Dutch - The Gospels and the Acts of the Apostles.pdf

adrian1baldovino 11 views 111 slides Jan 01, 2025
Slide 1
Slide 1 of 111
Slide 1
1
Slide 2
2
Slide 3
3
Slide 4
4
Slide 5
5
Slide 6
6
Slide 7
7
Slide 8
8
Slide 9
9
Slide 10
10
Slide 11
11
Slide 12
12
Slide 13
13
Slide 14
14
Slide 15
15
Slide 16
16
Slide 17
17
Slide 18
18
Slide 19
19
Slide 20
20
Slide 21
21
Slide 22
22
Slide 23
23
Slide 24
24
Slide 25
25
Slide 26
26
Slide 27
27
Slide 28
28
Slide 29
29
Slide 30
30
Slide 31
31
Slide 32
32
Slide 33
33
Slide 34
34
Slide 35
35
Slide 36
36
Slide 37
37
Slide 38
38
Slide 39
39
Slide 40
40
Slide 41
41
Slide 42
42
Slide 43
43
Slide 44
44
Slide 45
45
Slide 46
46
Slide 47
47
Slide 48
48
Slide 49
49
Slide 50
50
Slide 51
51
Slide 52
52
Slide 53
53
Slide 54
54
Slide 55
55
Slide 56
56
Slide 57
57
Slide 58
58
Slide 59
59
Slide 60
60
Slide 61
61
Slide 62
62
Slide 63
63
Slide 64
64
Slide 65
65
Slide 66
66
Slide 67
67
Slide 68
68
Slide 69
69
Slide 70
70
Slide 71
71
Slide 72
72
Slide 73
73
Slide 74
74
Slide 75
75
Slide 76
76
Slide 77
77
Slide 78
78
Slide 79
79
Slide 80
80
Slide 81
81
Slide 82
82
Slide 83
83
Slide 84
84
Slide 85
85
Slide 86
86
Slide 87
87
Slide 88
88
Slide 89
89
Slide 90
90
Slide 91
91
Slide 92
92
Slide 93
93
Slide 94
94
Slide 95
95
Slide 96
96
Slide 97
97
Slide 98
98
Slide 99
99
Slide 100
100
Slide 101
101
Slide 102
102
Slide 103
103
Slide 104
104
Slide 105
105
Slide 106
106
Slide 107
107
Slide 108
108
Slide 109
109
Slide 110
110
Slide 111
111

About This Presentation

The Gospels and Acts are a collection of books in the Bible that tell the story of Jesus' life and the establishment of Christianity.


Slide Content

DeEvangeliën
endeHandelingen
vandeApostelen

Inhoudsopgave
EvangelievanMatteüs 1
EvangelievanMarcus 25
EvangelievanLucas 40
EvangelievanJohannes 66
HandelingenvandeApostelen85

Mattheus
HOOFDSTUK1
1HetboekvandegeneratievanJezusChristus,dezoon
vanDavid,dezoonvanAbraham.
2AbrahamverwekteIsaak,enIsaakverwekteJakob,en
JakobverwekteJudasenzijnbroers.
3EnJudasverwekteFaresenZarabijThamar;enFares
verwekteEsrom;enEsromverwekteAram;
4EnAramverwekteAminadab;enAminadabverwekte
Naässon;enNaässonverwekteSalmon;
5EnSalmonverwekteBoosbijRachab;enBoosverwekte
ObedbijRuth;enObedverwekteIsaï;
6EnIsaïverwekteDavid,dekoning,enDavid,dekoning,
verwekteSalomobijhaardiedevrouwvanUriawas
geweest;
7EnSalomogewonRoboam;enRoboamgewonAbia;en
AbiaverwekteAsa;
8EnAsaverwekteJosafat;enJosafatverwekteJoram;en
JoramverwekteOzias;
9EnOziasgewonJoatham;enJoatamgewonAchaz;en
AchazgewonEzekia;
10EnEzekiagewonManasse;enManasseverwekteAmon;
enAmongewonJosias;
11JosiaverwekteJechonjaenzijnbroers,toenzijnaar
Babelwerdenweggevoerd.
12EnnadatzijnaarBabelwarengebracht,verwekte
JechoniasSalathiël,enSalathiëlverwekteZorobabel;
13EnZorobabelgewonAbiud;enAbiudgewonEljakim;
enEljakimgewonAzor;
14EnAzorverwekteSadok,enSadokverwekteAchim,en
AchimverwekteEliud;
15EnEliudverwekteEleazar,enEleazarverwekte
Matthan,enMatthanverwekteJakob.
16EnJakobverwekteJozef,demanvanMaria,uitwie
geborenwerdJezus,dieChristusgenoemdwordt.
17AlduszijndegeslachtenvanAbrahamtotDavid
veertiengeslachten,envanDavidtotdewegvoeringnaar
Babelveertiengeslachten,envandewegvoeringnaar
BabeltotChristusveertiengeslachten.
18DegeboortevanJezusChristusvondopdezewijze
plaats:Maria,zijnmoeder,wasondertrouwdmetJozef;
voordatzijgingensamenwonen,bleekzijzwangertezijn
vandeHeiligeGeest.
19ToenwildeJozef,haarman,haarnietinhetopenbaar
toteenschandebrengenenwildehijhaarinhetgeheim
verstoten.
20Terwijlhijhierovernadacht,verscheenhemineen
droomeenengelvandeHeer,diezei:Jozef,zoonvan
David,weesnietbangMaria,uwvrouw,totutenemen,
wantwatinhaarverwektis,isuitdeHeiligeGeest.
21Enzijzaleenzoonbaren,engijzultHemdenaam
Jezusgeven,wantHijzalZijnvolkzaligmakenvanhun
zonden.
22Ditallesisgebeurd,opdatvervuldzouwordenwatde
Heeregesprokenheeftdoordeprofeet,diezegt:
23Zie,demaagdzalzwangerwordeneneenzoonbaren,
enmenzalHemdenaamImmanuelgeven,hetgeen
betekent:Godmetons.
24ToenJozefuitzijnslaapwasopgestaan,deedhijzoals
deengelvandeHeerhemhadbevolenennamzijnvrouw
totzich.
25Enhijhadgeengemeenschapmethaar,totdatzijhaar
eerstgeborenzoongebaardhad;enhijgafhemdenaam
Jezus.
HOOFDSTUK2
1ToenJezusgeborenwasinBethleheminJudea,inde
dagenvankoningHerodes,zie,daarkwamenwijzenuit
hetoostennaarJeruzalem,
2Enzijzeiden:WaarisdepasgeborenKoningderJoden?
Wantwijhebbenzijnsterinhetoostengezienenzijn
gekomenomHemteaanbidden.
3ToenkoningHerodesdithoorde,raaktehijinverwarring,
enheelJeruzalemmethem.
4Toenhijalleoverpriestersenschriftgeleerdenvanhet
volkbijeenhadgeroepen,vroeghijhunwaardeChristus
geborenzouworden.
5EnzijzeidentotHem:TeBethleheminJudea;wantzois
hetgeschrevendoordeprofeet:
6Enjij,Bethlehem,inhetlandvanJuda,bentzekernietde
minsteonderdevorstenvanJuda,wantuitjouzaleen
Leidsmanvoortkomen,DiemijnvolkIsraëlzalhoeden.
7ToenriepHerodesinhetgeheimdemagiërsbijzichen
vroeghunnauwkeurighoelaatdesterwasverschenen.
8EnhijzondhennaarBethlehem,enzeide:Gaatheenen
doetnauwkeurigonderzoeknaarhetkindeke,enwanneer
gijhetgevondenhebt,berichthetmijopnieuw,opdatook
ikkomeenhetaanbidde.
9Nadatzijdekoninghaddenaangehoord,gingenzijop
weg.Enzie,desterdiezijinhetoostenzagen,gingvoor
henuit,totdathijbleefstaanbovendeplaatswaarhetkind
was.
10Toenzedesterzagen,werdenzebuitengewoonblij.
11Toenzijhethuisbinnengingen,zagenzijhetKindmet
Maria,zijnmoeder,enzijvielenneerenaanbadenHem.
ZijopendenhunschattenenbodenHemgeschenkenaan:
goud,wierookenmirre.
12EnnadatGodhenineendroomhadgewaarschuwddat
zijnietnaarHerodesmochtenterugkeren,vertrokkenzij
langseenanderewegnaarhunland.
13Entoenzijvertrokkenwaren,zie,daarverscheende
engelvandeHeeraanJozefineendroomenzei:Staop,
neemhetkindenzijnmoedermeeenvluchtnaarEgypte,
enblijfdaartotdatikhetuvertel,wantHerodeszalhet
kindzoekenomhettedoden.
14Toenhijopstond,namhijhetkindenzijnmoeder's
nachtsmeeenvertroknaarEgypte.
15EnhijbleefdaartotaandedoodvanHerodes,opdat
vervuldzouwordenwatdoordeHeeregesprokenisdoor
deprofeet,diezegt:UitEgyptehebIkMijnZoongeroepen.
16ToenHerodeszagdathijdoordewijzenwasbedrogen,
werdhijzeertoornig.Hijstuurdeermannenopuitomin
Bethlehemenindeheleomgevingallejongetjesvantwee
jaarenjongertelatendoden,overeenkomstigdetijddiehij
nauwkeurigbijdewijzenhadnagevraagd.
17Toenwerdvervuldwatgesprokenisdoordeprofeet
Jeremia,diezei:
18InRamawerdeenstemgehoord,geweeklaag,geween
engrootgerouw.Rachelweendeomhaarkinderenen
wildezichnietlatentroosten,omdatzeernietmeerwaren.
1

Mattheus
19MaartoenHerodesgestorvenwas,zie,eenengelvande
HeerverscheenineendroomaanJozefinEgypte,
20Zijzeiden:Staop,neemhetkindenzijnmoederenga
naarhetlandvanIsraël,wantzijdiehetkindnaarhetleven
stonden,zijndood.
21Toenstondhijop,namhetkindenzijnmoedermeeen
kwaminhetlandvanIsraël.
22MaartoenhijhoordedatArchelaüsinJudearegeerdein
deplaatsvanzijnvaderHerodes,vreesdehijdaarheente
gaan.MaarnadatGodhemineendroomhad
gewaarschuwd,weekhijafnaardestrekenvanGalilea.
23EnHijkwamenwoondeineenstad,genaamdNazareth,
opdatvervuldzouwordenwatdoordeprofetengesproken
was:HijzaleenNazarenergenoemdworden.
HOOFDSTUK3
1IndiedagenkwamJohannesdeDoperindewoestijnvan
Judeaprediken,
2Enzeiden:Bekeertu,wanthetKoninkrijkderhemelenis
nabijgekomen.
3Wantdezeishetoverwiegesprokenisdoordeprofeet
Jesaja,toenhijzei:Destemvaniemanddieroeptinde
woestijn:BereiddewegvandeHeer,maakzijnpaden
recht.
4EndezeJohanneshadkledingvankameelhaareneen
lerengordelomzijnlendenen;zijnvoedselbestonduit
sprinkhanenenwildehoning.
5ToengingenJeruzalem,heelJudeaendehelestreek
rondomdeJordaantothemuit,
6EnzijlietenzichdoorhemdopenindeJordaan,terwijl
zijhunzondenbeleden.
7ToenHijzagdaterveelFarizeeënenSadduceeënnaar
Zijndoopkwamen,zeiHijtegenhen:Adderengebroed,
wieheeftueenwaarschuwinggegevenomtevluchten
voordekomendetoorn?
8Brengdaaromvruchtenvoortdiedebekeringwaardig
zijn.
9Endenknietbijuzelf:WijhebbenAbrahamtotvader.
WantikzegudatGodbijmachteisuitdezestenen
Abrahamkinderenteverwekken.
10Ennuligtookdebijlaandewortelvandebomen;
daaromwordtiedereboomdiegeengoedevruchtdraagt,
omgehakteninhetvuurgeworpen.
11Ikdoopuwelmetwatertotbekering,maarHijDiena
mijkomt,issterkerdanik;ikbennietwaardigHemzijn
schoenennatedragen;HijzaludopenmetdeHeilige
Geestenmetvuur.
12Hijheeftdewaninzijnhandenhijzalzijndorsvloer
grondigreinigenenzijntarweindeschuurbijeenbrengen,
maarhetkafzalhijmetonblusbaarvuurverbranden.
13ToenkwamJezusvanGalileanaardeJordaan,naar
Johannes,omdoorhemgedooptteworden.
14MaarJohannesprobeerdeHemtegentehoudenenzei:
IkhebnodigdatikdoorUgedooptword,enkomtUtot
mij?
15EnJezusantwoorddeenzeidetothem:Laathetnu
geschieden,wantaldusbetaamthetonsallegerechtigheid
tevervullen.ToenlietHijhethemtoe.
16EntoenJezusgedooptwas,kwamHijmeteenopuithet
water.Enzie,dehemelenwerdenHemgeopend,enHij
zagdeGeestvanGodnederdalenalseenduifenopZich
komen.
17Enzie,eenstemuitdehemelenzei:Ditismijngeliefde
Zoon,inwieIkmijnwelbehagenheb.
HOOFDSTUK4
1ToenwerdJezusdoordeGeestweggeleidnaarde
woestijnomdoordeduivelverzochtteworden.
2Ennadathijveertigdagenenveertignachtenhadgevast,
kreeghijhonger.
3ToendeverzoekerbijHemkwam,zeiHij:AlsUde
ZoonvanGodbent,zegdandatdezestenenbroden
worden.
4MaarHijantwoorddeenzeide:Erstaatgeschreven:De
menszalnietvanbroodalleenleven,maarvanelkwoord
datuitdemondGodskomt.
5ToennamdeduivelHemmeenaardeheiligestaden
zetteHemopdebovenrandvandetempel,
6EnHijzeitegenHem:IndienGijGodsZoonzijt,werp
Uzelfdannaarbeneden,wanterstaatgeschreven:Hijzal
ZijnengelenvoorUbevelen,enzijzullenUophun
handendragen,opdatGijUwvoetnietaaneensteenstoot.
7Jezuszeitegenhem:Erstaatookgeschreven:Uzultde
Heer,uwGod,nietopdeproefstellen.
8VervolgensnamdeduivelHemmeenaareenzeerhoge
bergentoondeHemaldekoninkrijkenvandewerelden
hunheerlijkheid,
9Enhijzeitegenhem:Ditalleszalikugeven,alsuzich
neerwerptenmijaanbidt.
10ToenzeiJezustegenhem:Gaweg,satan,wanterstaat
geschreven:DeHeer,uwGod,zultuaanbiddenenHem
alleendienen.
11ToenlietdeduivelHemalleen,enzie,engelenkwamen
endiendenHem.
12ToenJezushoordedatJohannesindegevangeniswas
geworpen,vertrokHijnaarGalilea.
13EnHijverlietNazarethengingwoneninKapernaüm,
dataandezeekustligt,inhetgebiedvanZebulonen
Naftali.
14opdatvervuldzouwordenwatgesprokenisdoorde
profeetJesaja,diezei:
15HetlandvanZebulonenhetlandvandeNaftali,aande
wegnaardezee,overdeJordaan,Galileavandeheidenen;
16Hetvolkdatinduisterniszat,heefteengrootlicht
gezien,envoorhendiezateninhetlandvandeschaduw
vandedood,isereenlichtopgegaan.
17VanafdietijdbegonJezustepredikenentezeggen:
Bekeeru,wanthetKoninkrijkderhemelenis
nabijgekomen.
18EnJezuslieplangsdezeevanGalileaenzagtwee
broers,namelijkSimon,diePetrusgenoemdwordt,en
Andreas,diensbroer,eennetindezeewerpen.Wantzij
warenvissers.
19EnHijzeidetothen:VolgMij,enIkzaluvissersvan
mensenmaken.
20ZijlietenmeteenhunnettenachterenvolgdenHem.
21EntoenHijvandaarverderging,zagHijnogtwee
anderebroers:Jakobus,dezoonvanZebedeüs,en
Johannes,zijnbroer,inhetschipmetZebedeüs,hunvader,
bezigmethetherstellenvandenetten.EnHijriephen.
2

Mattheus
22Zijverlietenonmiddellijkhetschipenhunvaderen
volgdenhem.
23EnJezustrokrondinheelGalilea,gafonderrichtinhun
synagogenenverkondigdehetEvangelievanhet
Koninkrijk;Hijgenasalleziektenenkwalenonderhet
volk.
24EnzijnfaamverspreiddezichdoorheelSyrië.Men
brachtallendieziekwaren,dieaanallerleiziektenen
pijnenleden,diebezetenwarendoordemonen,die
maanziekwarenendieverlamdwaren,bijHem,enHij
genashen.
25EneengrotemenigtemensenvolgdeHem,uitGalilea,
Dekapolis,Jeruzalem,JudeaenhetOverjordaanse.
HOOFDSTUK5
1ToenHijdemenigtezag,klomHijdebergop.ToenHij
daarzat,kwamenZijndiscipelennaarHemtoe.
2EnHijopendeZijnmond,enleerdehen,zeggende:
3Zaligdearmenvangeest,wantvoorhenishet
Koninkrijkderhemelen.
4Zaligzijnzijdietreuren,wantzijzullengetroostworden.
5Zaligdezachtmoedigen,wantzijzullendeaardebeërven.
6Zaligzijnzijdiehongerenendorstennaarde
gerechtigheid,wantzijzullenverzadigdworden.
7Zaligdebarmhartigen,wanthunzalbarmhartigheid
geschieden.
8Zaligzijndereinenvanhart,wantzijzullenGodzien.
9Zaligdevredestichters,wantzijzullenkinderenvanGod
genoemdworden.
10Zaligzijnzijdievervolgdwordenomdegerechtigheid,
wanthunnerishetKoninkrijkderhemelen.
11Zaligzijtgij,wanneermenusmaadtenvervolgten
liegendeallerleikwaadtegenuspreekt,omwillevanMij.
12Verheuguenverheugu,wantuwloonisgrootinde
hemel.Wantzohebbenzijdeprofetenvervolgddieervóór
ugeweestzijn.
13Gijzijthetzoutderaarde;indiennuhetzoutzijnsmaak
verliest,waarmedezalhetgezoutenworden?Hetdeugt
nergensmeervoor,danomweggeworpenendoorde
mensenvertredenteworden.
14Julliezijnhetlichtvandewereld.Eenstaddieopeen
bergligt,kannietverborgenblijven.
15Mensteektookgeenlampaanomdievervolgensonder
dekorenmaattezetten,maarmenzethemopdestandaard,
enhijgeeftlichtvoorallendieinhethuiszijn.
16Laatzouwlichtschijnenvoordemensen,datzijuw
goedewerkenzienenuwVader,dieindehemelenis,
verheerlijken.
17DenknietdatIkgekomenbenomdeWetofdeProfeten
teontbinden;Ikbennietgekomenomteontbinden,maar
omtevervullen.
18Wantvoorwaar,Ikzegu:Eerdehemelendeaarde
vergaan,zalernietéénjotaofééntittelvergaanvande
Wet,eerhetalleszalzijngeschied.
19Wiedaneenvandezekleinstegebodenontbindtende
mensenzoleert,zaldekleinstegenoemdwordeninhet
Koninkrijkderhemelen;maarwiezedoetenleert,diezal
grootgenoemdwordeninhetKoninkrijkderhemelen.
20WantIkzegu:Alsuwgerechtigheidnietovervloediger
isdandievandeschriftgeleerdenendeFarizeeën,zultu
hetKoninkrijkderhemelenbeslistnietbinnengaan.
21Gijhebtgehoord,dattotdeoudengezegdis:Gijzult
nietdoden;enalwiedoodt,zalschuldigzijnaanhet
gericht.
22MaarIkzegu:Eeniederdietenonrechtetoornigisop
zijnbroeder,zalschuldigzijnaanhetgerecht;eniederdie
totzijnbroederzegt:Raka,zalschuldigzijnaandeRaad;
eniederdiezegt:Dwaas,zalschuldigzijnaanhethelse
vuur.
23Wanneerudusuwoffergavenaarhetaltaarbrengtenu
zichdaarherinnertdatuwbroederietstegenuheeft,
24Laatdaaruwgavevoorhetaltaarachterengaheen;
verzoenueerstmetuwbroederenkomdanterugomuw
gaveteofferen.
25Spreeksnelmetuwtegenstanderover,terwijlunogmet
hemonderwegbent.Anderszaldetegenstanderu
overleverenaanderechter,enderechteraande
gerechtsdienaar,enuindegevangenisgeworpenworden.
26Voorwaar,Ikzegu:Gijzultdaarbeslistnietuitkomen,
voordatgijookdelaatstecentbetaaldhebt.
27Gijhebtgehoord,dattotdeoudengezegdis:Gijzult
geenoverspelplegen.
28MaarIkzegu:Eenieder,dienaareenvrouwkijktom
haartebegeren,heeftinzijnhartreedsoverspelmethaar
gepleegd.
29Enindienuwrechteroogutotzondeverleidt,rukhetuit
enwerphetvanu.Wanthetisbetervooru,datéénuwer
ledenverlorengaat,dandatuwgehelelichaamindehel
geworpenwordt.
30Enindienuwrechterhandutotzondeverleidt,hakhem
afenwerphemvanu.Wanthetisbetervooru,datéén
uwerledenverlorengaat,dandatuwgehelelichaaminde
helgeworpenwordt.
31Erisgezegd:Wiezijnvrouwwilverstoten,moethaar
eenechtscheidingsbriefgeven.
32MaarIkzegu:Eenieder,diezijnvrouwverstoot,
behalveomhoererij,brengthaartotoverspel;eneenieder,
diemeteenverstotenetrouwt,pleegtoverspel.
33Ookhebtugehoorddatergezegdisdoordeouden:U
magdeeednietverbreken,maarumoetuwedenaande
HEEREgestanddoen.
34MaarIkzegu:Zweerinhetgeheelniet,ooknietbijde
hemel,wantdieisdetroonvanGod.
35Enooknietbijdeaarde,wantdieiszijnvoetenbank;en
ooknietbijJeruzalem,wantdatisdestadvandegrote
Koning.
36Enzweerooknietbijuwhoofd,wantukuntnietéén
haarwitofzwartmaken.
37Maarlaatuwwoordja,jazijn,enneen,neen.Wantal
watudaaraantoevoegt,komtvoortuithetkwaad.
38Gijhebtgehoord,datergezegdis:Oogomoog,entand
omtand.
39MaarIkzegu,datgijhetkwadenietmoetweerstaan;
maaralsiemanduopderechterwangslaat,keerhemdan
ookdeanderetoe.
40Enalsiemanduvoorderechterwildagenenuw
onderkleedwilafnemen,geefhemdanookuwmantel.
41Enalsiemandudwingtoméénmijlmethemtegaan,
gaerdantweemethem.
42Geefaanhemdievanuvraagt,enwijshemnietafdie
vanuwillenen.
43Gijhebtgehoord,datergezegdis:Gijzultuwnaaste
liefhebbenenuwvijandzultgijhaten.
3

Mattheus
44MaarIkzegu:Hebuwvijandenlief;zegenhendieu
vervloeken;doegoedaanhendieuhaten;enbidvoorhen
dieubeledigenenuvervolgen;
45opdatukinderenzultzijnvanuwVader,Dieinde
hemelenis.WantHijlaatZijnzonopgaanoverbozenen
goedenenlaathetregenenoverrechtvaardigenen
onrechtvaardigen.
46Wantindiengijhenliefhebt,dieuliefhebben,watvoor
loonhebtgij?Doenookdetollenaarsniethetzelfde?
47Enindiengijalleenuwbroedersgroet,waarindoetgij
meerdandeanderen?Doenookdetollenaarsniethetzelfde?
48Weesdusvolmaakt,zoalsuwVaderindehemel
volmaaktis.
HOOFDSTUK6
1Weesopuwhoededatuuwaalmoezennietdoetvoorhet
aangezichtvandemensen,omdoorhengezienteworden;
anderszultugeenloonontvangenvanuwVader,Dieinde
hemelenis.
2Daarom,wanneergijuwaalmoezendoet,laathetniet
vooruuitbazuinen,zoalsdehuichelaarsdoeninde
synagogenenopdestraten,opdatzijeervandemensen
mogenhebben.Voorwaar,Ikzegu,zijhebbenhunloonal.
3Maaralsjeeenaalmoesgeeft,laatjelinkerhanddanniet
wetenwatjerechterhanddoet.
4opdatuwaalmoesinhetverborgenezij;enuwVader,
Dieinhetverborgeneziet,zalhetuopenlijkvergelden.
5Enwanneergijbidt,zultgijnietzijnalsdehuichelaars;
wantzijbiddengaarnestaandeindesynagogenenopde
hoekenderstraten,omdoordemensengezienteworden.
Voorwaar,Ikzegu,zijhebbenhunloonal.
6Maargij,wanneergijbidt,gainuwbinnenkamer,sluit
uwdeurenbidtotuwVader,dieinhetverborgeneis;en
uwVader,dieinhetverborgeneziet,zalhetuinhet
openbaarvergelden.
7Maaralsubidt,gebruikdangeenomhaalvanwoorden,
zoalsdeheidenendoen.Zijdenkennamelijkdatzedoor
hunvelewoordenverhoordzullenworden.
8Weeshundannietgelijk.WantuwVaderweetwatu
nodighebt,nogvoordatutotHembidt.
9Bidtdaaromaldus:OnzeVaderdieindehemelenzijt,
uwnaamwordegeheiligd.
10Uwkoninkrijkkome.Uwwilgeschiedeopdeaarde
zoalsindehemel.
11Geefonshedenonsdagelijksbrood.
12Envergeefonsonzeschulden,zoalsookwijvergeven
aanonzeschuldenaren.
13Enleidonsnietinverzoeking,maarverlosonsvande
boze.WantvanUishetKoninkrijkendekrachtende
heerlijkheid,indereeuwigheid.Amen.
14Wantindiengijdemensenhunovertredingenvergeeft,
zaluwhemelseVaderookuvergeven.
15Maaralsudemensenhunovertredingennietvergeeft,
zaluwVaderuwovertredingenooknietvergeven.
16Wanneergijvast,weesdanniet,gelijkdehuichelaars,
meteensombergelaat;wantzijverminkenhunaangezicht,
opdatzijdemensenmogenzien,datzijvasten.Voorwaar,
Ikzegu,zijhebbenhunloonal.
17Maargij,wanneergijvast,zalfuwhoofdenwasuw
gezicht;
18opdatgijunietaandemensenopenbaartwanneergij
vast,maaraanuwVader,Dieinhetverborgeneis;enuw
Vader,Dieinhetverborgeneziet,zalhetuvergelden.
19Verzamelvooruzelfgeenschattenopaarde,waarmot
enroestzeaantastenenwaardieveninbrekenenstelen.
20Maarverzamelvooruschattenindehemel,waarnoch
motnochroestzeverterenenwaardievennietinbrekenof
stelen.
21Wantwaaruwschatis,daarzalookuwhartzijn.
22Delampvanhetlichaamishetoog.Alsdanuwoog
zuiveris,zalheeluwlichaamverlichtzijn.
23Maarindienuwoogslechtis,zozalheeluwlichaam
duisterniszijn.Indiendanhetlicht,datinuis,duisternisis,
hoegrootisdieduisternis!
24Niemandkantweeherendienen:wantófhijzaldeene
hatenendeandereliefhebben,ófhijzaldeeneaanhangen
endeandereverachten.GijkuntnietGoddienenènde
Mammon.
25DaaromzegIku:Weesnietbezorgdvooruwleven,wat
gijzulteten,ofwatgijzultdrinken;ooknietvooruw
lichaam,watgijzultaantrekken.Ishetlevennietmeerdan
hetvoedsel,enhetlichaamdandekleding?
26Zietnaardevogelsdeshemels:zijzaaienniet,noch
maaien,nochverzameleninschuren;nochtansvoedtuw
hemelseVaderze.Zijtgijnietveelbeterdanzij?
27Wievanukandoorbezorgdtezijnéénelaanzijn
lengtetoevoegen?
28Enwaarommaaktgijubezorgdoverkleding?Letopde
leliëndesvelds,hoezijgroeien;zijarbeidenniet,noch
spinnenzij;
29EntochzegIku,datzelfsSalomoinalzijnheerlijkheid
nietgekleedgingalséénvanhen.
30AlsGoddanhetgrasophetveld,datervandaagisen
morgenindeovenwordtgeworpen,zokleedt,zalHiju
dannietveelmeerkleden,kleingelovigen?
31Weesdaaromnietbezorgdenzegniet:Watzullenwij
eten,of:Watzullenwijdrinken,of:Waarmeezullenwij
onskleden?
32Wantaldezedingenzoekendeheidenen.Wantuw
hemelseVaderweetdatualdezedingennodighebt.
33MaarzoekeersthetKoninkrijkvanGodenzijn
gerechtigheid,enaldezedingenzullenuerbijgegeven
worden.
34Maaktudannietbezorgdvoordedagvanmorgen,want
dedagvanmorgenzalvoorzichzelfzorgen.Aandedag
zelfisgenoegzaamhetkwaadervan.
HOOFDSTUK7
1Oordeelniet,opdaternietoverugeoordeeldwordt.
2Wantmethetoordeel,waarmeegijoordeelt,zultgij
geoordeeldworden;enmetdemaat,waarmeegijmeet,zal
uwedergemetenworden.
3Enwaaromzietuweldesplinterinhetoogvanuw
broeder,maarmerktudebalkinuweigenoognietop?
4Ofhoezultgijtotuwbroederzeggen:Laatmijde
splinteruituwoogverwijderen,terwijl,zie,ereenbalkin
uwoogzit?
5Huichelaar,haaleerstdebalkuitjeeigenoog,endanzul
jegoedkunnenzienomdesplinteruithetoogvanje
broedertehalen.
4

Mattheus
6Geefhetheiligenietaandehondenengooiuwparels
nietvoordezwijnen,opdatzijdienietmethunpoten
vertrappenenzichomkerenenuverscheuren.
7Bidtenuzalgegevenworden;zoektengijzultvinden;
kloptenuzalopengedaanworden.
8Wantiederdiebidt,dieontvangt;enwiezoekt,dievindt;
envoorwieklopt,zalopengedaanworden.
9Ofiseriemandonderudie,alszijnzoonhemombrood
vraagt,hemeensteenzalgeven?
10Ofalshijeenvisvraagt,zalhijhemeenslanggeven?
11Indiendangij,dieslechtzijt,goedegavenweettegeven
aanuwkinderen,hoeveeltemeerzaluwVader,Dieinde
hemelenis,goedegavengevenaanhen,dieHemdaarom
bidden?
12Alleswatuduswiltdatdemensenudoen,moetuhun
ookzodoen.WantditisdeWetendeProfeten.
13Gaatindoordenauwepoort,wantwijdisdepoorten
breeddeweg,dienaarhetverderfleidt,envelenzijner,
diedaardooringaan.
14Wantdepoortisnauwendewegissmaldienaarhet
levenleidt,enweinigenzijnerdiehemvinden.
15Weesopuwhoedevoorvalseprofeten,diein
schaapsklerenopuafkomen,maarvanbinnenroofzuchtige
wolvenzijn.
16Aanhunvruchtenzultgijzekennen.Pluktmensoms
druivenvandoornen,ofvijgenvandistelen?
17Zobrengtiederegoedeboomgoedevruchtenvoort,
maareenslechteboombrengtslechtevruchtenvoort.
18Eengoedeboomkangeenslechtevruchten
voortbrengen,eneenslechteboomkangeengoede
vruchtenvoortbrengen.
19Iedereboomdiegeengoedevruchtvoortbrengt,wordt
omgehakteninhetvuurgeworpen.
20Daaromzultuhenaanhunvruchtenherkennen.
21NietiederdietotMijzegt:Heere,Heere,zalhet
Koninkrijkderhemelenbinnengaan,maarwiedewildoet
vanMijnVader,Dieindehemelenis.
22VelenzullenopdiedagtotMijzeggen:Heere,Heere,
hebbenwijnietinUwNaamgeprofeteerd,eninUwNaam
demonenuitgedreven,eninUwNaamvelekrachten
gedaan?
23EndanzalIkhunopenlijkzeggen:Ikhebunooit
gekend;gaatwegvanMij,gijwerkersderongerechtigheid.
24Daarom,eenieder,diedezemijnwoordenhoortenze
doet,diezalvergelekenwordenmeteenverstandigman,
diezijnhuisopderotsbouwde.
25Enderegenvielneer,endewaterstromenkwamenen
dewindenwaaiden,enzijstorttenzichopdathuis,enhet
storttenietin,wanthetwasopderotsgegrondvest.
26Eneenieder,diedezemijnwoordenhoortenzeniet
doet,zalvergelekenwordenmeteendwaasman,diezijn
huisophetzandbouwde.
27Enderegenvielneer,endewaterstromenkwamen,en
dewindenwaaiden,ensloegentegendathuis,zodathet
instortte,enzijnvalwasgroot.
28Enhetgebeurde,toenJezusdezewoordengeëindigd
had,datdeschareversteldstondvanZijnleer.
29Wanthijonderweeshenalsgezaghebbendiemand,en
nietzoalsdeschriftgeleerden.
HOOFDSTUK8
1ToenHijvandebergafkwam,volgdenHemgrote
menigten.
2Enzie,erkwameenmelaatsenaarHemtoeenaanbad
Hem,zeggende:Heere,indienGijwilt,Gijkuntmij
reinigen.
3EnJezusstrektezijnhanduitenraaktehemaan,
zeggende:Ikwilhet,wordrein.Enterstondwerdzijn
melaatsheidgereinigd.
4EnJezuszeidetothem:Zietoe,datgijhetaanniemand
vertelt;maargaheen,toonUaandepriester,enofferde
gave,dieMozesgebodenheeft,toteengetuigenisvoorhen.
5ToenJezusinKapernaümkwam,kwamereenhoofdman
overhonderdnaarHemtoe,dieHemsmeekte:
6Enhijzei:Heere,mijnknechtligtthuisverlamdenlijdt
vreselijkepijn.
7EnJezuszeitegenhem:Ikzalkomenenhemgenezen.
8Dehoofdmanoverhonderdantwoorddeenzei:Heere,ik
bennietwaardig,datGijondermijndakkomt;maar
spreekslechtseenwoord,enmijnknechtzalgenezen
worden.
9Wantikbeneenmandieondergezagstaatensoldaten
ondermijheeft.Enalsiktegendeeenzeg:Ga,dangaathij;
entegeneenander:Kom,dankomthij;entegenmijn
dienaar:Doedit,dandoethijhet.
10ToenJezusdithoorde,verwonderdeHijzichenzei
tegenhendieHemvolgden:Voorwaar,Ikzegu,zo'ngroot
geloofhebIkzelfsinIsraëlnietgevonden.
11EnIkzegu,datervelenzullenkomenuithetoostenen
hetwesten,enzijzullenaanliggenmetAbraham,Izaken
JakobinhetKoninkrijkderhemelen.
12Maardekinderenvanhetkoninkrijkzulleninde
buitensteduisterniswordengeworpen;daarzalhetgeween
zijnenhettandengeknars.
13EnJezuszeidetotdenhoofdmanoverhonderd:Gaheen,
enugeschiedegelijkgijgeloofdhebt.Enzijndienstknecht
werdinhetzelfdeuurgenezen.
14ToenJezusbijPetrusthuiskwam,zagHijdatzijn
schoonmoedermetkoortslagteslapen.
15EnHijraaktehaarhandaan,endekoortsverliethaar;
enzijstondopenbediendehen.
16Toenhetavondgewordenwas,brachtenzevelendie
doordemonenbezetenwaren,bijHem.EnHijdreefde
bozegeestenuitmetZijnWoordengenasallendieerziek
vanwaren.
17opdatvervuldzouwordenwatgesprokenisdoorde
profeetJesaja,diezei:HijheeftonzezwakhedenopZich
genomenenonzeziektengedragen.
18ToenJezuseengrotemenigteomzichheenzag,gafHij
bevelnaardeoverkanttegaan.
19EnerkwameenschriftgeleerdenaarHemtoe,dietot
Hemzei:Meester,ikzalUvolgen,waarGijookheengaat.
20EnJezuszeidetothem:Devossenhebbenholen,ende
vogelsdeshemelsnesten,maardeZoondesmensenheeft
geenplaatswaarHijZijnhoofdkanneerleggen.
21EneenandervanzijndiscipelenzeitegenHem:Heere,
stamijtoeeerstterugtegaanenmijnvadertebegraven.
22MaarJezuszeitegenhem:VolgMijenlaatdedoden
hundodenbegraven.
23ToenHijinhetschipstapte,volgdenZijndiscipelen
Hem.
5

Mattheus
24Enzie,erontstondeengrotestormopzee,zodathet
schipdoordegolvenwerdbedekt;maarHijsliep.
25EnzijndiscipelenkwamenbijHemenmaaktenHem
wakker,enzeiden:Heere,redons,wijvergaan.
26EnHijzeidetothen:Waaromzijtgijliedenbevreesd,gij
kleingelovigen?ToenstondHijopenbestraftedewinden
endezee;enhetwerdvolkomenstil.
27Maardemensenverwonderdenzichenzeiden:
Hoedanigisdezetoch,datzelfsdewindendezeeHem
gehoorzaamzijn?
28ToenHijaandeoverkantinhetlandvandeGergesenen
kwam,kwamenHemtweebezetenentegemoet.Zij
kwamenuitdegravenenwarenzogevaarlijkdatniemand
langsdiewegkongaan.
29Enzie,zijriepenenzeiden:WathebbenwijmetUte
maken,Jezus,ZoonvanGod?BentUhiergekomenom
onstepijnigenvóórdetijd?
30Eneeneindjevanhenvandaanliepeengrotekudde
zwijnentegrazen.
31ToensmeektendedemonenHemenzeiden:AlsUons
uitdrijft,laatonsdanindekuddezwijnengaan.
32EnHijzeidetothen:Gaatheen.Enalszijuitgegaan
waren,gingenzijindekuddezwijnen;enziet,degehele
kuddezwijnenstorttevandesteilteafindezee,enverging
inhetwater.
33Enzijdiehenbewaarden,vluchttenengingennaarde
stad,enverteldenalhetnieuws,ookwatermetdedoorde
duivelsbezetenengebeurdwas.
34Enzie,dehelestadliepuitomJezusteontmoeten.En
toenzeHemzagen,smeektenzeHemofHijuithungebied
wildeweggaan.
HOOFDSTUK9
1Enhijgingineenschip,stakoverenkwaminzijnstad.
2Enzie,zijbrachteneenverlamdemantotHem,liggende
opeenbed.EnJezuszaghungeloofenzeitotdeverlamde:
Zoon,weesgoedsmoeds,uwzondenzijnuvergeven.
3Enzie,sommigenvandeschriftgeleerdenzeidenbij
zichzelf:DezemanlastertGod.
4EnJezuskendehungedachtenenzei:Waaromdenktu
kwaadinuwhart?
5Wantwatisgemakkelijker,tezeggen:Uwzondenzijnu
vergeven,oftezeggen:Staopenwandel?
6MaaropdatuzultwetendatdeZoondesmensenmacht
heeftopdeaardezondentevergeven,zeiHijtotde
verlamde:Staop,neemuwbedopenganaaruwhuis.
7Toenstondhijopengingnaarzijnhuis.
8Toendemenigtedatzag,verwonderdenzijzichen
verheerlijktenGod,Diezulkeenmachtaandemensen
gegevenhad.
9EntoenJezusvandaarwegging,zagHijeenman,met
nameMattheüs,zittenbijhettolhuis;enHijzeidetotHem:
VolgMij.EnhijstondopenvolgdeHem.
10Enhetgebeurde,toenJezusinhethuisaanlag,zie,er
kwamenveeltollenaarsenzondaarsenzijzatenmetHem
enZijndiscipelenaan.
11ToendeFarizeeëndatzagen,zeidenzetegenzijn
discipelen:WaaromeetuwMeestermetdetollenaarsen
zondaars?
12MaartoenJezusdathoorde,zeiHijtegenhen:Zijdie
gezondzijn,hebbengeendokternodig,maarzijdieziek
zijn.
13Maargaatheenenleertwathetzeggenwil:
BarmhartigheidwilIkengeenslachtoffer;wantIkbenniet
gekomenomrechtvaardigenteroepen,maarzondaarstot
bekering.
14ToenkwamendediscipelenvanJohannesnaarHemtoe
envroegen:WaaromvastenwijendeFarizeeëndikwijls,
enuwdiscipelenvastenniet?
15EnJezuszeidetothen:Kunnendebruidskinderen
treuren,zolangdebruidegombijhenis?Maardedagen
zullenkomen,datdebruidegomvanhenzalworden
weggenomen,endanzullenzijvasten.
16Niemandzeteenlapnieuwestofopeenoudkleed,want
destofdieerinwordtgestopt,tasthetkleedaanende
scheurwordterger.
17Mendoetookgeenjongewijninoudezakken,anders
brekendezakkenenlooptdewijneruitengaandezakken
verloren.Maarmendoetjongewijninnieuwezakken,en
beideblijvenbehouden.
18TerwijlHijdittothensprak,zie,daarkwameenleider
vandestad,dieHemaanbadenzei:Mijndochterisnet
gestorven;maarkomenleguwhandophaar,danzalzij
leven.
19EnJezusstondopenvolgdehem,enookzijndiscipelen.
20Enzie,eenvrouw,diealtwaalfjaaraaneen
bloedvloeiingleed,kwamvanachterennaarHemtoeen
raaktedezoomvanZijnkleedaan.
21Wantzezeibijzichzelf:Alsikmaarzijnkleedaanraak,
zalikgezondworden.
22MaarJezuskeerdezichom,enhaarziende,zeideHij:
Dochter,weeswelgemoed;uwgeloofheeftubehouden.En
devrouwwerdbehoudenvandieureaf.
23ToenJezusinhethuisvandeoverstekwamende
zangersenhetvolkzagdatlawaaimaakte,
24Hijzeidetothen:Maaktplaats,wanthetmeisjeisniet
dood,maarslaapt.Enzijlachtenhemuit.
25Maartoenhetvolknaarbuitenwasgebracht,ginghij
naarbinnen,namhaarbijdehandenhetmeisjestondop.
26Enderoephiervanverspreiddezichdoorheeldatland.
27ToenJezusvandaarwegging,volgdenHemtwee
blinden,dieriepen:ZoonvanDavid,ontfermUoverons.
28EntoenHijinhethuisgekomenwas,kwamende
blindentotHem;enJezuszeidetothen:Gelooftgij,datIk
ditkandoen?ZijzeidentotHem:Ja,Heere.
29ToenraakteHijhunogenaanenzei:Ugeschiedenaar
uwgeloof.
30Enhunogenwerdengeopend,enJezusgeboodhun
nadrukkelijk:Ziettoe,datniemandhetweet.
31Maartoenzijvertrokkenwaren,verspreiddenzijzijn
geruchtinheeldatland.
32Toenzijnaarbuitengingen,zie,zijbrachteneen
stommemanbijHem,diedooreenduivelbezetenwas.
33Entoendeduiveluitgeworpenwas,sprakdestomme.
Endemenigteverwonderdezichenzei:ZoietsisinIsraël
nognooitgezien.
34MaardeFarizeeënzeiden:Hijdrijftdedemonenuit
doordeoverstederdemonen.
35EnJezustrokrondlangsallestedenendorpen,gaf
onderrichtinhunsynagogenenverkondigdehetevangelie
6

