Er is al het kinderlijke, onware, onbeholpene in van alle romantiek, maar
ook al het geweldige, reusachtig schoone, dat Heine de Nibelungen-liederen
deed vergelijken bij een strijd, in eene eindelooze vlakte, tusschen immense
domtorens, om de ontzaglijke Nôtre-Dame.
En deze kinderachtige, maar imposante romantiek wordt in het tooneel
voorgesteld op een even kinderachtige, imposante wijze, die een indruk op
mij maakte, zooals ik die van ons zoo beschaafd en geavanceerd Tooneel
nooit heb gekregen. De Chineesche tooneelspelen missen het
begoochelende, gemakkelijk makende van onze monteering en décors, maar
er is dat machtig-sterke in, dat grootsch-eenvoudige, dat een stuk tot groote
kunst maakt. En dat de gewone Chinees uit den lageren stand zóóveel
moois voelt van een zoo primitief voorstellen, dat hij er uren lang in stille
aandacht voor in de nachtlucht staat, na zijn beestachtig zwoegen van dag
aan dag, is een bewijs, dat in het Chineesche volk onder deze treurige
regeering nog een intuïtief gevoel voor kunst sluimert, een gelukkig teeken
voor een te herwinnen beteren tijd, èn voor het volk zelf, èn voor zijn kunst.
Er is toch stellig wel niets primitievers denkbaar dan een tooneel, waarop de
acteur, nadat hij „àf” is, kalm terzijde gaat staan, en een kopje thee drinkt,
of zijn pijp aansteekt, en met een der figuranten, die „gevolg” voorstelt, een
praatje begint. Ook wordt van gewaad verwisseld op het tooneel, zelfs vlak
achter een held, die nog in de rol is. Men kan, zonder dat dit eenigszins
wordt bedekt gehouden, een acteur zijn gelaat zien beschilderen, of zijn
baard vastplakken, voor een spiegeltje. Als twee lange stokken worden
opgericht, en daartusschen een stuk zeildoek, stelt dit een stadsmuur voor.
Als er met de handen roeigebaar wordt gemaakt, stelt het tooneel een zee
voor, en zijn de spelers op schepen. Een klein kruitvlammetje is een
wereldbrand, en wat neêrgegooid water is een wolkbreuk. Een bijna
onmerkbare houding van de handen bewijst, dat de speler te paard zit, en als
men de voeten op-en-neer stampt, heen en terug, trekt men een wagen
voort. Een plank, waarlangs men voorzichtig vooruitgaat is een gevaarlijke
brug over een zee, en een kleine sprong òp is hoog wègvluchten in de
wolken.