Palsgrave, pôlsgreiv, palzgreiv, paltsgraaf; Palsgravine,
pôlzgrəvîn, paltsgravin.
Palsied, pôlzid, door verlamming of beroerte getroffen; Palsy,
pôlzi, verlamming, beroerte: Writer’s — = schrijfkramp.
Palter, pôltə, uitvluchten zoeken, niet oprecht handelen, spelen
met; —er = bedrieger, knoeier.
Paltriness, pôltrinəs, subst. v. Paltry, pôltri, onbeteekenend,
treurig, klein, laag, verachtelijk.
Paludal, pəl(j)ûd’l, paljədəl, Paludinous, pəl(j)ûdinəs, moerassig,
moeras ….
Paly, peili, bleek; gepaald, door evenwijdige verticale lijnen in
gelijke deelen verdeeld (Herald.).
Pamela, pəmîla, pamila.
Pampas, pampəs, pampa’s (Z.-Amerika); Pampero, pampêrou,
koude (Zuid)westen wind in de Pampas.
Pamper, pampə, dikvoeren, volproppen, overvoeren, vertroetelen:
Prosperity —ed his recklessness into cruelty = verergerde tot; —
ed from a darling into a despot = door te verwennen veranderd
van … tot.
Pamphlet, pamflət, pamflet; —eer, pamflətîə, subst. pamflettist; —
verb. vlugschriften schrijven.
Pan, pan, subst. pan, holte, ondergrond, plas, hoofd, kop, de god
Pan; — verb. To — out = goudwasschen; toestaan; zich meester
maken van; goud vertoonen, uitvallen, uitpakken: —ned out =
bankroet; —-ice = los kustijs.