Mattheus
vanhetKoninkrijk,engenaselkeziekteenelkekwaal
onderhetvolk.
36ToenHijdemenigtezag,werdHijmetontfermingover
henbewogen,omdatzijuitgeputenverstrooidwaren,als
schapenzonderherder.
37ToenzeiHijtegenZijndiscipelen:Deoogstiswel
groot,maarerzijnweinigarbeiders.
38BiddaaromtotdeHeervandeoogstdatHijarbeiders
naarzijnoogstzalsturen.
HOOFDSTUK10
1EnnadatHijzijntwaalfdiscipelenbijZichgeroepenhad,
gafHijhunmachtoverdeonreinegeesten,omdieuitte
drijven,enomalleziektenenkwalentegenezen.
2Denamenvandetwaalfapostelenzijndeze:deeersteis
Simon,diePetrusgenoemdwordt,enAndreas,zijnbroer;
Jakobus,dezoonvanZebedeüs,enJohannes,zijnbroer;
3FilippusenBartholomeüs,ThomasenMattheüs,de
tollenaar,Jakobus,dezoonvanAlfeüs,enLebbéüs,
bijgenaamdTaddeüs,
4SimondeKanaänietenJudasIskariot,dieHemook
verradenheeft.
5DezetwaalfheeftJezusuitgezondenenhunhetvolgende
bevelgegeven:Wijktnietafopeenwegnaardeheidenen
engaatnietbinnenineenstadvandeSamaritanen.
6Maargalievernaardeverlorenschapenvanhethuisvan
Israël.
7Enalsuopweggaat,predikdanenzeg:HetKoninkrijk
derhemelenisnabijgekomen.
8Geneeszieken,reinigmelaatsen,wekdodenop,drijf
demonenuit.Uhebthetvoornietsontvangen,geefhet
voorniets.
9Zorgervoordatergeengoud,zilverofkoperinuw
beurzenzit,
10Enookgeenreistasvooronderweg,geentwee
onderkleren,geenschoenen,enookgeenstokken.Wantde
arbeideriszijnvoedselwaard.
11Enwelkestadofwelkdorpuookbinnengaat,
onderzoekwiehetdaarinwaardis;enblijfdaartotdatu
vertrekt.
12Enwanneergijeenhuisbinnengaat,groethetdan.
13Enindienhethuishetwaardis,laatuwvrededaarover
komen;maarindienhetdatnietwaardis,laatuwvredetot
uterugkeren.
14Enalsiemandunietontvangtennietnaaruwwoorden
luistert,verlaatdandathuisofdiestadenschudthetstof
vanuwvoeten.
15Voorwaar,Ikzegu:hetzalvoorhetlandvanSodomen
Gomorradraaglijkerzijnopdedagvanhetoordeeldan
voordiestad.
16Zie,Ikzendualsschapentemiddenvandewolven;
weesdaarombedachtzaamalsdeslangenenoprechtalsde
duiven.
17Maarweesopuwhoedevoordemensen,wantzij
zullenuoverleverenaanderaadsherenenzijzullenu
geseleninhunsynagogen;
18EnuzultomwillevanMijvoorstadhoudersen
koningengeleidworden,toteengetuigenistegenhenende
heidenen.
19Maarwanneerzijuoverleveren,weesdannietbezorgd
hoeofwatuzultspreken.Wanthetzaluopdatzelfde
momentgegevenwordenwatuzultspreken.
20Wanthetzijnnietjulliediespreken,maardeGeestvan
jullieVader,dieinjulliespreekt.
21Endebroerzaldebroeroverleverenomgedoodte
worden,endevaderhetkind;endekinderenzullentegen
hunoudersopstaanenhenterdoodbrengen.
22Enjulliezullendoorallemensengehaatworden
omwillevanmijnNaam;maarwievolhardttotheteinde,
diezalbehoudenworden.
23Maarwanneermenuindeenestadvervolgt,vluchtdan
naareenandere.Wantvoorwaar,Ikzegu:Uzultdesteden
vanIsraëlniethebbendoorkruist,voordatdeZoondes
mensengekomenis.
24Eenleerlingstaatnietbovenzijnmeester,eneen
dienaarnietbovenzijnheer.
25Hetisgenoegvoordediscipeldathijalszijnmeesteris,
endedienaaralszijnheer.Alszijdeheerdeshuizes
Beëlzebubhebbengenoemd,hoeveeltemeerzullenzijhen
vanzijnhuisnoemen?
26Weesdaaromnietbevreesdvoorhen,wanterisniets
bedekt,datnietonthuldzalworden,enverborgen,datniet
bekendzalworden.
27WatIkuindeduisterniszeg,spreektdatinhetlicht;en
watuinhetoorhoort,prediktdatopdedaken.
28Enweesnietbevreesdvoorhendiehetlichaamdoden
endezielnietkunnendoden.Weesveeleerbevreesdvoor
Hemdiezowelzielalslichaamkanvernietigenindehel.
29Wordenniettweemussenvooreenduitverkocht?En
nietééndaarvanzalopdegrondvallenzonderuwVader.
30Maarzelfsdeharenopuwhoofdzijnallegeteld.
31Weesdusnietbang,julliezijnmeerwaarddaneen
heleboelmussen.
32EeniederdandieMijbelijdenzalvoordemensen,die
zalIkookbelijdenvoorMijnVader,Dieindehemelenis.
33MaariederdieMijverloochentvoordemensen,diezal
ookIkverloochenenvoorMijnVader,Dieindehemelen
is.
34DenknietdatIkgekomenbenomvredetebrengenop
deaarde.Ikbennietgekomenomvredetebrengen,maar
hetzwaard.
35WantIkbengekomenomtweedrachttebrengentussen
eenmanenzijnvader,entusseneendochterenhaar
moeder,entusseneenschoondochterenhaar
schoonmoeder.
36Eniemandshuisgenotenzullenzijnvijandenzijn.
37WievaderofmoedermeerliefheeftdanMij,isMijniet
waard;enwiezoonofdochtermeerliefheeftdanMij,is
Mijnietwaard.
38EnwiezijnkruisnietopneemtenMijnavolgt,isMij
nietwaard.
39Wiezijnlevenvindt,zalhetverliezen,maarwiezijn
levenverliestomwillevanMij,zalhetvinden.
40Wiejullieontvangt,ontvangtMij;enwieMijontvangt,
ontvangtHemDieMijgezondenheeft.
41Wieeenprofeetontvangtomdathijeenprofeetis,zal
hetloonvaneenprofeetontvangen.Enwieeen
rechtvaardigeontvangtomdathijeenrechtvaardigeis,zal
hetloonvaneenrechtvaardigeontvangen.
42Enalsiemandeenvandezekleineneenbekerkoud
watertedrinkengeeft,alleenmaaromdathijeenleerlingis,
7

Mattheus
voorwaar,Ikzegu:zijnbeloningzalhembeslistniet
ontgaan.
HOOFDSTUK11
1Enhetgebeurde,toenJezuszijntwaalfdiscipelen
geëindigdhadmetzijnopdrachten,datHijvandaarvertrok
ominhunstedenteonderwijzenenteprediken.
2ToenJohannesindegevangenisdewerkenvanChristus
hoorde,stuurdehijtweevanzijndiscipeleneropuit,
3EnHijzeidetotHem:ZijtGijhet,diekomenzou,of
moetenwijeenanderverwachten?
4Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Gaheenenvertel
Johannesnogmaalswatjulliehorenenzien.
5Blindenwordenziende,kreupelenkunnenlopen,
melaatsenwordengereinigd,dovenkunnenhoren,doden
wordenopgewektenaanarmenwordthetevangelie
verkondigd.
6Enzaligishij,dieaanMijgeenaanstootneemt.
7Entoenzijheengingen,begonJezustotdemenigteover
Johannestezeggen:Watzijtgijindewoestijngaanzien?
Eenrietdatdoordewindheenenweerbewogenwordt?
8Maarwatzijtgijuitgegaanomtezien?Eenmangekleed
inzachteklederen?Zie,diezachteklederendragen,zijnin
dehuizenderkoningen.
9Maarwatzijtgijuitgegaanomtezien?Eenprofeet?Ja,
Ikzegu,zelfsmeerdaneenprofeet.
10Wantdezeishet,overwiegeschrevenstaat:Zie,Ik
zendMijnbodevoorUwaangezichtuit,dieUwwegvoor
Uheenzalbereiden.
11Voorwaar,Ikzegu:Onderhendieuitvrouwengeboren
zijn,iserniemandopgestaandiegroterisdanJohannesde
Doper.MaardeminsteinhetKoninkrijkderhemelenis
groterdanhij.
12EnvandedagenvanJohannesdeDoperaftotnutoe
wordthetKoninkrijkderhemelengeweldaangedaan,en
geweldenaarsgrijpenernaar.
13WantalleprofetenendeWethebbentotJohannes
geprofeteerd.
14Enindiengijhetwiltaannemen:hijisElia,diekomen
zou.
15Wieorenheeftomtehoren,diemoetluisteren.
16Maarwaarmeezalikditgeslachtvergelijken?Hetis
gelijkaandekinderendieopdemarktenzittenenhun
kameradentoeroepen:
17Enzijzeiden:Wijhebbenvooruopdefluitgespeeld,
engijhebtnietgedanst;Wijhebbenoverurouwbedreven,
engijhebtnietgeweeklaagd.
18WantJohannesisgekomen,nochetende,noch
drinkende,enzijzeggen:Hijheefteenduivel.
19DeZoondesmensenisgekomen,etendeendrinkende,
enzijzeggen:Zie,eenvraatzuchtigmens,eneen
wijndrinker,eenvriendvantollenaarsenzondaars;maarde
wijsheidwordtgerechtvaardigddoorhaarkinderen.
20Toenbegonhijdesteden,waardemeestevanzijn
wonderenwarengedaan,teverwijtendatzijzichniet
bekeerden.
21Weeu,Chorazin,weeu,Betsaïda!WantindieninTyrus
enSidondekrachtenwarengeschieddieinuhebben
plaatsgevonden,danzoudenzijzichallanginzakenas
hebbenbekeerd.
22MaarIkzegu:HetzalvoorTyrusenSidondraaglijker
zijnopdedagvanhetoordeeldanvooru.
23Enjij,Kapernaüm,dietotaandehemeltoeverhoogd
bent,jezultindehelneergeworpenworden.Wantindien
inSodomdekrachtengebeurdwarendieinjougebeurd
zijn,danzouhettotopdedagvanvandaaggeblevenzijn.
24MaarIkzegu,dathetvoorhetlandvanSodom
draaglijkerzalzijnopdedagdesoordeelsdanvooru.
25IndietijdantwoorddeJezusenzei:IkdankU,Vader,
Heervandehemelenvandeaarde,datUdezedingenvoor
wijzenenverstandigenverborgenhebt,enzeaanjonge
kinderenhebtgeopenbaard.
26Ja,Vader,wantzoheefthetUbehaagd.
27AlledingenzijnMijovergegevendoorMijnVader,en
niemandkentdeZoondandeVader,enniemandkentde
VaderdandeZoon,enhijaanwiedeZoonhetwil
openbaren.
28Komnaarmijtoe,allendievermoeidenbelastzijn,en
ikzalurustgeven.
29NeemmijnjukopuenleervanMij,wantIkben
zachtmoedigennederigvanhart;engijzultrustvinden
vooruwzielen.
30Wantmijnjukiszachtenmijnlastislicht.
HOOFDSTUK12
1IndietijdgingJezusopdesabbatdoordekorenvelden.
Zijndiscipelenkregenhongerenbegonnenarenteplukken
enteeten.
2ToendeFarizeeëndatzagen,zeidenzetegenHem:Zie,
Uwdiscipelendoenietswatopdesabbatdagniet
geoorloofdis.
3MaarHijzeitegenhen:HebtunietgelezenwatDavid
deedtoenhijenzijdiebijhemwarenhongerhadden?
4HoehijhethuisvanGodbinnengegaanisenvande
toonbrodengegetenheeft,diehijnietmochteten,nochde
mensendiebijhemwaren,maaralleendepriesters?
5Ofhebtunietindewetgelezendatdepriestersopde
sabbatdagenindetempeldesabbatontheiligenentoch
onschuldigzijn?
6MaarIkzegu,datopdezeplaatsIemandis,diegroteris
dandetempel.
7Maaralsubegrepenhadwatditbetekent:
BarmhartigheidwilIkengeenoffer,danzouude
onschuldigenietveroordeeldhebben.
8WantdeMensenzoonisHeer,ookoverdesabbatdag.
9EntoenHijvandaarvertrokkenwas,gingHijnaarhun
synagoge.
10Enziet,erwaseenman,wienshandverdordwas.Enzij
vroegenhem,zeggende:Ishetgeoorloofdopde
sabbatdagentegenezen?opdatzijhemzoudenkunnen
beschuldigen.
11EnHijzeidetothen:Welkmensonderuzalerzijn,die
éénschaapheeft,enalshetopdesabbatdagineenkuilvalt,
zalhijhetnietgrijpeneneruittillen?
12Hoeveelisdaneenmensbeterdaneenschaap?Daarom
ishetgeoorloofdopdesabbatdagenweltedoen.
13Toenzeihijtotdeman:Strekuwhanduit.Enhij
strektehemuit,enhijwerdgeheelhersteld,gelijkde
andere.
8

Mattheus
14ToengingendeFarizeeënnaarbuitenenhieldeneen
raadsvergaderingtegenHem,hoezijHemuitdeweg
zoudenruimen.
15MaartoenJezusdatwist,gingHijvandaarweg.Eneen
grotemenigtevolgdeHem,enHijgenashenallen.
16Enhijgeboodhundatzijhemnietbekendzouden
maken.
17Opdatvervuldzouwordenwatgesprokenisdoorde
profeetJesaja,diezei:
18Zie,mijndienaar,dieIkhebuitverkoren,mijngeliefde,
inwieMijnzieleenwelbehagenheeft.IkzalMijnGeest
ophemleggen,enhijzalaandeheidenenhetrechttonen.
19Hijzalniettwisten,nochschreeuwen,enniemandzal
zijnstemopdestratenhoren.
20HetgeknakterietzalHijnietbreken,endewalmende
vlaswiekzalHijnietuitblussen,totdatHijhetoordeelheeft
uitgezondentotoverwinning.
21Enopzijnnaamzullendeheidenenvertrouwen.
22ToenwerderiemandbijHemgebrachtdiedooreen
duivelbezetenwas,dieblindwasennietkonpraten.En
Hijgenashem,zodatdeblindeendestommezowel
kondensprekenalszien.
23Enhethelevolkwerdverbaasdenzei:Isditnietde
ZoonvanDavid?
24ToendeFarizeeëndithoorden,zeidenze:Dezedrijftde
demonennietuit,maardoorBeëlzebul,deoverstevande
demonen.
25EnJezuskendehungedachtenenzeidetothen:Ieder
koninkrijk,dattegenzichzelfverdeeldis,wordtverwoest;
engeenenkelestadofhuis,dattegenzichzelfverdeeldis,
zalstandhouden.
26Enindiendesatandesatanuitdrijft,ishijtegenzichzelf
verdeeld;hoezalzijnkoninkrijkdanstandhouden?
27EnindienIkdoorBeëlzebuldeduivelenuitdrijf,door
wiedrijvenuwkinderenzedanuit?Daaromzullenzijuw
rechterszijn.
28MaaralsIkdoordeGeestvanGoddedemonenuitdrijf,
danishetKoninkrijkvanGodbijugekomen.
29Hoekaniemandandershethuisvaneensterkeman
binnengaanenzijnhuisraadroven,alshijnieteerstde
sterkemanbindt?Danzalhijzijnhuisplunderen.
30WienietmetMijis,dieistegenMij;enwienietmet
Mijsamenbrengt,dieverstrooit.
31DaaromzegIku:Allezondeengodslasteringzalde
mensenvergevenworden,maardelasteringtegende
HeiligeGeestzaldemensennietvergevenworden.
32EneeniederdieeenwoordspreekttegendeZoondes
mensen,hetzalhemvergevenworden;maareeniederdie
tegendeHeiligeGeestspreekt,hetzalhemnietvergeven
worden,nochindezewereld,nochindetoekomstige.
33Maakdeboomgoed,danookzijnvrucht.Ofmaakde
boomslecht,danookzijnvrucht.Wantaanzijnvrucht
kentmendeboom.
34Hoekuntu,dieslechtbent,ietsgoedszeggen?Wantuit
deovervloedvanhethartspreektdemond.
35Eengoedmensbrengtuitdegoedeschatvanhethart
goededingenvoort,eneenslechtmensbrengtuitde
slechteschatslechtedingenvoort.
36MaarIkzegu:Vanelkijdelwoorddatdemensen
zullenspreken,zullenzijrekenschapmoetenafleggenop
dedagvanhetoordeel.
37Wantnaaruwwoordenzultugerechtvaardigdworden,
ennaaruwwoordenzultuveroordeeldworden.
38ToenantwoorddenenkeleschriftgeleerdenenFarizeeën
enzeiden:Meester,wijzoudengraageentekenvanUzien.
39MaarHijantwoorddeenzeidetothen:Eenboosen
overspeliggeslachtverlangteenteken,enhunzalgeen
tekengegevenworden,danhettekenvandeprofeetJona.
40WantzoalsJonadriedagenendrienachtenindebuik
vandewalviswas,zozaldeMensenzoondriedagenen
drienachteninhethartvandeaardezijn.
41DemannenvanNinevezulleninhetoordeelopstaan
metditgeslachtenhetveroordelen,omdatzijzichbekeerd
hebbenopdepredikingvanJona.Enzie,meerdanJonais
hier.
42DekoninginvanhetZuidenzalinhetoordeelopstaan
metditgeslachtenhetveroordelen,wantzijisvande
eindenderaardegekomenomdewijsheidvanSalomote
horen;enzie,meerdanSalomoishier.
43Wanneerdeonreinegeestuitdemensisweggegaan,
gaathijdoordorreplaatsenzwerven,opzoeknaarrust,
maarhijvindtdieniet.
44Danzegthij:Ikzalterugkerennaarmijnhuis,waarik
vandaangekomenben.Enalshijkomt,vindthijhetleeg,
geveegdenopgeruimd.
45Dangaathijheen,enneemtmetzichzevenandere
geesten,bozerdanhijzelf,enzijgaaninenwonendaar;en
hetlaatstevandiemensisergerdanheteerste.Alzozalhet
ookzijnmetditbozegeslacht.
46Terwijlhijnogmetdemenigtesprak,stondendaar
opeenszijnmoederenzijnbroersbuiten.Zewildenmet
hemspreken.
47ToenzeiiemandtegenHem:Zie,uwmoederenuw
broersstaanbuitenenwillenmetUspreken.
48MaarHijantwoorddeenzeidetothemdiehethem
gezegdhad:Wieismijnmoeder,enwiezijnmijnbroers?
49EnHijstrekteZijnhanduitnaarZijndiscipelenenzei:
Zie,MijnmoederenMijnbroers!
50Wanteenieder,diedewildoetvanMijnVader,Diein
dehemelenis,dieisMijnbroederenMijnzusterenMijn
moeder.
HOOFDSTUK13
1DiezelfdedagverlietJezushethuisengingaandezee
zitten.
2EnerverzameldezicheengrotemenigtebijHem,zodat
Hijinhetschipgingzitten,terwijlheeldemenigteopde
oeverbleefstaan.
3EnHijspraktothenveledingeningelijkenissen,
zeggende:Zie,eenzaaierginguitomtezaaien;
4Toenhijzaaide,vieleendeelvanhetzaadlangsdeweg,
endevogelskwamenenatenhetop.
5Eenanderdeelvielopsteenachtigeplaatsen,waarhet
nietveelaardehad;enhetschootmeteenop,omdathet
geendiepeaardehad.
6Toendezonopkwam,verbranddenze,enomdatzegeen
wortelhadden,verdorddenze.
7Eneenanderdeelvielindedoornen,endedoornen
schotenopenverstiktenze.
8Maareenanderdeelvielingoedeaardeenbrachtvrucht
voort,sommigenhonderdvoudig,anderenzestigvoudig,en
weeranderendertigvoudig.
9

Mattheus
9Wieorenheeftomtehoren,diehore.
10EndediscipelenkwamennaarHemtoeenzeiden:
WaaromspreektUtotheningelijkenissen?
11Hijantwoorddeenzeitegenhen:Omdathetugegeven
isdegeheimenissenvanhetKoninkrijkderhemelente
kennen,maarhunisdatnietgegeven.
12Wantaaniederdieheeft,zalgegevenworden,enhijzal
overvloedhebben;maarwienietheeft,ookwathijheeft,
zalhemontnomenworden.
13DaaromspreekIktotheningelijkenissen,omdatzij
ziendenietzien,enhorendeniethorenennietbegrijpen.
14EndaarinwordtdeprofetievanJesajavervuld,diezegt:
Methetgehoorzultgijhorenennietverstaan;enziende
zultgijzienennietbemerken.
15Wanthethartvanditvolkisdikgeworden,enhunoren
zijnhardhorend,enhunogenhebbenzijgesloten,opdatzij
nietmethunogenzoudenzien,enmethunorenzouden
horen,enmethunhartzoudenverstaan,enzijzoudenzich
bekeren,enIkhenzougenezen.
16Maaruwogenzijnzalig,omdatzijzien,enuworen,
omdatzijhoren.
17Wantvoorwaar,Ikzegu,datveleprofetenen
rechtvaardigenhebbenverlangdtezienwatuziet,enzij
hebbenhetnietgezien;entehorenwatuhoort,enzij
hebbenhetnietgehoord.
18Hoortdaaromdegelijkenisvandezaaier.
19WanneeriemandhetwoordvanhetKoninkrijkhoorten
hetnietverstaat,dankomtdebozeenrooftwegwatinzijn
hartgezaaidis.Dezeishetdielangsdeweggezaaidis.
20Maarwiehetzaadinsteenachtigeplaatsenheeft
ontvangen,dieishetdiehetWoordhoortenhetdadelijk
metblijdschapaanneemt;
21Maarhijheeftgeenwortelinzichzelf,maariseen
tijdlangstandvastig.Wanneererverdrukkingofvervolging
komtomdewilvanhetWoord,komthijalsneltenval.
22Wietussendedistelsgezaaidis,dieishijdiehetWoord
hoort.Endezorgvandezewereldendeverleidingvande
rijkdomverstikkenhetWoordenhetwordtonvruchtbaar.
23Maarbijwiehetzaadindegoedeaardeisgezaaid,die
ishijdiehetWoordhoortenverstaat,dieookvruchtdraagt
envoortbrengt,sommigenhonderdvoudig,anderen
zestigvoudig,enweeranderendertigvoudig.
24Hijhieldhunnogeengelijkenisvoorenzei:Het
Koninkrijkderhemelenistevergelijkenmeteenmensdie
goedzaadzaaideinzijnakker.
25Maarterwijldemensensliepen,kwamzijnvijanden
zaaideonkruidtussendetarwe,engingweg.
26Toenhetgewasopkwamenvruchtvoortbracht,kwam
ookhetonkruidtevoorschijn.
27Toenkwamendedienarenvandeheerdeshuizesnaar
hemtoeenzeiden:Heer,hebtunietgoedzaadopuwakker
gezaaid?Waarkomtdanditonkruidvandaan?
28Hijzeidetothen:Eenvijandheeftditgedaan.De
dienarenzeidentotHem:WiltGijdan,datwijheengaanen
zeverzamelen?
29Maarhijzei:Nee,opdatubijhetweghalenvanhet
onkruidniettegelijkookdetarweuittrekt.
30Laatzeallebeisamenopgroeientotdeoogst,eninde
oogsttijdzaliktegendemaaierszeggen:Verzameleerst
hetonkruidenbindhetinbossenomhetteverbranden,
maarbrengdetarwebijeeninmijnschuur.
31Hijhieldhunnogeengelijkenisvoorenzei:Het
Koninkrijkderhemelenisgelijkaaneenmosterdzaadje,
datiemandnameninzijnakkerzaaide.
32Hetiswelhetkleinstevanallezaden,maaralshet
opgroeit,ishetdegrootsteonderdekruidenenwordthet
eenboom,zodatdevogelsdeshemelsinzijntakken
komennestelen.
33Hijverteldehunnogeengelijkenis:HetKoninkrijkder
hemelenisgelijkaanzuurdeeg,dateenvrouwnamenin
driematenmeelverborg,totdathethelemaalzuurdeegwas.
34DitallessprakJezustotdeschareningelijkenissen,en
zondergelijkenissprakHijtothenniet.
35opdatvervuldzouwordenwatgesprokenisdoorde
profeet,diezei:IkzalMijnmondopendoenin
gelijkenissen,Ikzaldingenverkondigendieverborgenzijn
geweestvanafdegrondleggingvandewereld.
36ToenlietJezusdemenigteweggaanengingnaarhuis.
EnzijndiscipelenkwamennaarHemtoeenzeiden:
Verklaaronsdegelijkenisvanhetonkruidopdeakker.
37Hijantwoorddeenzeitegenhen:Wiehetgoedezaad
zaait,isdeZoondesmensen;
38Deakkerisdewereld;hetgoedezaadzijndekinderen
vanhetkoninkrijk;maarhetonkruidzijndekinderenvan
deboze;
39Devijanddiehetzaait,isdeduivel;deoogstishet
eindevandewereld;endemaaierszijndeengelen.
40Zoalshetonkruidverzameldeninhetvuurverbrand
wordt,zozalhetookgaanaanheteindevandezewereld.
41DeZoondesmensenzalzijnengelenuitzendenenzij
zullenuitzijnkoninkrijkverzamelenalwatergernis
veroorzaaktenhendieongerechtigheiddoen,
42Enzijzullenhenindevurigeovenwerpen;daarzal
geweenzijnentandengeknars.
43Danzullenderechtvaardigenstralenalsdezoninhet
KoninkrijkvanhunVader.Wieorenheeftomtehoren,die
hore.
44HetKoninkrijkderhemelenisgelijkaaneenschat,
verborgenineenakker.Alsiemanddieontdektheeft,
verbergthijdie,enuitblijdschapdaarovergaathijheenen
verkooptalwathijheeft,enkooptdieakker.
45HetKoninkrijkderhemelenisgelijkaaneenkoopman
dieschoneparelszoekt.
46Toenhijeenkostbareparelhadgevonden,ginghijalles
verkopenwathijhadenkochtdie.
47HetKoninkrijkderhemelenisgelijkaaneennet,
neergelatenindezee,datallerleisoortenvisbijeenbrengt.
48Toenhetvolwas,haaldenzehetopdeoever,gingen
zittenenverzameldenhetgoedeinvaten,maarhetslechte
gooidenzeweg.
49Zozalhetookzijnbijdevoleindingvandewereld:de
engelenzullenuitgaanendegoddelozenuithetmidden
vanderechtvaardigenafscheiden,
50Enzijzullenhenindevurigeovenwerpen;daarzal
geweenzijnentandengeknars.
51Jezuszeidetothen:Hebtgijditallesverstaan?Zij
zeidentotHem:Ja,Heere.
52ToenzeiHijtegenhen:Daaromisiedere
schriftgeleerdedieonderwezenisinhetKoninkrijkder
hemelen,gelijkaaneenheerdeshuizes,dieuitzijn
voorraadnieuweenoudedingentevoorschijnhaalt.
53Enhetgebeurde,toenJezusdezegelijkenissen
geëindigdhad,datHijvandaarvertrok.
10

Mattheus
54ToenHijinZijnvaderlandgekomenwas,onderwees
Hijheninhunsynagoge,zodatzijversteldstondenen
zeiden:WaarheeftHijdezewijsheidendezekrachten
vandaan?
55Isditnietdezoonvandetimmerman?Heetzijnmoeder
nietMariaenzijnbroersJakobus,Joses,SimonenJudas?
56Enzijnzusters,zijnzijnietallenbijons?Vanwaarheeft
dandezemanaldezedingen?
57EnzijnamenaanstootaanHem.MaarJezuszeidetot
hen:Eenprofeetisnietzondereer,behalveinzijn
vaderlandeninzijnhuis.
58EnHijdeeddaarnietveelkrachten,vanwegehun
ongeloof.
HOOFDSTUK14
1IndietijdhoordeHerodes,deviervorst,vanderoemvan
Jezus,
2EnHijzeidetotZijndienaren:DitisJohannesdeDoper;
Hijisopgewektuitdedoden,endaaromopenbarenzich
krachteninHem.
3WantHerodeshadJohannesgegrepen,geboeideninde
gevangenisgezetterwillevanHerodias,devrouwvanzijn
broerFilippus.
4WantJohanneszeitegenHem:Hetisunietgeoorloofd
haartehebben.
5Entoenhijhemwildedoden,washijbangvoorhetvolk,
omdatzehemvooreenprofeethielden.
6ToendeverjaardagvanHerodeswerdgevierd,danstede
dochtervanHerodiasvoorhen,enzijbevielHerodes.
7Toenbeloofdehijhaarmeteeneeddathijhaaralleszou
gevenwatzezouvragen.
8Enzij,dievantevorendoorhaarmoederonderrichtwas,
zei:GeefmijhierhethoofdvanJohannesdeDoperineen
schaal.
9Endekoningwasbedroefd;maarterwillevandeeeden
vanhendiemethemaantafelzaten,bevalhijdathethaar
gegevenzouworden.
10EnhijstuurdeiemandenonthoofddeJohannesinde
gevangenis.
11Enzijnhoofdwerdopeenschaalbinnengebrachtenaan
hetmeisjegegeven;enzijbrachthetnaarhaarmoeder.
12Enzijndiscipelenkwamen,namenhetlichaamopen
begroevenhet,engingenheenenberichttenhetaanJezus.
13ToenJezusdithoorde,vertrokHijvandaarperschip
naareeneenzameplaats,eenzaamenafgelegen.Toende
mensendithoorden,volgdenzeHemtevoetbuitende
steden.
14EnJezusgingnaarbuitenenzageengrotemenigte,en
Hijwerdmetontfermingoverhenbewogen,enHijgenas
hunzieken.
15Toenhetavondgewordenwas,kwamenzijndiscipelen
naarhemtoeenzeiden:Dezeplaatsiseenzaamendetijd
isalverstreken.Stuurdemenigteweg,zodatzenaarde
dorpenkunnengaanenvoedselvoorzichzelfkunnen
kopen.
16MaarJezuszeitegenhen:Hetisnietnodigdatze
weggaan;geeftuhunteeten.
17EnzijzeidentotHem:Wijhebbenhierslechtsvijf
brodenentweevissen.
18Hijzei:Brengzehierbijmij.
19EnHijgebooddemenigteophetgrastegaanzitten,en
Hijnamdevijfbrodenendetweevissen,enHijkeekop
naardehemel,sprakdezegenuit,enHijbrakdebrodenen
gafzeaanZijndiscipelen,endediscipelengavenzeaande
menigte.
20Enzijatenallenenwerdenverzadigd.Enmenhaalde
vandeovergeblevenbrokkentwaalfvollemandenop.
21Endegenendiegegetenhadden,warenongeveer
vijfduizendmannen,vrouwenenkinderenniet
meegerekend.
22EnterstonddwongJezuszijndiscipeleninhetschipte
gaanenvóórHemnaardeoverkanttevaren,terwijlHijde
scharenzouwegsturen.
23NadatHijdemenigtehadweggestuurd,gingHijde
bergopomindeeenzaamheidtebidden.Toenhetavond
werd,wasHijdaaralleen.
24Hetschiplaginmiddelsmiddenopzeeenwerddoorde
golvenheenenweergeslingerd,omdatdewindhem
tegenstond.
25EnindevierdenachtwakekwamJezusnaarhentoe,
lopendoverdezee.
26ToendediscipelenHemopdezeezagenlopen,raakten
zeinpaniekenzeiden:Hetiseenspook!Enze
schreeuwdenvanangst.
27MaarJezussprakhenterstondaanenzei:Wees
welgemoed,Ikbenhet;weesnietbevreesd.
28EnPetrusantwoorddeHemenzeide:Heere,indienGij
hetzijt,gebiedmijdanoverhetwaternaarUtoetekomen.
29Enhijzeide:Kom!EntoenPetrusuithetschipwas
afgedaald,liephijophetwater,omtotJezustegaan.
30Maartoenhijzaghoehevigdewindwas,werdhijbang;
entoenhijbegontezinken,schreeuwdehij:Heere,redmij!
31EnterstondstrekteJezuszijnhanduit,greephemvast
enzeitegenhem:Kleingelovige,waaromhebtugetwijfeld?
32Toenzijinhetschipstapten,gingdewindliggen.
33Toenkwamendeinzittendenvanhetschipnaarhemtoe
enaanbadenhem,zeggende:Waarlijk,GijzijtdeZoonvan
God.
34Toenzijovergestokenwaren,kwamenzijinhetland
Gennesaret.
35Toendemannenvandieplaatsvanhemhoorden,
stuurdenzijbodennaardehelestreekeromheenen
brachtenallendieziekwarenbijhem.
36EnzijsmeektenHemdatzijalleendezoomvanZijn
kleedmochtenaanraken.Enallendiedatdeden,werden
volkomengezond.
HOOFDSTUK15
1ToenkwamenerschriftgeleerdenenFarizeeënuit
JeruzalemnaarJezusenzeiden:
2Waaromovertredenuwdiscipelendeoverleveringvande
oudsten?Zijwassenhunhandenniet,wanneerzijbrood
eten.
3MaarHijantwoorddeenzeidetothen:Waarom
overtreedtookgijhetgebodGods,dooruwoverlevering?
4WantGodheeftgeboden:Eeruwvaderenuwmoeder,
en:Wiezijnvaderofmoedervervloekt,moetdedood
sterven.
5Maargijzegt:Alwietotzijnvaderofmoederzegt:Al
hetgeengijvanmijhadtkunnenverkrijgen,iseengave,die
zalhijaanzijnvaderofmoedergeven.
11

Mattheus
6Eneerzijnvaderofzijnmoederniet,hijzalvrijzijn.
AldushebtgijhetgebodGodskrachteloosgemaaktdoor
uwoverlevering.
7Huichelaars,terechtheeftJesajaoverugeprofeteerd,
toenhijzei:
8DitvolkeertMijmetdelippen,maarhunhartisvervan
Mij.
9MaartevergeefsvererenzijMij,wantzijonderwijzen
leringendiegebodenvanmensenzijn.
10EnHijriepdemenigtebijzichenzeidetothen:Hoort
enverstaat.
11Nietwatdemondingaat,maaktdemensonrein,maar
watdemonduitkomt,datmaaktdemensonrein.
12Toenkwamenzijndiscipelenenzeidentegenhem:
WeetudatdeFarizeeënaanstootnamentoenzedeze
woordenhoorden?
13MaarHijantwoorddeenzei:ElkeplantdieMijn
hemelseVadernietgeplantheeft,zaluitgeroeidworden.
14Laathengaan;zijzijnblindeleidersderblinden.En
indiendeblindedeblindeleidt,zullenzijbeideninde
grachtvallen.
15ToenantwoorddePetrusenzeitegenHem:Legons
dezegelijkenisuit.
16EnJezuszei:Zijtookgijnogzonderinzicht?
17Begrijptunognietdatalleswatdemondingaat,inde
buikterechtkomtendoordemondwordtuitgestoten?
18Maarwatuitdemondkomt,komtuithethartvoort,en
datmaaktdemensonrein.
19Wantuithethartkomenbozeoverleggingen,moord,
overspel,hoererij,diefstal,valsegetuigenissen,
godslasteringen.
20Datzijndedingendiedemensonreinmaken.Maarmet
ongewassenhandeneten,maaktdemensnietonrein.
21ToengingJezusvandaarenvertroknaarhetgebiedvan
TyrusenSidon.
22Enzie,eenKanaänitischevrouwkwamuitdatgebied
enrieptotHem:Weesmijgenadig,Heere,ZoonvanDavid!
Mijndochterwordtvreselijkgekwelddooreenduivel.
23MaarHijantwoorddehaarnietéénwoord.EnZijn
discipelenkwamenenbadenHem,zeggende:Laathaar
weg,wantzijroeptonsna.
24MaarHijantwoorddeenzeide:Ikbenslechtsgezonden
totdeverlorenschapenvanhethuisvanIsraël.
25Toenkwamzijnaarhemtoe,boogvoorhemneerenzei:
‘Heer,helpmij!’
26MaarHijantwoorddeenzeide:Hetisnietgoedhet
broodvandekinderentenemenenhetaandehondenvoor
tewerpen.
27Enzijzeide:Ja,Heere,wantookdehondenetenvande
kruimels,dievandetafelhunnerherenvallen.
28ToenantwoorddeJezusenzeidetothaar:Ovrouw,
grootisuwgeloof;ugeschiedegelijkgijwilt.Enhaar
dochterwerdgezondvandatzelfdeuuraf.
29EnJezusvertrokvandaarenkwamdichtbijhetmeer
vanGalilea;HijklomdebergopenzetteZichdaarneer.
30EnerkwamengrotemenigtennaarHemtoe,die
kreupelen,blinden,stommen,verminktenenveleanderen
bijzichhadden,enzijwierpenhenaandevoetenvanJezus,
enHijgenashen.
31Daaromverwonderdedemenigtezich,toenzijzagen
datdestommenkondenspreken,deverminktengezond
kondenworden,dekreupelenkondenlopenendeblinden
kondenzien.EnzijverheerlijktendeGodvanIsraël.
32ToenriepJezuszijndiscipelenbijzichenzei:Ikheb
medelijdenmetdemenigte,wantzezijnnualdriedagen
bijMijgeblevenenhebbennietsteeten.Ikzalzeniet
zondervoedselwegsturen,wantanderszoudenze
onderwegbezwijken.
33EnzijndiscipelenzeidentotHem:Waarzoudenwijin
dewoestijnzoveelbroodvandaanhalen,datwijzulkeen
grotemenigtekunnenverzadigen?
34EnJezuszeidetothen:Hoeveelbrodenhebtgij?Enzij
zeiden:Zevenenenkelevisjes.
35Enhijgebooddemenigte,datzijopdegrondmoesten
gaanzitten.
36EnHijnamdezevenbrodenendevissen,sprakhet
dankgebeduit,brakzeengafzeaanZijndiscipelen,ende
discipelengavenzeaandemenigte.
37Enzijatenallenenwerdenverzadigd.Enzijhaalden
hetovergeblevenevanhetgebrokenvleesop,zevenvolle
manden.
38Enzijdiegegetenhebben,warenvierduizendmannen,
nietmeegerekenddevrouwenenkinderen.
39Enhijlietdemenigteheengaan,gingaanboordvaneen
schipenkwamindeomgevingvanMagdala.
HOOFDSTUK16
1OokdeFarizeeënkwamenmetdeSadduceeënen
verzochtenHemomhuneentekenuitdehemeltelaten
zien.
2Hijantwoorddeenzeidetothen:Wanneerhetavond
wordt,zegtgij:Hetzalmooiweerzijn,wantdeluchtis
rood.
3En'smorgenszalhetslechtweerzijnvandaag,wantde
luchtisroodendonker.Gijhuichelaars,gijkunthet
aanschijndeshemelsonderscheiden,maarkuntgijde
tekenendertijdennietonderscheiden?
4Eengoddeloosenoverspeliggeslachtverlangteenteken;
enhunzalgeentekengegevenworden,danhettekenvan
Jona,denprofeet.Enhijverliethenengingheen.
5Toenzijnleerlingenaandeoverkantkwamen,warenze
vergetenbroodmeetenemen.
6ToenzeiJezustegenhen:Weesopuwhoedevoorde
zuurdesemvandeFarizeeënendeSadduceeën.
7Enzijoverlegdenonderelkanderenzeiden:Datkomt,
omdatwijgeenbroodhebbenmeegenomen.
8ToenJezusditbegreep,zeiHijtegenhen:
Kleingelovigen,waaromoverlegtuonderelkaar,omdatu
geenbroodhebtmeegebracht?
9Begrijptuhetnogsteedsniet,enherinnertuzichnog
steedsnietdevijfbrodenvandevijfduizend,enhoeveel
mandenuhebtopgepakt?
10Ooknietdezevenbrodenvandevierduizend,en
hoeveelmandenjulliehebbenopgepakt?
11Hoekomthetdatunietbegrijptdatikunietoverbrood
hebgezegddatuopuwhoedemoetzijnvoorde
zuurdesemvandeFarizeeënendeSadduceeën?
12ToenbegrepenzijdatHijhunnietophunhoedehad
voorhetzuurdeeginhetbrood,maarvoordeleervande
FarizeeënenSadduceeën.
12

Mattheus
13ToenJezusindeomgevingvanCaesareaFilippi
gekomenwas,vroegHijzijndiscipelen:Wiezeggende
mensendatdeMensenzoonis?
14Enzijzeiden:Sommigenzeggen,datGijzijtJohannes
deDoper;anderen,datGijEliazijt,enanderen,datGij
Jeremiazijtofeenvandeprofeten.
15Hijzeitegenhen:MaarwiezegtudatIkben?
16EnSimonPetrusantwoorddeenzeide:Gijzijtde
Christus,deZoonvandelevendeGod.
17EnJezusantwoorddeenzeidetothem:Zaligzijtgij,
SimonBarjona,wantvleesenbloedhebbenudatniet
geopenbaard,maarMijnVader,Dieindehemelenis.
18EnIkzegu,datgijPetruszijt,enopdezepetrazalIk
Mijngemeentebouwen,endepoortenderhelzullenhaar
nietoverweldigen.
19EnIkzaludesleutelsvanhetKoninkrijkderhemelen
geven,enalwatgijopdeaardebindt,zalindehemel
gebondenzijn,enalwatgijopdeaardeontbindt,zalinde
hemelontbondenzijn.
20ToengeboodHijzijndiscipelendatzijaanniemand
mochtenzeggendatHijJezus,deChristus,was.
21VanafdietijdbegonJezusaanzijndiscipelentelaten
ziendatHijnaarJeruzalemmoestgaanenveelmoest
lijdenvandekantvandeoudsten,deoverpriestersende
schriftgeleerden,endatHijgedoodzouwordenenopde
derdedagzouopstaan.
22ToennamPetrusHemonderzijnhoedeenbegonHem
tebestraffen,zeggende:Heere,ditgeschiedeUniet!
23MaarHijkeerdeZichomenzeitegenPetrus:Gaweg
vanMij,satan,jijbenteenstruikelblokvoorMij,wantje
bedenktnietdedingenvanGod,maardievandemensen.
24ToenzeiJezustegenzijndiscipelen:Alsiemandachter
Mijaanwilkomen,moethijzichzelfverloochenen,zijn
kruisopnemenenMijvolgen.
25Wantiederdiezijnlevenwilbehouden,zalhet
verliezen;maariederdiezijnlevenverliestomwillevan
Mij,zalhetvinden.
26Wantwatbaatheteenmens,alshijdehelewereldwint,
maarschadelijdtaanzijnziel?Ofwatzaleenmensgeven
inruilvoorzijnziel?
27WantdeZoondesmensenzalkomenindeheerlijkheid
vanzijnVader,metzijnengelen,endanzalhijieder
vergeldennaarzijndaden.
28Voorwaar,Ikzegu:Erzijnsommigenvandehier
aanwezigen,diededoodnietzullensmaken,voordatzijde
Mensenzooninzijnkoninkrijkhebbenzienkomen.
HOOFDSTUK17
1EnnazesdagennamJezusPetrus,JakobusenJohannes,
zijnbroer,meeenbrachthenalleenopeenhogeberg,
2EnHijveranderdevoorhunogenvangedaante;Zijn
gezichtstraaldealsdezonenZijnkledingwerdwitalshet
licht.
3Enzie,aanhenverschenenMozesenElia,diemetHem
spraken.
4ToenantwoorddePetrusenzeidetotJezus:Heere,hetis
goed,datwijhierzijn.IndienGijwilt,latenwijhierdrie
tentenmaken,éénvoorU,éénvoorMozesenéénvoor
Elia.
5TerwijlHijnogsprak,zie,eenlichtendewolk
overschaduwdehen,enzie,eenstemuitdewolkzei:Ditis
MijngeliefdeZoon,inWieIkMijnwelbehagenheb;
luisternaarHem.
6Toendediscipelendithoorden,wierpenzezichmethet
gezichtteraardeenwerdenzeerbevreesd.
7EnJezuskwambijhen,raaktehenaanenzei:Staopen
weesnietbang.
8Entoenzijhunogenopsloegen,zagenzijniemand,
behalveJezusalleen.
9Toenzijvandebergafdaalden,geboodJezushun:Vertel
niemandwatuhebtgezien,totdatdeMensenzoonuitde
dodenisopgewekt.
10EnzijndiscipelenvroegenHem:Waaromzeggende
schriftgeleerdendandatEliaeerstmoetkomen?
11EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Eliazalweleerst
komenenallesherstellen.
12MaarIkzegu,datEliasalgekomenis,enzijhebben
hemnietgekend,maarhebbenhemgedaanalwatzij
wilden;alzozalookdeZoondesmensendoorhenlijden.
13ToenbegrependediscipelendatHijtothenover
JohannesdeDopersprak.
14Toenzijbijdemenigtekwamen,kwamereenmannaar
Hemtoe,dievoorHemopdeknieënvielenzei:
15HEERE,weesmijnzoongenadig,wanthijismaanziek
enheeftveelpijn.Hijvaltnamelijkdikwijlsinhetvuuren
inhetwater.
16Enikhebhembijuwdiscipelengebracht,maarzij
kondenhemnietgenezen.
17ToenantwoorddeJezusenzeide:O,ongelovigen
verkeerdgeslacht,hoelangzalIknogbijuzijn?Hoelang
zalIkunogverdragen?BrenghemhierbijMij.
18EnJezusbestraftededuivel,endezegingvanhemweg;
enhetkindwerdvandatzelfdemomentafgenezen.
19ToenkwamendediscipelenalleenbijJezusenzeiden:
Waaromkondenwijhemnietuitwerpen?
20EnJezuszeidetothen:Vanwegeuwongeloof.Want
voorwaar,Ikzegu,indiengijeengeloofhadalseen
mosterdzaad,gijzoudttotdezebergzeggen:Verplaatsu
vanhiernaardaar,enhijzalzichverplaatsen,ennietszalu
onmogelijkzijn.
21Maarditsoortgaatalleenuitdoorgebedenvasten.
22EnterwijlzijinGalileaverbleven,zeiJezustothen:De
Zoondesmensenzalovergeleverdwordenindehanden
vanmensen.
23EnzijzullenHemdoden,entenderdendagezalHij
opgewektworden.Enzijwerdenzeerbedroefd.
24ToenzijteKapernaümkwamen,kwamende
incasseerdersvandeschattingnaarPetrusenzeiden:
Betaaltuwheerdeschattingniet?
25Hijzei:Ja.Entoenhijinhethuisgekomenwas,
voorkwamJezushem,zeggende:Watdunktu,Simon?Van
wieheffendekoningenderaardetolofschatting?Vanhun
eigenkinderen,ofvanvreemden?
26PetruszeidetotHem:Vanvreemden.Jezuszeidetot
hem:Danzijndekinderenvrij.
27Maaropdatwijhungeenaanstootgeven,gajijnaarde
zee,werpeenvishaakuitenhaaldeeerstevisdie
bovenkomtboven.Doezijnbekopenenjezulteen
geldstukvinden.Neemdatengeefhethunvoormijen
voorjou.
13

