzien, in een koker of scheede.
Quixote (Don), donkwiksət; Quixotic, kwiksotik, dwaas
romantisch, buitensporig; Quixotism, Quixotry = Don Quichotterie.
Quiz, kwiz, grappenmaker, spotvogel, vreemde snaak, mikpunt (van
spotternij), nieuwsgierig persoon, raadsel, monocle; — verb. voor
den gek houden, foppen, schertsen, begluren; —zer = snaak,
schalk; —zical = grappig, snaaksch; —zing-glass = monocle.
Quod, kwod, verkort. van Quadrangle, nor, doos: I’ll have you in
— = ik zal je in de “doos” zien te krijgen.
Quodlibet, kwodlibet, spitsvondigheid, woordspeling, potpourri; —
arian, —êriən, iemand die over alles graag disputeert.
Quoif, kôif, kapsel, hoofdtooi, kap.
Quoin, kôin, uitspringende hoek (archit.); hoeksteen, keg.
Quoint, k(w)ôint.
Quoit, kôit, kwôit, platte ring: —s = spel daarmede: Deck —s =
ringwerpen op dek.
Quondam, kwond’m, vroeger, voormalig.
Quorum, kwôr’m, voldoend aantal leden om een besluit te nemen.
Quota, kwoutə, evenredig (aan)deel, contingent.
Quotable, kwoutəb’l, wat aangehaald kan worden; Quotation,
kwəteiš’n, aanhaling, citaat, (genoteerde) prijs: Wheat was not in
the market at any — = er was geen tarwe te krijgen; — of prices