Mattheus
HOOFDSTUK18
1OpdatzelfdemomentkwamendediscipelennaarJezus
toeenvroegen:WieisdegrootsteinhetKoninkrijkder
hemelen?
2EnJezusriepeenkleinkindbijZich,enzettedatinhet
middenvanhen,
3EnHijzeide:Voorwaar,Ikzegu,indiengijuniet
bekeertenwordtalsdekinderen,zultgijhetKoninkrijk
derhemelenvoorzekernietbinnengaan.
4Wiezichdusvernedertalsditkind,dieisdegrootstein
hetKoninkrijkderhemelen.
5Enwiezo’nkindinmijnnaamontvangt,ontvangtmij.
6Maarwieeenvandezekleinen,dieinMijgeloven,tot
zondeverleidt,hetzoubetervoorhemzijndateen
molensteenomzijnnekwerdgehangenenhijindediepte
vandezeewerdverzwolgen.
7Weedewereldvanwegedestruikelblokken,wanthetis
onvermijdelijkdaterstruikelblokkenkomen.Maarweede
mensdoorwiedestruikelblokkenkomen!
8Indiendanuwhandofuwvoetutotzondeverleidt,hak
zeafenwerpzevanu.Hetisbetervoorukreupelof
verminkthetlevenintegaan,danmettweehandenoftwee
voeteninheteeuwigevuurgeworpenteworden.
9Enalsuwoogutotzondeverleidt,rukhetdanuiten
werphetvanu.Hetisbetervoorumetéénooghetlevenin
tegaan,danmettweeogeninhethelsevuurgeworpente
worden.
10Letopdatunietéénvandezekleinenveracht.WantIk
zegudathunengelenindehemelaltijdhetaangezicht
aanschouwenvanMijnVader,Dieindehemelis.
11WantdeZoondesmensenisgekomenomzaligte
makenwatverlorenwas.
12Watdunktu?Alsiemandhonderdschapenheeftenéén
daarvanraaktafgedwaald,zalhijdannietde
negenennegentigachterlatenenindebergenhet
afgedwaaldezoeken?
13Enindienhethemlukthettevinden,voorwaar,Ikzegu,
danverheugthijzichmeeroverdateneschaapdanoverde
negenennegentigdienietverdwaaldwaren.
14ZoishetooknietdewilvanuwVaderindehemel,dat
éénvandezekleinenverlorengaat.
15Enwanneeruwbroedertegenuzondigt,gadanheenen
wijshemterechtinpersoon,ondervierogen.Indienhij
naaruluistert,hebtuuwbroedergewonnen.
16Maaralshijnietnaaruluistert,neemdannogeenof
tweegetuigenmee,zodatindemondvantweeofdrie
getuigenelkwoordvaststaat.
17Enindienhijnietnaarhenluistert,zeghetdanaande
gemeente;enindienhijnietnaardegemeenteluistert,dan
zalhijvooruzijnalseenheideneneentollenaar.
18Voorwaar,Ikzegu:Alwatgijopdeaardebindt,zalin
dehemelgebondenzijn;enalwatgijopdeaardeontbindt,
zalindehemelontbondenzijn.
19Ikzegunogmaals:alstweevanuopdeaardeiets
eenstemmigvragen,zalhethuntendeelvallenvanmijn
Vader,dieindehemelenis.
20Wantwaartweeofdrieinmijnnaambijeenzijn,daar
benikinhunmidden.
21ToenkwamPetrusnaarHemtoeenzei:Heere,hoe
vaakzalmijnbroedertegenmijzondigenenikhem
vergeven?Totzevenmaaltoe?
22Jezuszeitegenhem:Ikzegje,niettotzevenmaaltoe,
maartotzeventigmaalzevenmaal.
23DaaromishetKoninkrijkderhemelentevergelijken
meteenkoningdierekeningwildehoudenmetzijn
dienaren.
24Toenhijbegonafterekenen,werderiemandbijhem
gebrachtdiehemtienduizendtalentenschuldigwas.
25Maartoenhijnietkonbetalen,gafzijnheerbeveldat
hijverkochtmoestworden,samenmetzijnvrouw,zijn
kinderenenalleswathijhad,endatdebetalinggedaan
moestworden.
26Dedienaarvielneer,aanbadHemenzei:Heere,heb
geduldmetmij,enikzalUallesbetalen.
27Toenkreegdeheervandiedienaarmedelijden,liethem
gaanenscholdhemdeschuldkwijt.
28Maardiezelfdeslaafgingnaarbuitenentrofeenvan
zijnmedeslavenaan,diehemhonderdpenningenschuldig
was.Hijgreephemvast,greephembijdekeelenzei:
Betaalmijwatjeschuldigbent.
29Toenvielzijnmedeslaafaanzijnvoetenneeren
smeektehem:Hebgeduldmetmij,danzalikualles
betalen.
30Maarhijwildeniet,maargingheenenwierpheminde
gevangenis,totdathijdeschuldbetaaldzouhebben.
31Toenzijnmededienarenzagenwatergebeurdwas,
werdenzeergbedroefd.Zegingennaarhunheeren
verteldenhemalleswatergebeurdwas.
32Toenlietzijnheerhemroepenenzeitegenhem:
Slechtedienaar,ikhebjealdieschuldkwijtgescholden,
omdatjehetmijgevraagdhebt.
33Hadookjijgeenmedelijdenmoetenhebbenmetje
medeslaaf,zoalsikmedelijdenhadmetjou?
34Enzijnheerwerdtoornigenleverdehemoveraande
pijnigers,totdathijallesbetaaldzouhebbenwathijhem
schuldigwas.
35ZozalookmijnhemelseVadermetudoen,alsuniet
vanhartevergeeft,eeniederzijnbroederzijn
overtredingen.
HOOFDSTUK19
1Enhetgebeurde,toenJezusdezewoordengeëindigdhad,
datHijvertrokuitGalileaenkwaminhetgebiedvanJudea,
overdeJordaan.
2EneengrotemenigtevolgdeHem,enHijgenashendaar.
3OokdeFarizeeënkwamennaarHemtoeomHemopde
proeftestellenenzeidentegenHem:Isheteenman
geoorloofdzijnvrouwomallerleiredenenteverstoten?
4EnHijantwoorddeenzeidetothen:Hebtgijnietgelezen,
datHij,Diehenvandenbeginnegemaaktheeft,henman
envrouwgemaaktheeft,
5Engezegd:Daaromzaleenmanzijnvaderenmoeder
verlatenenzichaanzijnvrouwhechten,endietweezullen
totéénvleeszijn.
6Daaromzijnzijnietmeertwee,maaréénvlees.WatGod
dansamengevoegdheeft,scheidedemensniet.
7ZijzeidentotHem:WaaromheeftMozesdangeboden
eenscheidingsbrieftegevenenhaartochteverstoten?
8Hijzeitegenhen:Mozesheeftvanwegedehardheidvan
uwharttoegestaandatuuwvrouwverstootte.Maarvan
hetbeginafishetzonietgeweest.
14

Mattheus
9EnIkzegu:Wiezijnvrouwverstoot,behalveom
hoererij,eneenanderetrouwt,diepleegtoverspel.Enwie
meteenverstotenetrouwt,pleegtoverspel.
10ZijndiscipelenzeidentegenHem:Alsdezaakvaneen
manmetzijnvrouwzois,ishetnietgoedomtetrouwen.
11MaarHijzeitegenhen:Nietiedereenkanditwoord
aanvaarden,behalvezijaanwiehetgegevenis.
12Wanterzijnontmanden,diezogeborenzijnuitde
baarmoedervanhunmoeder;enerzijnontmanden,die
doordemensenontmandzijn;enerzijnontmanden,die
zichzelfontmandhebbenomhetKoninkrijkderhemelen.
Wiehetkanontvangen,dieontvangehet.
13ToenwerdenerkleinekinderenbijHemgebracht,opdat
Hijhundehandenzouopleggenenzoubidden.Ende
discipelenbestraftenhen.
14MaarJezuszei:Laatdekinderenbegaanenverhinder
hennietbijMijtekomen,wantvoorzodanigenishet
Koninkrijkderhemelen.
15EnHijlegdehundehandenopenvertrokvandaar.
16Enzie,iemandkwamnaarHemtoeenzei:Goede
Meester,watvoorgoedsmoetikdoenomheteeuwige
leventebeërven?
17EnHijzeidetotHem:WaaromnoemtGijMijgoed?
NiemandisgoeddanEén,namelijkGod;maarindienGij
tothetlevenwiltingaan,onderhouddegeboden.
18HijzeidetotHem:Welke?Jezuszeide:Gijzultniet
doden,gijzultgeenoverspelplegen,gijzultnietstelen,gij
zultgeenvalsgetuigenisafleggen,
19Eeruwvaderenuwmoeder,en:Uzultuwnaaste
liefhebbenalsuzelf.
20DejongelingzeitegenHem:Aldezedingenhebik
onderhoudenvanmijnjeugdaf.Watontbreektmijnog?
21Jezuszeitegenhem:Alsjevolmaaktwiltzijn,gadan
heen,verkoopwatjehebtengeefhetaandearmen,enje
zulteenschatindehemelhebben;komdanterugenvolg
Mij.
22Toendejongemandezewoordenhoorde,ginghij
bedroefdweg,wanthijhadveelbezittingen.
23ToenzeiJezustegenzijndiscipelen:Voorwaar,Ikzegu,
dateenrijkemoeilijkhetKoninkrijkderhemelenzal
binnengaan.
24EnnogmaalszegIku:Hetisgemakkelijkerdateen
kameeldoorhetoogvaneennaaldgaat,dandateenrijke
hetKoninkrijkvanGodbinnengaat.
25Toenzijndiscipelendithoorden,warenzezeer
verbaasdenzeiden:Wiekanerdanbehoudenworden?
26MaarJezuskeekhenaanenzeitegenhen:Voorde
mensenisdatonmogelijk,maarvoorGodzijnalledingen
mogelijk.
27ToenantwoorddePetrusenzeidetotHem:Zie,wij
hebbenallesverlatenenzijnUgevolgd;watzalonsdan
overkomen?
28EnJezuszeidetothen:Voorwaar,Ikzegu,datgij,die
Mijgevolgdzijt,indewedergeboorte,wanneerdeZoon
desmensenzalzittenopdetroonvanZijnheerlijkheid,
ookgijzultzittenoptwaalftronenendetwaalfstammen
vanIsraëlzultoordelen.
29Eniederdiehuizen,broersofzusters,vaderofmoeder,
vrouw,kinderenofakkersheeftverlatenommijnsnaams
wil,zalhonderdvoudigontvangenenheteeuwigeleven
beërven.
30Maarveeleerstenzullendelaatstenzijn,enveel
laatstendeeersten.
HOOFDSTUK20
1WanthetKoninkrijkderhemelenisgelijkaaneenheer
deshuizes,die'smorgensvroegeropuitgingomarbeiders
voorzijnwijngaardintehuren.
2Ennadathijmetdearbeidersovereenstemminghad
bereiktovereenpenningperdag,stuurdehijhennaarzijn
wijngaard.
3Enomstreekshetderdeuurginghijnaarbuitenenzag
anderenwerkeloosopdemarktstaan,
4Enzeidetothen:Gaatookgijliedenindenwijngaard,en
watbillijkis,zalikugeven.Enzijgingenheen.
5Omstreekshetzesdeennegendeuurginghijopnieuwop
padendeedhetzelfde.
6Enomstreekshetelfdeuurginghijweernaarbuitenen
vondnoganderenwerkloosstaan.Hijzeitegenhen:
Waaromstaanjulliehierdeheledagwerkloos?
7Zijzeidentothem:Omdatniemandonsgehuurdheeft.
Hijzeidetothen:Gaatookgijliedenindewijngaard,en
watbillijkis,datzultgijontvangen.
8Toenhetavondgewordenwas,zeideheervande
wijngaardtegenzijnrentmeester:Roepdearbeidersen
betaalhunhetloon,tebeginnenbijdelaatstenenzototde
eersten.
9Toendemannenkwamendieomstreekshetelfdeuur
ingehuurdwaren,ontvingenzijiedereenpenning.
10Maartoendeeerstenkwamen,meendenzedatzemeer
zoudenontvangen;enookzijkregeniedereenpenning.
11Entoenzijhetontvangenhadden,mordenzijtegende
heerdeshuizes,
12Zijzeiden:Dezelaatstenhebbenslechtséénuur
gewerkt,enGijhebthengelijkgesteldaanons,diedelast
endehittevandedaghebbengedragen.
13MaarHijantwoorddeeenvanhenenzeide:Vriend,ik
doeugeenonrecht;zijtgijhetnietmetmijeensgeworden
overeenpenning?
14Neemwatvanuisengaheen;ikzalaandezelaatste
geven,evenalsaanu.
15Ishetmijnietgeoorloofdmethetmijnetedoenwatik
wil?Isuwoogboos,omdatikgoedben?
16Zozullendelaatstendeeerstenzijn,endeeerstende
laatsten.Wantvelenzijngeroepen,maarweinigen
uitverkoren.
17EnJezusgingopnaarJeruzalemennamdetwaalf
discipelenapartopdeweg,enzeitegenhen:
18Zie,wijgaanopnaarJeruzalem,endeZoondes
mensenzalovergeleverdwordenaandeoverpriestersende
schriftgeleerden,enzijzullenHemterdoodveroordelen,
19EnzijzullenHemoverleverenaandeheidenen,om
Hemtebespotten,entegeselen,entekruisigen,enopde
derdedagzalHijopstaan.
20ToenkwamdemoedervanZebedeüsmethaarzonen
naarHemtoe.ZeaanbadHemenvroegHemomiets.
21Enhijzeidetothaar:Watwiltgij?Zijzeidetothem:
Geef,datdezemijntweezonenmogenzitten,deeenaan
uwrechterhand,endeanderaanuwlinkerhand,inuw
koninkrijk.
22MaarJezusantwoorddeenzeide:Gijweetniet,watgij
vraagt.Kuntgijdrinkenuitdebeker,dieIkzaldrinken,en
15

Mattheus
gedooptwordenmetdedoop,waarmeeIkgedooptword?
ZijzeidentotHem:Wijkunnen.
23EnHijzeidetothen:GijzultweluitMijndrinkbeker
drinken,enmetdedoop,waarmeeIkgedooptword,zult
gijgedooptworden;maarhetzittenaanMijnrechterhand
enaanMijnlinkerhandisnietaanMijomtegeven,maar
hetzalgegevenwordenaanhenvoorwiehetbestemdis
doorMijnVader.
24Toendetienanderendithoorden,werdenzewoedend
opdetweebroeders.
25MaarJezusriephenbijZichenzei:Uweetdatde
leidersvandevolkenheerschappijoverhenuitoefenen,en
derijkenoefenenmachtoverhenuit.
26Maarzomaghetonderunietzijn.Wieonderugroot
wilworden,moetuwdienaarzijn.
27Enwieonderudeeerstewilzijn,moetuwdienaarzijn.
28ZoalsookdeMensenzoonnietgekomenisomgediend
teworden,maaromtedienenenzijnleventegevenals
losprijsvoorvelen.
29ToenzijuitJerichovertrokken,volgdeHemeengrote
menigte.
30Enzie,tweeblinden,dielangsdewegzaten,hoorden
datJezusvoorbijgingenriepen:Weesonsgenadig,Heere,
ZoonvanDavid!
31Endemenigtebestraftehen,datzijmoestenzwijgen;
maarzijschreeuwdendestemeerenzeiden:Weesons
genadig,Heere,ZoonvanDavid!
32EnJezusbleefstaan,riephenbijzichenzei:Watwiltu
datIkvoorudoenzal?
33ZijzeidentotHem:Heere,laatonzeogengeopend
worden.
34Jezuswerdmetontfermingoverhenbewogenenraakte
hunogenaan.Enmeteenkondenhunogenzienenzij
volgdenHem.
HOOFDSTUK21
1EntoenzijJeruzalemnaderdenenbijBethfagé,aande
Olijfberg,kwamen,zondJezustweediscipelenuit,
2Enhijzeitothen:Ganaarhetdorpdattegenoveruligt,
enterstondzultueenezelinvindendievastgebondenis,
meteenveulenbijhaar.MaakzelosenbrengzetotMij.
3Enindieniemandietstotuzegt,zultgijzeggen:De
Heereheeftzenodig;enHijzalzeterstondzenden.
4Ditallesisgebeurd,opdatvervuldzouwordenwat
gesprokenisdoordeprofeet,diezegt:
5ZegtegendedochtervanSion:Zie,uwKoningkomttot
u,zachtmoedigenzittendopeenezelinenopeenveulen,
hetjongvaneenezelin.
6EndediscipelengingenheenendedenzoalsJezushun
gebodenhad,
7Enzijbrachtendeezelinenhetveulen,endedenhun
klerendaarop,enzijzettenhemdaarop.
8Eneenzeergrotemenigtespreiddehunklerenuitopde
weg;anderenhaktentakkenvandebomenafenstrooiden
dieopdeweg.
9Endemenigte,dievooraanenachteraanliep,riep:
HosannavoordeZoonvanDavid!GezegendisHij,Die
komtindeNaamdesHeren;Hosannaindehoogste
hemelen.
10ToenHijinJeruzalemaankwam,raaktedehelestadin
repenroer,enmenvroeg:Wieisdit?
11Endemenigtezeide:DitisJezus,deProfeetuit
NazarethinGalilea.
12EnJezusgingdetempelvanGodbinnenenwierpallen
eruitdieindetempelverkochtenenkochten,enHijkeerde
detafelsvandewisselaarsom,endestoelenvanhendie
deduivenverkochten,
13EnHijzeidetothen:Erstaatgeschreven:Mijnhuiszal
eenhuisvangebedgenoemdworden,maargijhebthettot
eenroversholgemaakt.
14EnerkwamenblindenenkreupelennaarHemtoeinde
tempel,enHijgenashen.
15Toendeoverpriestersendeschriftgeleerdende
wonderenzagendieHijdeed,endekinderenindetempel
riepenenzeiden:Hosanna,deZoonvanDavid,werdenzij
zeerverontwaardigd.
16EnzeidetotHem:HoortGij,watdezenzeggen?En
Jezuszeidetothen:Ja,hebtgijdannooitgelezen:Uitde
mondderkinderkensenderzuigelingenhebtGijde
lofprijzingvolbracht?
17HijverliethenengingdestaduitnaarBethanië,waar
hijovernachtte.
18Toenhijdevolgendemorgenindestadterugkwam,
kreeghijhonger.
19Entoenhijeenvijgenboomopdenwegzag,kwamhij
tothem,envondernietsaan,danalleenbladeren,enzeide
tothem:Laatervannuafaangeenvruchtaanugroeienin
eeuwigheid.Enterstondverdordedevijgenboom.
20Toendediscipelendatzagen,verwonderdenzijzichen
zeiden:Hoespoedigverdordtdevijgenboom!
21Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Voorwaar,Ikzegu:
alsugeloofhebtenniettwijfelt,zultunietalleendoenwat
ermetdevijgenboomisgebeurd,maarookalsutegen
dezebergzegt:Wordopgehevenenindezeegeworpen,
danzalhetgebeuren.
22Enalwatuinhetgebedgelovigvraagt,zultu
ontvangen.
23ToenHijindetempelgekomenwas,kwamende
overpriestersendeoudstenvanhetvolknaarHemtoe,
terwijlHijaanhetonderwijzenwas,enzeiden:Opgrond
vanwelkebevoegdheiddoetUdezedingen?Enwieheeft
Udezebevoegdheidgegeven?
24EnJezusantwoorddeenzeidetothen:OokIkzaluéén
dingvragen;alsgijhetMijzegt,zalIkhetueveneens
zeggen,opgrondvanwelkebevoegdheidIkdezedingen
doe.
25DedoopvanJohannes,vanwaarwasdie?Uitdehemel,
ofvandemensen?Enzijoverlegdenbijzichzelf,zeggende:
Indienwijzeggen:Uitdehemel,zozalHijtotonszeggen:
Waaromhebtgijhemdannietgeloofd?
26Maaralswijzeggen:Uitdemensen,danvrezenwijhet
volk,wantallenbeschouwenJohannesalseenprofeet.
27EnzijantwoorddenJezusenzeiden:Wijwetenhetniet.
EnHijzeidetothen:EnIkzeguookniet,doorwelke
machtIkdezedingendoe.
28Maarwatdunktu?Eenzekermenshadtweezonen;en
hijkwamtotdeeerste,enzeide:Zoon,gahedeninmijn
wijngaardwerken.
29Hijantwoorddeenzei:Ikwilniet.Maarlaterkreeghij
berouwenging.
30Enhijkwamtotdetweede,enzeidehetzelfde.Enhij
antwoorddeenzeide:Ikga,mijnheer;engingniet.
16

Mattheus
31Ofvandietweedewilvanzijnvadergedaanheeft?Zij
zeidentothem:Deeerste.Jezuszeidetothen:Voorwaar,
Ikzegu,datdetollenaarsendehoerenuvoorgaaninhet
KoninkrijkGods.
32WantJohannesistotugekomenopdewegvande
gerechtigheid,enuhebthemnietgeloofd.Detollenaarsen
dehoerenhebbenhemechterwelgeloofd.Enu,diehet
gezienhebt,hebtulaternietbekeerd,zodatuinhemzou
geloven.
33Luisternaareenanderegelijkenis:Erwaseenheerdes
huizesdieeenwijngaardplantte,ereenhegomheenzette,
ereenwijnpersingroefeneentorenbouwde,enhij
verhuurdehemaanwijnbouwers,engingnaareenverland.
34Toendetijdvandevruchtaanbrak,stuurdehijzijn
dienarennaardelandbouwers,opdatzijdevruchtenervan
zoudenontvangen.
35Toennamendelandbouwerszijnknechten,sloegende
ene,dooddendeandereenstenigdeneenderde.
36Hijstuurdeopnieuwanderedienaren,meerdaneerst,en
zijdedenmethenhetzelfde.
37Maartenslottestuurdehijzijnzoonnaarhentoeenzei:
‘Zezullenontzaghebbenvoormijnzoon.’
38Toendelandbouwersdezoonzagen,zeidenzeonder
elkaar:Datisdeerfgenaam.Kom,latenwehemdodenen
zijnerfenisinbezitnemen.
39Enzijgrepenhem,wierpenhembuitendewijngaarden
dooddenhem.
40Wanneerdeheervandewijngaardkomt,watzalhijdan
metdiewijnbouwersdoen?
41ZijzeidentotHem:Hijzaldieslechtemannenopeen
ellendigewijzeombrengenenZijnwijngaardaanandere
wijnbouwersverpachten,dieHemopdejuistetijdde
vruchtenzullenafdragen.
42Jezuszeitegenhen:HebtunooitindeSchriftengelezen:
Desteendiedebouwershebbenafgekeurd,istoteen
hoeksteengeworden.DitishetwerkvandeHeerenhetis
wonderbaarinonzeogen?
43Daaromzegiku:HetkoninkrijkvanGodzalvanu
wordenweggenomenengegevenaaneenvolkdatde
vruchtendaarvanvoortbrengt.
44Iedereendieopdezesteenvalt,zalverpletterdworden.
Maariedereenopwiehijvalt,zaldoordesteenvermalen
worden.
45ToendeoverpriestersendeFarizeeënzijngelijkenissen
hoorden,begrepenzedathijoverhensprak.
46Maartoenzehemwildengrijpen,warenzebangvoor
demenigte,wantzehieldenhemvooreenprofeet.
HOOFDSTUK22
1EnJezusantwoorddeensprakwederomtothendoor
gelijkenissen,enzeide:
2HetKoninkrijkderhemelenisgelijkaaneenkoningdie
eenbruiloftvoorzijnzoonorganiseerde,
3Enhijzondzijndienarenuitomdegenodigdenvoorde
bruiloftteroepen,maarzijwildennietkomen.
4Hijstuurdeweeranderedienareneropuitenzei:Zeg
tegendegenodigden:Zie,ikhebmijnmaaltijd
klaargemaakt;mijnrunderenenmijnmestveezijngeslacht
enallesisgereed;komnaardebruiloft.
5Maarzijsloegenergeenachtopengingenheen,deeen
naarzijnakker,deandernaarzijnkoopwaar.
6Enhetoverblijfselgreepzijndienaren,mishandeldehen
endooddehen.
7Toendekoningdithoorde,werdhijwoedend.Hij
stuurdezijnlegerseropuit,dooddedemoordenaarsenstak
hunstadinbrand.
8Toenzeihijtegenzijndienaren:Debruiloftisgereed,
maardegenodigdenwarenhetnietwaard.
9Gadaaromnaardehoofdwegenennodigiedereendieu
tegenkomtuitvoordebruiloft.
10Diedienarengingendusnaardewegenenverzamelden
iedereendiezetegenkwamen,zowelslechtenalsgoeden.
Endebruiloftszaalwerdvolmetgasten.
11Toendekoningbinnenkwamomdegastenteoverzien,
zaghijdaareenmandiegeenbruiloftskleedaanhad.
12Enhijzeidetothem:Vriend,hoezijtgijhier
binnengekomen,zonderbruiloftskleedaantehebben?En
hijwerdsprakeloos.
13Toenzeidekoningtegendedienaren:Bindhemaan
handenenvoeten,neemhemmeeenwerpheminde
buitensteduisternis.Daarzalgehuilzijnentandengeknars.
14Wantvelenzijngeroepen,maarweinigenuitverkoren.
15ToengingendeFarizeeënheenenberaadslaagdenhoe
zijHeminZijnwoordenkondenverstrikken.
16Enzijzondenhundiscipelen,metdeHerodianen,naar
Hemtoe,enzeiden:Meester,wijweten,datGijwaarachtig
zijtendewegGodsinwaarheidleert.GijtrektUnaar
niemandaan,wantGijzietdepersoondermensennietaan.
17Zegonsdan:Watdunktu?Ishetgeoorloofdbelasting
tebetalenaandekeizer,ofniet?
18MaarJezusbegreephunslechtheidenzei:Waaromstelt
uMijopdeproef,huichelaars?
19Toonmijhetschattingsgeld.Enzijbrachtenhemeen
penning.
20EnHijzeidetothen:Vanwieisditbeeldendit
opschrift?
21ZijzeidentotHem:Deskeizers.ToenzeideHijtothen:
Geefdandenkeizer,watdeskeizersis,enGod,watGods
is.
22Toenzijdezewoordenhoorden,warenzijverbaasd.Zij
verlietenHemengingenheen.
23OpdiezelfdedagkwamendeSadduceeënnaarHemtoe,
diebewerendatergeenopstandingis,envroegenHem:
24Mozeszei:Meester,alsiemandsterftzonderkinderente
hebben,moetzijnbroermetdiensvrouwtrouwenenvoor
zijnbroernageslachtverwekken.
25Erwarennuzevenbroedersbijons.Deeerstewas
getrouwdmeteenvrouwenwasgestorven.Omdathijgeen
kinderenhad,liethijzijnvrouwnaaanzijnbroer.
26Evenzodetweede,endederde,totenmetdezevende.
27Enhetlaatststierfookdevrouw.
28Indeopstandingdan,vanwievandezevenzalzijde
vrouwzijn?Wantzijhebbenhaarallengehad.
29Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Julliedwalen,
omdatjulliedeSchriftennietkennenenooknietdekracht
vanGod.
30Wantindeopstandingtrouwenzenietenwordenze
nietuitgehuwelijkt,maarzezijnalsengelenvanGodinde
hemel.
31Maarwatdeopstandingvandedodenbetreft,hebtu
nietgelezenwatGodtotugesprokenheeft,toenHijzei:
17

Mattheus
32IkbendeGodvanAbraham,deGodvanIsaakende
GodvanJakob.GodisnieteenGodvandoden,maarvan
levenden.
33Toendemenigtedithoorde,raaktenzeverbijsterdover
zijnleer.
34ToendeFarizeeënhoordendatHijdeSadduceeëntot
zwijgenhadgebracht,kwamenzebijeen.
35Eneenvanhen,eenwetgeleerde,steldeHemeenvraag
omHemopdeproeftestellenenzei:
36Meester,watishetgrootstegebodindewet?
37Jezuszeitegenhem:HebdeHeer,uwGod,liefmet
heeluwhart,metheeluwzielenmetheeluwverstand.
38Ditisheteersteenhetgrotegebod.
39Enhettweede,daaraangelijk,is:Gijzultuwnaaste
liefhebbenalsuzelf.
40AandezetweegebodenhangtheeldeWetende
Profeten.
41TerwijldeFarizeeënbijeenwaren,vroegJezushun:
42Zeggende:WatdunktuvandeChristus?Wienszoonis
Hij?ZijzeidentotHem:DeZoonvanDavid.
43Hijzeitegenhen:HoekanDavidHemdanindegeest
Heernoemen,alshijzegt:
44DeHEEREzeidetotmijnHeere:ZitGijaanMijn
rechterhand,totdatIkUwvijandengemaakthebtoteen
voetbankvoorUwvoeten.
45AlsDavidHemdanHeernoemt,hoekanHijdanzijn
zoonzijn?
46Enniemandkonhemeenwoordantwoorden,envanaf
diedagdurfdeniemandhemnogvragentestellen.
HOOFDSTUK23
1ToensprakJezustotdemenigteentotzijndiscipelen:
2Zezeiden:DeschriftgeleerdenendeFarizeeënzittenop
destoelvanMozes.
3Alleswatzijuduszeggen,moetuinachtnemenendoen.
Maardoetnietnaarhunwerken,wantzijzeggenhetwel,
maardoenhetniet.
4Wantzijbindenlastensamendiezwaarenmoeilijkte
dragenzijn,enleggendieopdeschoudersvandemensen,
maarzelfwillenzijzemethunvingernietverroeren.
5Maaralhunwerkendoenzijomdoordemensengezien
teworden:zijmakenhungebedsriemenbreedenvergroten
dezomenvanhunkleren,
6Enhebdeeersteplaatsenbijdefeestenlief,ende
ereplaatsenindesynagogen,
7Enopdemarktenwordenzijgegroetendoordemensen
aangesproken:Rabbi,Rabbi.
8Maarlaatunietrabbinoemen,wantéénisuwMeester,
namelijkChristus,enubentallenbroeders.
9Ennoemniemanduwvaderopdeaarde,wanteriséén
Vadervooru,namelijkHijdieindehemelenis.
10Laatuookgeenmeestersnoemen,wantéénisuw
Meester:Christus.
11Maarwieonderudegrootsteis,zaluwdienaarzijn.
12Enalwiezichzelfverhoogt,zalvernederdworden,enal
wiezichzelfvernedert,zalverhoogdworden.
13Maarweeu,schriftgeleerdenenFarizeeën,huichelaars,
wantusluithetKoninkrijkderhemelenafvoordemensen.
Ugaaterzelfnietbinnenenulaatdegenendiewillen
binnengaan,erooknietbinnen.
14Weeu,schriftgeleerdenenFarizeeën,huichelaars,want
ueetdehuizenvandeweduwenopenbidtvoordeschijn
lang.Daaromzultueenzwaarderoordeelontvangen.
15Weeu,schriftgeleerdenenFarizeeën,huichelaars,want
ubereisdtzeeenlandoméénproseliettewinnen,en
wanneeruhemeenmaalgewonnenhebt,maaktuhemtot
eenkindvandehelinhetkwadraat.
16Weeu,blindeleidslieden,diezegt:Alsiemandbijde
tempelzweert,betekentdatniets.Maaralsiemandbijhet
goudvandetempelzweert,ishijeenschuldenaar.
17Gijdwazenenblinden!Wantwatismeerwaard,het
goudofdetempeldiehetgoudheiligt?
18En:Wiezweertbijhetaltaar,danisdatniets;maarwie
zweertbijdegavediedaaropligt,isschuldig.
19Gijdwazenenblinden!Wantwatisgroter,degaveof
hetaltaar,datdegaveheiligt?
20Wiedusbijhetaltaarzweert,zweertdaarbijenbijalles
watdaaropis.
21Enwiebijdetempelzweert,zweertdaarbijenbijhem
diedaarinwoont.
22Enwiezweertbijdehemel,zweertbijdetroonvanGod
enbijHemDiedaaropzit.
23Weeu,schriftgeleerdenenFarizeeën,huichelaars,want
ugeefttiendenvandemunt,dedilleendekomijn,enu
laathetgewichtigstevandewetna:hetoordeel,de
barmhartigheidendetrouw.Dezedingenhadumoeten
doenenderestnietnalaten.
24Blindeleiders,diedemuguitziftendekameeldoorslikt.
25Weeu,schriftgeleerdenenFarizeeën,huichelaars,want
ureinigtdebuitenkantvandebekerendeschotel,maar
vanbinnenzijnzevolroofenonmatigheid.
26BlindeFarizeeër,reinigeerstwatindebekereninde
schotelis,danwordtookdebuitenkantervanrein.
27Weeu,schriftgeleerdenenFarizeeën,huichelaars,want
ulijktopwitgepleisterdegraven,dieervanbuitenwelmooi
uitzien,maarvanbinnenzijnzevoldoodsbeenderenen
allerleionreinheid.
28Zolijktookuvanbuitenrechtvaardigvoordemensen,
maarvanbinnenbentuvolhuichelarijenongerechtigheid.
29Weeu,schriftgeleerdenenFarizeeën,huichelaars,want
ubouwtdegravenvandeprofetenenversiertdegraven
vanderechtvaardigen,
30Enzeg:Alswijindedagenvanonzevaderengeleefd
hadden,zoudenwijnietmethendeelhebbengehadaanhet
bloedvandeprofeten.
31Daaromgetuigtuzelfdatukinderenbentvanhendie
deprofetengedoodhebben.
32Maakdandemaatvanuwvaderenvol.
33Slangen,adderengebroed,hoezultuaande
verdoemenisvandehelontkomen?
34Daarom,zie,Ikzendtotuprofeten,wijzenen
schriftgeleerden;ensommigenvanhenzultgijdodenen
kruisigen,enanderenvanhenzultgijgeseleninuw
synagogenenvervolgenvanstadtotstad.
35Opdatoverukomtalhetrechtvaardigebloeddatopde
aardevergotenis,vanafhetbloedvanderechtvaardige
AbeltothetbloedvanZacharias,dezoonvanBerechja,die
ugedoodhebttussendetempelenhetaltaar.
36Voorwaar,Ikzegu:aldezedingenzullenoverdit
geslachtkomen.
37Jeruzalem,Jeruzalem,datdeprofetendoodtenstenigt
wietotugezondenzijn,hoevaakhebIkuwkinderen
18

Mattheus
willenbijeenbrengen,zoalseenhenhaarkuikensonder
haarvleugelsbijeenbrengt,engijhebtnietgewild!
38Zie,uwhuiswordtaanuovergelatenalseenwoestenij.
39WantIkzegu:UzultMijvannuafaannietmeerzien,
totdatuzegt:GezegendisHijDiekomtindeNaamvande
Heer.
HOOFDSTUK24
1EnJezusgingwegenverlietdetempel.EnZijn
discipelenkwamennaarHemtoeomHemdegebouwen
vandetempeltetonen.
2EnJezuszeidetothen:Ziengijditallesniet?Voorwaar,
Ikzegu,erzalhiergeensteenopdeanderesteengelaten
worden,dienietafgebrokenzalworden.
3EntoenHijopdeOlijfbergzat,kwamendediscipelen
alleennaarHemtoeenzeiden:Zegons,wanneerzullen
dezedingengebeuren?EnwatishettekenvanUwkomst
envandevoleindingvandewereld?
4EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Ziettoe,dat
niemanduverleide.
5Wantvelenzullenkomenondermijnnaamenzeggen:Ik
bendeChristus,enzijzullenvelenmisleiden.
6Engijzulthorenvanoorlogenengeruchtenvanoorlogen.
Ziettoe,wordtnietverschrikt,wantaldezedingenmoeten
geschieden,maarheteindeisernogniet.
7Wanthetenevolkzaltegenhetanderevolkopstaan,en
hetenekoninkrijktegenhetanderekoninkrijk;enerzullen
hongersnoden,besmettelijkeziektenenaardbevingenzijn
inverscheideneplaatsen.
8Ditallesishetbeginvandeweeën.
9Danzullenzijuoverleverenaanverdrukkingenudoden,
enuzultdoorallevolkengehaatwordenomwillevanmijn
Naam.
10Endanzullenervelenaanstootnemen,enzijzullen
elkaarverradenenelkaarhaten.
11Enerzullenveelvalseprofetenopstaanenzijzullener
velenverleiden.
12Enomdatdeongerechtigheidtoeneemt,zaldeliefde
vandemeestenverkillen.
13Maarwievolhardttotheteinde,diezalbehouden
worden.
14EnditEvangelievanhetKoninkrijkzalindegehele
wereldgeprediktwordentoteengetuigenisvooralle
volken;endanzalheteindekomen.
15Wanneergijdandegruwelderverwoesting,waarvan
gesprokenisdoordeprofeetDaniël,zultzienstaanopde
heiligeplaats(wiehetleest,laathijdaaropletten)
16LatendandegenendieinJudeazijn,vluchtennaarde
bergen.
17Wieophetdakis,moetnietnaarbenedengaanomiets
uitzijnhuismeetenemen.
18Enwieophetveldis,moetooknietterugkerenomzijn
klerenoptehalen.
19Enweedezwangerenendezogendenindiedagen!
20Biddatuwvluchtnietindewintervalt,enooknietop
eensabbatdag.
21Wanterzaldaneengroteverdrukkingzijn,zoalserniet
geweestisvanafhetbeginvandewereld,totnutoe,en
zoalserooknooitmeerzijnzal.
22Enindiendiedagennietingekortwerden,zougeen
vleesbehoudenworden;dochterwillevande
uitverkorenenzullendiedageningekortworden.
23Alsdaniemandtotuzegt:Zie,hierisdeChristus,of
daar,geloofhetniet.
24Wanterzullenvalsechristussenenvalseprofeten
opstaanenzijzullengrotetekenenenwonderendoen,zó
datzij–alshetmogelijkzouzijn–ookdeuitverkorenen
zoudenmisleiden.
25Zie,Ikhebhetualeerdergezegd.
26Alsmendantotuzegt:Zie,hijisindewoestijn,gaer
nietheen;zie,hijisindebinnenkamers,geloofhetniet.
27Wantzoalsdebliksemvanuithetoostenkomtenschijnt
totinhetwesten,zozalookdekomstvandeZoondes
mensenzijn.
28Wantwaarhetkadaveris,daarverzamelenzichde
arenden.
29Enterstondnadeverdrukkingvandiedagenzaldezon
verduisterdwordenendemaanzalhaarschijnselniet
gevenendesterrenzullenvandehemelvallenende
machtenvandehemelenzullengeschoktworden.
30EndanzalhettekenvandeZoondesmensen
verschijnenaandehemel;endanzullenallestammenvan
deaarderouwbedrijven,enzijzullendeZoondesmensen
zien,komenopdewolkenvandehemel,metgrotekracht
enheerlijkheid.
31EnHijzalZijnengelenuitzendenmetluid
bazuingeschal,enzijzullenZijnuitverkorenen
bijeenbrengenuitdevierwindstreken,vanheteneuiterste
vandehemelentothetandere.
32Leernudezegelijkenisvandevijgenboom:Wanneer
zijntakalzachtwordtendebladerenuitspruiten,weetu
daaraandatdezomernabijis.
33Zomoetenookjullie,wanneerjulliealdezedingenzien,
wetendathetnabijis,voordedeur.
34Voorwaar,Ikzegu:Ditgeslachtzalzekerniet
voorbijgaan,voordataldezedingengeschiedzijn.
35Hemelenaardezullenvoorbijgaan,maarmijnwoorden
zullennooitvoorbijgaan.
36Maarwanneerdiedagendatuurzullenkomen,weet
niemand,ookdeengelenindehemelniet,maaralleenmijn
Vader.
37MaarzoalshetwasindedagenvanNoach,zozalook
dekomstvandeZoondesmensenzijn.
38Wantzoalszijindedagenvóórdezondvloedbezig
warenmetetenendrinken,mettrouwenentenhuwelijk
geven,totopdedagdatNoachindearkging,
39Enzijwistenhetniet,totdatdezondvloedkwamenhen
allenwegnam;zozalookdekomstvandeZoondes
mensenzijn.
40Danzullenertweeophetveldzijn;deeenzalworden
meegenomen,deanderachtergelaten.
41Tweevrouwenzullenaandemolenaanhetmalenzijn;
deenezalwordenaangenomen,deandereachtergelaten.
42Weesdaaromwaakzaam,wantgijweetnietopwelkuur
uwHeerkomt.
43Weetdit:alsdeheerdeshuizesgewetenhadinwelke
nachtwakedediefzoukomen,zouhijgewaakthebbenen
inzijnhuisniethebbenlateninbreken.
44Daarommoetenookjulliebereidzijn,wantopeenuur
waaropjehetnietverwacht,zaldeZoondesmensen
komen.
19

Mattheus
45Wieisdandetrouweenverstandigedienaar,diezijn
heeroverzijndienstvolkheeftaangesteldomhunoptijd
voedseltegeven?
46Zaligdiedienaar,diezijnheerbijzijnkomstzobezig
vindt.
47Voorwaar,Ikzegu,dathijhemoveralzijnbezittingen
zalaanstellen.
48Maaralsdieslechteslaafinzijnhartzouzeggen:Mijn
heerblijftuit,
49Enhijzalbeginnenzijnmededienstknechtenteslaan,en
metdedronkaardsteetenentedrinken;
50Deheervandiedienaarzalkomenopeendagdathij
hetnietverwacht,enopeenuurdathijnietweet,
51Enzijzullenheminstukkenhakkenenheminhetlot
vandehuichelaarsdoendelen;daarzalgeweenzijnen
tandengeknars.
HOOFDSTUK25
1DanzalhetKoninkrijkderhemelengelijkzijnaantien
maagden,diehunlampennamenenuitgingen,de
bruidegomtegemoet.
2Vijfvanhenwarenwijs,envijfwarendwaas.
3Dedwazennamenhunlampenmee,maargeenolie.
4Dewijzennamennaasthunlampenookoliemeeinhun
kruiken.
5Terwijldebruidegomuitbleef,werdenzeallemaal
slaperigensliepenin.
6Entemiddernachtklonkereengeroep:Zie,de
bruidegomkomt;gaatuitomhemteontmoeten.
7Toenstondenaldiemeisjesopenmaaktenhunlampen
inorde.
8Endedwazezeidentotdewijzen:Geefonsvanuwolie,
wantonzelampengaanuit.
9Maardewijzenantwoorddenenzeiden:Neen,opdater
nietteveelzouzijnvooronsenvooru;gaatlievernaarde
verkopersenkooptvooruzelf.
10Terwijlzijheengingenomtekopen,kwamde
bruidegom,enzijdiegereedwaren,gingenmethemnaar
binnennaardebruiloft,endedeurwerdgesloten.
11Daarnakwamenookdeanderemaagdenenzeiden:
Heer,Heer,doeonsopen!
12MaarHijantwoorddeenzeide:Voorwaar,Ikzegu,Ik
kenuniet.
13Weesdanwaakzaam,wantuweetnietopwelkedagof
opwelkuurdeMensenzoonkomt.
14WanthetKoninkrijkderhemelenisgelijkaaneenmens
die,toenhijnaareenverlandreisde,zijndienarenriepen
hunzijngoederentoevertrouwde.
15Enaandeeengafhijvijftalenten,aaneenandertwee,
enaaneenderdeéén;iedernaarzijnbekwaamheid;enhij
reisdemeteenweg.
16Hijdiedevijftalentenontvangenhad,gingerhandel
meedrijvenenverdiendeernogeensvijftalentenbij.
17Enopdezelfdewijzewondegenedieertweeontvangen
had,erooknogtweebij.
18Maarhijdiehetenegeldontvangenhad,gingheenen
groefeengatindegrondenverborghetgeldvanzijnheer.
19Nalangetijdkwamdeheervandiedienarenenhield
methenrekening.
20Endiedevijftalentenontvangenhad,kwamenbracht
nogeensvijftalenten,zeggende:Heere,vijftalentenhebt
Gijmijtoevertrouwd;zie,ikhebernogvijftalentenbij
verdiend.
21Zijnheerzeitegenhem:Goedgedaan,goedeentrouwe
dienaar.Overweinigbentutrouwgeweest,overveelzalik
uaanstellen.Gabinnenindevreugdevanuwheer.
22Ookdiedetweetalentenontvangenhad,kwamnaar
vorenenzei:Heer,tweetalentenhebtumijtoevertrouwd;
zie,ikhebernogtweetalentenbijverdiend.
23Zijnheerzeitegenhem:Goedgedaan,goedeentrouwe
dienaar.Overweinigbentutrouwgeweest,overveelzalik
uaanstellen.Gabinnenindevreugdevanuwheer.
24Toenkwamhijdiehetenetalentontvangenhad,enzei:
Heer,ikwistvanudatueenhardvochtigmensbent.U
maaitwaarunietgezaaidhebtenhaaltbijeenwaaruniet
gestrooidhebt.
25Toenwerdikbevreesdenbenikuwtalentindegrond
gaanverbergen.Zie,daarhebtuhetvanu.
26Zijnheerantwoorddeenzeidetothem:Gijslechteen
luieslaaf,gijwistdatikmaaiwaariknietgezaaidheben
bijeenbrengwaarikniethebuitgestrooid;
27Uhaddusmijngeldaandewisselkantoormoetengeven,
danhadikhetbijmijnterugkomstmetrenteteruggekregen.
28Neemhemdanhettalentafengeefhetaanhemdiede
tientalentenheeft.
29Wantaaneenieder,dieheeft,zalgegevenworden,en
hijzalovervloedighebben;maarvanhem,dienietheeft,
zalookwathijheeft,afgenomenworden.
30Enwerpdeonnutteslaafuitindebuitensteduisternis;
daarzalhetgeweenzijnenhettandengeknars.
31WanneerdeMensenzoonkomenzalinzijnheerlijkheid
enaldeheiligeengelenmethem,danzalhijplaatsnemen
opdetroonvanzijnheerlijkheid.
32EnvoorHemzullenaldevolkenbijeengebrachtworden,
enHijzalzevanelkaarscheiden,zoalsdeherderde
schapenvandebokkenscheidt.
33Endeschapenzalhijaanzijnrechterhandzetten,maar
debokkenaanzijnlinkerhand.
34DanzaldeKoningtothen,dieaanzijnrechterhandzijn,
zeggen:Komt,gezegendenvanmijnVader,beërfthet
koninkrijk,datvoorubereidisvanafdegrondleggingvan
dewereld.
35WantIkhadhongerenuhebtMijteetengegeven.Ik
haddorstenuhebtMijtedrinkengegeven.Ikwaseen
vreemdelingenuhebtMijgehuisvest.
36Ikwasnaaktenjulliehebbenmijgekleed.Ikwasziek
enjulliehebbenmijbezocht.Ikzatindegevangenisen
julliekwamennaarmijtoe.
37DanzullenderechtvaardigenHemantwoorden,
zeggende:Heere,wanneerhebbenwijUhongeriggezien
enhebbenwijUteetengegeven,ofdorstigenhebbenwij
Utedrinkengegeven?
38WanneerhebbenwijUalsvreemdelinggezienen
gehuisvest,ofnaaktenhebbenUgekleed?
39OfwanneerhebbenwijUziekofindegevangenis
gezienenzijnnaarUtoegekomen?
40EndeKoningzalantwoordenentothenzeggen:
Voorwaar,Ikzegu,voorzoveruditaaneenvandeze
minstebroedersvanMijgedaanhebt,hebtudataanMij
gedaan.
41DanzalHijooktothenaandelinkerhandzeggen:Ga
wegvanMij,vervloekten,inheteeuwigevuur,datvoorde
duivelenzijnengelenbereidis.
20

Mattheus
42WantIkhadhongerenuhebtMijnietteetengegeven.
IkhaddorstenuhebtMijniettedrinkengegeven.
43Ikwaseenvreemdelingenuhebtmijnietopgenomen.
Ikwasnaaktenuhebtmijnietgekleed.Ikwasziekenin
degevangenisenuhebtmijnietbezocht.
44DanzullenookzijHemantwoordenenzeggen:Heere,
wanneerhebbenwijUhongeriggezien,ofdorstig,ofals
vreemdeling,ofnaakt,ofziek,ofindegevangenis,en
hebbenUnietgediend?
45DanzalHijhunantwoordenenzeggen:Voorwaar,Ik
zegu:voorzoveruditaaneenvandezeminstenniethebt
gedaan,hebtuhetookaanMijnietgedaan.
46Endezenzullengaannaardeeeuwigestraf,maarde
rechtvaardigennaarheteeuwigeleven.
HOOFDSTUK26
1Enhetgebeurde,toenJezusaldezewoordengeëindigd
had,datHijtotZijndiscipelenzei:
2JulliewetendatovertweedagenhetfeestvanhetPascha
is,endanzaldeMensenzoonovergeleverdwordenom
gekruisigdteworden.
3Toenkwamendeoverpriesters,deschriftgeleerdenende
oudstenvanhetvolkbijeeninhetpaleisvande
hogepriester,dieKajafasheette,
4EnzijberaamdeneenlistomJezustegrijpenentedoden.
5Maarzijzeiden:Nietophetfeest,opdatergeen
opschuddingontstaatonderhetvolk.
6ToenJezusinBethaniëwas,inhethuisvanSimonde
melaatse,
7ErkwameenvrouwnaarHemtoemeteenalbastenfles
volkostbareolie.ZijgootdieoverZijnhoofduit,terwijl
Hijaantafelzat.
8Toenzijndiscipelendatzagen,werdenzeboosenzeiden:
Waartoedientdezeverspilling?
9Wantdezezalfhadvoorveelgeldverkochtkunnen
wordenenaandearmengegevenkunnenworden.
10ToenJezusdatbegreep,zeiHijtegenhen:Waaromvalt
udevrouwlastig?WantzijheefteengoedwerkaanMij
gedaan.
11Wantdearmenhebtualtijdbiju,maarMijhebtuniet
altijd.
12Wanttoenzijdezezalfopmijnlichaamgoot,deedzij
datvoormijnbegrafenis.
13Voorwaar,Ikzegu:overalwaarditEvangelie
verkondigdzalwordenindehelewereld,zalooktothaar
gedachtenisgesprokenwordenoverwatdezevrouw
gedaanheeft.
14Toengingeenvandetwaalf,JudasIskariotgenaamd,
naardeoverpriesters,
15Enzijzeidentothen:Watwiltgijmijgeven,enikzal
hemuoverleveren?Enzijsloteneenverbondmethem
voordertigzilverlingen.
16Envanafdatmomentzochthijnaareengelegenheidom
Hemteverraden.
17Opdeeerstedagvanhetfeestvandeongezuurde
brodenkwamendediscipelennaarJezustoeenvroegen
hem:Waarwiltudatwijvoorbereidingentreffenzodatu
hetPaschakunteten?
18EnHijzeide:Ganaardestadtoteenzekermanenzeg
tothem:DeMeesterzegt:Mijntijdisnabij;Ikzalbijuhet
PaschahoudenmetMijndiscipelen.
19Endediscipelendeden,zoalsJezushunopgedragenhad,
enzijmaaktenhetPaschagereed.
20Toenhetavondgewordenwas,gingHijaanliggenmet
detwaalf.
21Enterwijlzijaten,zeiHij:Voorwaar,Ikzegu,dateen
vanuMijzalverraden.
22Enzijwerdenzeerbedroefdenbegonneniedervanhen
totHemtezeggen:Heere,benikhetniet?
23EnHijantwoorddeenzeide:WiemetMijzijnhandin
deschoteldoopt,diezalMijverraden.
24DeZoondesmensengaatheen,zoalsoverHem
geschrevenstaat.Maarweediemens,doorwiedeZoon
desmensenverradenwordt.Hetzougoedvoordiemens
zijn,alshijnietgeborenwas.
25ToenantwoorddeJudas,dieHemverradenhad,en
zeide:Benikhet,Meester?HijzeidetotHem:Gijhebthet
gezegd.
26Enterwijlzijaten,namJezuseenbrood,sprakdezegen
uit,brakhetengafhetaanZijndiscipelen,enHijzeide:
Neemt,eet,ditisMijnlichaam.
27EnHijnamdebeker,sprakhetdankgebeduitengaf
hundie,zeggende:Drinktallendaaruit;
28Wantditishetbloedvanmijnverbond,datvoorvelen
vergotenwordttotvergevingvanzonden.
29MaarIkzegu:Ikzalvannuafaannietmeervande
vruchtvandewijnstokdrinken,totopdedagdatIkermet
unieuwvanzaldrinkeninhetKoninkrijkvanMijnVader.
30Nadatzijdelofzanggezongenhadden,gingenzijnaar
deOlijfberg.
31ToenzeiJezustegenhen:Julliezullenallemaalaanstoot
aanMijnemenindezenacht,wanterstaatgeschreven:Ik
zaldeherderslaanendeschapenvandekuddezullen
verstrooidworden.
32MaarnadatIkuitdedoodbenopgewekt,zalIkjullie
voorgaannaarGalilea.
33PetrusantwoorddeenzeitegenHem:Alzoudenallen
aanstootaanUnemen,ikzalnooitaanstootnemen.
34Jezuszeitegenhem:Voorwaar,Ikzegu:dezenacht,
voordatdehaankraait,zultuMijdriemaalverloochenen.
35PetruszeidetotHem:AlmoestikmetUsterven,ikzal
Utochnietverloochenen.Alzozeidenookaldediscipelen.
36ToengingJezusmethennaareenplaatsdieGetsemane
heette,enzeitegendediscipelen:Gahierzitten,terwijlIk
daargabidden.
37EnhijnamPetrusendetweezonenvanZebedeüsmet
zichmee,enhijbegonbedroefdenzeerbedroefdte
worden.
38ToenzeiHijtegenhen:Mijnzieliszeerbedroefd,tot
stervenstoe;blijfhierenwaakmetMij.
39EnnadatHijeenweinigverdergegaanwas,wierpHij
Zichmethetaangezichtteraardeenbad,zeggende:Mijn
Vader,indienhetmogelijkis,laatdezedrinkbekerMij
voorbijgaan;dochnietgelijkIkwil,maargelijkGijwilt.
40EnHijkwambijdediscipelenenvondhenslapende,en
HijzeitegenPetrus:KondenjullienietéénuurmetMij
waken?
41Waakenbid,opdatunietinverzoekingkomt;degeest
iswelgewillig,maarhetvleesiszwak.
42OpnieuwgingHijvoordetweedekeerwegenbad,
zeggende:MijnVader,indiendezebekernietaanMijkan
voorbijgaan,tenzijdatIkhemdrink,zogeschiedeUwwil.
21

Mattheus
43EnHijkwamterugenvondhenweerslapende,want
hunogenwarenzwaargeworden.
44EnHijliethenachter,gingopnieuwheenenbadvoor
dederdekeer,terwijlHijdezelfdewoordensprak.
45ToenkwamHijbijZijndiscipelenenzeitegenhen:
Slaapnumaarverderenrustuit.Zie,hetuurisnabijdatde
Zoondesmensenwordtovergeleverdindehandenvan
zondaars.
46Staop,latenwijgaan.Zie,daarishijdieMijverraadt.
47TerwijlHijnogsprak,zie,daarkwamJudas,eenvande
twaalf,enmethemeengrotemenigte,metzwaardenen
stokken,gestuurddoordeoverpriestersendeoudstenvan
hetvolk.
48EndegenedieHemverraadde,gafhuneentekenenzei:
DieIkkussenzal,dieishet;grijpHemvast.
49EnterstondginghijnaarJezustoe,zei:Weesgegroet,
Heer!enkusteHem.
50EnJezuszeidetothem:Vriend,waarvoorzijtgijhier?
Toenkwamenzij,sloegendehandenaanJezusengrepen
Hem.
51Enzie,eenvanhendiebijJezuswaren,stakzijnhand
uit,trokzijnzwaard,trofdedienaarvandehogepriesteren
sloeghemhetooraf.
52ToenzeiJezustegenhem:Doejezwaardweeropzijn
plaats,wantallendienaarhetzwaardgrijpen,zullendoor
hetzwaardomkomen.
53DenktudatIknuniettotMijnVaderkanbiddenendat
HijMijterstondmeerdantwaalflegioenenengelenzal
sturen?
54HoezoudendandeSchriftenvervuldworden,die
zeggendathetaldusmoetgebeuren?
55IndatzelfdeuurzeideJezustotdescharen:Zijtgijlieden
uitgegaanalstegeneendiefmetzwaardenenstokken,om
Mijtegrijpen?Ikzatdagelijksbijuindetempelte
onderwijzen,engijhebtMijnietgegrepen.
56Maarditallesisgeschied,opdatdeSchriftender
profetenvervuldzoudenworden.Toenverlietenalde
discipelenHemenvluchtten.
57EnzijdieJezusgegrepenhadden,leiddenHemweg
naardehogepriesterKajafas,waardeschriftgeleerdenen
deoudstenbijeenwaren.
58MaarPetrusvolgdeHemopeenafstand,totaanhet
paleisvandehogepriester,engingnaarbinnenenbleefbij
dedienarenzittenomheteindetezien.
59Deoverpriesters,deoudstenendeheleRaadzochten
naareenvalsegetuigenistegenJezus,omHemterdoodte
kunnenbrengen.
60Maarzijvondenergeen;ja,hoewelervelevalse
getuigenkwamen,vondenzijertochgeen.Tenlaatste
kwamenertweevalsegetuigen,
61Enhijzeide:Dezeheeftgezegd:IkkandetempelGods
afbrekenenindriedagenopbouwen.
62ToenstonddehogepriesteropenzeitegenHem:
AntwoordtUniets?WatgetuigendezentegenU?
63MaarJezuszweeg.Endehogepriesterantwoorddeen
zeidetotHem:IkbezweerUbijdelevendeGod,datGij
onszegt,ofGijzijtdeChristus,deZoonvanGod.
64Jezuszeitegenhem:Uhebthetgezegd.Ikzegu:Van
nuafaanzultudeZoondesmensenzienzittenaande
rechterhandvandeMachtenkomenopdewolkenvande
hemel.
65Toenscheurdedehogepriesterzijnklerenenzei:Hij
heeftGodgelasterd;waartoehebbenwijnoggetuigen
nodig?Zie,nuhebtuzijngodslasteringgehoord.
66Watdunktu?Zijantwoorddenenzeiden:Hijis
schuldigaandedood.
67Toenspuwdenzeheminhetgezichtensloegenhem
metvuisten;enanderensloegenhemmetdepalmenvan
hunhanden,
68Enzijzeiden:Profeteerons,Christus,wiewashetdieU
geslagenheeft?
69Petruszatbuitenindevoorzaal.Erkwameenmeisje
naarhemtoeenzei:‘JijwasookbijJezus,deGalilese.’
70Maarhijontkendehetvoorallenenzei:Ikweetnietwat
uzegt.
71EntoenHijnaarbuitenging,naardevoorhal,zageen
anderdienstmeisjeHem,enzeitegenhendiedaarwaren:
DezewasookbijJezusvanNazareth.
72Enopnieuwontkendehijmeteeneed:Ikkendieman
niet.
73Ennaeentijdjekwamendegenendieerbijstondennaar
hemtoeenzeidentegenPetrus:Zeker,ookjijbenteenvan
hen,wantjewoordenverradenje.
74Toenbegonhijtevloekenentezweren,zeggende:Ik
kendienmanniet.Enterstondkraaidedehaan.
75EnPetrusherinnerdezichhetwoordvanJezus,dietot
hemgezegdhad:Eerdehaangekraaidheeft,zultgijMij
driemaalverloochenen.Enhijginguitenweendebitterlijk.
HOOFDSTUK27
1Toenhetmorgenwerd,beraadslaagdenalleoverpriesters
enoudstenvanhetvolktegenJezusomHemterdoodte
brengen.
2EnnadatzeHemgeboeidhadden,leiddenzeHemweg
enleverdenHemoveraanPontiusPilatus,destadhouder.
3ToenJudas,dieHemverradenhad,zagdatHij
veroordeeldwas,kreeghijberouwenbrachtdedertig
zilverlingenterugnaardeoverpriestersendeoudsten,
4Zeggende:Ikhebgezondigd,datikonschuldigbloed
verradenheb.Enzijzeiden:Watgaatonsdataan?Zietgij
dattoe.
5Enhijwierpdezilverlingenindetempel,gingheenen
verhingzichzelf.
6Toennamendeoverpriestersdezilverstukkenenzeiden:
Hetisnietgeoorloofdzeindeofferkistteleggen,wanthet
isdeprijsvanhetbloed.
7Enzijberaadslaagdenenkochtenerhetakkerlandvande
pottenbakkerbij,omervreemdelingentebegraven.
8Daaromwordtdieakkertotopdedagvanvandaag
‘bloedakker’genoemd.
9Toenwerdvervuldwatgesprokenwasdoordeprofeet
Jeremia,diezei:Enzijnamendedertigzilverlingen,de
prijsvandegewaardeerde,diezijvandekinderenIsraëls
geschathadden;
10Enikgafzevoorhetakkerwerkvandepottenbakker,
zoalsdeHEEREmijhadopgedragen.
11EnJezusstondvoordestadhouder,endestadhouder
vroeghem,zeggende:ZijtGijdeKoningderJoden?En
Jezuszeidetothem:Gijzegthet.
12Entoenhijdoordeoverpriestersendeoudstenwerd
beschuldigd,antwoorddehijniets.
22

Mattheus
13ToenzeiPilatustegenHem:HoortUniethoeveel
dingenzetegenUgetuigen?
14Enhijantwoorddehemmetgeenwoord,zodatde
stadhouderzichzeerverwonderde.
15Opdatfeestwashetdegewoontedatdestadhoudereen
gevangenevrijlietvoorhetvolk,wiezijmaarwilden.
16Enzijhaddentoeneenaanzienlijkegevangene,die
Barabbasheette.
17Toenzijdanbijeengekomenwaren,zeiPilatustothen:
Wiewiltgijdatikuloslaat?Barabbas,ofJezus,die
Christusgenoemdwordt?
18Wanthijwistdatzehemuitafgunsthadden
overgeleverd.
19Toenhijopderechterstoelwasgezeten,stuurdezijn
vrouwhemdeboodschap:Hebnietstemakenmetdie
rechtvaardige,wantikhebvandaagineendroomveelom
hemgeleden.
20Maardeoverpriestersendeoudstenovertuigdende
menigteervandatzijBarabbasmoestenvragenomJezuste
doden.
21Destadhouderantwoorddeenzeidetothen:Wievande
tweewiltgij,datikuloslaat?Zijzeiden:Barabbas.
22Pilatuszeitothen:WatmoetikdandoenmetJezus,die
Christusgenoemdwordt?ZijzeidenallentotHem:Laat
Hemgekruisigdworden.
23Endestadhouderzeide:WatheeftHijtochkwaad
gedaan?Maarzijschreeuwdendestemeer,zeggende:Dat
Hijgekruisigdworde.
24ToenPilatuszagdathijnietskonuitrichten,maardater
veeleeropschuddingontstond,liethijwaternemenen
wastezijnhandentenaanschouwenvandemenigte,terwijl
hijzei:Ikbenonschuldigaanhetbloedvandeze
rechtvaardige;ziezelfmaar.
25Toenantwoorddeheelhetvolkenzei:Zijnbloedkome
overonsenoveronzekinderen.
26ToenliethijBarabbasvoorhenlos,maarnadathij
Jezusgegeseldhad,gafhijHemoveromgekruisigdte
worden.
27ToennamendesoldatenvandestadhouderJezusmee
naarhetstadhuisenverzameldendeheleafdelingbijHem.
28Toentrokkenzehemzijnklerenuitendedenhemeen
scharlakenroodgewaadom.
29Enzijvlochteneenkroonvandoornen,zettendieop
ZijnhoofdengavenHemeenrietstokinZijnrechterhand.
ToenknieldenzijvoorHemneerenbespottenHem,
zeggende:Gegroet,GijKoningderJoden!
30Toenspuwdenzenaarhem,namenderietstoken
sloegenhemopzijnhoofd.
31EnnadatzeHemzohaddenbespot,trokkenzeHemde
manteluit,dedenHemzijneigenklerenweeraanen
leiddenHemwegomHemtekruisigen.
32Toenzenaarbuitengingen,troffenzeeenmanuit
Cyreneaan,Simongenaamd.Zedwongenhemzijnkruis
tedragen.
33EntoenzijbijeenplaatskwamendieGolgotha
genoemdwerd,datwilzeggenSchedelplaats,
34Zegavenhemazijntedrinken,gemengdmetgal.Toen
hijervanproefde,wildehijnietmeerdrinken.
35EnzijkruisigdenHemenverdeeldenZijnklerendoor
hetlottewerpen,opdatvervuldzouwordenwatgesproken
isdoordeprofeet:ZijhebbenMijnklerenonderelkaar
verdeeldenoverMijngewaadhebbenzijhetlotgeworpen.
36Enzijblevendaarzittenenkekenhemna;
37Enbovenzijnhoofdliethijeenaanklachtopschrijven:
DITISJEZUS,DEKONINGDERJODEN.
38ToenwerdenerooktweemisdadigersmetHem
gekruisigd,éénaanZijnrechterhandenéénaanZijn
linkerhand.
39EndevoorbijgangersbeschimptenHem,terwijlzijhun
hoofdschudden,
40Enzeggende:Gij,Diedetempelafbreekt,enindrie
dagenopbouwt,verlosUzelf.IndienGijdeZoonvanGod
zijt,komafvanhetkruis.
41Opdezelfdewijzebespottenookdeoverpriesters,de
schriftgeleerdenendeoudstenHemenzeiden:
42AnderenheeftHijgered,zichzelfkanHijnietredden.
AlsHijdeKoningvanIsraëlis,laatHijdannuvanhet
kruisafkomen,enwijzulleninHemgeloven.
43HijheeftopGodvertrouwd;laatDiehemnuverlossen,
alsHijHemwilhebben.WantHijheeftgezegd:Ikbende
ZoonvanGod.
44OokderoversdiemetHemgekruisigdwaren,wierpen
Hemhetzelfdeaan.
45Vanafhetzesdeuurkwamerduisternisoverhethele
land,totaanhetnegendeuur.
46EnomstreekshetnegendeuurriepJezusmetluidestem,
zeggende:Eli,Eli,lamasabachtani?datis:MijnGod,mijn
God,waaromhebtGijMijverlaten?
47Toensommigenvandeomstandersdathoorden,zeiden
zij:DezeroeptElia.
48Enmeteenliepeenvanhentoe,nameenspons,vulde
diemetzurewijn,stakzeopeenrietstokengafHemte
drinken.
49Deanderenzeiden:LatenweeenskijkenofEliakomt
omhemteredden.
50Jezusriepopnieuwmetluiderstemengafdegeest.
51Enzie,hetvoorhangselvandetempelscheurdein
tweeën,vanboventotbeneden;deaardebeefdeende
rotsenscheurden.
52Endegravenwerdengeopend,envelelichamenvande
heiligendieontslapenwaren,werdenopgewekt,
53Ennazijnopstandinggingenzijuitdegraven,gingen
naardeheiligestadenverschenenaanvelen.
54Toendehoofdmanoverhonderdenzijdiemethem
Jezusbewaakten,deaardbevingzagenenwatergebeurde,
werdenzijzeerbevreesdenzeiden:Werkelijk,ditwaseen
ZoonvanGod.
55Enerwarendaarvelevrouwen,dieJezusvanuitGalilea
gevolgdwarenenvoorHemzorgden,envanverre
toekeken.
56OnderhenwarenMariaMagdalena,Maria,demoeder
vanJakobusenJoses,endemoedervandekinderenvan
Zebedeüs.
57Toenhetavondgewordenwas,kwamereenrijkman
uitArimathea,metnameJozef,dieookeenleerlingvan
Jezuswas.
58HijgingnaarPilatusenvroegomhetlichaamvanJezus.
ToengafPilatusbevelhetlichaamovertedragen.
59ToenJozefhetlichaamhadweggenomen,wikkeldehij
hetineenzuiverlinnendoek,
60Hijlegdehetinzijnnieuwegraf,dathijinderotsenhad
latenuithouwen.Nadathijeengrotesteenvoordeingang
vanhetgrafhadgerold,ginghijweg.
23

Mattheus
61EnMariaMagdalenazattegenoverhetgraf,samenmet
deandereMaria.
62Endevolgendedag,dievolgdeopdedagvande
Voorbereiding,kwamendeoverpriestersendeFarizeeën
bijeenbijPilatus,
63Enzijzeiden:Heer,wijherinnerenonsdatdieverleider,
toenhijnogleefde,gezegdheeft:Nadriedagenzalik
opstaan.
64Geefdaarombeveldathetgrafbewaaktmoetworden
totdederdedag.Anderskomenzijndiscipelen'snachts,
stelenhemenzeggentegenhetvolk:Hijisopgewektuitde
dood.Danzaldelaatstedwalingergerzijndandeeerste.
65Pilatuszeitegenhen:Julliehebbeneenwacht;gaheen
enzorgdathetzogoedmogelijkgebeurt.
66Zijgingendusheenenverzekerdenhetgraf,
verzegeldendesteenenplaatsteneenwacht.
HOOFDSTUK28
1Laatindesabbat,toenhetlichtbegontewordenopde
eerstedagvandeweek,kwamenMariaMagdalenaende
andereMariaomnaarhetgraftekijken.
2Enzie,erontstondeengroteaardbeving,wanteenengel
vandeHeerdaaldeuitdehemelneer,gingernaartoe,rolde
desteenvandedeurafengingeropzitten.
3Zijngelaatwasalseenbliksem,enzijnkledingwitals
sneeuw.
4Endebewakersbeefdenvanangstvoorhemenwerden
alsdoden.
5Endeengelantwoorddeenzeidetotdevrouwen:Weest
gijliedennietbevreesd,wantikweet,datgijJezuszoekt,
Diegekruisigdwas.
6Hijishierniet,wantHijisopgewekt,zoalsHijgezegd
heeft.Kom,ziedeplaatswaardeHeergelegenheeft.
7EngasnelheenenzegaanzijndiscipelendatHijis
opgewektuitdedoden.Enzie,Hijgaatjullievoornaar
Galilea;daarzullenjullieHemzien.Zie,Ikhebhetjullie
gezegd.
8Enzijgingenhaastigvanhetgrafweg,metvreesen
groteblijdschap,ensneldenheenomhetaanzijn
discipelentemelden.
9EntoenzijheengingenomhetZijndiscipelente
berichten,zie,Jezuskwamhuntegemoet,zeggende:Wees
gegroet!Enzijkwamen,grepenHembijdevoetenen
aanbadenHem.
10ToenzeiJezustegenhen:Weesnietbang.Ganaarmijn
broedersenzegdatzenaarGalileamoetengaan,endaar
zullenzeMijzien.
11Terwijlzijonderwegwaren,zie,sommigenvande
wachtkwamenindestadenberichttenaandeoverpriesters
alleswatergebeurdwas.
12Entoenzijmetdeoudstenvergaderdwarenen
beraadslaagdhadden,gavenzijdesoldatenveelgeld,
13Hijzei:Zeg:Zijndiscipelenzijndesnachtsgekomenen
hebbenHemgestolen,terwijlwijsliepen.
14Enalsditdestadhouderterorekomt,zullenwijhem
overtuigenenuveiligheidbieden.
15Zijnamenhetgeldaanendedenzoalshunwas
opgedragen.DitverhaalwordtonderdeJodennogsteeds
algemeenverkondigd.
16ToengingendeelfleerlingennaarGalilea,naardeberg
waarJezushenhadontboden.
17EntoenzijHemzagen,aanbadenzijHem,maar
sommigentwijfelden.
18EnJezuskwamnaarhentoeenspraktothen,zeggende:
Mijisgegevenallemachtindehemelenopdeaarde.
19Gaatdanheen,maaktaldevolkentotmijndiscipelen
endoopthenindeNaamvandeVaderendeZoonende
HeiligeGeest.
20Enhunlerendedatzezichmoetenhoudenaanalleswat
Ikjulliegebodenheb.Enzie,Ikbenmetjulliealdedagen,
totaandevoleindingvandewereld.Amen.
24

HetEvangelievan
Marcus
HOOFDSTUK1
1HetbeginvanhetevangelievanJezusChristus,deZoon
vanGod;
2Zoalsgeschrevenstaatindeprofeten:Zie,IkzendMijn
bodevoorUwaangezichtuit,dieUwwegvoorUheenzal
bereiden.
3Eenstemroeptindewoestijn:Bereiddewegvande
Heer,maakzijnpadenrecht.
4Johannesdoopteindewoestijnenprediktededoopvan
bekeringtotvergevingvanzonden.
5EnheelhetlandJudeaendeinwonersvanJeruzalem
trokkennaarHemtoe,enzijlietenzichallendoorHem
dopeninderivierdeJordaan,terwijlzijhunzonden
beleden.
6EnJohanneswasgekleedinkameelhaarenmeteenleren
gordelomzijnlendenen;enhijatsprinkhanenenwilde
honing;
7Enhijpredikteenzeide:ErkomtnamijIemand,sterker
danik;Ikbennietwaardig,datiknederbuigenderiemvan
Zijnschoenenlosmaak.
8Ikhebumetwatergedoopt,maarHijzaludopenmetde
HeiligeGeest.
9EnhetgebeurdeindiedagendatJezusvanNazarethin
GalileakwamendoorJohannesindeJordaangedoopt
werd.
10Enterstond,toenHijuithetwateropsteeg,zagHijde
hemelengeopendendeGeestalseenduifopZich
neerdalen.
11Enerklonkeenstemuitdehemel,diezei:Jijbentmijn
geliefdeZoon,inwieIkmijnwelbehagenheb.
12EnmeteendreefdeGeesthemdewoestijnin.
13EnHijbleefdaarindewoestijnveertigdagen,waarHij
doorSatanopdeproefwerdgesteld,enHijwasbijde
wildedieren,endeengelendiendenHem.
14NadatJohannesindegevangeniswasgezet,kwam
JezusnaarGalileaenprediktehetevangelievanhet
KoninkrijkvanGod,
15enzeiden:DetijdisvervuldenhetKoninkrijkGodsis
nabijgekomen;bekeertuengeloofthetEvangelie.
16ToenHijlangshetmeervanGalilealiep,zagHijSimon
enzijnbroerAndreasbezigmethetuitwerpenvaneennet
inhetmeer.Wantzijwarenvissers.
17EnJezuszeitegenhen:KomachterMijaan,enIkzal
makendatjullievissersvanmensenworden.
18Enterstondlietenzijhunnettenindesteekenvolgden
Hem.
19EntoenHijeeneindjeverdergegaanwas,zagHij
Jakobus,dezoonvanZebedeüs,enJohannes,zijnbroer,
dieookinhetschipbezigwarenmethetherstellenvanhun
netten.
20EnterstondriepHijhenbijzich.Zijlietenhunvader
Zebedeüsinhetschipachtermetdedagloners,engingen
hemachterna.
21ZijkwameninKapernaüm,enterstondopdesabbatdag
gingHijnaardesynagogeenonderweesHem.
22Enzijstondenversteldoverzijnleer,wanthij
onderweeshenalsgezaghebbendennietzoalsde
schriftgeleerden.
23Enerwasinhunsynagogeeenmanmeteenonreine
geest,enhijriep:
24Zeggende:Laatonsmetrust;wathebbenwijmetUte
maken,JezusvanNazareth?ZijtGijgekomenomonste
verderven?Ikweet,wieGijzijt:deHeiligeGods.
25EnJezusbestraftehemenzei:Zwijgengauithemweg.
26Ennadatdeonreinegeesthemhadopengeretenenmet
luidestemhadgeroepen,ginghijuithemweg.
27Enzijwarenallenverbaasd,zodatzijonderelkaar
vroegen:Watisdit?Watisditvooreennieuweleer?Want
metgezaggebiedtHijzelfsdeonreinegeesten,enzij
gehoorzamenHem.
28Enonmiddellijkverspreiddezijngeruchtzichdoorde
gehelestreekrondomGalilea.
29Enzodrazijuitdesynagogekwamen,gingenzijmet
JakobusenJohanneshethuisvanSimonenAndreas
binnen.
30MaardeschoonmoedervanSimonlagmetkoortsop
bed,enmeteenverteldenzehemoverhaar.
31EnHijgingnaarhaartoe,namhaarbijdehanden
richttehaarop.Enterstondverliethaardekoorts,enzij
bediendehen.
32Entoendezononderging,brachtenzijallendieziek
warenendoordemonenbezeten,bijHem.
33Endehelestadverzameldezichbijdedeur.
34EnHijgenasvelendieaanallerleiziektenleden,enHij
wierpveledemonenuit.EnHijlietdedemonenniet
spreken,omdatzijHemkenden.
35Endesmorgensvroeg,nogdiepindenacht,stondHij
op,gingnaarbuitenenbegafZichnaareeneenzameplaats
omdaartebidden.
36EnSimonenzijdiebijhemwaren,volgdenhem.
37Toenzehemgevondenhadden,zeidenzetegenhem:
Iedereenzoektnaarjou.
38EnHijzeidetothen:Latenwijnaardenaburigedorpen
gaan,opdatikookdaarpredik.WantdaarvoorbenIk
uitgegaan.
39EnHijpredikteinhunsynagogendoorheelGalileaen
dreefdedemonenuit.
40EneenmelaatsekwamnaarHemtoe,smeekteHem,en
vielvoorHemopdeknieën,enzeitotHem:AlsUwilt,
kuntUmijreinigen.
41EnJezuswerdmetontfermingbewogen,stakzijnhand
uit,raaktehemaanenzeitegenhem:Ikwilhet,wordrein.
42Enzodrahijgesprokenhad,verdweenmeteende
melaatsheidbijhemenwerdhijgereinigd.
43Enhijgafhemeenstrengbevelenliethemterstond
gaan;
44Enhijzeitegenhem:Zegtegenniemandiets,maarga
heen,laatuaandepriesterzienenoffervooruwreiniging
watMozesgebodenheeft,toteengetuigenisvoorhen.
45Maarhijgingnaarbuitenenbegonhetveelte
verkondigenendezaakrondtebazuinen,zodatJezusniet
meeropenlijkdestadkonbinnengaan,maarbuitenop
eenzameplaatsenbleef.Envanallekantenkwamenze
naarHemtoe.
25

HetEvangelievanMarcus
HOOFDSTUK2
1EnenigedagenlaterkwamHijweerinKapernaüm,en
menhoordedatHijinhuiswas.
2Enterstondstroomdenervelensamen,zodatergeen
ruimtewasomhenteontvangen,zelfsnietbijdedeur.En
HijverkondigdehetWoordaanhen.
3EnzijkwamenbijHem,enbrachteneenverlamdemee,
diedoorvieranderengedragenwerd.
4EnomdatzijvanwegedemenigtenietbijHemkonden
komen,haaldenzijdedakbedekkingeraf,waarHijlag.
Nadatzijhetdakhaddenopengebroken,lietenzijhetbed
waaropdeverlamdelag,naarbeneden.
5ToenJezushungeloofzag,zeiHijtegendeverlamde:
Zoon,uwzondenwordenuvergeven.
6Maarerzatendaarenigeschriftgeleerden,dieinhunhart
overlegden:
7Waaromspreektdezemanzulkegodslasteringen?Wie
kanzondenvergevendanGodalleen?
8EntoenJezusterstondinzijngeestbegreepdatzijzobij
zichzelfoverlegden,zeiHijtegenhen:Waaromoverlegtu
dezedingeninuwhart?
9Watisgemakkelijkeromtegendeverlamdetezeggen:
Uwzondenzijnuvergeven,ofomtezeggen:Staop,neem
uwbedopenloop?
10MaaropdatuweetdatdeZoondesmensenmachtheeft
opdeaardezondentevergeven,(zegtHijtotdeverlamde):
11Ikzegu:Staop,neemuwbedopenganaaruwhuis.
12Enhijstondmeteenop,namhetbedopengingvoorde
ogenvanallennaarbuiten,zodatzijallenversteldstonden
enGodverheerlijkten,zeggende:Zoietshebbenwijnog
nooitgezien.
13EnHijgingweernaardezee,endehelemenigtekwam
bijHembijeen,enHijonderweeshen.
14Enalshijvoorbijging,zaghijLevi,dezoonvanAlfeüs,
zittenbijhettolhuis,enhijzeidetothem:Volgmij.Enhij
stondopenvolgdehem.
15Enhetgebeurde,toenJezusinZijnhuisaanlag,datook
veletollenaarsenzondaarsmetHemenZijndiscipelen
aanzaten.Wanterwarenervelen,enzijvolgdenHem.
16ToendeschriftgeleerdenendeFarizeeënHemmet
tollenaarsenzondaarszageneten,zeidenzijtotZijn
discipelen:HoekanHijmettollenaarsenzondaarsetenen
drinken?
17ToenJezusdithoorde,zeiHijtegenhen:Zijdiegezond
zijn,hebbengeendokternodig,maarzijdieziekzijn.Ik
bennietgekomenomrechtvaardigenteroepen,maar
zondaarstotbekering.
18EndediscipelenvanJohannesendeFarizeeënvastten.
EnzijkwamenenzeidentotHem:Waaromvastende
discipelenvanJohannesendeFarizeeën,enwaaromvasten
uwdiscipelenniet?
19EnJezuszeidetothen:Kunnendebruidskinderen
vasten,zolangdebruidegombijhenis?Zolangde
bruidegombijhenis,kunnenzijnietvasten.
20Maarerzullendagenkomendatdebruidegomvanhen
zalwordenweggenomen,endanzullenzijindiedagen
vasten.
21Niemandnaaiteenlapnieuwestofopeenoudkleed,
wantanderszaldenieuwelapwaarmeehijdeoudekleed
opvulde,afbrekenendescheurwordterger.
22Enniemanddoetjongewijninoudezakken,anderszou
dejongewijndezakkendoenbarstenenzoudewijneruit
stromenenzoudendezakkenbedorvenworden.Maar
jongewijnmoetmeninnieuwezakkendoen.
23Enhetgebeurde,datHijopdesabbatdagdoorde
korenveldenging;enterwijlzijonderwegwaren,begonnen
Zijndiscipelenarenteplukken.
24EndeFarizeeënzeidentotHem:Zie,waaromdoenzij
opdesabbatdagwatongeoorloofdis?
25EnHijzeidetothen:HebtgijnooitgelezenwatDavid
deed,toenhijgebrekleedenhongerhad,hijenzij,diebij
hemwaren?
26HoehijindedagenvandehogepriesterAbjatharhet
huisvanGodbinnengingendetoonbrodenat,diealleende
priestersmochteneten,enhoehijzeookaanhengafdie
bijhemwaren?
27EnHijzeidetothen:Desabbatisgemaaktomdemens,
ennietdemensomdesabbat.
28DaaromisdeMensenzoonookHeervandesabbat.
HOOFDSTUK3
1EnHijgingopnieuwdesynagogebinnen,endaarwas
eenmanmeteenverschrompeldehand.
2EnzijhieldenHemindegaten,ofHijHemopde
sabbatdagzougenezen,omHemtekunnenbeschuldigen.
3EnHijzeitegendemanmetdeverschrompeldehand:Ga
staan.
4EnHijzeidetothen:Ishetgeoorloofdopdesabbatdagen
goedtedoen,ofkwaadtedoen?Eenleventebehouden,of
tedoden?Maarzijzwegen.
5EntoenHijhenrondommettoornhadaanschouwd,
bedroefdzijndeoverdehardheidhunnerharten,zeideHij
totdenmens:Strekuwhanduit.EnHijstrektezeuit,en
zijnhandwerdhersteld,zooalsdeandere.
6ToengingendeFarizeeënnaarbuitenenberaadslaagden
meteenmetdeHerodianenoverdemanierwaaropzijHem
uitdewegkondenruimen.
7MaarJezustrokzichmetzijndiscipelenterugnaarde
zee.EneengrotemenigteuitGalileaenJudeavolgdeHem,
8EnuitJeruzalem,IdumeaenhetoversteJordaangebied,
enuitdeomgevingvanTyrusenSidon,kwameengrote
menigtenaarHemtoe,toenzijhoordenwatvoorgrote
dingenHijgedaanhad.
9EnHijzeitegenZijndiscipelendatereenkleinschipop
Hemmoestwachtenvanwegedemenigte,zodatzijHem
nietzoudenverdringen.
10WantHijhadervelengenezen,zodatzijbijHem
aandrongenomHemaanteraken,allendieziekwaren.
11EntoendeonreinegeestenHemzagen,vielenzijvoor
Hemneerenriepen:UbentdeZoonvanGod.
12EnhijverboodhuntenzeerstedatzijHembekend
zoudenmaken.
13EnHijgingdebergopenrieptotHemwieHijwilde;
enzijkwamentotHem.
14Enhijsteldeertwaalfaan,opdatzijbijhemzoudenzijn
enopdathijhenzouuitzendenomteprediken,
15Enommachttehebbenomziektentegenezenen
demonenuittedrijven.
16EnSimongafhijdebijnaamPetrus;
26

HetEvangelievanMarcus
17EnJakobus,dezoonvanZebedeüs,enJohannes,de
broervanJakobus;enhijgafhundebijnaamBoanerges,
watbetekent:Zonendesdonders.
18EnAndreas,Filippus,Bartholomeüs,Mattheüs,Thomas,
Jakobus,dezoonvanAlfeüs,ThaddeüsenSimonde
Kanaäniet,
19EnJudasIskariot,dieHemookverradenhad.Enzij
gingeneenhuisbinnen.
20Endemenigtekwamweerbijeen,zodatzijzelfsgeen
broodkondeneten.
21Toenzijnverwantendithoorden,gingenzenaarbuiten
omhemtegrijpen.Wantzezeiden:Hijisbuitenzinnen.
22Endeschriftgeleerden,dievanJeruzalemgekomen
waren,zeiden:HijheeftBeëlzebul,endoordeoversteder
duivelendrijftHijdeduivelenuit.
23EnHijriephenbijZichenzeitotheningelijkenissen:
Hoekandesatandesatanuitdrijven?
24Enindieneenkoninkrijkinnerlijkverdeeldis,kandat
koninkrijknietstandhouden.
25Enindieneenhuisinnerlijkverdeeldis,kandathuis
nietblijvenbestaan.
26Enalsdesatantegenzichzelfopstaatenverdeeldraakt,
kanhijnietbestaan,maarheefthijeeneinde.
27Niemandkanhethuisvaneensterkeman
binnendringenenzijnbezittingenroven,tenzijhijeerstde
sterkemanbindt;endanzalhijzijnhuisplunderen.
28Voorwaar,Ikzegu:allezondenzullende
mensenkinderenvergevenworden,ookdegodslasteringen
waarmeezijgelasterdhebben.
29MaarwietegendeHeiligeGeestlastert,krijgtgeen
vergevingineeuwigheid,maarisschuldigaaneeuwige
verdoemenis.
30Omdatzezeiden:Hijheefteenonreinegeest.
31Toenkwamenzijnbroersenzijnmoeder,entoenzij
buitenstonden,zondenzijnaarHemtoeomHemteroepen.
32EndemenigtezatomHemheen,enzijzeidentotHem:
Zie,uwmoederenuwbroersbuitenzoekenU.
33EnHijantwoorddehun,zeggende:Wieismijnmoeder,
ofwiezijnmijnbroeders?
34EnHijkeekrondomnaarhendieomHemheenzaten,
enzeide:Zie,mijnmoederenmijnbroeders!
35WantiederdiedewilvanGoddoet,dieismijnbroeder,
enmijnzuster,enmijnmoeder.
HOOFDSTUK4
1EnHijbegonopnieuwteonderwijzenaandekantvande
zee.EnerverzameldezicheengrotemenigtebijHem,
zodatHijineenschipgingenindezeegingzitten.Ende
helemenigtewasaandekantvandezee,ophetland.
2EnHijleerdehunveledingendoorgelijkenissen,en
zeidetotheninZijnonderricht:
3Luister!Zie,daargingeenzaaieruitomtezaaien.
4Enhetgebeurde,toenhijzaaide,dateendeellangsde
wegviel,endevogelsdeshemelskwamenenatenhetop.
5Eneenanderdeelvielopdesteenachtigegrond,waarhet
nietveelaardehad,enhetschootmeteenop,omdathet
geendiepeaardehad.
6Maartoendezonopkwam,verschroeidehet,enomdat
hetgeenwortelhad,verdordehet.
7Eneenanderdeelvielindedistels,endedistelskwamen
openverstiktenhet,zodathetgeenvruchtvoortbracht.
8Eneenanderdeelvielingoedeaarde,engafvrucht,die
opkwamengroeide;enbrachtdertig,zestigenhonderd
voort.
9EnHijzeidetothen:Wieorenheeft,diehore.
10ToenHijalleenwas,vroegendetwaalfdiebijHem
waren,Hemnaardegelijkenis.
11EnHijzeidetothen:Aanuishetgegevende
verborgenheidvanhetKoninkrijkGodstekennen,maartot
hen,diebuitenzijn,geschiedtditallesingelijkenissen:
12Opdatzijziendezienennietopmerken,enhorende
horenennietverstaan,opdatzijnietopenigmoment
bekeerdworden,enhunzondenhunvergevenworden.
13EnHijzeidetothen:Verstaatgijdezegelijkenisniet?
Enhoezultgijdanallegelijkenissenverstaan?
14Dezaaierzaaithetwoord.
15Enditzijnzij,dielangsdeweghetWoordgezaaid
hebben.Enzodrazijhetgehoordhebben,komtdesatan
onmiddellijkenneemthetWoord,datinhunharten
gezaaidis,weg.
16Endezenzijnheteveneens,dieopsteenachtigeplaatsen
gezaaidworden;zij,alszijhetWoordhoren,ontvangenhet
terstondmetblijdschap,
17Zijhebbengeenwortelinzichzelfenzijnslechtsvoor
eentijdontvankelijk.Maaralserlaterverdrukkingof
vervolgingontstaatomwillevanhetWoord,rakenzij
terstondgeërgerd.
18Endezenzijnhet,dietussendedoornengezaaid
worden,namelijkzij,diehetWoordhoren,
19Endezorgenvandezewereld,hetbedrogvande
rijkdomendebegeertennaaralhetanderekomenerbijen
verstikkenhetwoord,enhetwordtonvruchtbaar.
20Endezenzijnhet,dieingoedeaardegezaaidzijn:zij,
diehetWoordhoren,hetaannemenenvruchtdragen,
sommigendertigvoudig,sommigenzestigvoudig,en
sommigenhonderdvoudig.
21EnHijzeidetothen:Wordteenkaarsgebrachtom
onderdekorenmaatofonderhetbedgezetteworden?En
nietomopdekandelaargezetteworden?
22Wanterisnietsverborgen,datnietopenbaarzalworden;
enerisnietsgeheimgehouden,behalvedathetaanhet
lichtzoukomen.
23Alsiemandorenheeftomtehoren,laathijdanluisteren.
24EnHijzeidetothen:Ziettoe,watgijhoort;metdemaat,
diegijmeet,zalugemetenworden;enaanu,diehoort,zal
meergegevenworden.
25Wantwieheeft,hemzalgegevenworden;maarwieniet
heeft,ookwathijheeft,zalhemontnomenworden.
26Enhijzeide:AlzoishetKoninkrijkGods,alsofeen
menszaadindeaardezaait;
27Enofhetnuslaapt,ofhetopstaat,nachtendag,enhet
zaadopkomtenopschiet,hijweetniethoe.
28Wantdeaardebrengtvanzelfvruchtvoort:eerstde
halm,daarnadeaar,daarnahetvollekorenindeaar.
29Maarzodradevruchtisopgekomen,slaathijermeteen
desikkelin,omdatdeoogstgekomenis.
30EnHijzeide:WaarmedezullenwijhetKoninkrijkGods
vergelijken?Ofmetwelkevergelijkingzullenwijhet
vergelijken?
31Hetisalseenmosterdzaadje,dat,alshetindeaarde
gezaaidwordt,minderisdanalhetanderezaaddatinde
aardeis.
27

HetEvangelievanMarcus
32Maaralshetgezaaidis,schiethetopenwordtgroter
danalleandereplantensoortenenvormtgrotetakken,zodat
devogelsindeluchtindeschaduwervankunnennestelen.
33EnHijsprakhetWoordtothendoormiddelvanveel
vanzulkegelijkenissen,voorzoverzijhetkondenhoren.
34MaarHijsprakniettothenzondergelijkenissen.En
toenzijalleenwaren,legdeHijallesaanZijndiscipelenuit.
35Entoenhetavondgewordenwas,zeiHijtegenhen:
Latenwenaardeoverkantoversteken.
36Entoenzijdemenigtehaddenweggezonden,namenzij
Hemmee,zoalsHijinhetschipwas.Enerwarenook
anderekleineschepenbijHem.
37Enerstakeenzwarestormwindop,endegolven
sloegentegenhetschip,zodathetalvolwaterliep.
38EnHijlagachterinhetschipopeenkussenteslapen.
ToenmaaktenzijHemwakkerenzeidentotHem:Meester,
kanhetUnietschelendatwijvergaan?
39EnHijstondop,bestraftedewind,enzeidetotdezee:
Weesstil,weesstil!Endewindgingliggen,enerwerd
grotestilte.
40EnHijzeidetothen:Waaromzijtgijzobevreesd?Hoe
komthet,datgijgeengeloofhebt?
41Enzijwerdenzeerbevreesdenzeidentotelkander:Wie
istochdezemens,datzelfsdewindendezeeHem
gehoorzaamzijn?
HOOFDSTUK5
1Enzijkwamenaandeoverkantvandezee,inhetland
vandeGadarenen.
2EntoenHijuithetschipging,kwamHemterstonduitde
graveneenmantegemoet,bezetendooreenonreinegeest,
3Dietemiddenvandegravenwoonde,enniemandkon
Hembinden,zelfsnietmetketenen.
4Omdathijdikwijlsmetboeienenkettingenwas
vastgebonden,endekettingendoorhemwarenlosgerukt
endeboeieninstukkenwarengebroken,konniemandhem
temmen.
5Envoortdurend,dagennacht,washijindebergenenin
degraven,terwijlhijschreideenzichzelfmetstenen
verwondde.
6MaartoenhijJezusvanverrezag,sneldehijnaarhem
toeenaanbadhem,
7Enhijriepmetluiderstemenzeide:WathebikmetUte
maken,Jezus,GijZoonvandeallerhoogsteGod?Ik
bezweerUbijGod,datGijmijnietpijnigt.
8WantHijzeitegenhem:Gauitvandieman,onreine
geest.
9Enhijvroeghem:Hoeisuwnaam?Enhijantwoordde
enzeide:MijnnaamisLegioen,wantwijzijnmetvelen.
10Enhijdrongerbijhemopaandathijhennietuithet
landzouwegsturen.
11Nuwasdaar,dichtbijdebergen,eengrotekudde
zwijnenaanhetgrazen.
12EnalledemonensmeektenHemenzeiden:Stuurons
naardezwijnen,zodatwijdaarinkunneningaan.
13EnJezusgafhunterstondverlof.Endeonreinegeesten
gingenuitenvoerenindezwijnen;endekuddestorttemet
geweldvaneensteilehellingindezee,(zewarenongeveer
tweeduizend)enstikteindezee.
14Enzij,diedezwijnenhoedden,vluchtten,enberichtten
hetindestadenophetland.Enzijgingenuitomtezien
watergebeurdwas.
15EnzijkwamenbijJezusenzagenhemzitten,die
bezetenwasdoordeduivelenhetlegioeninzijnhandhad,
gekleedengoedbijzijnverstand.Enzijwerdenbevreesd.
16Enzijdiehetzagen,verteldenhunwatergebeurdwas
metdebezetene,enookmetdezwijnen.
17EnzijbegonnenHemtebidden,datHijuithungebied
zouweggaan.
18Entoenhijinhetschipging,baddebezetenetothem
dathijbijhemmochtblijven.
19MaarJezusliethethemniettoe,maarzeitegenhem:
Ganaarhuis,naaruwvrienden,envertelhunwelkegrote
dingendeHeereaanugedaanheeft,enwelkeontferming
Hijoveruheeftgehad.
20EnhijvertrokenbegoninDekapolisteverkondigen
welkegrotedingenJezusaanhemgedaanhad;enallen
verwonderdenzich.
21EntoenJezusweermethetschipnaardeoverkantwas
gegaan,verzameldezicheengrotemenigtebijHem.Hij
wasnudichtbijhetmeer.
22Enzie,daarkwameenvandeoverstenvandesynagoge,
Jaïrusgenaamd;entoenhijhemzag,vielhijaanzijn
voeten,
23EnhijsmeekteHemdringend,zeggende:Mijn
dochtertjeligtopsterven;komtochenlegUwhandenop
haar,opdatzijgenezenworde,enzijzalleven.
24EnJezusgingmethemmee,eneengrotemenigte
volgdeHemenverdrongHem.
25Eneenvrouwdietwaalfjaarlangbloedvloeiinghad
gehad,
26Enzijhadveelgeledenvanveledokters,enhadalles
uitgegevenwatzijhad,enwasnietverbeterd,maarwas
veeleerergergeworden,
27ToenzijvanJezushoorde,kwamzijindemenigte
achterhenaanenraaktezijnkleedaan.
28Wantzijzei:Alsikmaarzijnklerenaanraak,zalik
gezondworden.
29Enterstonddroogdedebronvanhaarbloedop,enzij
voeldeaanhaarlichaamdatzijvandieplaaggenezenwas.
30EnJezus,dieterstondbijZichzelfwist,daterkracht
vanHemuitging,keerdeZichomnaarhemindemenigte
enzeide:WieheeftMijnklerenaangeraakt?
31EnzijndiscipelenzeidentotHem:Gijzietdemenigte
dieUverdringt,enzegtGij:WieheeftMijaangeraakt?
32Enhijkeekomzichheenomtezienwieditgedaanhad.
33Maardevrouw,diebangwasenbeefde,wistwatermet
haargebeurdwas.Zekwamnaarhemtoe,vielvoorhem
neerenverteldehemdehelewaarheid.
34EnHijzeidetothaar:Dochter,uwgeloofheeftu
behouden;gaheeninvredeenweesgenezenvanuwkwaal.
35TerwijlHijnogsprak,kwamenersommigenuithet
huisvandeoverstevandesynagoge,diezeiden:Uw
dochterisgestorven;waaromvaltudeMeesternoglanger
lastig?
36ZodraJezushetwoordhoordedatgesprokenwerd,zei
Hijtegendeoverstevandesynagoge:Weesnietbang,
geloofalleen.
37EnhijlietniemandtoeomHemtevolgen,behalve
Petrus,JakobusenJohannes,debroervanJakobus.
28

HetEvangelievanMarcus
38ToenHijbijhethuisvandeoverstevandesynagoge
kwam,zagHijdeopschuddingendemensendiehevig
weendenenrouwden.
39ToenHijbinnenkwam,zeiHijtegenhen:Waarom
maaktuzoveeldrukteengehuil?Hetmeisjeisnietdood,
maarslaapt.
40Enzijlachtenhemuit.Maartoenhijzeallemaalhad
weggestuurd,namhijdevaderendemoedervanhet
meisjeendegenendiebijhemwaren,engingnaarbinnen
waarhetmeisjelag.
41EnHijnamhetmeisjebijdehandenzeitothaar:
Talithakoemi!Datbetekent:Meisje,Ikzegu,staop.
42Enterstondstondhetmeisjeopenliep;wantzijwas
twaalfjaaroud.Enzijwerdenmetgroteverbazing
verbijsterd.
43Enhijgeboodhunnadrukkelijkdatniemandhetmocht
weten,endatmenhaarietsteetenmoestgeven.
HOOFDSTUK6
1EnHijgingvandaarwegenkwaminZijnvaderland,en
ZijndiscipelenvolgdenHem.
2Entoendesabbataangebrokenwas,begonHijtelerenin
desynagoge.EnvelendieHemhoorden,stondenversteld
enzeiden:WaarheeftDezedezedingenvandaan?Enwat
isditvoorwijsheid,dieHemgegevenis,datookzulke
krachtendoorZijnhandengedaanworden?
3Isditnietdetimmerman,dezoonvanMaria,debroer
vanJakobusenJosesenvanJudaenSimon?Enzijnzijn
zustersniethierbijons?Enzijnamenaanstootaanhem.
4MaarJezuszeitegenhen:Eenprofeetisalleenongeëerd
inzijnvaderstad,onderzijnverwanteneninzijnhuis.
5EnHijkondaargeenwonderendoen,behalvedatHij
Zijnhandenopeenaantalziekenlegdeenhengenas.
6EnHijverwonderdeZichoverhunongeloof.EnHijging
dedorpenrond,lerende.
7EnHijriepdetwaalfbijZichenbegonhentweeaan
tweeuittezenden,enHijgafhunmachtoverdeonreine
geesten,
8EnHijgeboodhun,datzijnietsvooronderwegzouden
meenemen,danalleeneenstaf;geenreistas,geenbrood,
geengeldinhunbeurs.
9Maardraagsandalenendraaggeendubbelemantel.
10EnHijzeidetothen:Waargijookeenhuisbinnengaat,
blijftdaar,totdatgijvandaaruitvertrekt.
11Enalwieunietontvangt,nochnaaruluistert,schudt,
alsgijvandaarweggaat,hetstofvanuwvoetenaf,toteen
getuigenistegenhen.Voorwaar,Ikzegu,hetzalSodomen
Gomorraverdraaglijkerzijnindedagdesoordeels,dandie
stad.
12Enzijgingenheenenprediktendatdemensenzich
moestenbekeren.
13Enzijdrevenveledemonenuit,enzalfdenvelezieken
metolie,engenazenhen.
14EnkoningHerodeshoordevanHem(wantzijnnaam
waswijdverspreid)enhijzei:JohannesdeDoperisuitde
dodenopgewekt,endaaromopenbarenzichkrachtenin
hem.
15Anderenzeiden:DathetEliais.Enanderenzeiden:Dat
heteenprofeetis,ofalseenvandeprofeten.
16MaartoenHerodesdithoorde,zeihij:HetisJohannes
dieikhebonthoofd;hijisuitdedoodopgewekt.
17WantHerodeshadzelfJohanneslatenarresterenen
gevangengezet,terwillevanHerodias,devrouwvanzijn
broerFilippus,diemethaargetrouwdwas.
18WantJohanneshadtegenHerodesgezegd:Hetisuniet
geoorloofddevrouwvanuwbroertehebben.
19DaaromkreegHerodiasruziemethemenwildehem
doden,maarzijkonniet.
20WantHerodeswasbevreesdvoorJohannes,omdathij
wistdathijeenrechtvaardigenheiligmanwas.Hijsloeg
hemgade.Alshijnaarhemluisterde,deedhijveelenhij
luisterdemetvreugdenaarhem.
21Entoenereengeschiktedagaangebrokenwas,gaf
Herodesopzijngeboortedageenmaaltijdvoorzijnvorsten,
zijnhoofdmannenenzijnvorstenvanGalilea.
22ToendedochtervanHerodiasbinnenkwamendanste,
endaarmeeHerodesendegenendiebijhemzatenbeviel,
zeidekoningtegenhetmeisje:Vraagmijwatjemaarwilt,
enikzalhetjegeven.
23Enhijzwoerhaar:Watjeookvanmijvraagt,ikzalhet
jegeven,alishetdehelftvanmijnkoninkrijk.
24Enzijgingheenenzeidetothaarmoeder:Watzalik
vragen?Enzijzeide:HethoofdvanJohannesdeDoper.
25Enzijgingterstondmetspoednaardekoningenvroeg:
Ikwildatumijstraksopeenschaalhethoofdvan
JohannesdeDopergeeft.
26Endekoningwaszeerbedroefd;tochwildehijhaar,
omwillevanzijneedenomwillevanhendiebijhemzaten,
nietverwerpen.
27Enterstondzonddekoningeenbeulengafbevelzijn
hoofdtebrengen;endezegingheenenonthoofddehemin
degevangenis,
28Enhijbrachtzijnhoofdopeenschaalengafhetaanhet
meisje;enhetmeisjegafhetaanhaarmoeder.
29Toenzijndiscipelendithoorden,gingenzezijnlijk
halenenlegdenhetineengraf.
30EndeapostelenverzameldenzichbijJezusen
berichttenHemalles,zowelwatzijgedaanhaddenalswat
zijonderwezenhadden.
31EnHijzeidetothen:Komtallen,alleen,naareen
eenzameplaatsenrusteenweinig;wanterwarenvelendie
kwamenengingen,enzijhaddenzelfsgeentijdomteeten.
32Enzijvertrokkeninhetschipnaareeneenzameplaats,
zonderonderscheid.
33Toendemensenhenzagenweggaan,herkendenzehem
enliepenzeuitallestedentevoetdaarheen.Ze
verzameldenzichbijhem.
34ToenJezusuithetschipging,zagHijeengrotemenigte
enHijwerdmetontfermingoverhenbewogen,omdatzij
warenalsschapendiegeenherderhebben.EnHijbegon
hunveeldingenteleren.
35Toenhetallaatwerd,kwamenzijndiscipelennaarhem
toeenzeiden:Dezeplaatsisverlatenenhetisallaat.
36Stuurhenweg,zodatzenaardeomliggendedorpenen
stedenkunnengaanenbroodvoorzichzelfkunnenkopen.
Wantzehebbennietsteeten.
37Hijantwoorddeenzeidetothen:Geeftgijhunteeten.
EnzijzeidentotHem:Zullenwijheengaanenvoor
tweehonderdpenningenbroodkopen,enhunteetengeven?
38Hijzeidetothen:Hoeveelbrodenhebtgij?Gaatheen
enziet.Enalszijhetverstonden,zeidenzij:Vijfentwee
vissen.
29

HetEvangelievanMarcus
39Enhijgafhunbeveldatzijalleningroepenophet
groenegrasmoestengaanzitten.
40Enzijgingenzitteninrijen,ingroepenvanhonderden
ingroepenvanvijftig.
41EntoenHijdevijfbrodenendetweevissengenomen
had,keekHijomhoognaardehemel,sprakdezegenuiten
brakdebrodenengafzeaanZijndiscipelenomzehun
voortezetten;endetweevissenverdeeldeHijonderallen.
42Enzijatenallenenwerdenverzadigd.
43Enzijhaaldentwaalfmandenvolmetstukkenvleesen
vissenop.
44Enhetaantalmannendatvandebrodengegetenhad,
bedroegongeveervijfduizend.
45EnterstonddwongHijzijndiscipeleninhetschipte
gaanenalvastnaardeoverkanttevaren,naarBetsaïda,
terwijlHijdemenigtezouwegsturen.
46NadatHijhenhadweggestuurd,gingHijnaardeberg
omtebidden.
47Toenhetavondwerd,bevondhetschipzichmiddenin
dezeeenwashijalleenophetland.
48EnHijzagdatzijzichinspandenbijhetroeien,omdat
dewindhuntegenstond.Enomstreeksdevierde
nachtwakekwamHijnaarhentoe,lopendopdezee,en
wildehenvoorbijgaan.
49ToenzijHemechteropdezeezagenlopen,meendenzij
datheteenspookwas,enzijriepen:
50WantzijzagenHemallen,enwerdenontroerd.EnHij
sprakterstondmethen,enzeidetothen:Weestwelgemoed,
Ikbenhet;vreestniet.
51EnHijklomnaarhentoeinhetschip.Endewindging
liggen.Enzijwerdenbuitengewoonverbaasden
verwonderdenzich.
52Wantzijlettennietophetwondervandebroden,want
hunhartwerdverhard.
53Toenzijovergestokenwaren,kwamenzijinhetland
vanGennesaretenlegdenaanophetstrand.
54Entoenzijuithetschipgingen,herkendenzijhem
terstond,
55EnHijdoorzochthetgehelegebiedenbegondezieken,
dieHijhadgehoord,opbeddenrondtedragen.
56EnoveralwaarHijkwam,indorpen,stedenofophet
platteland,legdenzedeziekenopstraatneerensmeekten
HemofzealleenmaardezoomvanZijnkleedmochten
aanraken.EnallendieHemaanraakten,werdengezond.
HOOFDSTUK7
1ToenkwamendeFarizeeënenenkeleschriftgeleerdenuit
JeruzalembijHembijeen.
2Toenzijzagendatsommigenvanzijndiscipelenmet
onreine,datwilzeggenongewassen,handenbroodaten,
vondenzijverwerpelijk.
3WantdeFarizeeënenalleJodenetenniet,tenzijzijhun
handendikwijlswassen,omdatzijzichhoudenaande
overleveringvandeoudsten.
4Enalszijvandemarktkomen,etenzijniet,tenzijzij
zichgewassenhebben.Enerzijnnogveelanderedingen
diezijontvangenhebbenomvasttehouden,zoalshet
wassenvanbekersenpotten,koperenvatenentafels.
5ToenvroegendeFarizeeënendeschriftgeleerdenHem:
WaaromlevenUwdiscipelennietvolgensdeoverlevering
vandeoudsten,maaretenzijbroodmetongewassen
handen?
6Hijantwoorddeenzeidetothen:TerechtheeftJesaja
overu,huichelaars,geprofeteerd,zoalsgeschrevenstaat:
DitvolkeertMijmetdelippen,maarhunhartisvervan
Mij.
7MaartevergeefsvererenzijMij,wantzijonderwijzen
leringendiegebodenvanmensenzijn.
8WantuverwaarloosthetgebodvanGodenhoudtuaan
deoverleveringenvanmensen,zoalshetwassenvan
kannenenbekers,ennogveelmeervandergelijkedingen
doetu.
9EnHijzeidetothen:GijsteltterechthetgebodGods
terzijde,omuweigenoverleveringinstandtehouden.
10WantMozesheeftgezegd:Eeruwvaderenuwmoeder,
en:Wiezijnvaderofmoedervervloekt,zaldedood
sterven.
11Maargijzegt:Indieniemandtotzijnvaderofzijn
moederzegt:Hetiskorban,datiseengave,indiengijvan
mijvoordeelhadtkunnenhebben,danzalhijvrijzijn.
12Enlaathemnietmeerietsdoenvoorzijnvaderofzijn
moeder;
13UondermijnthetwoordvanGoddoordeoverlevering
dieuhebtovergeleverd.Enudoetnogveelmeervan
dergelijkedingen.
14EnnadatHijalhetvolkbijZichgeroepenhad,zeiHij
tothen:LuistertallennaarMijenverstaat.
15Erisnietsdatvanbuitenafindemenskomt,dathem
onreinkanmaken;maardedingendieuithemkomen,die
zijnhetdiedemensonreinmaken.
16Alsiemandorenheeftomtehoren,laathijdanluisteren.
17ToenHijvandemenigtehethuiswasbinnengegaan,
vroegenZijndiscipelenHemnaardegelijkenis.
18EnHijzeidetothen:Zijtgijookzozonderbegrip?
Begrijptgijniet,datalwatvanbuitenafindemenskomt,
hemnietkanverontreinigen?
19Omdathetnietinhethartkomt,maarindebuik,ener
indedrinkbakuitkomt,enalhetvoedselreinigt?
20EnHijzeide:Hetgeenuitdemensuitgaat,dat
verontreinigtdemens.
21Wantvanbinnenuit,uithethartvandemensen,komen
dekwadeoverleggingen,overspel,hoererij,moord,
22Diefstal,hebzucht,slechtheid,bedrog,losbandigheid,
eenboosoog,godslastering,hoogmoed,dwaasheid:
23Aldezeslechtedingenkomenvanbinnenuitenmaken
demensonrein.
24Envandaarstondhijopengingnaardegrenzenvan
TyrusenSidon,engingeenhuisbinnen,enwildedat
niemandhettewetenkwam,maarhijkonnietverborgen
blijven.
25Wanteenvrouw,wierdochtertjeeenonreinegeesthad,
hoordevanHem,enkwamnaarHemtoeenvielaanZijn
voeten.
26DevrouwwaseenGriekse,eenSyrofenicischevrouw,
enzijsmeekteHemdeduiveluithaardochtertedrijven.
27MaarJezuszeitegenhaar:Laateerstdekinderen
verzadigdworden,wanthetisnietgoedhetbroodvande
kinderentenemenenhetaandehondjesvoortewerpen.
28EnzijantwoorddeenzeidetotHem:Ja,Heere!dochde
hondenonderdetafeletenvandekruimelsderkinderen.
29EnHijzeidetothaar:Omditwoordgaheen;deduivel
isuituwdochteruitgevaren.
30

HetEvangelievanMarcus
30Toenzijinhaarhuiskwam,zagzijdatdeduivelwas
uitgegaanendathaardochteropbedlag.
31EnHijverlietopnieuwhetgebiedvanTyrusenSidon
enkwambijhetmeervanGalilea,dwarsdoorhetgebied
vanDekapolis.
32EnzijbrachteniemandbijHemdiedoofwasen
gebrekkigsprak,ensmeektenHemomHemdehandopte
leggen.
33Enhijnamhemapartvandemenigte,stakzijnvingers
inzijnoren,spuwdeenraaktezijntongaan;
34EnHijsloegZijnogenopnaardehemel,zuchtteenzei
tegenHem:Effata,datbetekent:Gaopen!
35Enterstondwerdenzijnorengeopend,endebandvan
zijntongwerdlosgemaakt,enhijkonduidelijkspreken.
36Enhijgeboodhun,datzijhetaanniemandzouden
vertellen.Maarhoemeerhijgebood,destemeermaakten
zijhetbekend.
37Enzijwarenbuitengewoonontzetenzeiden:Hijheeft
alleswelgedaan;Hijmaaktzoweldovenhorenals
stommenspreken.
HOOFDSTUK8
1Indiedagenwasdemenigtezeergrootenhadnietste
eten.Jezusriepzijndiscipelenbijzichenzeitegenhen:
2Ikhebmedelijdenmetdemenigte,wantzijzijnnualdrie
dagenbijMijenhebbennietsteeten.
3Enalsikhennuchternaarhuisstuur,zullenzijonderweg
bezwijken.Wantvelenvanhenzijnvanvergekomen.
4EnzijndiscipelenantwoorddenHem:Waarkaniemand
hierindewoestijndezemannenmetbroodverzadigen?
5EnHijvroeghun:Hoeveelbrodenhebtu?Enzijzeiden:
Zeven.
6EnHijgebooddeschareopdegrondtegaanzitten;en
Hijnamdezevenbroden,sprakhetdankgebeduit,enbrak
ze,engafzeaanZijndiscipelenomzehunvoortezetten;
enzijzettenzeaandescharevoor.
7Enzijhaddeneenpaarkleinevissen;enhijzegendehen
engebooddatzijdieookvoorhenmoestenneerleggen.
8Zijatenenwerdenverzadigd.Enzijhaaldenvanhet
overgeblevenvleeszevenmandenop.
9Enhetaantalpersonen,diegegetenhadden,was
ongeveervierduizend;enhijliethengaan.
10EnmeteengingHijmetZijndiscipelenineenschipen
kwaminhetgebiedvanDalmanutha.
11EndeFarizeeënkwamennaarvorenenbegonnenmet
Hemtetwisten.ZijverlangdenvanHemeentekenuitde
hemelenwildenHemopdeproefstellen.
12Enhijzuchttediepinzijngeestenzei:Waarom
verlangtditgeslachtnaareenteken?Voorwaar,Ikzegu:
Erzalaanditgeslachtgeentekengegevenworden.
13EnHijliethenachter,gingweeraanboordenvoernaar
deoverkant.
14Deleerlingenwarenvergetenbroodmeetenemen,en
zehaddenooknietmeerdanéénbroodbijzichinhetschip.
15EnHijgeboodhun,zeggende:Ziettoe,weestopuw
hoedevoordezuurdesemderFarizeeënenvoorde
zuurdesemvanHerodes.
16Enzijoverlegdenonderelkanderenzeiden:Datkomt,
omdatwijgeenbroodhebben.
17EntoenJezusditwist,zeiHijtegenhen:Waarom
redeneertu,omdatugeenbroodhebt?Uziethetnogniet
enubegrijpthetnogniet?Hebtuuwhartnogverhard?
18Gijhebtogenenzietniet,engijhebtorenenhoortniet,
enherinnertuzichniet?
19ToenIkdevijfbrodenbrakonderdevijfduizend,
hoeveelvollemandenmetbrokkenhebtutoenopgehaald?
ZijzeidentotHem:Twaalf.
20Entoendezevenonderdevierduizendwaren,hoeveel
vollemandenmetbrokkenhebtuopgehaald?Enzijzeiden:
Zeven.
21EnHijzeidetothen:Hoekomthet,datgijhetniet
begrijpt?
22ToenHijinBetsaïdakwam,brachtenzeeenblindebij
HemenvroegenHemHemaanteraken.
23EnHijnamdeblindebijdehandenleiddehembuiten
hetdorp;ennadatHijinzijnogengespuugdhadenhemde
handenopgelegdhad,vroegHijhemofhijietszag.
24Enhijkeekopenzei:Ikziemensenalsbomenlopen.
25DaarnalegdeHijdehandenweeropzijnogenenliet
Hemopkijken.EnHijwerdhersteldenkoniedereenweer
goedzien.
26Enhijstuurdehemnaarhuis,metdewoorden:Ganiet
naardestadenvertelhetaanniemandindestad.
27EnJezusgingmetzijndiscipelennaardedorpenvan
CaesareaFilippi.EnonderwegvroegHijzijndiscipelenen
zeitothen:WiezeggendemensendatIkben?
28Enzijantwoordden:JohannesdeDoper,maar
sommigenzeggen:Elia,enanderen:Eenvandeprofeten.
29EnHijzeidetothen:Maargij,wiezegtgij,datIkben?
EnPetrusantwoorddeenzeidetotHem:Gijzijtde
Christus.
30Enhijgeboodhundatzijniemandoverhemzouden
vertellen.
31EnHijbegonhunteonderwijzendatdeZoondes
mensenveelmoestlijdenenverworpenwordendoorde
oudsten,deoverpriestersendeschriftgeleerdenengedood
worden,ennadriedagenopstaan.
32EnHijsprakditwoordopenlijk.EnPetrusnamHem
onderzijnhoedeenbegonHemtebestraffen.
33MaartoenHijZichomkeerdeenZijndiscipelen
aankeek,bestrafteHijPetrusenzei:GawegvanMij,satan,
wantjijbedenktnietdedingendievanGodzijn,maarde
dingendievandemensenzijn.
34EnnadatHijdemenigte,enookZijndiscipelen,tot
Zichgeroepenhad,zeiHijtothen:AlsiemandachterMij
aanwilkomen,moethijzichzelfverloochenen,zijnkruis
opnemenenMijvolgen.
35Wantiederdiezijnlevenwilbehouden,zalhet
verliezen;maariederdiezijnlevenverliestomMijnentwil
enomhetEvangelie,diezalhetbehouden.
36Wantwatzouheteenmensbaten,alshijdehelewereld
wint,maaraanzijnzielschadelijdt?
37Ofwatzaleenmensgeveninruilvoorzijnziel?
38WiezichdanvoorMijenvoorMijnwoordenschaamt
inditoverspeligeenzondigegeslacht,voorhemzalookde
Zoondesmensenzichschamen,wanneerHijkomtinde
heerlijkheidvanZijnVader,metdeheiligeengelen.
31

HetEvangelievanMarcus
HOOFDSTUK9
1EnHijzeidetothen:Voorwaar,Ikzegu,dater
sommigenzijnvanhen,diehierstaan,diededoodniet
zullensmaken,voordatzijhetKoninkrijkGodsmetkracht
hebbenzienkomen.
2EnnazesdagennamJezusPetrus,JakobusenJohannes
metZichmeeenleiddehenopeenhogeberg,alleenmet
hen.EnHijwerdvoorhunogenvangedaanteveranderd.
3Enzijnkledingwerdblinkendwit,zowitalssneeuw,
zoalsgeenvolleropaardezewitkanmaken.
4EnaanhenverscheenElia,samenmetMozes,enzij
sprakenmetJezus.
5EnPetrusantwoorddeenzeidetotJezus:Meester,hetis
goed,datwijhierzijn;latenwijdrietentenmaken,één
voorU,enéénvoorMozes,enéénvoorElia.
6Hijwistnietwathijmoestzeggen,wantzijwarenzeer
bevreesd.
7Enerkwameenwolk,diehenoverschaduwde,ener
klonkeenstemuitdewolk,diezei:Dezeismijngeliefde
Zoon;luisternaarHem.
8Enplotseling,toenzeomzichheenkeken,zagenze
niemandmeer,behalveJezus,diealleenbijhenwas.
9Toenzijvandebergafdaalden,geboodHijhunaan
niemandtevertellenwatzijgezienhadden,totdatde
Mensenzoonuitdedoodzouzijnopgewekt.
10Enzijbewaardenditwoordbijzichzelf,terwijlzijonder
elkaarondervroegen,watdebetekeniswasvande
opstandinguitdedoden.
11EnzijvroegenHem:Waaromzeggende
schriftgeleerdendatEliaeerstmoetkomen?
12EnHijantwoorddeenzeidetothen:Welnu,Eliakomt
eerstenhersteltalles,enzoalsoverdeZoondesmensen
geschrevenstaat,datHijveelmoetlijdenentenietgedaan
worden.
13MaarIkzegu:Eliaiswerkelijkgekomen,enzijhebben
methemgedaanalwatzijwilden,zoalsoverhem
geschrevenstaat.
14ToenHijbijZijndiscipelenkwam,zagHijeengrote
menigteomhenheen,endeschriftgeleerdenwarenmet
henindiscussie.
15Enterstondwerdenallemensen,toenzijHemzagen,
zeerverbaasd;enzijliepenopHemtoeengroettenHem.
16EnHijvroegdeschriftgeleerden:Watvraagtgijmet
hen?
17Eniemanduitdemenigteantwoorddeenzeide:Meester,
ikhebmijnzoontotUgebracht,dieeenstommegeest
heeft;
18Enwaarhijhemookgrijpt,hijverscheurthem;enhij
schuimt,enknarstmetzijntanden,enkwijntweg.Enik
hebtotuwdiscipelengesproken,datzijhemuitzouden
werpen;enzijkondenhetniet.
19Hijantwoorddehemenzeide:O,ongeloviggeslacht,
hoelangzalIknogbijuzijn?HoelangzalIkunog
verdragen?BrenghemtotMij.
20EnzijbrachtenhembijHem.EntoenHijhemzag,
verscheurdedegeesthemterstond;enHijvielopdegrond
enbegonteschuimen.
21Enhijvroegaanzijnvader:Hoelangishetgeleden,dat
hemditoverkomenis?Enhijantwoordde:Vaneenkind.
22Endikwijlsheefthetheminhetvuureninhetwater
geworpenomhemtedoden.MaarindienGijietskuntdoen,
hebmedelijdenmetonsenhelpons.
23Jezuszeitegenhem:Alsukuntgeloven,danzijnalle
dingenmogelijkvoorhemdiegelooft.
24Enterstondriepdevadervanhetkindenzeimettranen:
Ikgeloof,Heere!Kommijnongelooftehulp.
25ToenJezuszagdatdemensensamenstroomden,
bestrafteHijdeonreinegeestenzeitegenhem:Jij,stomme
endovegeest,Ikbeveelje:gauithemwegenkomniet
meerinhemterug.
26EndegeestschreeuwdeenscheurdeHemhevig,en
gingvanHemuit;enHijwerdalsdood,zodatvelenzeiden:
Hijisdood.
27MaarJezusgreephembijdehand,richttehemopenhij
stondop.
28ToenHijinhethuiskwam,vroegenZijndiscipelen
Hemalleen:WaaromkondenwijHemnietuitwerpen?
29EnHijzeidetothen:Ditgeslachtkandoorniets
uitbreken,dandoorgebedenvasten.
30EnzijvertrokkenvandaarentrokkendoorGalilea,en
Hijwildenietdatiemandhettewetenzoukomen.
31WantHijonderweesZijndiscipelenenzeitegenhen:
DeMensenzoonwordtovergeleverdindehandenvan
mensen,enzijzullenHemdoden,ennadatHijgedoodis,
zalHijopdederdedagopstaan.
32MaarzijbegrependatwoordnietendurfdenhetHem
niettevragen.
33EnHijkwamteKapernaüm,entoenHijinhethuiswas,
vroegHijhun:Waaroverhebtuonderwegmetelkaar
gediscussieerd?
34Maarzijblevenstil,wantonderweghaddenzij
onderlingonenigheidgehadoverdevraagwiede
belangrijkstezouzijn.
35EnHijgingzitten,riepdetwaalfbijzichenzeitegen
hen:Alsiemanddeeerstewilzijn,zalhijdelaatstevan
allenzijnendeslaafvanallen.
36EnHijnameenkind,enzettehetinhunmidden;en
nadatHijhetinZijnarmengenomenhad,zeiHijtothen:
37Wieéénvanzulkekinderenontvangtinmijnnaam,
ontvangtmij.Enwiemijontvangt,ontvangtnietmij,maar
hemdiemijgezondenheeft.
38EnJohannesantwoorddeHem,zeggende:Meester,wij
hebbeniemandgezien,dieinUwNaamdemonenuitdreef,
enhijvolgtonsniet;enwijhebbenhethemverboden,
omdathijonsnietvolgt.
39MaarJezuszei:‘Verbiedhethemniet.Erisimmers
niemanddieinmijnnaameenwonderdoet,diezo
lichtzinnigkwaadvanmijkanspreken.’
40Wantwieniettegenonsis,isaanonzekant.
41Wantalsiemanduinmijnnaameenbekerwaterte
drinkengeeftomdatuChristustoebehoort,voorwaar,ik
zegu:zijnloonzalhembeslistnietontgaan.
42Enwieeenvandezekleinen,dieinMijgeloven,tot
zondeverleidt,hetisbetervoorhemdateenmolensteen
omzijnhalswerdgehangenenhijindezeewerd
geworpen.
43Enindienuwhandutotzondeverleidt,hakhaaraf.Het
isbetervooruverminkthetlevenintegaan,danmettwee
handenindehelterechttekomen,inhetonuitblusbare
vuur.
32

HetEvangelievanMarcus
44Waarhunwormnietsterftenhetvuurnietwordt
uitgeblust.
45Enindienuwvoetutotzondeverleidt,hakhemaf.Het
isbetervoorukreupelinhetlevenintegaan,danmettwee
voetenindehelgeworpenteworden,inhetonuitblusbare
vuur.
46Waarhunwormnietsterftenhetvuurnietwordt
uitgeblust.
47Enindienuwoogutotzondeverleidt,rukhetuit.Hetis
betervoorumetéénooghetKoninkrijkGodsbinnente
gaan,danmettweeogeninhethelsevuurgeworpente
worden.
48Waarhunwormnietsterftenhetvuurnietwordt
uitgeblust.
49Wanteeniederzalmetvuurgezoutenworden,enelk
offerzalmetzoutgezoutenworden.
50Hetzoutisgoed;maarindienhetzoutzijnkracht
verliest,waarmeezultgijhetopsmaakbrengen?Hebtzout
inuzelf,enhebtvredeonderelkander.
HOOFDSTUK10
1EnHijstondvandaaropenkwaminhetgebiedvan
Judea,aandeoverzijdevandeJordaan.Enhetvolkkwam
weerbijHem,enHijonderweeshenwederom,zoalsHij
gewoonwas.
2ToenkwamendeFarizeeënnaarHemtoeenvroegen
Hem:Isheteenmangeoorloofdzijnvrouwteverstoten?
ZijprobeerdenHemopdeproeftestellen.
3EnHijantwoorddeenzeidetothen:WatheeftMozesu
geboden?
4Enzijzeiden:Mozesheefttoegestaaneenscheidbriefte
schrijvenenhaarteverstoten.
5EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Methetoogopde
hardheiduwerhartenheeftHijuditgebodgeschreven.
6MaarvanafhetbeginvandescheppingheeftGodhenals
manenvrouwgemaakt.
7Daaromzaleenmanzijnvaderenmoederverlatenen
zichaanzijnvrouwhechten;
8Endietweezullentotéénvleeszijn.Danzijnzijniet
meertwee,maaréénvlees.
9WatGodheeftsamengevoegd,magdemensniet
scheiden.
10ThuisondervroegenzijnleerlingenHemopnieuwover
dezelfdekwestie.
11EnHijzeidetothen:Alwiezijnvrouwverstooteneen
anderetrouwt,pleegtoverspeljegenshaar.
12Enwanneereenvrouwhaarmanverstootenmeteen
andertrouwt,pleegtzijoverspel.
13EnzijbrachtenkleinekinderenbijHem,opdatHijze
zouaanraken.EnZijndiscipelenbestraftendegenendie
henbrachten.
14MaartoenJezusdatzag,werdHijzeerverontwaardigd
enzeitegenhen:LaatdekinderenbijMijkomenen
verhindertzeniet,wantvoorzodanigenishetKoninkrijk
vanGod.
15Voorwaar,Ikzegu:WiehetKoninkrijkGodsniet
ontvangtalseenkind,zalhetvoorzekernietbinnengaan.
16EnHijnamzeinZijnarmen,legdeZijnhandenophen
enzegendehen.
17EntoenHijopwegwas,kwameriemandaanlopen,die
voorHemopdeknieënvielenHemvroeg:GoedeMeester,
watmoetikdoenomheteeuwigeleventebeërven?
18EnJezuszeidetothem:WaaromnoemtgijMijgoed?
NiemandisgoeddanEén,namelijkGod.
19Gijkentdegeboden:Gijzultgeenoverspelplegen,gij
zultnietdoden,gijzultnietstelen,gijzultgeenvals
getuigenisafleggen,gijzultniemandbedriegen,eeruw
vaderenuwmoeder.
20EnhijantwoorddeenzeidetotHem:Meester,aldeze
dingenhebikonderhoudenvanmijnjeugdaf.
21EnJezuskeekhemaan,kreeghemliefenzeitegenhem:
Eéndingontbreektu:gaheen,verkoopalleswatuhebten
geefhetaandearmen,enuzulteenschathebbeninde
hemel;enkomdanterug,neemhetkruisopenvolgMij.
22Enhijwerdbedroefdoverdatwoordengingbedroefd
weg,wanthijhadvelegoederen.
23EnJezuskeekrondomenzeitegenzijndiscipelen:Hoe
moeilijkzullenzijdierijkzijn,hetKoninkrijkvanGod
binnengaan?
24Endediscipelenwarenverbaasdoverzijnwoorden.
MaarJezusantwoorddewederomenzeidetothen:
Kinderen,hoemoeilijkishetvoorhen,dieoprijkdommen
vertrouwen,omintegaaninhetKoninkrijkGods!
25Hetisgemakkelijkervooreenkameelomdoorhetoog
vaneennaaldtegaan,danvooreenrijkeomhet
KoninkrijkvanGodbinnentegaan.
26Enzijwerdenbuitengewoonverbijsterdenzeidentot
elkaar:Wiekandanzaligworden?
27EnJezuskeekhenaanenzei:Bijdemensenishet
onmogelijk,maarnietbijGod,wantbijGodzijnalle
dingenmogelijk.
28ToenbegonPetrustotHemtezeggen:Zie,wijhebben
allesverlatenenzijnUgevolgd.
29EnJezusantwoorddeenzeide:Voorwaar,Ikzegu,eris
niemand,diehuisofbroersofzustersofvaderofmoeder
ofvrouwofkinderenofakkersheeftverlatenom
MijnentwilenomhetEvangelie,
30Maarhijzalhonderdvoudigterugkrijgen,nuindezetijd,
aanhuizenenbroersenzustersenmoedersenkinderenen
akkers,metvervolgingen;enindetoekomstigewereldhet
eeuwigeleven.
31Maarveeleerstenzullendelaatstenzijn,enveel
laatstendeeersten.
32Enzijwarenopweg,opgaandenaarJeruzalem;en
Jezusgingvoorhenuit;enzijwarenverbaasd;enalszij
Hemvolgden,werdenzijbevreesd.EnHijnamdetwaalf
wederom,enbegonhuntevertellenwatHemoverkomen
zou,
33Zijzeiden:Zie,wijgaanopnaarJeruzalem,endeZoon
desmensenzalovergeleverdwordenaandeoverpriesters
endeschriftgeleerden,enzijzullenHemterdood
veroordelenenHemoverleverenaandeheidenen.
34EnzijzullenHembespottenenHemgeselenenHem
bespuwenenHemdoden,maaropdederdedagzalHij
opstaan.
35EnJakobusenJohannes,dezonenvanZebedeüs,
kwamennaarHemtoeenzeiden:Meester,wijwillendatU
vooronsdoetalwatwijverlangen.
36EnHijzeidetothen:Watwiltgij,datIkvoorudoenzal?
33

HetEvangelievanMarcus
37ZijzeidentotHem:Geefonsdatwijmogenzitten,de
eenaanUwrechterhandendeanderaanUwlinkerhand,in
Uwheerlijkheid.
38MaarJezuszeitegenhen:Julliewetennietwatjullie
vragen.KunnenjulliedebekerdrinkendieIkdrink?En
gedooptwordenmetdedoopwaarmeeIkgedooptword?
39EnzijzeidentotHem:Wijkunnenhet.EnJezuszeide
tothen:Gijzultweldrinkenuitdendrinkbeker,dienIk
drink;enmetdendoop,waarmedeIkgedooptword,zult
gijgedooptworden.
40Maarwieaanmijnrechter-oflinkerhandzalzitten,is
nietaanmijomtebepalen;hetzalgegevenwordenaanhen
voorwiehetbestemdis.
41Toendetienanderendithoorden,werdenzeergboos
opJakobusenJohannes.
42MaarJezusriephenbijZichenzeitegenhen:Jullie
wetendatzijdiealsleidersoverdevolkengelden,
heerschappijoverhenuitoefenen,endatderijkenmacht
overhenuitoefenen.
43Maarzozalhetonderunietzijn.Wieonderugrootwil
worden,zaluwdienaarzijn.
44Enwieonderudevoornaamstewilzijn,moetde
dienaarvanallenzijn.
45WantookdeZoondesmensenisnietgekomenom
gediendteworden,maaromtedienenenzijnlevente
gevenalslosprijsvoorvelen.
46ZijkwamenteJericho.ToenHijmetzijndiscipelenen
eengrotemenigteJerichoverliet,zatdezoonvanTimeüs,
Bartimeüs,deblinde,langsdewegtebedelen.
47ToenhijhoordedathetJezusvanNazarethwas,begon
hijteschreeuwenentezeggen:Jezus,ZoonvanDavid,
ontfermUovermij.
48Envelenverzochtenhem,dathijzouzwijgen;maarhij
riepdestemeer:ZoonvanDavid,ontfermUovermij.
49EnJezusbleefstaan,engeboodhemteroepen.Enzij
riependeblinde,zeggendetothem:Weeswelgemoed,sta
op;hijroeptu.
50Enhijwierpzijnkleedaf,stondopengingnaarJezus
toe.
51EnJezusantwoorddeenzeidetothem:Watwiltgij,dat
Ikudoenzal?DeblindezeidetotHem:Heere,datik
ziendeworde.
52EnJezuszeidetothem:Gaheen,uwgeloofheeftu
behouden.Enterstondwerdhijziende,envolgdeJezusop
deweg.
HOOFDSTUK11
1EntoenzijJeruzalemnaderden,bijBethfageenBethanië,
aandeOlijfberg,zondHijtweevanZijndiscipelenuit,
2Enhijzeitegenhen:Gaatnaarhetdorpdatvooruligt.
Enalsudaarbinnenkomt,zultueenveulenvindendat
vastgebondenis,waaropnognooitiemandheeftgezeten.
Maakhetlosenbrenghet.
3Enalsiemandtotuzegt:Waaromdoetudit?Zegtdatde
Heerhemnodigheeft,enHijzalhemterstondhierheen
zenden.
4Toenzijhunwegvervolgden,vondenzijhetveulen
vastgebondenbijdedeur,opeenplaatswaartweewegen
samenkwamen.Enzijmaaktenhetlos.
5Ensommigenvandeomstanderszeidentothen:Wat
doetgij,datgijhetveulenlosmaakt?
6Enzijzeidentothen,zoalsJezusgebodenhad,enzij
lietenhengaan.
7EnzijbrachtenhetveulenbijJezus,enlegdenhunkleren
opHem,enHijgingeropzitten.
8Velenspreiddenhunklerenuitopdeweg,anderen
haktentakkenvandebomenafenstrooidendieopdeweg.
9Enzij,dievoorgingenenzij,dievolgden,riepen,
zeggende:Hosanna!GezegendisHij,Diekomtinde
NaamdesHeren!
10GezegendzijhetkoninkrijkvanonzevaderDavid,dat
komtindenaamvandeHeer.Hosannaindehoogste
hemelen!
11EnJezusgingJeruzalemendetempelbinnen.Ennadat
HijallesrondomZichhadbezichtigd,enhetinmiddels
avondwasgeworden,gingHijmetdetwaalfnaarBethanië.
12Endevolgendedag,toenzijuitBethaniëkwamen,had
Hijhonger.
13Entoenhijindeverteeenvijgenboomzagdiebladeren
had,ginghijernaartoeomtezienofhijerietsaanzou
vinden.Entoenhijerbijkwam,vondhijnietsdanbladeren,
wanthetwasnognietdetijdvoorvijgen.
14EnJezusantwoorddeenzeidetothem:Niemandzal
meervruchtvanuetenineeuwigheid.Enzijndiscipelen
hoordenhet.
15EnzijkwamenteJeruzalem,enJezusgingdetempel
binnenenbegonhendieindetempelverkochtenen
kochten,uittedrijven.OokkeerdeHijdetafelsvande
wisselaarsendestoelenvanhendiededuivenverkochten
om.
16Enzijwildenniettoestaandatiemandenigvoorwerp
doordetempeldroeg.
17EnHijonderweesenzeidetothen:Staaterniet
geschreven:Mijnhuiszalvoorallevolkeneenhuisvan
gebedgenoemdworden?Maargijhebtereenrovershol
vangemaakt.
18Toendeschriftgeleerdenendeoverpriestersdithoorden,
zochtenzijnaareenmanieromHemuitdewegteruimen.
ZijwarennamelijkbevreesdvoorHem,omdathethele
volkversteldstondvanZijnleer.
19Toenhetavondgewordenwas,verliethijdestad.
20Toenze'smorgensvoorbijkwamen,zagenzedatde
vijgenboomtotaandewortelstoeverdordwas.
21EnPetrusherinnerdezichditenzeitegenHem:Meester,
zie,devijgenboomdieUvervloekthebt,isverdord.
22EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Hebgeloofin
God.
23Wantvoorwaar,Ikzegu:alwietotdezebergzal
zeggen:Wordopgehevenenindezeegeworpen,eninzijn
hartnietzaltwijfelen,maarzalgelovendatwathijzegt,
zalgebeuren,hemzalallesoverkomenwathijzegt.
24DaaromzegIku:Alwatubidtenbegeert,gelooftdatu
hetontvangenzult,enhetzalutendeelvallen.
25Enwanneergijstaattebidden,vergeeftwatgijtegen
iemandhebt,opdatookuwVader,Dieindehemelenis,u
uwovertredingenvergeeft.
26Maaralsunietvergeeft,zaluwVader,Dieinde
hemelenis,uwovertredingenooknietvergeven.
27EnzijkwamenwederomteJeruzalem;enterwijlHijin
detempelwandelde,kwamendeoverpriesters,de
schriftgeleerdenendeoudstentotHem,
34

HetEvangelievanMarcus
28EnzegtotHem:Opgrondvanwelkebevoegdheiddoet
Gijdezedingen?EnwieheeftUdebevoegdheidgegeven
dezedingentedoen?
29EnJezusantwoorddeenzeidetothen:OokIkzaluéén
vraagstellen,enalsgijMijantwoordt,zalIkuzeggenop
grondvanwelkebevoegdheidIkdezedingendoe.
30DedoopvanJohannes,wasdieuitdehemelofuitde
mensen?Geefmijantwoord.
31Enzijoverlegdenbijzichzelfenzeiden:Indienwij
zeggen:Uitdehemel,danzalHijzeggen:Waaromhebtu
Hemdannietgeloofd?
32Maaralswijzeggen:Uitdemensen,danvreesdenzij
hetvolk.WantallenbeschouwdenJohannes,dathij
werkelijkeenprofeetwas.
33EnzijantwoorddenenzeidentotJezus:Wijwetenhet
niet.EnJezusantwoorddeenzeidetothen:OokzegIku
niet,doorwelkemachtIkdezedingendoe.
HOOFDSTUK12
1EnHijbegontothentesprekendoorgelijkenissen.Een
zekermensplantteeenwijngaard,enzetteeenhegrondom
dien,engroefeenplaatsvoorhetwijnvat,enbouwdeeen
toren,enverhuurdedienaanlandbouwers,engingnaareen
verland.
2Enophetjuistemomentstuurdehijeenknechtnaarde
wijnbouwers,omvandewijnbouwerswatvandevrucht
vandewijngaardinontvangsttenemen.
3EnzijgrepenHem,ensloegenHem,enzondenHemmet
legehandenweg.
4Enopnieuwstuurdehijeenanderedienaarnaarhentoe,
enzijgooidenstenennaarhem,verwonddenhemaanhet
hoofdenlietenhemsmadelijkbehandeldweggaan.
5Ennogmaalszondhijeenander,endiedooddenzij,en
nogveleanderen;sommigensloegenzij,enanderen
dooddenzij.
6Hijhadnogéénzoon,zijngeliefde,enstuurdehemook
hetlaatstnaarhentoe,metdewoorden:Voormijnzoon
zullenzeontzaghebben.
7Maardielandbouwerszeidenonderelkaar:Datisde
erfgenaam.Kom,latenwehemdoden,danzaldeerfenis
vooronszijn.
8Toengrepenzehem,dooddenhemenwierpenhem
buitendewijngaard.
9Watzaldandeheervandewijngaarddoen?Hijzal
komenendewijnbouwersombrengen,enhijzalde
wijngaardaananderengeven.
10EnhebtgijditSchriftwoordnietgelezen:Desteendie
debouwersverworpenhebben,istoteenhoeksteen
geworden.
11DitishetwerkvandeHeer,enhetiswonderbaarin
onzeogen.
12EnzijprobeerdenHemtegrijpen,maarzijwarenbang
voorhetvolk,wantzijwistendatHijdegelijkenistegen
henhadgesproken.DaaromlietenzijHemachteren
gingenheen.
13EnzijstuurdenenigenvandeFarizeeënenHerodianen
naarHemtoe,omHemopzijnwoordentevangen.
14Toenzijgekomenwaren,zeidenzijtotHem:Meester,
wijweten,datGijwaarachtigzijtendatGijUomniemand
bekommert;wantGijtrektdepersoondermensennietaan,
maarleertdewegGodsinwaarheid.Ishetgeoorloofdden
keizerbelastingtebetalen,ofniet?
15Zullenwijgeven,ofzullenwijnietgeven?Maarhij,
hunhuichelarijkennende,zeidetothen:Watverzoektgij
Mij?BrengtMijeenpenning,opdatikdienzie.
16Enzijbrachtenhet.EnHijzeidetothen:Vanwieisdit
beeldenopschrift?EnzijzeidentotHem:Vandekeizer.
17EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Geefdenkeizer,
watdeskeizersis,enGod,watGodsis.Enzij
verwonderdenzichoverHem.
18ToenkwamendeSadduceeënnaarHemtoe,diezeggen
datergeenopstandingis,enzijvroegenHem,zeggende:
19Meester,Mozesheeftonsgeschreven:Wanneer
iemandsbroersterftenzijnvrouwachterlaatengeen
kinderennalaat,moetzijnbroerdiensvrouwnemenen
voorzijnbroernageslachtverwekken.
20Erwarennuzevenbroers.Deeerstenameenvrouw,
maartoenhijstierf,liethijgeennageslachtna.
21Endetweedenamhaarenstierf,maarlietgeen
nageslachtna;endederdedeedhetzelfde.
22Endezevenhaddenhaar,enlietengeenzaadna;ten
laatstestierfookdevrouw.
23Indeopstandingdan,wanneerzijopstaan,vanwievan
henzalzijdandevrouwzijn?Wantdezevenhaddenhaar
totvrouw.
24EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Dwaaltgijdan
niet,omdatgijdeSchriftennietkentenookdekrachtGods
niet?
25Wantwanneerzijuitdedodenopstaan,trouwenzijniet
enwordenzijniettenhuwelijkgegeven,maarzijnalsde
engelenindehemel.
26Enwatdedodenbetreft,datzijopstaan:hebtuniet
gelezeninhetboekvanMozes,hoeGodindebraamstruik
tothemsprakenzei:IkbendeGodvanAbraham,deGod
vanIzakendeGodvanJakob?
27HijisnieteenGodvandedoden,maareenGodvande
levenden.Daaromdwaaltuzeer.
28EneenvandeschriftgeleerdenkwamnaarHemtoeen
hoordehenonderelkaarredeneren.ToenHijzagdatHij
hungoedhadgeantwoord,vroegHijHem:Watishet
eerstevanallegebod?
29EnJezusantwoorddehem:Heteerstevanallegeboden
is:Hoor,Israël!DeHeere,onzeGod,iseenenigHeere.
30EngijzultdeHEERE,uwGod,liefhebbenmetgeheel
uwhartenmetgeheeluwzielenmetgeheeluwverstand
enmetgeheeluwkracht.Ditisheteerstegebod.
31Enhettweedeishieraangelijk,namelijkdit:Gijzultuw
naasteliefhebbenalsuzelf.Erisgeenandergebodgroter
dandeze.
32EndeschriftgeleerdezeidetotHem:Welnu,Meester,
Gijhebtdewaarheidgesproken,wanteriséénGodeneris
geenanderdanHij.
33EnHemliefhebbenmetheelhethart,metheelhet
verstand,metheeldezielenmetheeldekracht,ende
naasteliefhebbenalszichzelf,ismeerdanallebrandoffers
enslachtoffers.
34EntoenJezuszagdathijopeenverstandigemanier
antwoordde,zeihijtothem:Ubentnietvervanhet
KoninkrijkGods.Enniemanddurfdehemdaarnanogiets
tevragen.
35

HetEvangelievanMarcus
35EnJezusantwoorddeenzeide,terwijlHijindetempel
onderwees:Hoezeggendeschriftgeleerden,datde
ChristusdeZoonvanDavidis?
36WantDavidzelfheeftdoordeHeiligeGeestgezegd:De
HEEREheefttotmijnHeeregesproken:ZitaanMijn
rechterhand,totdatIkUwvijandentoteenvoetbankvoorU
gemaaktheb.
37DavidnoemtHemdanzelfHeer;enwaarisHijdanzijn
zoon?Enhetvolkhoordehemmetblijdschap.
38EnHijzeidetotheninZijnonderricht:Weesopuw
hoedevoordeschriftgeleerden,dieerzovanhoudenomin
langeklerentegaanenbegroetingenopdemarktplaatsen
teverlangen,
39Endeereplaatsenindesynagogen,endeeersteplaatsen
bijdefeesten:
40Diedehuizenderweduwenopetenenvoordeschijn
langegebedenuitspreken;dezenzullenzwaarderoordeel
ontvangen.
41EnJezusgingtegenoverdeofferkistzittenenzaghoe
demenigtegeldindeofferkistwierp.Enveelrijken
wierpenerveelin.
42Enerkwameenarmeweduwe,dieertweekoperstukjes
inwierp,wateenduitis.
43EnHijriepZijndiscipelentotZichenzeidetothen:
Voorwaar,Ikzegu,datdezearmeweduwehetmeestein
deofferkistgeworpenheeftvanallen,dieerietsin
geworpenhebben.
44Wantzijhebbenallenvanhunovervloederingeworpen,
maarzijheeftvanhaararmoedeeringeworpenalwatzij
had,heelhaarlevensonderhoud.
HOOFDSTUK13
1ToenHijdetempelverliet,zeieenvanZijndiscipelen
tegenHem:Meester,kijkeenswatvoorstenenenwatvoor
gebouwenhierzijn!
2EnJezusantwoorddeenzeidetothem:Zietgijdezegrote
bouwwerken?Erzalgeensteenopdeanderegelaten
worden,dienietafgebrokenzalworden.
3EnterwijlHijopdeOlijfbergtegenoverdetempelzat,
vroegenPetrus,Jakobus,JohannesenAndreasHeminhet
geheim:
4Zegons,wanneerzullendezedingengebeuren?Enwat
zalhettekenzijnwanneeraldezedingeninvervulling
gaan?
5EnJezusantwoorddehunenzei:Pasopdatniemandu
misleidt.
6Wantvelenzullenkomenondermijnnaamenzeggen:Ik
bendeChristus,enzijzullenvelenmisleiden.
7Wanneeruhoortvanoorlogenengeruchtenvanoorlogen,
weesdannietverontrust.Wantzulkedingenmoeten
gebeuren,maarheteindeisernogniet.
8Wanthetenevolkzaltegenhetanderevolkopstaan,en
hetenekoninkrijktegenhetanderekoninkrijk;enerzullen
aardbevingenzijninverscheideneplaatsen,enerzullen
hongersnodenzijn,enonheilen.Datzijndeaanvangvande
weeën.
9Maarweesopuwhoede,wantzijzullenuoverleveren
aanderechtszittingen,enindesynagogenzultugeslagen
worden,enuzultomwillevanMijvoorstadhoudersen
koningengeleidworden,toteengetuigenistegenhen.
10Enhetevangeliemoeteerstonderallevolken
verkondigdworden.
11Maarwanneerzijuzullenwegvoerenenoverleveren,
weesdannietbezorgdvantevorenwatuzultzeggen,en
bedenkhetooknietvantevoren;maarwatuopdat
momentgegevenzalworden,moetuspreken;wanthet
bentnietudiespreekt,maardeHeiligeGeest.
12Deenebroerzaldeandereoverleverenomhemte
doden,endevaderdezoon.Dekinderenzullentegenhun
oudersopstaanenhenterdoodbrengen.
13EngijzultdoorallengehaatwordenomwillevanMijn
Naam;maarwievolhardttotheteinde,diezalbehouden
worden.
14Maarwanneergijdegruwelderverwoesting,waarvan
doordeprofeetDaniëlgesprokenis,zultzienstaanopde
plaatswaarhijniethoort(laathijdiehetleest,eropletten),
latendanzijdieinJudeazijn,vluchtennaardebergen.
15Enwieophetdakis,moetnietnaarbenedengaaninhet
huis,nochdaarinbinnengaanomietsuitzijnhuismeete
nemen.
16Enwieophetveldis,moetnietterugkerenomzijn
kleedoptehalen.
17Maarweedezwangerenendezogendenindiedagen!
18Bidookdatuwvluchtnietindewinterzalplaatsvinden.
19Wantindiedagenzalereenverdrukkingzijn,zoalser
nietgeweestisvanafhetbeginvandeschepping,dieGod
geschapenheeft,totnutoe,enzoalserooknietmeerzijn
zal.
20EnindiendeHEEREdiedagenniethadingekort,zou
geenvleesbehoudenworden;maarterwillevande
uitverkorenen,dieHijhaduitverkoren,heeftHijdedagen
ingekort.
21Enalsdaniemandtotuzegt:Zie,hierisdeChristus,of
zie,Hijisdaar,geloofhemniet.
22WanterzullenvalseChristussenenvalseprofeten
opstaanenzijzullentekenenenwonderendoenom,indien
hetmogelijkzouzijn,ookdeuitverkorenenteverleiden.
23Maarletop:zie,Ikhebuallesvantevorenverteld.
24Maarindiedagen,nadieverdrukking,zaldezon
verduisterdwordenendemaanzalhaarlichtnietgeven,
25Endesterrenvandehemelzullenvallenendemachten
dieindehemelzijn,zullenwankelen.
26EndanzullenzijdeMensenzoonzienkomenopde
wolken,metgrotekrachtenheerlijkheid.
27EndanzalHijZijnengelenuitzendenenZijn
uitverkorenenverzamelenuitdevierwindstreken,vanhet
uiterstederaardetothetuiterstedeshemels.
28Leernudezegelijkenisvandevijgenboom:Wanneer
zijntakalzachtwordtendebladerenuitspruiten,weetu
daaraandatdezomernabijis.
29Zomoetooku,wanneerudezedingenzietgebeuren,
wetendathetnabijis,voordedeurstaat.
30Voorwaar,Ikzegu,datditgeslachtzekernietzal
voorbijgaan,voordataldezedingengebeurdzijn.
31Dehemelendeaardezullenvoorbijgaan,maarmijn
woordenzullenbeslistnietvoorbijgaan.
32Maardiedagendatuurweetniemand,ookdeengelen
indehemelniet,enookdeZoonniet,alleendeVader.
33Weesopuwhoede,waakenbid,wantuweetniet
wanneerdetijdis.
34WanthetismetdeMensenzoonalsmeteenmensdie
verwegging,zijnhuisverliet,zijndienarenmachtgafen
36

HetEvangelievanMarcus
iederzijneigentaak,endedeurwachtergeboodomte
waken.
35Weesdaaromwaakzaam,wantuweetnietwanneerde
heerdeshuizeskomt:indeavond,temiddernacht,bijhet
hanengekraaiofindemorgen.
36Opdathijunietplotselingslapendeaantreft.
37EnwatIktotuzeg,zegIktotallen:Waak.
HOOFDSTUK14
1NatweedagenwashetfeestvanhetPaschaenvande
ongezuurdebroden.Deoverpriestersendeschriftgeleerden
zochtennaareenmanieromHemmetlisttegrijpenente
doden.
2Maarzijzeiden:Nietophetfeest,opdatergeen
opschuddingonderhetvolkontstaat.
3EnterwijlHijinBethaniëwas,inhethuisvanSimonde
melaatse,kwamer,terwijlHijaantafelzat,eenvrouwmet
eenalbastenflesjevolkostbarenarduszalf.Zijbrakhet
flesjeengootdieoverZijnhoofduit.
4Ensommigenwarenverontwaardigdinzichzelfen
zeiden:Waaromiserdezeverspillingvandezalfgeweest?
5Wanthethadvoormeerdandriehonderdpenningen
verkochtkunnenwordenenaandearmengegevenkunnen
worden.Enzijmordentegenhaar.
6EnJezuszeide:Laathaarbegaan;waaromvaltgijhaar
lastig?ZijheefteengoedwerkaanMijgedaan.
7Wantdearmenhebtualtijdbiju,enwanneeruwilt,kunt
uhungoeddoen.MaarMijhebtunietaltijd.
8Zijheeftgedaanwatzijkon:zijisvantevorengekomen
ommijnlichaamtezalvenvoordebegrafenis.
9Voorwaar,Ikzegu:overalwaarditEvangelie
verkondigdzalwordenindehelewereld,zalookhetwerk
datzijgedaanheeft,toteengedachtenisaanhaarverteld
worden.
10EnJudasIskariot,eenvandetwaalf,gingnaarde
overpriestersomHemaanhenoverteleveren.
11Entoenzijdathoorden,warenzijblijenbeloofdenhem
geldtegeven.Enhijzochthoehijhemgemakkelijkkon
verraden.
12Enopdeeerstedagvanhetfeestvanhetongezuurde
brood,wanneermenhetPaschaslachtte,zeidenzijn
discipelentotHem:WaarwiltUdatwijheengaanen
voorbereidingentreffen,zodatUhetPaschakunteten?
13EnHijzondtweevanZijndiscipelenuitenzeitegen
hen:Ganaardestadendaarzaleenmanjullieontmoeten
dieeenkruikwaterdraagt;volgHem.
14Enwaarhijookbinnengaat,zegdantegendeheerdes
huizes:DeMeesterzegt:Waarisdegastenkamer,waarIk
hetPaschametMijndiscipelenkaneten?
15Hijzalueengrotebovenzaallatenzien,diehelemaal
ingerichtengereedis.Maakdaarallesvooronsgereed.
16Enzijndiscipelengingennaarbuitenenkwameninde
stad,enzijvondenhetzoalsHijhungezegdhad,enzij
maaktenhetPaschagereed.
17Entoenhetavondwas,kwamHijmetdetwaalf.
18Enterwijlzijaanlagenenaten,zeiJezus:Voorwaar,Ik
zegu:eenvanu,diemetMijeet,zalMijverraden.
19Enzijbegonnenbedroefdtewordenenzeidendeeenna
deandertotHem:Benikhet?Enweereenanderzei:Ben
ikhet?
20EnHijantwoorddeenzeidetothen:Hetiseenuitde
twaalf,diemetMijindeschotelindoopt.
21DeZoondesmensengaatwelheen,zoalsoverHem
geschrevenstaat,maarweedemensdoorwiedeZoondes
mensenverradenwordt!Hetzougoedvoordiemenszijn
alshijnooitgeborenwas.
22Enterwijlzijaten,namJezushetbrood,sprakdezegen
uit,brakhetengafhethun,enzeide:Neemt,eet,ditis
Mijnlichaam.
23EnHijnamdebeker,ennadatHijgedankthad,gafHij
hundie,enzijdronkenerallenuit.
24EnHijzeitegenhen:DitisMijnbloed,hetbloedvan
hetnieuweverbond,datvoorvelenvergotenwordt.
25Voorwaar,Ikzegu:Ikzalnietmeervandevruchtvan
dewijnstokdrinken,totopdedagdatIkernieuwvanzal
drinkeninhetKoninkrijkvanGod.
26Nadatzijdelofzanggezongenhadden,gingenzijnaar
deOlijfberg.
27EnJezuszeidetothen:GijzultallenaanstootaanMij
nemendezenacht,wanterstaatgeschreven:Ikzalde
herderslaanendeschapenzullenverstrooidworden.
28MaarnadatIkopgewektben,zalIkjullievoorgaannaar
Galilea.
29MaarPetruszeitegenHem:Alzoudenallenaanstoot
nemen,iktochniet.
30EnJezuszeitegenhem:Voorwaar,Ikzegu,vandaag,
indezenacht,voordatdehaantweemaalgekraaidheeft,
zultuMijdriemaalverloochenen.
31Maarhijspraktesterker:Almoestikmetusterven,ik
zaluingeengevalverloochenen.Enevenzozeidenzij
allen.
32EnzijkwamenopeenplaatsdieGethsemaneheette.En
HijzeitegenZijndiscipelen:Gaathierzitten,terwijlIkbid.
33EnHijnamPetrus,JakobusenJohannesmetZichmee,
enHijbegonzeerontsteldenzeerangstigteworden;
34EnHijzeidetothen:Mijnzieliszeerbedroefd,totde
doodtoe;blijfthierenwaakt.
35EnHijliepeenweinigverder,vielopdegrondenbad
dat,indienhetmogelijkwas,datuuraanHemvoorbijzou
gaan.
36EnHijzeide:Abba,Vader,alledingenzijnUmogelijk;
neemdezedrinkbekervanMijweg;dochnietwatIkwil,
maarwatGijwilt.
37EnHijkwamenvondhenslapende,enzeidetotPetrus:
Simon,slaaptgij?Kongijnietéénuurwaken?
38Waaktenbidt,opdatgijnietinverzoekingkomt.De
geestiswelbereid,maarhetvleesiszwak.
39EnopnieuwgingHijheen,badensprakdezelfde
woorden.
40ToenHijterugkwam,vondHijhenweerslapend.Hun
ogenwarenzwaargeworden.ZijwistennietwatzijHem
moestenantwoorden.
41EnHijkwamvoordederdemaalenzeitegenhen:
Slaapnumaarverderenrust;hetisgenoeg,hetuuris
gekomen.Zie,deZoondesmensenwordtovergeleverdin
dehandenvanzondaars.
42Staop,latenwijgaan.Zie,hijdieMijverraadt,isnabij.
43Enterstond,terwijlHijnogsprak,kwamJudaseraan,
eenvandetwaalf,enmethemeengrotemenigtemet
zwaardenenstokken,gestuurddoordeoverpriesters,de
schriftgeleerdenendeoudsten.
37

HetEvangelievanMarcus
44EndegenedieHemverraadde,hadhuneenteken
gegeven,zeggende:Dieikkussenzal,dieishet;neem
Hemaan,envoerHemveiligweg.
45Enzodrahijgekomenwas,ginghijmeteennaarhem
toe,zei:Meester,Meester!enkustehem.
46EnzijsloegendehandenaanHemengrepenHem.
47Eneenvandeomstanderstrokhetzwaard,ensloegde
dienaarvandehogepriesterensloeghemzijnooraf.
48EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Zijtgij,alstegen
eenmisdadiger,metzwaardenenstokkenuitgetrokkenom
Mijgevangentenemen?
49Ikwasdagelijksbijuindetempelomteonderwijzen,
enuhebtMijnietmeegenomen.MaardeSchriften
moestenvervuldworden.
50EnzijallenverlietenHemenvluchtten.
51EneenzekerejongemanvolgdeHem,meteenlinnen
kleedomZijnnaaktelichaamgeslagen;ende
jongemannengrepenHem.
52Hijliethetlinnenkleedachterenvluchttenaaktvanhen
weg.
53EnzijleiddenJezuswegnaardehogepriester,enbij
hemkwamenalleoverpriesters,deoudstenende
schriftgeleerdenbijeen.
54EnPetrusvolgdeHemopeenafstand,totinhetpaleis
vandehogepriester,enhijzatdaarmetdedienarenen
warmdezichbijhetvuur.
55EndeoverpriestersendeheleRaadzochtennaareen
getuigetegenJezus,opdatzijHemterdoodzouden
brengen,maarzijvondenergeen.
56WantvelenlegdeneenvalsgetuigenistegenHemaf,
maarhungetuigenissenstemdennietovereen.
57Enerstondensommigenopenlegdeneenvals
getuigenistegenHemaf,zeggende:
58Wijhebbenhemhorenzeggen:Ikzaldezetempel,die
methandengemaaktis,afbrekenenbinnendriedageneen
anderebouwen,dienietmethandengemaaktis.
59Maarookhungetuigenwarenhetnietmetelkaareens.
60Endehogepriesterstondinhetmiddenopenvroeg
Jezus:AntwoordtUniets?WatgetuigendezentegenU?
61Maarhijzweegenantwoorddeniets.Opnieuwvroegde
hogepriesterhem,enzeidetothem:ZijtgijdeChristus,de
ZoondesGezegenden?
62EnJezuszeide:DatbenIk,engijzultdeZoondes
mensenzien,zittendaanderechterhandderMacht,en
komendeopdewolkendeshemels.
63Toenscheurdedehogepriesterzijnklerenenzei:
Waarvoorhebbenwijnoggetuigennodig?
64Gijhebtdegodslasteringgehoord;watdunktu?Enzij
veroordeeldenhemallentotdedoodstraf.
65EnsommigenbegonnenHemtebespuwen,enZijn
gezichttebedekken,enHemmetvuistenteslaan,entot
Hemtezeggen:Profeteer!EndedienarensloegenHem
metdehandpalmen.
66EnterwijlPetrusbenedenindehofwas,kwameenvan
dedienstmaagdenvandehogepriester.
67ToenzijPetruszag,diezichaanhetwarmenwas,keek
zijhemaanenzei:EnjijwasookbijJezusvanNazareth.
68Maarhijontkende,zeggende:Ikweethetniet,enik
verstaniet,watgijzegt.Enhijginguitinhetvoorhuis,en
dehaankraaide.
69Eneendienstmeisjezaghemweerenbegontegende
mensendieerbijstondentezeggen:Ditiseenvanhen.
70Enhijontkendehetwederom.Eneenweinigdaarna
zeidendegenendieerbijstondenwederomtotPetrus:Gij
zijtwaarlijkeenvanhen;wantgijzijteenGalileër,enuw
sprekenstemtdaarmeeovereen.
71Maarhijbegontevloekenentezweren:Ikkendeze
Manniet,overWiegijspreekt.
72Endehaankraaidevoordetweedekeer.EnPetrus
herinnerdezichhetwoord,datJezustothemgezegdhad:
Eerdehaantweemaalgekraaidheeft,zultgijMijdriemaal
verloochenen.Enalshijdaaraandacht,weendehij.
HOOFDSTUK15
1Enmeteendevolgendemorgenhieldendeoverpriesters
eenvergaderingmetdeoudstenendeschriftgeleerdenen
degeheleRaad;enzijboeidenJezus,enleiddenHemweg,
enleverdenHemoveraanPilatus.
2EnPilatusvroegHem:ZijtGijdeKoningderJoden?En
HijantwoorddeenzeidetotHem:Gijzegthet.
3EndeoverpriestersbeschuldigdenHemvanveledingen,
maarHijantwoorddeniets.
4PilatusondervroegHemopnieuwenzei:AntwoordtU
niets?Kijkeens,hoeveeldingengetuigenzijtegenU?
5MaarJezusantwoorddenogsteedsniets,zodatPilatus
zichverbaasde.
6Opdatfeestliethijhunééngevangenevrij,wiezijmaar
wilden.
7ErwasookiemanddieBarabbasheetteendiegevangen
zatbijdeopstandelingen,dieindeopstandeenmoord
haddengepleegd.
8EndemenigtebegonluidteschreeuweneneistedatHij
hetzelfdezoudoenalsHijhunooithadgedaan.
9MaarPilatusantwoorddehunenzeide:Wiltgijdatikde
KoningderJodenvooruvrijlaat?
10Hijwistnamelijkdatdeoverpriestershemuitafgunst
haddenovergeleverd.
11Maardeoverpriestersspoordenhetvolkaan,dathij
lieverBarabbasaanhenzouvrijlaten.
12Pilatusantwoorddeenzeiopnieuwtegenhen:Watwilt
udandatikdoemethemdieudekoningvandeJoden
noemt?
13Enzijriepenopnieuw:KruisigHem!
14ToenzeiPilatustothen:WatheeftHijdanvoorkwaad
gedaan?Enzijschreeuwdendesteluider:KruisigHem.
15PilatuswildehetvolktevredenstellenenlietBarabbas
voorhenlos.Jezusgafhijgegeseldoveromgekruisigdte
worden.
16Endesoldatenleiddenhemwegnaardezaal,die
Praetoriumgenoemdwerd,enzijriependehelebende
bijeen.
17EnzijkleeddenHemmetpurper,envlochteneenkroon
vandoornen,enzettendieopZijnhoofd,
18EnzijbegonnenHemtegroeten:Gegroet,Koningder
Joden!
19EnzijsloegenHemmeteenrietstokophethoofden
bespuwdenHem.EnzijknieldenneerenaanbadenHem.
20ToenzeHemzohaddenbespot,trokkenzeHemhet
purperenomhulseluit,dedenHemZijnklerenaanen
leiddenHemnaarbuitenomHemtekruisigen.
21EnzijdwongeneenzekereSimonvanCyrene,dievan
hetlandkwamenvanAlexanderenRufuswas,omzijn
kruistedragen.
38

HetEvangelievanMarcus
22EnzijbrachtenHemnaardeplaatsGolgotha,wat
vertaaldbetekent:Schedelplaats.
23EnzijgavenHemwijn,gemengdmetmirre,tedrinken,
maarHijnamdieniet.
24Nadatzehemgekruisigdhadden,verdeeldenzezijn
klerendooreromteloten,watiederkrijgenzou.
25Enhetwashetderdeuur,toenzijHemkruisigden.
26Enhetopschriftvanzijnbeschuldigingwasbovenhet
hoofdgeschreven:DEKONINGDERJODEN.
27EnmetHemkruisigdenzijtweemisdadigers,deeen
aanZijnrechterhandendeanderaanZijnlinkerhand.
28EndeSchriftwerdvervuld,diezegt:EnHijwerdmet
deovertredersgeteld.
29EndevoorbijgangersscholdenHemuit,schuddenhet
hoofdenzeiden:Ach,Gij,diedetempelafbreektenindrie
dagenopbouwt,
30Reduzelfenkomvanhetkruisaf.
31Opdezelfdewijzezeidenookdehogepriestersende
schriftgeleerdenspottendonderelkaar:AnderenheeftHij
gered,ZichzelfkanHijnietredden.
32LaatChristus,deKoningvanIsraël,nuvanhetkruis
afkomen,opdatwijhetzienengeloven.Enzijdiemet
Hemgekruisigdwaren,hebbenHembeschimpt.
33Toenhetzesdeuuraanbrak,vielerduisternisoverhet
heleland,totaanhetnegendeuur.
34EnophetnegendeuurriepJezusmetluidestem,
zeggende:Eloi,Eloi,lamasabachtani?hetgeenvertaald
wordt:MijnGod,MijnGod,waaromhebtGijMijverlaten?
35Toensommigenvanhendieerbijstonden,dithoorden,
zeidenzij:Zie,hijroeptElia.
36Eniemandliepsnelweg,vuldeeensponsmetzurewijn,
stakzeopeenrietstokengafHemtedrinken,enzei:Laat
hetmetrust;latenweeenszienofEliakomtomHemweg
tehalen.
37EnJezusriepmetluidestemengafdegeest.
38Enhetvoorhangselvandetempelscheurdeintweeën,
vanboventotbeneden.
39Toendehoofdmanoverhonderd,dietegenoverhem
stond,zagdathijzoschreeuwde,gafhijdegeestenzei:
Werkelijk,dezemenswasdeZoonvanGod.
40Ookstondenervaneenafstandvrouwentoetekijken,
onderwieMariaMagdalenaenMaria,demoedervan
JakobusdeJongereenvanJoses,enSalome;
41(dieHemookgevolgdzijnenvoorHemgezorgd
hebbentoenHijinGalileawas)enveleanderevrouwen
diemetHemnaarJeruzalemopgegaanwaren.
42Entoenhetavondgewordenwas,omdathetde
voorbereidingsdagwas,datisdedagvóórdesabbat,
43JozefvanArimathea,eenaanzienlijkraadsman,dieook
hetKoninkrijkGodsverwachtte,kwamengingvrijmoedig
naarPilatusomhetlichaamvanJezustevragen.
44EnPilatusverwonderdezich,datHijalgestorvenwas;
enhijriepdehoofdmanoverhonderdbijzichenvroeg
hem,ofHijalgestorvenwas.
45Toenhijhetvandehoofdmanvernam,gafhijhet
lichaamaanJozef.
46Enhijkochtfijnlinnen,namHemvanhetaltaar,
wikkeldeHeminhetlinnenenlegdeHemineengraf,dat
inderotswasuitgehouwen,enhijroldeeensteenvoorde
ingangvanhetgraf.
47EnMariaMagdalenaenMaria,demoedervanJoses,
kekentoewaarHijgelegdwerd.
HOOFDSTUK16
1Toendesabbatvoorbijwas,haddenMariaMagdalena,
Maria,demoedervanJakobus,enSalomespecerijen
gekochtomHemtekomenzalven.
2Enheelvroegopdeeerstedagvandeweekgingenzij
naarhetgraf,toendezonopkwam.
3Enzijzeidentotelkander:Wiezalvooronsdesteenvan
deingangvanhetgrafwegrollen?
4Toenzekeken,zagenzedatdesteenwasweggerold.Hij
wasnamelijkheelgroot.
5Toenzehetgrafbinnengingen,zagenzeaande
rechterkanteenjongemanzitten,gekleedineenlang,wit
gewaad.Zewerdenergbevreesd.
6EnHijzeidetothen:Weestnietbevreesd;gijzoektJezus
deNazarener,Diegekruisigdwas;HijisopgewektenHij
ishierniet;ziedeplaatswaarzijHemgelegdhadden.
7MaargaheenenzegaanzijndiscipelenenaanPetrusdat
hijjullievoorgaatnaarGalilea.Daarzuljehemzien,zoals
hijjulliegezegdheeft.
8Enzijgingenhaastignaarbuitenenvluchttenvanhet
graf,wantzijbeefdenenwarenverbijsterd.Enzijzeiden
tegenniemandiets,wantzijwarenbevreesd.
9ToenJezusvroegopdeeerstedagvandeweekuitde
doodwasopgewekt,verscheenHijheteerstaanMaria
Magdalena,bijwieHijzevendemonenhaduitgedreven.
10EnzijgingheenenverteldehetaanhendiebijHem
warengeweest,terwijlzijrouwdenenweenden.
11Toenzijhoorden,datHijleefdeendoorhaargezien
was,geloofdenzijhetniet.
12DaarnaverscheenHijineenanderegedaanteaantwee
vanhen,terwijlzijopwegwarennaarhetplatteland.
13Enzijgingenheenenberichttenhetaandeoverigen,
maarookzijgeloofdenhenniet.
14DaarnaverscheenHijaandeelf,terwijlzijaantafel
zaten,enHijverweethunhunongeloofenhun
hardvochtigheid,omdatzijgeengeloofhaddengeschonken
aanhendieHemnaZijnopstandinghaddengezien.
15EnHijzeidetothen:Gaatheenindegehelewereld,
predikthetEvangelieaandeganseschepping.
16Wiegelooftenzichlaatdopen,zalbehoudenworden,
maarwienietgelooft,zalveroordeeldworden.
17Enhen,diegeloofdhebben,zullendezetekenenvolgen:
inmijnnaamzullenzijdemonenuitdrijven,innieuwetalen
zullenzijspreken,
18Slangenzullenzijopnemen,enalszijietsdodelijks
drinken,zalhethunnietschaden,enopziekenzullenzijde
handenleggen,enzijzullengenezen.
19NadatdeHeerdittothenhadgezegd,werdHij
opgenomenindehemelennamplaatsaanderechterhand
vanGod.
20Enzijgingenuitenprediktenoveral,endeHeere
werktemethenmeeenbevestigdehetWoorddoorde
tekenendieeropvolgden.Amen.
39

Lucas
HOOFDSTUK1
1Aangezienvelenhetopzichhebbengenomeneenverslag
optestellenvandedingendieonderonshetmeest
vaststaandgeloofdzijn,
2Zoalszij,dievanhetbeginafooggetuigenendienaren
vanhetWoordgeweestzijn,henaanonsovergeleverd
hebben,
3Hetleekmijookgoed,naallesvanhetbeginaf
nauwkeurigtehebbenonderzocht,uditinordelijke
volgordeteschrijven,hoogedeleTheophilus,
4opdatudebetrouwbaarheidvandezakenwaarinu
onderwezenbent,zouerkennen.
5IndedagenvanHerodes,dekoningvanJudea,leefdeer
eenpriester,metnameZacharias,behorendtotdeafdeling
vanAbia.ZijnvrouwwasuitdedochtersvanAäronen
haarnaamwasElisabet.
6ZijwarenbeidenrechtvaardigvoorGodenwandelden
onberispelijkvolgensallegebodenenbepalingenvande
Heer.
7Enzijhaddengeenkinderen,omdatElisabet
onvruchtbaarwasenzijbeidenalophogeleeftijdwaren
gekomen.
8Enhetgebeurde,terwijlhijhetpriesterambtvoorGod
bediende,naardeordevanzijnafdeling,
9Volgensdegewoontevanhetpriesterambtwashetlot
aanhemtoegewezenomreukwerktebrandenwanneerhij
detempelvandeHeerbinnenging.
10Enheeldemenigtevanhetvolkwasbuitenaanhet
bidden,ophetuurvanhetreukoffer.
11EnaanhemverscheeneenengelvandeHeer,dieaande
rechterkantvanhetreukaltaarstond.
12ToenZachariashemzag,raaktehijinpaniekenwerd
doorvreesovervallen.
13Maardeengelzeitegenhem:Weesnietbang,Zacharias,
wantjegebedisverhoordenElisabet,jevrouw,zaljeeen
zoonbaren,enjemoethemdenaamJohannesgeven.
14Envreugdeenblijdschapzullenervooruzijn,envelen
zullenzichoverzijngeboorteverheugen.
15WanthijzalgrootzijnvoordeHeer,engeenwijnof
sterkedrankzalhijdrinken,enhijzalvervuldwordenmet
deHeiligeGeest,alvandemoederschootaf.
16EnhijzalvelenvandeIsraëlietentotdeHEERE,hun
God,bekeren.
17EnhijzalvoorHemuitgaanindegeestendekrachtvan
Elia,omdehartenvandevaderentebekerentotde
kinderenendeongehoorzamentotdebedachtzaamheidvan
derechtvaardigen,omvoordeHEEREeentoegerustvolk
gereedtemaken.
18EnZachariaszeidetotdeengel:Hoezalikditweten?
Wantikbenoudenmijnvrouwisophogeleeftijd
gekomen.
19Endeengelantwoorddeenzeidetothem:Ikben
Gabriël,dievoorGodsta,enikbengezondenomtotute
sprekenenudezeblijdeboodschapteverkondigen.
20Enzie,gijzultstomzijnennietkunnenspreken,totop
dedagdatdezedingengebeuren,omdatgijmijnwoorden
nietgeloofdhebt,dieophuntijdvervuldzullenworden.
21EnhetvolkwachtteopZachariasenwasverbaasddat
hijzolangindetempelbleef.
22ToenHijnaarbuitenkwam,konHijniettothenspreken.
ZijbegrependatHijeenvisioenindetempelhadgezien.
ToenHijnaarhenwenkte,bleefHijsprakeloos.
23Enhetgebeurde,zodradedagenvanzijnbediening
voorbijwaren,dathijnaarzijnhuisvertrok.
24EnnadiedagenwerdElisabet,zijnvrouw,zwangeren
verborgzichvijfmaandenlang,terwijlzijzei:
25ZoheeftdeHEEREaanmijgedaanindedagendatHij
opmijheeftgeletommijnsmaadonderdemensenwegte
nemen.
26EnindezesdemaandwerddeengelGabriëldoorGod
gezondennaareenstadinGalilea,genaamdNazareth,
27Aaneenmaagddieondertrouwdwasmeteenman,
genaamdJozef,uithethuisvanDavid.Denaamvande
maagdwasMaria.
28Endeengelkwambijhaarbinnenenzei:Weesgegroet,
gijbegenadigde,deHeereismetu;gijzijtgezegendonder
devrouwen.
29Toenzijhemzag,raaktezijinverwarringoverzijn
woordenenvroegzichafwatdebetekenisvandezegroet
moestzijn.
30Endeengelzeitegenhaar:Weesnietbang,Maria,want
jehebtgenadegevondenbijGod.
31Enzie,uzultzwangerwordeneneenzoonbaren,enu
zultHemdenaamJEZUSgeven.
32HijzalgrootzijnendeZoonvandeAllerhoogste
genoemdworden,enGod,deHeere,zalHemdetroonvan
ZijnvaderDavidgeven.
33HijzaloverhethuisvanJakobkoningzijntotin
eeuwigheid,enaanzijnkoningschapzalgeeneindezijn.
34ToenzeiMariategendeengel:Hoekandat,aangezien
ikgeengemeenschaphebmeteenman?
35Endeengelantwoorddeenzeidetothaar:DeHeilige
GeestzaloverukomenendekrachtdesAllerhoogstenzal
uoverschaduwen;daaromookzalhetheilige,datuitu
geborenwordt,ZoonvanGodgenoemdworden.
36Enzie,uwnichtElisabetiseveneenszwangervaneen
zoon,inhaarouderdom.Hetisnudezesdemaandvoor
haar,dieonvruchtbaargenoemdwerd.
37WantvoorGodzalgeendingonmogelijkzijn.
38EnMariazeide:Zie,dedienstmaagddesHeren;mij
geschiedenaaruwwoord.Endeengelgingvanhaarweg.
39IndiedagenmaakteMariazichgereedenreisdemet
spoednaarhetbergland,naareenstadvanJuda,
40EnzijkwaminhethuisvanZachariasengroette
Elisabet.
41Enhetgebeurde,toenElisabetdegroetvanMaria
hoorde,dathetkindopspronginhaarschoot;enElisabet
werdvervuldmetdeHeiligeGeest.
42Enzijriepmetluidestemenzeide:Gezegendzijtgij
onderdevrouwenengezegendisdevruchtvanuwschoot.
43Enhoekanikditbegrijpen,datdemoedervanmijn
Heernaarmijtoekomt?
44Wantzie,zodradestemvanuwgroetinmijnoren
klonk,spronghetkindvanvreugdeopinmijnbuik.
45Enzaligiszijdiegeloofdheeft,wantwathaarvande
zijdevandeHEEREgezegdis,zalvervuldworden.
46EnMariazei:MijnzielmaaktgrootdeHeer,
47EnmijngeestverheugtzichinGod,mijnRedder.
40

LUCAS
48WantHijheeftachtgeslagenopdenederigheidvanZijn
dienares.Wantzie,vannuaanzullenallegeslachtenMij
zalignoemen.
49WantHij,Diemachtigis,heeftmijgrotedingengedaan;
enheiligisZijnNaam.
50EnZijnbarmhartigheidisvangeneratieopgeneratie
overhendieHemvrezen.
51Hijtoontkrachtdoorzijnarm,Hijverstrooithendie
hoogmoedigzijnindeverbeeldingvanhunhart.
52Hijheeftmachtigenvanhuntroongestoten,ende
nederigenheeftHijverhoogd.
53HongerigenoverlaadtHijmetgaven,maarrijkenlaat
Hijmetlegehandenweggaan.
54HijheeftzijnknechtIsraëlgeholpen,doorzijn
goedertierenheidtegedenken;
55ZoalsHijtotonzevaderengesprokenheeft,tot
Abrahamentotzijnnageslacht,vooreeuwig.
56EnMariableefongeveerdriemaandenbijhaaren
keerdedaarnaterugnaarhaarhuis.
57ToendetijdrijpwasvoorElisabeth,zouzijbevallen,en
zijbrachteenzoonterwereld.
58Enhaarburenennevenhoordenhoegrootde
barmhartigheidvandeHeervoorhaarwas,enzij
verheugdenzichmethaar.
59Enhetgebeurdeopdeachtstedagdatzijkwamenom
hetkindtebesnijden;enzijnoemdenhetZacharias,naar
denaamvanzijnvader.
60Maarzijnmoederantwoorddeenzeide:Neen,maarhij
zalJohannesheten.
61Enzijzeidentothaar:Erisniemandinuw
broederskringdiezogenoemdwordt.
62Enzijmaaktengebarennaarzijnvader,hoehijwilde
dathijgenoemdzouworden.
63Enhijvroegomeenschrijftafeltje,enschreef,zeggende:
ZijnnaamisJohannes.Enzijverwonderdenzichallen.
64Enterstondwerdzijnmondgeopendenzijntong
losgemaakt,enhijsprakenpreesGod.
65Enerkwamvreesoverallendierondomhenwoonden,
enaldezewoordenwerdenverspreidinheelhetbergland
vanJudea.
66Enallen,diehethoorden,namenhetterharte,zeggende:
Watzaldittochvooreenkindwezen!Endehanddes
Herenwasmethem.
67EnZacharias,zijnvader,werdvervuldmetdeHeilige
Geestenprofeteerde,zeggende:
68GeprezenzijdeHEERE,deGodvanIsraël,wantHij
heeftZijnvolkbezochtenverlost,
69EnHijheeftonseenhoorndesheilsopgerichtinhet
huisvanDavid,Zijnknecht,
70ZoalsHijgesprokenheeftdoordemondvanZijn
heiligeprofeten,dieervanoudshergeweestzijn:
71Opdatwijverlostzoudenwordenvanonzevijandenen
uitdehandvanallendieonshaten,
72omdebarmhartigheidtebewijzendieaanonzevaderen
beloofdisenomtedenkenaanzijnheiligverbond,
73DeeeddieHijaanonzevaderAbrahamgezworenheeft,
74opdatHijonszougeven,datwij,verlostuitdehandvan
onzevijanden,Hemzoudendienenzondervrees,
75Inheiligheidengerechtigheidvoorzijnaangezicht,al
dedagenvanonsleven.
76Enjij,kind,zulteenprofeetvandeAllerhoogste
genoemdworden,wantjijzultvoorhetaangezichtvande
Heeruitgaanomzijnwegentebereiden;
77omaanzijnvolkkennisvandezaligheidtegevendoor
devergevingvanhunzonden,
78DoordetederebarmhartigheidvanonzeGod,waardoor
dedageraaduitdehoogteonsbezochtheeft,
79omlichttegevenaanhendieleveninduisternisenin
deschaduwvandedood,omonzevoetenteleidenopde
wegvandevrede.
80Enhetkindgroeideopenwerdsterkerindegeest,en
hijverbleefindewoestijntotdedagdathijaanIsraëlwerd
getoond.
HOOFDSTUK2
1Enhetgebeurdeindiedagen,datereenbeveluitging
vankeizerAugustus,datheelhetrijkbeschrevenmoest
worden.
2(Dezebelastingwerdvoorheteerstopgelegdtoen
CyreniusgouverneurvanSyriëwas.)
3Enzijgingenallenopwegomzichtelateninschrijven,
iedernaarzijneigenstad.
4OokJozefgingopwegvanGalilea,uitdestadNazareth,
naarJudea,naardestadvanDavid,dieBethlehemheet,
omdathijuithethuisenhetgeslachtvanDavidwas.
5OmzichtelateninschrijvensamenmetMaria,zijn
ondertrouwdevrouw,diezwangerwas.
6Enterwijlzijdaarwaren,brakdedagaandatzijzou
baren.
7EnzijbaardehaareerstgeborenZoon,wikkeldeHemin
doekenenlegdeHemineenkribbe,omdatervoorhen
geenplaatswasindeherberg.
8Enerwarenherdersindiezelfdestreek,diezich
ophieldeninhetopenvelden'snachtsdewachthielden
overhunkudde.
9Enzie,eenengelvandeHeerstondbijhen,ende
heerlijkheidvandeHeeromscheenhen,enzijwerdenzeer
bevreesd.
10Endeengelzeitegenhen:Weesnietbang,wantzie,ik
verkondigugroteblijdschap,dievoorheelhetvolkwezen
zal.
11WanthedenisudeZaligmakergeboren,indestadvan
David;HijisChristus,deHeere.
12Enditzalvooruhettekenzijn:uzulthetKindvinden,
gewikkeldindoeken,liggendineenkribbe.
13Enplotselingwaserbijdeengeleenmenigtevande
hemelselegermacht,dieGodloofdeenzei:
14ErezijGodindehoogstehemelen,envredeopaarde,
inmenseneenwelbehagen.
15Enhetgebeurde,toendeengelenvanhenwaren
weggegaannaardehemel,datdeherderstotelkaarzeiden:
LatenwijdannaarBethlehemgaanenhetwoordziendat
geschiedisendatdeHeereonsheeftbekendgemaakt.
16EnzijgingenerhaastigheenenvondenMariaenJozef
enhetKindliggendeindekribbe.
17Toenzijhetzagen,maaktenzijoveralbekendwathun
overditKindgezegdwas.
18Enallendiehethoorden,verwonderdenzichover
hetgeenhundoordeherderswerdverteld.
19Mariabewaardealdezewoordeninhaarhartenbleef
erovernadenken.
41

LUCAS
20Endeherderskeerdenterug,terwijlzijGod
verheerlijktenenprezenomalleswatzijgehoordengezien
hadden,zoalshungezegdwas.
21Entoenerachtdagenverstrekenwarenvoorde
besnijdenisvanhetkind,werdzijnnaamJezusgenoemd,
zoalsdeengelhemgenoemdhadvoordathijinde
baarmoederwerdontvangen.
22Toendedagenvanhaarreinigingvolgensdewetvan
Mozesvoorbijwaren,brachtenzehemnaarJeruzalemom
hemaandeHeervoortestellen.
23(ZoalsgeschrevenstaatindewetvandeHeer:Alwat
mannelijkisendebaarmoederopent,zalheiliggenoemd
wordenvoordeHeer.)
24Enomeenoffertebrengenovereenkomstighetgeenin
dewetvandeHeergezegdis:eenpaartortelduivenoftwee
jongeduiven.
25Enzie,erwaseenmaninJeruzalem,wiensnaam
Simeonwas;endezemanwasrechtvaardigengodvruchtig,
enhijverwachttedevertroostingvanIsraël;endeHeilige
Geestwasophem.
26EnhemwerddoordeHeiligeGeestgeopenbaard,dat
hijdedoodnietzouzien,voordathijdeChristusvande
Heeregezienzouhebben.
27EnHijkwamdoordeGeestindetempel.Entoende
oudershetKindJezusbinnenbrachtenommetHemtedoen
overeenkomstigdegewoontevandewet,
28Toennamhijheminzijnarmen,loofdeGodenzei:
29NulaatGij,HEERE,Uwdienaarinvredegaan,
overeenkomstigUwwoord.
30WantmijnogenhebbenUwheilgezien,
31DieGijbereidhebtvoorhetaangezichtvanallevolken,
32Eenlichttotverlichtingderheidenen,entotluistervan
UwvolkIsraël.
33EnJozefenzijnmoederverwonderdenzichoverwater
overhemgezegdwerd.
34EnSimeonzegendehenenzeidetotMaria,zijnmoeder:
Zie,ditKindisgesteldtoteenvalenopstandingvanvelen
inIsraël,entoteenteken,datweersprokenzalworden;
35(Ja,ookdooruweigenzielzaleenzwaardgaan),opdat
degedachtenvanvelehartenopenbaarworden.
36Enerwaseenprofetes,Anna,eendochtervanFanuel,
uitdestamAser.Zijwasophogeleeftijdenhad,vanaf
haarmaagdelijkheid,zevenjaarmethaarmangeleefd.
37Zijwaseenweduwevanongeveervierentachtigjaar
oud.ZijbleefindetempelendiendeGodmetvastenen
gebeden,dagennacht.
38Enzijkwamopdatzelfdemomentdaarheenenloofde
opdezelfdewijzedeHeer,ensprakoverHemtotallendie
inJeruzalemverlossingverwachtten.
39ToenzijallesvolgensdewetvandeHeerhadden
gedaan,keerdenzijterugnaarGalilea,naarhunstad
Nazareth.
40Enhetkindgroeideopenwerdkrachtigindegeest,en
hetwerdvervuldmetwijsheid,endegenadeGodswasop
Hem.
41ZijnoudersgingenelkjaarnaarJeruzalemvoorhet
Pesachfeest.
42Toenhijtwaalfjaaroudwas,gingenzenaarJeruzalem,
zoalsgebruikelijkwasvoorhetfeest.
43Toendedagenvoorbijwarenenzijterugkeerden,bleef
hetkindJezusinJeruzalemachter.Jozefenzijnmoeder
wistenernietsvan.
44MaarzijdachtendatHijzichbijhetreisgezelschap
bevondengingeneenheledagopreis.ZijzochtenHem
onderhunverwantenenbekenden.
45ToenzijHemnietvonden,keerdenzijweerterugnaar
Jeruzalem,Hemzoekend.
46EnhetgebeurdenadriedagendatzijHemindetempel
vonden,waarHijtemiddenvandeleraarszat.Hijluisterde
naarhenensteldehunvragen.
47Enallendiehemhoorden,stondenversteldvanzijn
inzichtenzijnantwoorden.
48Toenzijhemzagen,warenzijverbaasd.Enzijnmoeder
zeitegenhem:Kind,waaromhebjeonsditaangedaan?
Zie,jevaderenikhebbenjemetsmartgezocht.
49EnHijzeidetothen:HoehebtgijMijgezocht?Wistgij
niet,datIkindedingendesVadersmoetzijn?
50EnzijbegrepenhetwoordnietdatHijtothensprak.
51EnHijgingmethenmeeenkwamteNazareth,enHij
washunonderdanig.MaarZijnmoederbewaardealdeze
woordeninhaarhart.
52EnJezusnamtoeinwijsheidengrootteeningenadebij
Godendemensen.
HOOFDSTUK3
1InhetvijftiendejaarvanderegeringvankeizerTiberius,
toenPontiusPilatusstadhouderwasvanJudea,Herodes
viervorstvanGalilea,zijnbroerFilippusviervorstvan
ItureaenvanhetgebiedTrachonitis,enLysaniasviervorst
vanAbilene,
2TerwijlAnnasenKajafashogepriesterswaren,kwamhet
woordvanGodtotJohannes,dezoonvanZacharias,inde
woestijn.
3EnhijkwaminhetgehelegebiedrondomdeJordaanen
prediktededoopvanbekeringtotvergevingvanzonden;
4Zoalsgeschrevenstaatinhetboekmetdewoordenvan
deprofeetJesaja:Eriseenstemvaniemanddieroeptinde
woestijn:BereiddewegvandeHeer,maakzijnpaden
recht.
5Elkdalzalwordenopgevuld,enelkebergenheuvelzal
wordenverlaagd;dekrommewegenzullenrechtworden
gemaakt,endeoneffenwegenzulleneffenworden;
6EnallevleeszaldezaligheidGodszien.
7ToenzeiHijtegendemenigtedienaarvorenkwamom
doorHemgedooptteworden:Adderengebroed,wieheeftu
eenwaarschuwinggegevenomtevluchtenvoorde
komendetoorn?
8Brengtdanvruchtenvoortdiepassenbijdebekering,en
begintnietbijuzelftezeggen:WijhebbenAbrahamtot
vader.WantikzegudatGodbijmachteisuitdezestenen
kinderenvoorAbrahamteverwekken.
9Ennuligtookdebijlaandewortelvandebomen.Iedere
boomdandiegeengoedevruchtvoortbrengt,wordt
omgehakteninhetvuurgeworpen.
10EndescharenvroegenHem:Watmoetenwijdandoen?
11Hijantwoorddeenzeidetothen:Wietweeonderkleren
heeft,moetdelenmethemdieergeenheeft;enwie
voedselheeft,moethetzelfdedoen.
12Toenkwamenerooktollenaarsomgedooptteworden,
enzijzeidentotHem:Meester,watmoetenwijdoen?
13EnHijzeidetothen:Vraagnietmeerdanhetu
opgelegde.
42

LUCAS
14Endesoldatenvroegenhemeveneens,zeggende:En
watzullenwijdoen?Enhijzeidetothen:Doetniemand
geweldaan,enbeschuldigtniemandvals;enweestevreden
metuwloon.
15Enterwijlhetvolkvolverwachtingwaseniedereenin
zijnhartoverJohannesnadacht,ofhijdeChristuswasof
niet,
16Johannesantwoorddeenzeidetotallen:Ikdoopuwel
metwater,maarerkomtIemand,Diesterkerisdanik,en
ikbennietwaardigderiemvanZijnschoenenlostemaken;
HijzaludopenmetdeHeiligeGeestenmetvuur.
17Hijheeftdewaninzijnhandenhijzalzijndorsvloer
grondigreinigenenhetkoreninzijnschuurbijeenbrengen,
maarhetkafzalhijmetonblusbaarvuurverbranden.
18Ennogveleanderedingenverkondigdehijaanhetvolk
inzijnvermaningen.
19MaarHerodes,deviervorst,werddoorhemberispt
vanwegeHerodias,devrouwvanzijnbroerFilippus,en
vanwegealhetkwaaddatHerodeshadgedaan,
20MaarhijvoegdeervooralaantoedathijJohannesinde
gevangenisopsloot.
21Entoenalhetvolkgedooptwas,enJezusookgedoopt
wasenaanhetbiddenwas,gebeurdehetdatdehemel
geopendwerd,
22EndeHeiligeGeestdaaldeopHemneerindegedaante
vaneenduif,enerklonkeenstemuitdehemel,diezei:Jij
bentmijngeliefdeZoon,injouhebIkmijnwelbehagen.
23EnJezuszelfwastoenongeveerdertigjaaroud,naar
menaannamdezoonvanJozef,diedezoonwasvanEli,
24DiedezoonwasvanMatthat,diedezoonwasvanLevi,
diedezoonwasvanMelchi,diedezoonwasvanJanna,
diedezoonwasvanJozef,
25DiedezoonwasvanMattathias,diedezoonwasvan
Amos,diedezoonwasvanNaum,diedezoonwasvan
Esli,diedezoonwasvanNagge,
26DiedezoonwasvanMaath,diedezoonwasvan
Mattatias,diedezoonwasvanSemei,diedezoonwasvan
Jozef,diedezoonwasvanJuda,
27DiedezoonwasvanJohanna,diedezoonwasvan
Rhesa,diedezoonwasvanZorobabel,diedezoonwas
vanSalathiël,diedezoonwasvanNeri,
28DiedezoonwasvanMelchi,diedezoonwasvanAddi,
diedezoonwasvanKosam,diedezoonwasvan
Elmodam,diedezoonwasvanEr,
29DiedezoonwasvanJose,diedezoonwasvanEliëzer,
diedezoonwasvanJorim,diedezoonwasvanMatthat,
diedezoonwasvanLevi,
30DiedezoonwasvanSimeon,diedezoonwasvanJuda,
diedezoonwasvanJozef,diedezoonwasvanJonan,die
dezoonwasvanEljakim,
31DiedezoonwasvanMelea,diedezoonwasvan
Menan,diedezoonwasvanMattatha,diedezoonwasvan
Nathan,diedezoonwasvanDavid,
32DiedezoonwasvanIsaï,diedezoonwasvanObed,
diedezoonwasvanBooz,diedezoonwasvanSalmon,
diedezoonwasvanNaäson,
33DiedezoonwasvanAminadab,diedezoonwasvan
Aram,diedezoonwasvanEsrom,diedezoonwasvan
Fares,diedezoonwasvanJuda,
34DiedezoonwasvanJakob,diedezoonwasvanIzak,
diedezoonwasvanAbraham,diedezoonwasvanThara,
diedezoonwasvanNachor,
35DiedezoonwasvanSaruch,diedezoonwasvan
Ragau,diedezoonwasvanPhalek,diedezoonwasvan
Heber,diedezoonwasvanSala,
36DiedezoonwasvanKenan,diedezoonwasvan
Arpachsad,diedezoonwasvanSem,diedezoonwasvan
Noë,diedezoonwasvanLamech,
37DiedezoonwasvanMathusala,diedezoonwasvan
Henoch,diedezoonwasvanJared,diedezoonwasvan
Maleleël,diedezoonwasvanKenan,
38DiedezoonwasvanEnos,diedezoonwasvanSet,die
dezoonwasvanAdam,diedezoonwasvanGod.
HOOFDSTUK4
1EnJezus,volvandeHeiligeGeest,keerdeterugvande
JordaanenwerddoordeGeestnaardewoestijngeleid,
2Veertigdagenlangwerdhijverzochtdoordeduivel.En
indiedagenathijniets.Entoendievoorbijwaren,kreeg
hijhonger.
3EndeduivelzeitegenHem:AlsUdeZoonvanGod
bent,zegdantegendezesteendathijbroodwordt.
4EnJezusantwoorddehem,zeggende:Erstaatgeschreven,
datdemensnietvanbroodalleenzalleven,maarvanelk
woordGods.
5EndeduivelnamHemmeenaareenhogebergentoonde
Hemineenogenbliktijdsaldekoninkrijkenvandewereld.
6EndeduivelzeitegenHem:AldezemachtzalikU
gevenenhunheerlijkheid,wantzeismijovergegeven,en
ikgeefzeaanwieikwil.
7Alsumijdusaanbidt,zalallesvanuzijn.
8EnJezusantwoorddeenzeidetothem:GawegvanMij,
satan,wanterstaatgeschreven:GijzultdeHeere,uwGod,
aanbiddenenHemalleendienen.
9EnHijbrachtHemnaarJeruzalem,zetteHemopderand
vandetempelenzeitegenHem:IndienGijdeZoonvan
Godzijt,werpUzelfdanvanhiernaarbeneden.
10Wanterstaatgeschreven:HijzalZijnengelen
aangaandeUbevelen,datzijUbewaren;
11Enzijzullenuopdehandendragen,opdatgijuwvoet
nietaaneensteenstoot.
12EnJezusantwoorddeenzeidetothem:Erisgezegd:Gij
zultdeHeere,uwGod,nietverzoeken.
13Entoendeduivelalleverzoekingvolbrachthad,verliet
hijHemvooreentijd.
14EnJezuskeerdedoordekrachtvandeGeestterugnaar
Galilea,enhetgeruchtoverHemverspreiddezichdoorde
geheleomgeving.
15EnHijgafonderwijsinhunsynagogenenwerddoor
allengeprezen.
16EnHijkwaminNazareth,waarHijwasopgegroeid,en
gingvolgensZijngewoonteopdesabbatdagnaarde
synagogeenstondopomvoortelezen.
17EnhemwerdhetboekvandeprofeetJesaja
overhandigd.Entoenhijhetboekopende,vondhijde
plaatswaargeschrevenstond:
18DeGeestvandeHeerisopmij,omdathijmijgezalfd
heeftomaanarmenhetevangelieteverkondigen;hijheeft
mijgezondenomtegenezendiegebrokenvanhartzijn,
omaangevangenenvrijlatingteverkondigenenaan
blindenhetgezicht,omgebrokenenheentezendenin
vrijheid,
19OmhetaangenamejaarvandeHeerteverkondigen.
43

LUCAS
20Enhijsloothetboek,engafhetdendienaarweder,en
gingzitten.Endeogenvanallen,dieindesynagogewaren,
werdenopHemgevestigd.
21EnHijbegontothentezeggen:HedenisdezeSchriftin
uworeninvervullinggegaan.
22Enallengavenhemgetuigenis,enverwonderdenzich
overdegenadigewoorden,dieuitzijnmondkwamen.En
zijzeiden:IsdezenietdezoonvanJozef?
23EnHijzeidetothen:GijzultMijditspreekwoord
zeggen:Geneesheer,geneesUzelf!Alhetgeenwijgehoord
hebben,datinKapernaümgeschiedis,doedatookhier,in
uwvaderland.
24EnHijzeide:Voorwaar,Ikzegu,geenprofeetis
welgevalliginzijneigenland.
25MaarIkzeguvoorwaar:Erwarenveelweduwenin
IsraëlindedagenvanElia,toendehemeldriejaarenzes
maandengeslotenbleefenergrotehongersnoodheerste
overhetheleland.
26MaarEliawerdnaarniemandvanhengezonden,
behalvenaarSarepta,eenstadbijSidon,naareenvrouw
dieweduwewas.
27EnindetijdvandeprofeetElisawarenerveel
melaatseninIsraël;enniemandvanhenwerdgereinigd,
behalveNaäman,deSyriër.
28Enallenindesynagogewerdenmettoornvervuld,toen
zijdezedingenhoorden,
29Enzijstondenop,duwdenHemdestaduitenleidden
Hemnaarderandvandeberg,waarophunstadgebouwd
was,omHemvandesteilteaftegooien.
30Maarhijgingmiddentussenhendoorengingweg,
31EnHijkwaminKapernaüm,eenstadinGalilea,en
onderweeshenopdesabbatdagen.
32Enzijstondenversteldoverzijnleer,wantzijnwoord
wasmetkracht.
33Enindesynagogewaseenman,dieeengeestvaneen
onreineduivelhad,enhijriepmetluidestem:
34Zeggende:Laatonsmetrust;wathebbenwijmetUte
maken,JezusvanNazareth?ZijtGijgekomenomonste
verderven?Ikweet,wieGijzijt:deHeiligeGods.
35EnJezusbestraftehem,zeggende:Zwijgstilengauit
vanhem.Endeduivel,heminhetmiddengeworpen
hebbende,ginguitvanhem,endeedhemgeenkwaad.
36Enzijwerdenallenbuitenzichzelfensprakenonder
elkander,zeggende:Watisditvooreenwoord!Wantmet
machtenkrachtgebiedtHijdeonreinegeesten,enzijgaan
uit.
37Enhetgeruchtoverhemverspreiddezichnaaralle
plaatsenindeomgeving.
38EnHijstondopuitdesynagoge,enginginSimonshuis.
EnSimonsschoonmoederwasmeteengrotekoorts
bevangen,enzijbadenHemvoorhaar.
39EnHijboogzichoverhaarheenenbestraftedekoorts,
endekoortsverliethaar;enterstondstondzijopen
bediendehen.
40Toendezononderging,brachtenallendiezieken
haddendieaanallerleikwalenleden,diebijHem.EnHij
legdeiedervanhendehandenopengenashen.
41Energingenookduivelenuitvanvelen,roependeen
zeggende:GijzijtdeChristus,deZoonvanGod.EnHij
bestraftehen,liethunniettoetespreken;wantzijwisten,
datHijdeChristuswas.
42Toenhetdaggewordenwas,vertrokHijengingnaar
eeneenzameplaats.DemenigtezochtHemop,kwambij
HemenhieldHemop,zodatHijnietvanhenzouweggaan.
43EnHijzeidetothen:Ikmoetookaananderestedenhet
KoninkrijkGodsverkondigen,wantdaarvoorwordIk
gezonden.
44EnHijpredikteindesynagogenvanGalilea.
HOOFDSTUK5
1Enhetgebeurde,toenhetvolkzichophemverdrongom
hetwoordvanGodtehoren,dathijaanhetmeervan
Gennesaretbleefstaan,
2Enhijzagtweeschepenaandeoevervanhetmeerliggen.
Devisserswareneruitgegaanenwarenbezighunnettente
spoelen.
3Enhijgingineenvandeschepen,dievanSimonwas,en
badhem,dathijeenweinigvanhetlandzouafvaren.En
hijgingzitten,enleerdehetvolkvanhetschip.
4ToenHijophieldmetspreken,zeiHijtegenSimon:Ga
naardiepwaterenwerpjenettenuitomtevangen.
5EnSimonantwoorddeenzeidetotHem:Meester,wij
hebbendegehelenachtgewerktennietsgevangen;
nochtanszalikopUwwoordhetnetuitwerpen.
6Toenzijditgedaanhadden,vingenzijeengrotemenigte
vissenop,enhunnettenscheurden.
7Enzijwenktenhunmakkers,dieinhetandereschip
waren,datzijzoudenkomenenhenhelpen.Enzijkwamen,
envuldenbeideschepen,zodatzijbegonnentezinken.
8ToenSimonPetrusdatzag,vielhijaandeknieënvan
Jezusenzei:Gawegvanmij,Heere,wantikbeneen
zondigmens.
9Wanthijenallendiebijhemwaren,warenverbaasdover
devangstvandevissendiezijgevangenhadden.
10EnalzowashetookmetJakobusenJohannes,dezonen
vanZebedeüs,diemetgezellenwarenvanSimon.EnJezus
zeidetotSimon:Vreesniet;vannuafzultgijmensen
vangen.
11Toenzijhunschepenaanlandhaddengebracht,lieten
zijallesachterenvolgdenHem.
12Enhetgebeurde,toenHijineenvandestedenwas,zie,
daarwaseenmanvolmelaatsheid.ToenhijJezuszag,
wierphijzichopzijnaangezichtensmeekteHem,
zeggende:Heere,indienGijwilt,Gijkuntmijreinigen.
13Enhijstrektezijnhanduit,raaktehemaan,zeggende:
Ikwilhet,wordrein.Enterstondweekdemelaatsheidvan
hem.
14Enhijgeboodhemhetaanniemandtevertellen;maar
gaheen,vertoonuaandepriesterenbrengeenoffervoor
uwreiniging,zoalsMozesgebodenheeft,toteen
getuigenisvoorhen.
15MaardestemeerverbreiddezichhetgeruchtoverHem,
enerkwamengrotemenigtensamenomHemtehorenen
zichdoorHemtelatengenezenvanhunziekten.
16Enhijtrokzichterugindewoestijnenbad.
17Enhetgebeurdeopeenvandiedagen,terwijlHijaan
hetlerenwas,daterFarizeeënenwetgeleerdenbijzaten,
dieuitallestedenvanGalilea,JudeaenJeruzalem
gekomenwaren.EndekrachtvandeHeerewaseromhen
tegenezen.
44

LUCAS
18Enzie,erwerdeenmanopeenbedbinnengebrachtdie
verlamdwas.Zezochtennaareenmanieromhembinnen
tebrengenenvoorhemneerteleggen.
19Enomdatzij,vanwegedemenigte,nietkondenvinden
hoezijHembinnenkondenbrengen,gingenzijnaarhet
dakenlietenHem,metzijnrustbed,doordetegelsheenin
hetmiddenzakken,vóórJezus.
20ToenHijhungeloofzag,zeiHijtegenHem:Mens,uw
zondenzijnuvergeven.
21EndeschriftgeleerdenendeFarizeeënbegonnente
overleggen,zeggende:Wieisdeze,diegodslasterlijketaal
spreekt?Wiekandezondenvergeven,danGodalleen?
22MaarJezuswistwatzijdachtenenantwoorddeenzei
tegenhen:Watredeneertuinuwhart?
23Watisgemakkelijker,tezeggen:Uwzondenzijnu
vergeven,oftezeggen:Staopenwandel?
24MaaropdatuzultwetendatdeZoondesmensenmacht
heeftopdeaardezondentevergeven,zeiHijtotde
verlamde:Ikzegu:Staop,neemuwbedopenganaaruw
huis.
25Enterstondstondhijvoorhunogenop,namhetbed
waarophijgelegenhad,envertroknaarzijnhuis,God
verheerlijkende.
26Enzijwerdenallenbuitenzichzelf,enzijverheerlijkten
God,enwerdenvervuldmetvrees,zeggende:Wijhebben
hedenwonderlijkedingengezien.
27Ennadezedingenginghijnaarbuitenenzageen
tollenaar,metnameLevi,bijhettolhuiszitten.Enhijzei
tegenhem:Volgmij.
28Enhijlietallesachter,stondopenvolgdeHem.
29Levirichttevoorhemeengrootfeestmaalaaninzijn
huis.Erwaseengrotemenigtetollenaarsenanderendie
methenaanzat.
30MaarhunschriftgeleerdenenFarizeeënmordentegen
zijndiscipelenenzeiden:Waaromeetendrinktumet
tollenaarsenzondaars?
31EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Zij,diegezond
zijn,hebbengeendokternodig,maarzij,dieziekzijn.
32Ikbennietgekomenomrechtvaardigenteroepen,maar
zondaarstotbekering.
33EnzijzeidentotHem:Waaromvastenenbiddende
discipelenvanJohannesdikwijls,enevenzodediscipelen
vandeFarizeeën,terwijlgijeetendrinkt?
34EnHijzeidetothen:Kuntgijdebruidskinderenlaten
vasten,terwijldebruidegombijhenis?
35Maarerzullendagenkomendatdebruidegomvanhen
zalwordenweggenomen,endanzullenzijindiedagen
vasten.
36EnHijverteldehunookeengelijkenis:Niemandzeteen
lapvaneennieuwkleedopeenoudkleed;indienditniet
hetgevalis,danscheurthetnieuwekleedendelapdieuit
hetnieuwekleedgenomenwerd,komtnietovereenmethet
oude.
37Enniemanddoetjongewijninoudezakken,anderszal
dejongewijndezakkendoenbarstenenoverstromen,en
dezakkenzullenverlorengaan.
38Maarjongewijnmoetmeninnieuwezakkendoen,en
beideblijvenbewaard.
39Niemanddieoudewijngedronkenheeft,kanmeteen
nieuwebegeren.Wanthijzegt:Deoudeisbeter.
HOOFDSTUK6
1Enhetgebeurdeopdetweedesabbatnadeeerste,datHij
doordekorenveldenging;enZijndiscipelenpluktenaren
enatenze,terwijlzijzeinhunhandenuitwreven.
2EnsommigenvandeFarizeeënzeidentothen:Waarom
doetgijiets,watopdesabbatnietgeoorloofdis?
3EnJezusantwoorddehunenzeide:Hebtgijookditniet
gelezen,watDaviddeed,toenhijzelfenzij,diebijhem
waren,hongerhadden?
4HoehijhethuisvanGodbinnengegaanis,ende
toonbrodengenomenengegetenheeft,enzeookaanhen
gegevenheeftdiebijhemwaren,waarvanniemandmag
etendanalleendepriesters?
5EnHijzeidetothen:DeZoondesmensenisookHeer
vandesabbat.
6Enhetgebeurdeookopeenanderesabbat,datHijinde
synagogegingenleerde.Endaarwaseenman,wiens
rechterhandverschrompeldwas.
7EndeschriftgeleerdenendeFarizeeënhieldenHem
nauwlettendindegaten,omtezienofHijopdesabbatdag
zougenezen.ZijwildenmisschienietsvindenwatHem
zoukunnenbeschuldigen.
8MaarHijkendehungedachten,enzeidetotdenman,die
deverschrompeldehandhad:Staop,engainhetmidden
staan.Enhijstondop,engingstaan.
9ToenzeiJezustegenhen:Ikwiluééndingvragen:ishet
opdesabbatgeoorloofdgoedtedoenofkwaadtedoen,
eenleventebehoudenoftevernietigen?
10Enalshijrondomhenallenzag,zeihijtotdemens:
Strekuwhanduit.Enhijdeedhet,enzijnhandwerd
geheelhersteld,gelijkdeandere.
11Enzijwerdenrazendensprakenmetelkaaroverwatzij
metJezuszoudendoen.
12Enhetgebeurdeindiedagendathijnaardebergging
omtebidden,enhijbrachtdenachtdoorinhetgebedtot
God.
13Entoenhetdaggewordenwas,riepHijzijndiscipelen
bijzich,enkoosertwaalfuit,dieHijookapostelen
noemde.
14Simon,diehijookPetrusnoemde,enAndreas,zijn
broer,JakobusenJohannes,FilippusenBartholomeüs,
15MattheüsenThomas,Jakobus,dezoonvanAlfeüs,en
Simon,dieZelotesgenoemdwordt,
16EnJudas,debroervanJakobus,enJudasIskariot,die
ookdeverraderwas.
17EnHijgingmethenmeeenstondindevlakte,metde
menigtevanZijndiscipeleneneengrotemenigtevan
mensenuitheelJudeaenJeruzalemenvanhetzeegebied
vanTyrusenSidon,diegekomenwarenomHemtehoren
engenezentewordenvanhunziekten.
18Ookzijdiedooronreinegeestengekweldwerden,
werdengenezen.
19EndehelemenigtewildeHemaanraken,wanterging
krachtvanHemuitenHijgenashenallen.
20EnHijsloegZijnogenop,keekZijndiscipelenaanen
zei:Zaligzijnjulliearmen,wantvanjullieishet
KoninkrijkGods.
21Zaligzijtgij,dienuhongert,wantgijzultverzadigd
worden.Zaligzijtgij,dienuweent,wantgijzultlachen.
45

LUCAS
22Zaligbentu,wanneerdemensenuhaten,uuithun
middenverstoten,usmadenenuwnaamalsslecht
verwerpen,omwillevandeZoondesmensen.
23Verheuguopdiedagenspringopvanvreugde,want
zie,uwloonisgrootindehemel.Wantopdezelfdewijze
dedenhunvaderenmetdeprofeten.
24Maarweeu,dierijkbent,wantuhebtuwvertroosting
alontvangen.
25Weeu,dieverzadigdzijt,wantgijzulthongeren.Weeu,
dienulacht,wantgijzulttreurenenwenen.
26Weeu,wanneerallemensengoedoveruspreken!Want
zodedenhunvaderenooktegenoverdevalseprofeten.
27MaarIkzegtotudieluistert:Hebuwvijandenlief,doe
goedaanhendieuhaten,
28Zegenhendieuvervloeken,enbidvoorhendieu
beledigen.
29Enbiedhemdieuopdewangslaat,ookdeandereaan.
Enverhinderhemdieuuwkleedafneemt,ookuw
onderkleednietaantenemen.
30Geefaanieder,dievanuvraagt;enalsiemanduwbezit
afneemt,vraagerdannietnaarterug.
31Enzoalsuwiltdatdemensenubehandelen,moetuhun
ookbehandelen.
32Wantindiengijhenliefhebt,dieuliefhebben,welke
dankhebtgijdan?Wantookzondaarshebbenlief,diehen
liefhebben.
33Enindiengijgoeddoetaanhen,diegoedaanudoen,
welkedankhebtgij?Wantookzondaarsdoenhetzelfde.
34Enindiengijleentaanhen,vanwiegijhooptterugte
ontvangen,welkedankhebtgijdan?Wantookzondaars
lenenaanzondaars,omevenveelterugteontvangen.
35Maarhebtuwvijandenlief,endoetgoed,enleent
zondertehopenietsterugtekrijgen;enuwloonzalgroot
zijn,engijzultkinderenvandeAllerhoogstezijn,wantHij
isgoedertierenvoordeondankbarenenslechten.
36Weesdusbarmhartig,zoalsookuwVaderbarmhartigis.
37Oordeelniet,danzultunietgeoordeeldworden;
veroordeelniet,danzultunietveroordeeldworden;
vergeef,danzultuvergevenworden.
38Geeft,enuzalgegevenworden;eengoede,gedrukte,en
geschudde,enoverlopendemaatzalmeninuwschoot
geven.Wantmetdezelfdemaat,waarmedegijmeet,zalu
wedergemetenworden.
39EnHijspraktotheneengelijkenis:Kaneenblindeeen
blindeleiden?Zullenzijnietbeidenindeputvallen?
40Eenleerlingstaatnietbovenzijnmeester,maarieder
dievolmaaktis,zalzijnalszijnmeester.
41Enwaaromzietuweldesplinterinhetoogvanuw
broeder,maardebalkinuweigenoogmerktunietop?
42Ofhoekuntgijtotuwbroederzeggen:Broeder,laatmij
desplinteruituwooghalen,alsgijzelfdebalknietziet,
dieinuweigenoogis?Gijhuichelaar,doeeerstdebalkuit
uweigenoog,endanzultgijduidelijkzienomdesplinter
uittehalen,dieinhetoogvanuwbroederis.
43Wanteengoedeboombrengtgeenslechtevruchten
voort,eneenslechteboombrengtgeengoedevruchten
voort.
44Wantelkeboomwordtaanzijneigenvruchtgekend.
Wantvandoornenpluktmengeenvijgen,envaneen
braamstruikpluktmengeendruiven.
45Eengoedmensbrengthetgoedevoortuitdegoede
schatvanzijnhart,eneenslechtmensbrengthetslechte
voortuitdeslechteschatvanzijnhart.Wantwaarhethart
volvanis,daarvanspreektdemond.
46EnwaaromnoemtgijMij:Heere,Heere,endoetniet
watIkzeg?
47EeniederdietotMijkomt,enMijnwoordenhoorten
zedoet,Ikzalutonenaanwiehijgelijkis.
48Hijisalseenmandieeenhuisbouwde,enhijgroefeen
diepgatenlegdehetfundamentopderots.Toendevloed
kwam,beuktedewaterstroomtegendathuisaan,maarkon
hetnietaanhetwankelenbrengen,wanthetwasopderots
gegrondvest.
49Maarwiehoortennietdoet,isgelijkaaneenman,die
eenhuisbouwdeopdeaardezonderfundament.Toende
waterstroomertegenaansloeg,storttehetterstondin,ende
valvandathuiswasgroot.
HOOFDSTUK7
1ToenHijalZijnwoordentenaanhorenvanhetvolkhad
uitgesproken,gingHijnaarKapernaüm.
2Endedienaarvaneenhoofdmanoverhonderd,diehem
dierbaarwas,wasziekenlagophetpunttesterven.
3ToenhijoverJezusgehoordhad,stuurdehijdeoudsten
vandeJodennaarHemtoemethetverzoekofHijwilde
komenenzijndienaarwildegenezen.
4ToenzijbijJezuskwamen,vroegenzijHemdringend:
HijwashetwaardvoorwieHijditzoudoen.
5Wanthijheeftonsvolkliefgehadenheeftvooronseen
synagogegebouwd.
6ToengingJezusmethenmee.EntoenHijnunietver
vanhethuiswas,zonddehoofdmanoverhonderdvrienden
totHem,dietotHemzeiden:Heere,neemdemoeiteniet;
wantikbennietwaardig,datGijondermijndakzoudt
ingaan.
7Daaromhebikmijzelfooknietwaardiggeachtomtotu
tekomen;maarspreekmetéénwoord,enmijnknechtzal
genezenworden.
8Wantookikbeneenmens,ondergezaggesteld,enheb
soldatenondermij.Enikzegtotdeeen:Ga,enhijgaat;en
totdeander:Kom,enhijkomt;entotmijndienaar:Doedit,
enhijdoethet.
9ToenJezusdithoorde,verwonderdeHijzichoverhem.
HijkeerdezichomenzeitegendescharedieHemvolgde:
Ikzegu:Zo'ngrootgeloofhebIkzelfsinIsraëlniet
gevonden.
10Toenzijdiegezondenwaren,naarhuisterugkeerden,
vondenzijdeziekeslaafgezond.
11EnhetgebeurdedevolgendedagdatHijnaareenstad
gingdieNaïnheette.EnvelenvanZijndiscipeleneneen
grotemenigtegingenmetHemmee.
12ToenHijbijdestadspoortkwam,zie,daarwerdeen
dodeuitgedragen.Hetwasdeenigezoonvanzijnmoeder,
enzijwasweduwe.Erwaseengrotemenigteuitdestad
bijhaar.
13ToendeHeerhaarzag,werdHijmetontfermingover
haarbewogenenzeitegenhaar:Weenniet.
14EnHijkwamenraaktedebaaraan;endieHemdroegen,
blevenstaan.EnHijzeide:Jongeling,Ikzegu,staop.
15Endedodezatovereindenbegontespreken,enHijgaf
hemaanzijnmoeder.
46

LUCAS
16Enerkwamvreesoverallen,enzijverheerlijktenGod,
zeggende:EengrootProfeetisonderonsopgestaan,en
GodheeftZijnvolkbezocht.
17EnditgeruchtoverHemverspreiddezichdoorheel
Judeaendoordeheleomgeving.
18EndediscipelenvanJohannesberichttenHemditalles.
19EnJohannesrieptweevanzijndiscipelenbijzichen
zondhennaarJezus,metdevraag:BentUhet,diekomen
zou?Ofverwachtenwijeenander?
20ToendemannenbijHemgekomenwaren,zeidenzij:
JohannesdeDoperheeftonsnaarUtoegezondenen
gevraagd:BentUdegenediekomenzou?Ofverwachten
wijeenander?
21EnindatzelfdeuurgenasHijvelenvanhunziektenen
kwalenenvanbozegeesten;enaanveelblindengafHij
hetgezichtterug.
22ToenantwoorddeJezusenzeidetothen:Gaatheenen
berichtJohanneswatgijgezienengehoordhebt,dat
blindenziendeworden,kreupelenlopen,melaatsen
gereinigdworden,dovenhoren,dodenopgewektworden
enaanarmenhetEvangelieverkondigdwordt.
23Enzaligishij,dieaanMijgeenaanstootneemt.
24EntoendebodenvanJohannesweggegaanwaren,
begonhijtothetvolktesprekenoverJohannes:Watzijt
gijliedenindewoestijngaanzien?Eenriet,doordewind
bewogen?
25Maarwatzijtgijuitgegaanomtezien?Eenman
gekleedinzachteklederen?Ziet,dieprachtiggekleedzijn
enweelderigleven,zijnindehovenderkoningen.
26Maarwatzijtgijuitgegaanomtezien?Eenprofeet?Ja,
Ikzegu,veelmeerdaneenprofeet.
27Ditishijoverwiegeschrevenstaat:Zie,IkzendMijn
bodevoorUwaangezichtuit,dieUwwegvoorUheenzal
bereiden.
28WantIkzegu:Onderhendieuitvrouwengeborenzijn,
isergeengroterprofeetdanJohannesdeDoper;maarde
minsteinhetKoninkrijkvanGodisgroterdanhij.
29EnalhetvolkdatnaarHemluisterde,enookde
tollenaars,rechtvaardigdenGod,doordatzijgedoopt
werdenmetdedoopvanJohannes.
30MaardeFarizeeënendewetgeleerdenverwierpende
raadvanGodmetbetrekkingtotzichzelf,omdatzezich
nietdoorhemlietendopen.
31EndeHEEREzeide:WaarmedezalIkdandemannen
vanditgeslachtvergelijken?Enwaaraangelijkenzij?
32Zelijkenopkinderendieopdemarktzittenenelkaar
toeroepen:Wijhebbenvooruopdefluitgespeeld,maaru
hebtnietgedanst;wijhebbenrouwoverubedreven,maar
uhebtnietgehuild.
33WantJohannesdeDoperisgekomen,hijatgeenbrood
endronkgeenwijn.Enuzegt:Hijheefteenduivel.
34DeZoondesmensenisgekomen,eetendrinkt,engij
zegt:Zie,eenvraatzuchtigeneenwijndrinker,eenvriend
vantollenaarsenzondaars!
35Maardewijsheidwordtgerechtvaardigddooralhaar
kinderen.
36EneenvandeFarizeeënverzochtHem,datHijmet
Hemzoueten.EnHijginginhethuisvandeFarizeeëren
gingaanzitten.
37Enzie,eenvrouwindestad,dieeenzondareswas,
vernamdatJezusinhethuisvandeFarizeeëraanlag,en
brachteenalbastenflesmetzalf,
38EnzijstondachterHemaanZijnvoeten,wenend,en
begonZijnvoetenmettranentewassen,endroogdezeaf
methethaarvanhaarhoofd,enkusteZijnvoeten,en
zalfdezemetdezalf.
39ToendeFarizeeërdieHemuitgenodigdhad,ditzag,zei
HijbijZichzelf:AlsDezeManeenprofeetwas,zouHij
welwetenwieenwatvooreenvrouwditisdieHem
aanraakt,wantzijiseenzondares.
40EnJezusantwoorddeenzeidetothem:Simon,Ikhebu
ietstezeggen.Enhijzeide:Meester,zegvoort.
41Erwaseenseenschuldeiserdietweeschuldenaarshad.
Deeenwashemvijfhonderdpenningenschuldig,deander
vijftig.
42Entoenzijnietshaddenomtebetalen,vergafhijhun
beidenopenlijk.Zegmijdan,wievanhenzalhemhet
meestliefhebben?
43Simonantwoorddeenzeide:Ikachthetdie,aanwien
hijhetmeestevergevenheeft.Enhijzeidetothem:Gij
hebtrechtgeoordeeld.
44EnHijkeerdeZichtotdevrouwenzeidetotSimon:
Zietgijdezevrouw?Ikbeninuwhuisgekomen;water
voorMijnvoetenhebtgijMijnietgegeven;maarzijheeft
Mijnvoetenmettranennatgemaaktenmethethaarvan
haarhoofdafgedroogd.
45Gijhebtmijnietgekust,maardezevrouwheeft,sinds
ikhierben,nietopgehoudenmijnvoetentekussen.
46MijnhoofdhebtGijnietmetoliegezalfd,maardeze
vrouwheeftmijnvoetenmetzalfgezalfd.
47DaaromzegIku:Haarzondenzijnhaarvergeven,ook
alwarenzetalrijk,wantzijheeftveelliefgehad;maaraan
wieweinigvergevenwordt,dieheeftweiniglief.
48EnHijzeidetothaar:Uwzondenzijnuvergeven.
49EnzijdiemetHemaanlagen,begonnenbijzichzelfte
zeggen:WieisDeze,Dieookdezondenvergeeft?
50EnHijzeidetotdevrouw:Uwgeloofheeftubehouden;
gainvrede.
HOOFDSTUK8
1EnhetgebeurdedaarnadatHijrondtrokvanstadtotstad
envanvlektotvlek,predikendeenverkondigendehet
evangelievanhetKoninkrijkGods;endetwaalfwarenmet
Hem,
2Enerwarenvrouwen,dievanbozegeestenenkwalen
genezenwaren,namelijkMaria,dieMagdalenagenoemd
werd,vanwiezevenduivelsuitgingen,
3EnJohanna,devrouwvanChuza,derentmeestervan
Herodes,enSusanna,enveleanderen,diehemvanhun
vermogendienden.
4Entoenereengrotemenigtebijeenwasgekomenenmen
uitallestedennaarHemtoekwam,sprakHijdooreen
gelijkenis:
5Toeneenzaaiergingzaaien,vieleendeelvanhetzaad
langsdeweg,enhetwerdvertrapt,endevogelsindelucht
atenhetop.
6Eneenanderdeelvielopderots,enzodrahetopkwam,
verdordehet,omdathetgeenvochtmeerhad.
7Eneenanderdeelvielindedoornen,endedoornen
schotentegelijkmethetfruitopenverstiktenhet.
8Enhetanderevielopgoedeaarde,enhetschootop,en
brachthonderdvoudigevruchtvoort.EnalsHijditgezegd
had,riepHij:Wieorenheeftomtehoren,diehore.
47

LUCAS
9EnzijndiscipelenvroegenHem:Watzoudezegelijkenis
betekenen?
10EnHijzeide:Aanuishetgegevendegeheimenissen
vanhetKoninkrijkGodstekennen,maaraandeanderen
doorgelijkenissen,opdatzijziendenietzoudenzienen
horendenietzoudenverstaan.
11Degelijkenisisdeze:HetzaadishetwoordvanGod.
12Dielangsdewegliggen,zijnzijdiehoren.Daarnakomt
deduivelenneemthetWoorduithunhartweg,opdatzij
nietgelovenenbehoudenworden.
13Dieopderotszijn,zijnzijdie,wanneerzijhetwoord
horen,hetmetvreugdeaannemen;endezenhebbengeen
wortel:zijgelovenvooreenkortetijd,maarineentijdvan
beproevingvallenzijaf.
14Enwatindedistelsviel,zijnzijdie,nadatzijervan
gehoordhebben,weggaanenverstiktwordendoorde
zorgen,derijkdomendegenoegensvanditleven,engeen
vruchttotvolmaaktheidbrengen.
15MaarhetgoedeisvoorhendiehetWoordhoren,hetin
eeneerlijkengoedhartbewareneninvolhardingvrucht
dragen.
16Niemand,dieeenkaarsaansteekt,bedektdiemeteen
vatofzethaarondereenbed.Nee,hijzethaaropeen
standaard,zodatwiebinnenkomen,hetlichtkunnenzien.
17Wanterisnietsverborgen,datnietopenbaarzalworden,
ennietsgeheim,datnietbekendzalwordenenaanhetlicht
zalkomen.
18Letdanop,hoeuhoort.Wantaanwieheeft,zal
gegevenworden,maarwienietheeft,ookdatgenewathij
meenttehebben,zalhemafgenomenworden.
19Toenkwamenzijnmoederenzijnbroersnaarhemtoe,
maarzijkondenhemnietbereikenvanwegedemenigte.
20Enhetwerdhemdoorsommigenverteld,diezeiden:
Uwmoederenuwbroersstaanbuitenenbegerenutezien.
21EnHijantwoorddeenzeidetothen:Mijnmoederen
mijnbroederszijndezen,diehetWoordGodshorenenhet
doen.
22Enhetgeschieddeopeenvandiedagen,datHijineen
schipgingmetZijndiscipelen;enHijzeidetothen:Laat
onsovervarennaardeanderezijdevanhetmeer.Enzij
stakenaf.
23Maarterwijlzijvoeren,vielhijinslaap.Toenstaker
eenstormwindophetmeerop,zodatzijvolwaterkwamen
testaaneningevaarraakten.
24EnzijkwamentotHem,enwektenHemop,zeggende:
Meester,Meester,wijvergaan!ToenstondHijop,en
bestraftedewindendewoedenvanhetwater;enzij
hieldenop,enerwerdstilte.
25EnHijzeidetothen:Waarisuwgeloof?Enzij,
bevreesd,verwonderdenzich,enzeidentotelkander:Wie
istochdezeman?WantHijgebiedtzelfsdewindenenhet
water,enzijgehoorzamenHem.
26EnzijkwameninhetlandvandeGadarenen,dat
tegenoverGalilealigt.
27EntoenHijaanlandging,kwamHembuitendestad
eenmantegemoet,dieallangdoordemonenbezetenwas.
Hijdroeggeenklerenenverbleefingeenenkelhuis,maar
alleenindegraven.
28ToenhijJezuszag,schreeuwdehijhetuit,vielvoor
Hemneerenzeimetluiderstem:WathebikmetUte
maken,Jezus,ZoonvandeAllerhoogsteGod?IksmeekU,
pijnigmijniet.
29(WantHijhaddeonreinegeestgebodenuitdemenste
gaan.Wantdikwijlshaddiehemgegrepen,enhijwerdmet
kettingeneninboeiengehouden;enhijverbrakdebanden,
enwerddoordeduivelindewoestijngedreven.)
30EnJezusvroeghem,zeggende:Hoeisuwnaam?Enhij
zeide:Legioen,wantveleduivelenwareninhemgevaren.
31EnzijsmeektenHem,datHijhunnietzoubevelennaar
dedieptetegaan.
32Enerwasaldaareenkuddevanvelezwijnen,dieop
denbergweidde;enzijbadenHem,datHijhunzou
toestaaninhentegaan.EnHijliethethuntoe.
33Toengingendedemonenuitdemenswegenvoerenin
dezwijnen.Endekuddestorttevandesteilehellinghet
meerinenstikte.
34Toendeherderszagenwatergebeurdwas,namenzede
vluchtenverteldenhetindestadenophetland.
35Toengingenzeeropuitomtezienwatergebeurdwas.
ZekwamenbijJezusenvondendemanvanwiede
demonenwarenuitgevaren,aandevoetenvanJezuszitten,
gekleedenbijzijnverstand.Enzewerdenbevreesd.
36Enookzijdiehetzagen,verteldenhunhoededoor
demonenbezetenegenezenwas.
37Toenverzochtdehelemenigteuithetgebiedvande
GadarenenHemombijhenwegtegaan,wantzijwaren
metgrotevreesbevangen.DaaromklomHijinhetschipen
keerdeweerterug.
38Endeman,vanwiededemonenuitgevarenwaren,
verzochtHemdatHijbijHemmochtblijven;maarJezus
liethemweggaanenzei:
39Keerterugnaaruwhuisenvertel,watgrotedingenGod
ugedaanheeft.Enhijgingheen,enverkondigdedoorde
gehelestad,watgrotedingenJezushemgedaanhad.
40Enhetgebeurde,toenJezusterugkwam,datdeschare
Hemmetblijdschapontving,wantzijverwachttenHem
allen.
41Enzie,erkwameenman,metnameJaïrus,eenoverste
vandesynagoge.HijvielaandevoetenvanJezusen
smeekteHemominzijnhuistekomen.
42Wanthijhadééndochter,ongeveertwaalfjaaroud,en
zijlagopsterven.Maartoenhijheenging,verdrongende
mensenzichomhemheen.
43Eneenvrouwdiealtwaalfjaaraanbloedvloeiingen
leedenalhaarvermogenaandoktershaduitgegeven,kon
doorniemandgenezenworden,
44ToenzijvanachterennaarHemtoekwamendezoom
vanZijnkleedaanraakte,stopteonmiddellijkhaar
bloedvloeiing.
45EnJezuszeide:WieheeftMijaangeraakt?Entoenallen
hetloochenden,zeidenPetrusendiebijHemwaren:
Meester,deschareverdringtenverdringtU,enzegtGij:
WieheeftMijaangeraakt?
46EnJezuszei:IemandheeftMijaangeraakt,wantIk
merkdaterkrachtuitMijisweggegaan.
47Toendevrouwzagdatzijnietonopgemerktwas,kwam
zijbevendnaarHemtoe,vielvoorHemneerenvertelde
HeminaanwezigheidvanheelhetvolkwaaromzijHem
hadaangeraaktenhoezijmeteengenezenwas.
48EnHijzeidetothaar:Dochter,hebgoedemoed,uw
geloofheeftubehouden;gainvrede.
49Terwijlhijnogsprak,kwameriemandvanhethuisvan
deoverstevandesynagoge,dietegenHemzei:Uw
dochterisgestorven;valdeMeesternietlastig.
48

LUCAS
50MaartoenJezusdithoorde,antwoorddeHijhemenzei:
Weesnietbang,geloofalleenenzijzalbehoudenworden.
51ToenHijhethuisbinnenkwam,lietHijniemand
binnengaan,behalvePetrus,Jakobus,Johannesendevader
endemoedervanhetmeisje.
52Enallenweendenenbeweendenhaar.MaarHijzeide:
Weenniet;zijisnietgestorven,maarslaapt.
53Enzijlachtenhemuit,wetendedatzijgestorvenwas.
54EnHijstuurdezeallennaarbuiten,greephaarhanden
riep:Meisje,staop!
55Enhaargeestkwamweer,enzijstondmeteenop,en
Hijgeboodhaarteetentegeven.
56Enhaarouderswarenverbijsterd;maarhijgeboodhun
datzijniemandmochtenvertellenwatergebeurdwas.
HOOFDSTUK9
1ToenriepHijzijntwaalfdiscipelenbijeenengafhun
machtenmachtoveralledemonenenomziektente
genezen.
2EnhijzondhenuitomhetKoninkrijkvanGodte
verkondigenenomdeziekentegenezen.
3EnHijzeidetothen:Neemtnietsmeevoordereis,geen
staven,geenreistas,geenbrood,geengeld;enlaatieder
niettweeonderklerenmeenemen.
4Eninwelkhuisuookbinnengaat,blijfdaarenvertrek
vandaar.
5Enalsiemandunietwilontvangen,gadanuitdiestaden
schudhetstofvanuwvoeten,toteengetuigenistegenhen.
6Enzijvertrokkenentrokkendoordedorpen,predikten
hetevangelieengenazenoveral.
7EnHerodes,deviervorst,hoordevanalleswatdoorhem
gedaanwas,enhijraakteinverlegenheid,omdatvan
sommigengezegdwerd,datJohannesuitdedodenwas
opgewekt,
8Envansommigen,datEliaverschenenwas,envan
anderen,dateenvandeoudeprofetenwasopgewekt.
9EnHerodeszeide:Johanneshebikonthoofd;maarwieis
Deze,vanWieikzulkedingenhoor?EnhijverlangdeHem
tezien.
10Endeapostelen,toenzijteruggekeerdwaren,vertelden
hemalleswatzijgedaanhadden.Enhijnamhenmeeen
ginginafzonderingnaareenverlatenplaats,behorendebij
destad,genaamdBethsaida.
11Entoendescharenditvernamen,volgdenzijHem.Hij
ontvinghen,spraktothenoverhetKoninkrijkvanGoden
genashendiegenezingnodighadden.
12Toenhetaldonkerbegonteworden,kwamendetwaalf
enzeidentegenHem:Stuurdemenigteweg,zodatzenaar
deomliggendedorpenendorpenkunnengaanomdaarte
overnachtenenvoedseltehalen.Wantwijzijnhieropeen
eenzameplaats.
13MaarHijzeidetothen:Geeftgijhunteeten.Enzij
zeiden:Wijhebbennietmeerdanvijfbrodenentwee
vissen;tenzijwijheengaanenvleeskopenvooralditvolk.
14Wanthetwarenongeveervijfduizendman.EnHijzeide
totZijndiscipelen:Laathenzitten,vijftigineengroep.
15Enzijdedendit,enlietenhenallenzitten.
16ToennamHijdevijfbrodenendetweevissen,keek
omhoognaardehemel,sprakhetzegengebeduitenbrakze.
Hijgafzeaandediscipelenomzeaandemenigtevoorte
zetten.
17Enzijatenenwerdenallenverzadigd;envanhet
overgeblevenbroodwerdvoorhentwaalfmanden
opgehaald.
18Enhetgebeurde,toenHijalleenwasenbad,datZijn
discipelenbijHemwaren.EnHijvroeghun,zeggende:
Wiezeggendeschare,datIkben?
19Zijantwoorddenenzeiden:JohannesdeDoper,maar
sommigenzeggen:Elia,enanderenzeggen:eenvande
oudeprofetenisopgewekt.
20Hijzeidetothen:Maarwiezegtgij,datIkben?Petrus
antwoorddeenzeide:DeChristusGods.
21Enhijgeboodhunnadrukkelijkenbevalhundataan
niemandtevertellen;
22EnHijzeide:DeZoondesmensenmoetveellijdenen
verworpenwordendoordeoudsten,deoverpriestersende
schriftgeleerden,engedoodwordenenopdederdedag
opgewektworden.
23EnHijzeidetotallen:IndieniemandachterMijwil
komen,dieverloochenezichzelf,ennemedagelijkszijn
kruisopenvolgeMij.
24Wantiederdiezijnlevenwilbehouden,zalhet
verliezen;maariederdiezijnlevenverliestomwillevan
Mij,diezalhetbehouden.
25Wantwatheefteenmenseraan,alshijdehelewereld
wint,maarzichzelfverliestofwordtverworpen?
26WantwiezichvoorMijenMijnwoordenschaamt,voor
hemzaldeZoondesmensenzichschamen,wanneerHij
komenzalinZijnheerlijkheidendievandeVaderenvan
deheiligeengelen.
27MaarIkzegumetnadruk:Erzijnsommigenvande
hieraanwezigen,diededoodnietzullensmaken,voordat
zijhetKoninkrijkGodshebbengezien.
28Enhetgebeurdeongeveerachtdagennadezewoorden,
datHijPetrus,JohannesenJakobusmetZichmeenamen
debergopgingomtebidden.
29Enterwijlhijbad,veranderdedeaanblikvanzijngelaat
enzijnkledingwerdwitenblinkend.
30Enzie,tweemannensprakenmetHem,hetwaren
MozesenElia.
31Dieverscheeninheerlijkheidensprakoverzijnsterven,
datHijinJeruzalemzouvolbrengen.
32Petrusendemensendiebijhemwaren,warenindiepe
slaapgevallen.Toenzewakkerwerden,zagenzezijn
heerlijkheidendetweemannendiebijhemstonden.
33Enhetgebeurde,toenzijvanHemheengingen,dat
PetrustotJezuszeide:Meester,hetisgoed,datwijhier
zijn;enlatenwijdrietentenmaken,voorUéén,envoor
Mozeséén,envoorEliaéén,maarhijwistniet,watHijzei.
34Terwijlhijnogsprak,kwamereenwolken
overschaduwdehen.Zijwerdenbangtoenzijindewolk
binnengingen.
35Enerklonkeenstemuitdewolk,diezei:Dezeismijn
geliefdeZoon;luisternaarHem.
36Entoendestemvoorbijwas,werdJezusalleen
gevonden.Enzijhieldenhetgeheim,enverteldenindie
dagenaanniemandietsvanwatzijgezienhadden.
37Enhetgebeurdedevolgendedag,toenzijvandeberg
afkwamen,datHemeengrotemenigtetegemoetkwam.
38Enzie,eenmanuitdeschareriep,zeggende:Meester,
zietochnaarmijnzoon,wanthijismijnenigkind.
49

LUCAS
39Enzie,eengeestgrijpthem,enplotselingschreeuwthij
hetuit,enhijscheurthemzodathijopnieuwschuimt,en
kneusthemenwijktnauwelijksvanhem.
40Enikhebuwdiscipelendringendverzochthemuitte
werpen,maarzijkondenhetniet.
41EnJezusantwoorddeenzeide:Oongelovigenverkeerd
geslacht,hoelangzalIknogbijuzijnenuverdragen?
Brenguwzoonhier.
42Enterwijlhijnogkwam,wierpdeduivelhemneeren
verscheurdehem.EnJezusbestraftedeonreinegeest,en
genashetkind,engafhemweeroveraanzijnvader.
43Enzijwerdenallenverbaasdoverdegrotekrachtvan
God.Maarterwijlzijzichallenverwonderdenoveralwat
Jezusdeed,zeiHijtotZijndiscipelen:
44Laatdezewoordeninuworenklinken:wantde
Mensenzoonzalovergeleverdwordenindehandenvan
mensen.
45Maarzijbegrependitwoordniet,enhetwasvoorhen
verborgen,zodatzijhetnietbegrepen.Enzijvreesden
Hemnaarditwoordtevragen.
46Toenontstonderonderhenonenigheidoverdevraag
wievanhendegrootstezouzijn.
47EnJezus,diedeoverwegingvanhunhartzag,nameen
kindenzettedatbijZich,
48EnHijzeidetothen:Eenieder,dieditKindontvangtin
MijnNaam,ontvangtMij;eneenieder,dieMijontvangt,
ontvangtHem,DieMijgezondenheeft;wantdeminste
onderuallen,diezaldegrootstezijn.
49EnJohannesantwoorddeenzeide:Meester,wijhebben
iemandgeziendieinUwNaamdemonenuitdreef,enwij
hebbenhethemverboden,omdathijonsnietvolgt.
50EnJezuszeidetothem:Verbiedhethemniet;wantwie
niettegenonsis,isvoorons.
51Enhetgebeurde,toendetijdgekomenwasdathij
opgenomenzouworden,dathijzijnaangezicht
vastberadenrichtteomnaarJeruzalemtereizen,
52Enhijzondbodenvoorzijnaangezichtuit.Dezegingen
opwegenkwamenineendorpvandeSamaritanenom
voorhemdevoorbereidingentetreffen.
53EnzijontvingenHemniet,wantZijngezichtwasalsof
HijnaarJeruzalemzougaan.
54ToenzijndiscipelenJakobusenJohannesditzagen,
zeidenze:Heere,wiltGijdatwijzeggendatervuurvande
hemelmoetneerdalenenhenverteren,zoalsEliagedaan
heeft?
55MaarHijkeerdeZichom,bestraftehenenzei:Jullie
wetennietvanwelkegeestjulliezijn.
56WantdeZoondesmensenisnietgekomenomdezielen
dermensenteverderven,maaromhentebehouden.Enzij
gingennaareenanderdorp.
57Enhetgebeurde,terwijlzijonderwegwaren,datiemand
totHemzeide:Heere,ikzalUvolgen,waarGijookheen
gaat.
58EnJezuszeidetothem:Devossenhebbenholen,ende
vogelsdeshemelsnesten,maardeZoondesmensenheeft
geenplaatsomZijnhoofdneerteleggen.
59Enhijzeidetoteenander:Volgmij.Maarhijzeide:
Heere,laatmijeerstheengaanenmijnvaderbegraven.
60Jezuszeitegenhem:Laatdedodenhundodenbegraven,
maargajijheenenverkondighetKoninkrijkvanGod.
61Enweereenanderzei:Heere,ikzalUvolgen,maarlaat
mijeerstafscheidnemenvanhendieinmijnhuiszijn.
62EnJezuszeidetothem:Niemand,diedehandaande
ploegslaatenzietnaarhetgeenachterhemligt,isgeschikt
voorhetKoninkrijkGods.
HOOFDSTUK10
1HiernasteldedeHeernogzeventiganderenaanenzond
hentweeaantweevoorZichuitnaarallestedenen
plaatsenwaarHijZelfzoukomen.
2DaaromzeiHijtegenhen:Deoogstiswelgroot,maarer
zijnweinigarbeiders.BiddaaromtotdeHeervandeoogst
datHijarbeidersuitzendtomteoogsten.
3Gaatheen;zie,Ikzendualslammerenonderdewolven.
4Neemgeenbeurs,reistasofschoenenmeeengroet
niemandopdeweg.
5Eninwelkhuisuookbinnengaat,zegeerst:Vredezij
aandithuis.
6Enindiendaardezoonvandevredeis,zaluwvredeop
hemrusten;indienniet,zalhijzichtotuwenden.
7Enblijfinhetzelfdehuis,eetendrinkwatzijgeven;
wantdearbeideriszijnloonwaardig.Gaatnietvanhuistot
huis.
8Eninwelkestaduookkomtenzijuontvangen,eetwat
uwordtvoorgezet.
9Geneesdeziekendieerzijnenzegtegenhen:Het
KoninkrijkvanGodisnabijugekomen.
10Maarwelkestaduookbinnengaatenzijuniet
ontvangen,gaatdannaardestratenervanenzegt:
11Zelfshetstofvanuwstad,dataanonskleeft,schudden
wijtegenuaf.MaarweeserzekervandathetKoninkrijk
vanGodnabijis.
12MaarIkzegu,dathetvoorSodomopdiedag
draaglijkerzalzijndanvoordiestad.
13Weeu,Chorazin,weeu,Betsaïda!Wantindienin
TyrusenSidondezelfdewonderengebeurdwarendiebiju
gebeurdzijn,danzoudenzijzichreedslangbekeerd
hebbeneninzakenasgezetenhebben.
14MaarvoorTyrusenSidonzalhetdraaglijkerzijninhet
oordeeldanvooru.
15Enjij,Kapernaüm,dietotdehemeltoeverhoogdbent,
zultindehelneergeworpenworden.
16Wienaaruluistert,luistertnaarMij.Enwieuveracht,
verachtMij.EnwieMijveracht,verachtHemDieMij
gezondenheeft.
17Endezeventigkeerdenweerterugmetblijdschap,
zeggende:Heere,ookdedemonenonderwerpenzichaan
onsinUwNaam.
18EnHijzeidetothen:Ikzagdesatanalseenbliksemuit
dehemelvallen.
19Zie,Ikgeefudemachtomopslangenenschorpioenen
tetredenentegendegehelelegermachtvandevijand,en
nietszaluopenigerleiwijzeschadetoebrengen.
20Maarverheuguhieroverniet,datdegeestenaanu
onderworpenzijn,maarverheuguveeleer,omdatuw
namenopgeschrevenzijnindehemel.
21TerzelfdertijdverblijddeJezusZichindeGeestenzei:
IkdankU,Vader,Heervandehemelenvandeaarde,dat
Udezedingenvoorwijzenenverstandigenverborgenhebt
enzeaanjongekinderenhebtgeopenbaard.Ja,Vader,
wantzowashetwelbehageninUwogen.
22AlledingenzijnMijovergegevendoorMijnVader,en
niemandweetwiedeZoonis,dandeVader,enwiede
50

LUCAS
Vaderis,dandeZoon,enhijaanwiedeZoonhetwil
openbaren.
23EnHijkeerdeZichtotZijndiscipelenenzeideinhet
geheim:Zaligzijndeogen,diezien,watgijziet.
24WantIkzegu,datveleprofetenenkoningenhebben
verlangdtezienwatuziet,enzijhebbenhetnietgezien;en
tehorenwatuhoort,enzijhebbenhetnietgehoord.
25Enzie,erstondeenwetgeleerdeopdieHemopdeproef
steldeenzei:Meester,watmoetikdoenomheteeuwige
leventebeërven?
26Hijzeitegenhem:WatstaaterindeWetgeschreven?
Hoeleestu?
27Enhijantwoorddeenzeide:GijzultdeHEERE,uw
God,liefhebbenmetgeheeluwhartenmetgeheeluwziel
enmetgeheeluwkrachtenmetgeheeluwverstand;enuw
naastealsuzelf.
28EnHijzeidetothem:Gijhebtjuistgeantwoord;doedit
engijzultleven.
29MaarhijwildezichrechtvaardigenenzeitegenJezus:
Enwieismijnnaaste?
30EnJezusantwoorddeenzeide:Eenzekermensgingvan
JeruzalemnaarJerichoenvielindehandenvanrovers,die
hemzijnklerenuittrokken,hemmishandeldenenhem
halfdoodlietenliggen.
31Toevalligkwamereenpriesterlangsdiekant,entoen
hijhemzag,ginghijaandeoverkantvoorbij.
32EnookeenLevietkwam,toenhijbijdieplaatswas,en
zaghem,maarhijgingaandeanderekantvoorbij.
33MaareenSamaritaan,dieopreiswas,kwaminzijn
nabijheid;entoenhijhemzag,werdhijmetontferming
bewogen.
34Enhijgingnaarhemtoe,verbondzijnwonden,gooter
olieenwijnop,enzettehemopzijneigenrijdier,bracht
hemnaareenherbergenverzorgdehem.
35Endevolgendedag,toenhijvertrok,haaldehijtwee
schellingentevoorschijn,gafzeaandewaardenzeitegen
hem:Zorgvoorhem,enwatumeerkostenmaakt,zaliku
vergoedenopmijnterugkomst.
36Wievandezedrie,denktu,isdenaastegeweestvan
hemdieinhandenvanderoversgevallenis?
37Enhijzeide:Diehembarmhartigheidgedaanheeft.
ToenzeideJezustothem:Gaheenendoegijevenzo.
38Enhetgebeurde,terwijlzijonderwegwaren,datHijin
eenzekerdorpkwam.Eneenvrouw,metnameMartha,
ontvingHeminhaarhuis.
39EnzijhadeenzusterdieMariaheette,dieookaande
voetenvanJezuszatennaarzijnwoordluisterde.
40MaarMarthawasdrukbezigmetbedienen.Zeging
naarHemtoeenzei:Heere,trektUzichernietsvanaan
datmijnzustermijalleenlaatbedienen?Zeghaardandat
zijmijkomthelpen.
41EnJezusantwoorddeenzeidetothaar:Martha,Martha,
gijzijtbezorgdendrukoverveledingen;
42Maarééndingisnodig:Mariaheefthetgoededeel
uitgekozen,dathaarnietzalwordenontnomen.
HOOFDSTUK11
1Enhetgebeurde,toenHijergensaanhetbiddenwas,dat
eenvanZijndiscipelen,toenHijophield,totHemzei:
Heere,leeronsbidden,zoalsookJohanneszijndiscipelen
geleerdheeft.
2EnHijzeidetothen:Wanneergijbidt,zegt:OnzeVader,
Dieindehemelenzijt,UwNaamwordegeheiligd.Uw
Koninkrijkkome.Uwwilgeschiede,gelijkindehemel,
alzoookopdeaarde.
3Geefonselkedagonsdagelijksbrood.
4Envergeefonsonzezonden,wantookwijvergeveneen
iegelijk,dieonsschuldigis.Enleidonsnietinverzoeking,
maarverlosonsvandeboze.
5EnHijzeidetothen:Alsiemandvanueenvriendheeft,
enmiddenindenachtnaarhemtoegaatentothemzegt:
Vriend,leenmijdriebroden,enhijzalhemdriebroden
geven,
6Wanteenvriendvanmijisopzijnreisbijmijgekomen,
enikhebnietsomhemvoortezetten?
7Enhijzalvanbinnenuitantwoordenenzeggen:Valmij
nietlastig;dedeurisnugeslotenenmijnkinderenenik
zijninbed;ikkannietopstaanomutehelpen.
8Ikzegu:Alzalhijnietopstaanenhemgeven,omdathij
zijnvriendis,tochzalhijvanwegezijnaandringenopstaan
enhemgevenwathijnodigheeft.
9EnIkzegu:Bidt,enuzalgegevenworden;zoekt,engij
zultvinden;klopt,enuzalopengedaanworden.
10Wantiederdiebidt,ontvangt;enwiezoekt,vindt;en
voorwieklopt,zalopengedaanworden.
11Alseenzoonvaneenvaderombroodvraagt,zalhij
hemdaneensteengeven?Ofalshijomeenvisvraagt,zal
hijhemvooreenviseenslanggeven?
12Ofalshijomeeneivraagt,zalhijhemdaneen
schorpioenaanbieden?
13Indiendangij,dieslechtzijt,weetgoedegavente
gevenaanuwkinderen,hoeveeltemeerzaluwhemelse
VaderdeHeiligeGeestgevenaanhen,dieHemdaarom
bidden?
14EnHijwierpeenduiveluit,endiewasstom.Enhet
geschiedde,alsdeduiveluitgegaanwas,datdestomme
sprak;enhetvolkverwonderdezich.
15Maarsommigenvanhenzeiden:Hijdrijftdedemonen
uitdoorBeëlzebul,deaanvoerdervandedemonen.
16Enanderen,dieHemopdeproefstelden,verlangden
vanHemeentekenuitdehemel.
17MaarHijkendehungedachtenenzeitegenhen:Elk
koninkrijkdatinnerlijkverdeeldis,wordtverwoest,eneen
huisdatinnerlijkverdeeldis,valt.
18Alsookdesatantegenzichzelfverdeeldis,hoezalzijn
koninkrijkdanstandhouden?WantuzegtdatIkdoor
Beëlzebuldedemonenuitdrijf.
19EnindienIkdoorBeëlzebuldeduivelenuitdrijf,door
wiedrijvenuwzonenzedanuit?Daaromzullenzijuw
rechterszijn.
20MaaralsIkdoordevingervanGoddedemonenuitdrijf,
ishetKoninkrijkvanGodbijugekomen.
21Alseensterkgewapendmanzijnpaleisbewaakt,zijn
zijngoedereninvrede.
22Maarwanneeriemanddiesterkerisdanhij,hem
aanvaltenoverwint,danzalhijhemdehelewapenrusting,
waarophijvertrouwde,ontnemenenzijnbuitverdelen.
23WienietmetMijis,dieistegenMij;enwienietmet
Mijbijeenbrengt,dieverstrooit.
24Wanneerdeonreinegeestuitdemensisweggegaan,
gaathijdoordorreplaatsenomrusttezoeken.Enalshij
dienietvindt,zegthij:Ikzalterugkerennaarmijnhuis,
waarikvandaanbengekomen.
51

LUCAS
25Enwanneerhijkomt,vindthijhetgeveegdenversierd.
26Dangaathijheenenhaaltzevenanderegeestenbijzich,
dieslechterzijndanhijzelf;enzijgaannaarbinnenen
wonendaar.Enhetlaatstedeelvandiemenswordterger
danheteerste.
27Enhetgebeurde,terwijlHijdezedingensprak,dateen
vrouwuitdescharehaarstemverhiefentotHemzeide:
ZaligisdeschootdieUgedragenheeft,endeborstendie
Gijgezoogdhebt.
28MaarHijzeide:Veeleerzijnzij,diehetWoordGods
horenenhetbewaren.
29Toenhetvolkmassaalsamenstroomde,zeihij:Ditis
eenboosgeslacht.Zeverlangeneenteken,maarhunzal
geentekengegevenworden,behalvehettekenvande
profeetJona.
30WantzoalsJonaeentekenwasvoordeinwonersvan
Nineve,zozalookdeMensenzooneentekenzijnvoordit
geslacht.
31DekoninginvanhetZuidenzalinhetoordeelopstaan
metdemannenvanditgeslachtenhenveroordelen,want
zijisvandeeindenderaardegekomenomdewijsheidvan
Salomotehoren;enzie,meerdanSalomoishier.
32DemannenvanNinevezulleninhetoordeelopstaan
metditgeslachtenhetveroordelen,wantzijhebbenzich
bekeerdopdepredikingvanJona;enzie,meerdanJonais
hier.
33Alsiemandeenkaarsaansteekt,zethijdieooknietop
eenverborgenplaats,nochondereenkorenmaat,maarop
eenstandaard,zodatiedereendiebinnenkomt,hetlichtkan
zien.
34Delampvanhetlichaamishetoog.Wanneerdanuw
oogzuiveris,isookuwhelelichaamverlicht.Maar
wanneeruwoogslechtis,isookuwhelelichaamduister.
35Leterdanopdathetlichtdatinuis,geenduisternis
wordt.
36Alsdanheeluwlichaamverlichtisenergeenenkel
deeldonkeris,zalhetgeheelverlichtzijn,zoalswanneer
hetlichtvaneenlampuverlicht.
37EnterwijlHijsprak,nodigdeeenFarizeeërHemuitom
bijHemtekomeneten.EnHijgingnaarbinnenenging
aantafel.
38ToendeFarizeeërdatzag,verwonderdehijzicherover
dathijzichnieteersthadgewassenvóórheteten.
39EndeHeerzeitegenhem:Jullie,Farizeeën,reinigen
weldebuitenkantvandebekerendeschotel,maarjullie
binnensteisvolroofenboosheid.
40Dwazen,heeftHijdiehetbuitenstegemaaktheeft,niet
ookhetbinnenstegemaakt?
41Geeflieveraalmoezenvanwatuhebt,enzie,allesis
reinvooru.
42Maarweeu,Farizeeën,wantugeefttiendenvande
munt,dewijnruitenalleanderekruiden,enugaatvoorbij
aanhetoordeelendeliefdevoorGod.Dezedingenhadu
moetendoenenderestnietnalaten.
43Weeu,Farizeeën,wantubentgesteldopdeereplaatsen
indesynagogenenopdebegroetingenopdemarkten.
44Weeu,schriftgeleerdenenFarizeeën,huichelaars,want
ubentalsgravendienietzichtbaarzijn,endemensendie
eroverlopen,wetenhetniet.
45Toenantwoorddeeenvandewetgeleerdenenzeidetot
Hem:Meester,metdezewoordenverwijtGijookons.
46EnHijzeide:Weeooku,wetgeleerden,wantgijlegtde
mensenlastenop,diezwaarzijnomtedragen,enzelf
raaktgijdielastennietmetéénvanuwvingersaan.
47Weeu,wantubouwtdegravenvandeprofeten,enuw
vaderenhebbenhengedood.
48Getuigdatudedadenvanuwvaderentoelaat,wantzij
hebbenhengedoodenubouwthungraven.
49DaaromzegtookdeWijsheidGods:Ikzalprofetenen
apostelentothenzenden,maarsommigenvanhenzullen
zijdodenenvervolgen.
50opdatvanditgeslachthetbloedvanalleprofeten,dat
vergotenisvanafdegrondleggingvandewereld,afgeëist
zalworden,
51VanhetbloedvanAbeltothetbloedvanZacharias,die
omkwamtussenhetaltaarendetempel:voorwaar,Ikzegu:
Vanditgeslachtzalhetafgeëistworden.
52Weeu,wetgeleerden,wantuhebtdesleuteltotde
kennisweggenomen.Zelfbentunietbinnengegaanenhen
diewildenbinnengaan,hebtutegengehouden.
53EnterwijlHijdittothenzei,begonnende
schriftgeleerdenendeFarizeeënHemmetklemaante
sporenenHemertoeaantezettenoverveledingente
spreken:
54Zijlagenopdeloerenprobeerdenietsuitzijnmondte
krijgen,zodatzehemkondenaanklagen.
HOOFDSTUK12
1Intussen,toenereengrotemenigtebijeenwasgekomen,
zodatzeelkaarvertrapten,begonHijallereersttotZijn
discipelentezeggen:Weesopuwhoedevoorde
zuurdesemvandeFarizeeën,datishuichelarij.
2Wanterisnietsbedekt,datnietgeopenbaardzalworden,
ennietsverborgen,datnietbekendzalworden.
3Daaromzalalleswatuindeduisterniszegt,inhetlicht
gehoordworden,enwatuindebinnenkamersinhetoor
zegt,zalopdedakenverkondigdworden.
4EnIkzegu,mijnvrienden:Weesnietbevreesdvoorhen
diehetlichaamdodenendaarnanietsmeerkunnendoen.
5MaarIkzaluduidelijkmaken,voorwiegijvrezenmoet:
vreestHem,Die,nadatHijgedoodheeft,machtheeftom
indeheltewerpen.Ja,Ikzegu,vreestHem.
6Wordenernietvijfmussenvoortweeduitenverkocht?
EnnietééndaarvanwordtvergetendoorGod.
7Maarzelfsdeharenvanuwhoofdzijnallegeteld.Wees
daaromnietbevreesd:ubentmeerwaarddanvelemussen.
8EnIkzegu:Eenieder,dieMijbelijdenzalvoorde
mensen,diezalookdeZoondesmensenbelijdenvoorde
engelenGods.
9MaarwieMijverloochentvoordemensen,zal
verloochendwordenvoordeengelenvanGod.
10Eneenieder,dieeenwoordspreekttegendeZoondes
mensen,hetzalhemvergevenworden;maarwietegende
HeiligeGeestlastert,hetzalhemnietvergevenworden.
11Enwanneerzijubrengenindesynagogenenvoorde
overhedenenmachten,maaktudannietbezorgd,hoeof
watgijtotverdedigingzultzeggen,ofwatgijzultzeggen.
12WantdeHeiligeGeestzaluophetjuistemomentleren
watuzeggenmoet.
13EniemanduitdescharezeitegenHem:Meester,zeg
tegenmijnbroerdathijdeerfenismetmijmoetdelen.
52

LUCAS
14EnHijzeidetothem:Mens,wieheeftMijtoteen
rechterofverdeleroveruaangesteld?
15EnHijzeidetothen:Ziettoeenwachtuvoorde
hebzucht,wantiemandslevenbehoortniettotdeovervloed
derdingen,diehijbezit.
16EnHijspraktotheneengelijkenis,zeggende:Hetland
vaneenrijkmanhadveelopgebracht.
17Enhijoverlegdebijzichzelfenzei:Watmoetikdoen,
wantikhebgeenruimtewaarikmijnvruchtenkan
wegbergen?
18Enhijzeide:Ditzalikdoen:ikzalmijnschuren
afbrekenengroterebouwen,enikzaldaarinalmijnvrucht
enalmijngoederenbergen.
19Enikzaltotmijnzielzeggen:Ziel,gijhebtveel
goederenliggen,opgeborgenvoorvelejaren;neemrust,
eet,drinkenweesvrolijk.
20MaarGodzeitegenhem:Dwaas,indezenachtwordtje
levenvanjeafgeëist.Voorwiezaldandatzijn,watje
gereedgemaakthebt?
21Zovergaathethemdievoorzichzelfschattenverzamelt,
maarnietrijkisinGod.
22EnHijzeidetotZijndiscipelen:DaaromzegIku:
Weestnietbezorgdvooruwleven,watgijetenzult,noch
voorhetlichaam,watgijaantrekkenzult.
23Hetlevenismeerdanhetvlees,enhetlichaamismeer
dandekleding.
24Letopderaven:zijzaaiennietenmaaienniet,zij
hebbengeenvoorraadkamerofschuur,entochvoedtGod
ze.Hoeveeltemeergaatudevogelsteboven?
25Enwievanukan,metzorg,zijnlengtemetéénel
vergroten?
26Indiengijdanookhetminstenietkuntdoen,waarom
maaktgijudanzorgenoverdeoverigedingen?
27Kijkeensnaardeleliën,hoezegroeien:zewerkenniet,
zespinnenniet;entochzegIku,datSalomoinalzijn
prachtnietgekleedgingalseenvandeze.
28AlsGodnuhetgras,datvandaagophetveldstaaten
morgenindeovenwordtgeworpen,zokleedt,hoeveelte
meerzalHijukleden,kleingelovigen?
29Envraagnietwatuzultetenofwatuzultdrinken.
Weesooknietonzeker.
30Wantaldezedingenzoekendevolkenvandewereld.
EnuwVaderweetdatudezedingennodighebt.
31ZoeklieverhetKoninkrijkvanGod,enaldezedingen
zullenuerbijgegevenworden.
32Weesnietbang,kleinekudde,wanthetisdewilvanuw
Vaderuhetkoninkrijktegeven.
33Verkoopwatubezitengeefaalmoezen;maakvoor
uzelfbuidelsdienietverslijten,eenschatindehemelendie
nietopraakt,waargeendiefbijkankomenengeenmot
kanbederven.
34Wantwaaruwschatis,daarzalookuwhartzijn.
35Laatuwlendenenomgordzijnenuwlampenbrandende;
36Enweesgelijkaanmensendieophunheerwachten,
wanneerhijvandebruiloftterugkeert;zodatzij,wanneer
hijkomtenklopt,hemmeteenkunnenopendoen.
37Zaligzijndieslaven,diedeheer,alshijkomt,wakende
zalvinden.Voorwaar,Ikzegu,dathijzichzalomgorden
enhenzalnodigenaanzitten,enbijzijnterugkeerzalhij
hendienen.
38Enindienhijindetweedeofindederdewakekomten
henalzoaantreft,zaligzijndiedienaren.
39Enweetdit,datalsdeheerdeshuizesgewetenhadop
welkuurdediefzoukomen,hijgewaaktzouhebbenen
nietinzijnhuiszouhebbenlateninbreken.
40Weestookgijliedenbereid,wantdeZoondesmensen
komtopeenuur,waaropgijhetnietverwacht.
41ToenzeiPetrustegenHem:Heere,verteltGijdeze
gelijkenistotons,oftotallen?
42EndeHEEREzeide:Wieisdandegetrouween
verstandigerentmeester,diezijnheeroverzijndienstvolk
zalaanstellenomhunoptijdhundeelvanhetvoedselte
geven?
43Zaligdiedienaar,diezijnheerbijzijnkomstzobezig
vindt.
44Voorwaar,Ikzegu,dathijhemoveralzijnbezittingen
zalaanstellen.
45Maaralsdieslaafinzijnhartzouzeggen:Mijnheer
blijftuit,enhijzoudeslavenendemaagdengaanslaan,en
zougaanetenendrinken,endronkenworden,
46Deheervandieslaafzalkomenopeendagwaarophij
hetnietverwacht,enopeenuurwaarophijhetnietweet,
enhijzalheminstukkenhakkenenhemzijnlotlaten
delenmetdatvandeongelovigen.
47Endeslaafdiedewilvanzijnheergekendheeft,maar
zichnietvoorbereidheeftennietnaarzijnwilgehandeld
heeft,zalmetveleslagengeslagenworden.
48Maardienietheeftgeweten,endingenheeftgedaan,die
slagenwaardigzijn,zalmetweinigeslagengeslagen
worden.Wantvaneeniegelijk,wieveelgegevenis,van
dienzalveelgeëistworden;enaanwiemenveel
toevertrouwdheeft,vandienzalmendestemeereisen.
49Ikbengekomenomvuuropdeaardetewerpen.Enwat
moetIkdoenalshetalbrandt?
50Maarikmoetmeteendoopgedooptworden,enhoe
wordikinhetnauwgedreven,totdathetvolbrachtis!
51Meentgij,datIkgekomenbenomvredetegevenop
aarde?Ikzegu:Neen,maarveeleerverdeeldheid.
52Wantvannuafaanzullenervijfinéénhuisverdeeld
zijn,drietegentwee,entweetegendrie.
53Devaderzalverdeeldzijntegendezoon,endezoon
tegendevader,demoedertegendedochter,endedochter
tegendemoeder,deschoonmoedertegenhaar
schoondochter,endeschoondochtertegenhaar
schoonmoeder.
54EnHijzeideooktothetvolk:Wanneergijliedeneen
wolkzietopgaanvanhetwesten,terstondzegtgij:Erkomt
eenregenbui;enhetgeschiedtook.
55Wanneerudezuidenwindzietwaaien,zegtu:Erzal
hittezijn;enhetgebeurtook.
56Huichelaars,hetaangezichtvandehemelendeaarde
kuntuonderscheiden.Maarhoekomthetdatuditmaalniet
onderscheidt?
57Enwaaromoordeeltgijdannietoveruzelfwatjuistis?
58Wanneergijmetuwtegenpartijnaardemagistraatgaat,
terwijlgijonderwegzijt,doedanuwbestomvanhem
verlostteworden.Anderssleurthijuvoorderechter,ende
rechterlevertuoveraandegerechtsdienaar,ende
gerechtsdienaarwerptuindegevangenis.
59Ikzegu:Umagdaarnietweggaanvoordatuookhet
laatstepenningsbedragbetaaldhebt.
53

LUCAS
HOOFDSTUK13
1Opdatzelfdemomentkwamenermensenbijhemdie
hemverteldenoverdeGalileeërs,wierbloedPilatusmet
hunoffershadvermengd.
2EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Meentgij,dat
dezeGalileeërsmeerzondaarswarendanalleGalileeërs,
omdatzijdithebbenondergaan?
3Nee,zegIku,maaralsuzichnietbekeert,zultuallen
evenzoomkomen.
4Ofdieachttien,opwiedetorenbijSiloamvielendie
daardoorgedoodwerden,denktudatzijmeerzondaars
warendanallemensendieinJeruzalemwonen?
5Nee,zegIku,maaralsuzichnietbekeert,zultuallen
evenzoomkomen.
6Hijverteldeookdezegelijkenis:Iemandhadeen
vijgenboominzijnwijngaardgeplant.Hijgingernaartoe
enzochtnaarvruchteraan,maarhijvondergeen.
7Toenzeihijtegendewijngaardenier:Kijk,nualdriejaar
komikvruchtzoekenaandezevijgenboom,enikvinder
geen.Hakhemom,waaromneemthijdegrondinbeslag?
8EnhijantwoorddeenzeidetotHem:Heere,laathetook
ditjaarnogstaan,totdatikeromheengegravenenbemest
heb.
9Enalshetvruchtdraagt,ishetgoed;maaralshetgeen
vruchtdraagt,moetuhetomhakken.
10EnHijgafopdesabbatonderrichtineenvande
synagogen.
11Enzie,erwaseenvrouwdiealachttienjaareengeest
haddiehaarziekmaakte;zijwaskromgebogenenkonzich
opgeenenkelewijzeoprichten.
12ToenJezushaarzag,riepHijhaarbijZichenzeitegen
haar:Vrouw,ubentverlostvanuwziekte.
13EnHijlegdehaardehandenop,enterstondrichttezij
zichopenverheerlijkteGod.
14Endeoverstedersynagogeantwoorddeverontwaardigd,
omdatJezusopdesabbatdaggenas,enzeidetotdeschare:
Erzijnzesdagen,waaropgewerktmoetworden;komtdan
opdiedagenenlaatugenezen,ennietopdesabbatdag.
15ToenantwoorddedeHEEREhemenzeide:Gij
huichelaar,maaktnietiedervanuopdesabbatzijnosof
zijnezellosvandestalenleidthemwegomhemtelaten
drinken?
16Enzoudezevrouw,dieeendochtervanAbrahamisen
diedesatanalachttienjaargebondenheeft,nietopde
sabbatdagvandezebandlosgemaaktmoetenworden?
17ToenHijditgezegdhad,werdenalZijntegenstanders
beschaamd,enhethelevolkverheugdezichoveralle
gloriediedoorHemgedaanwerd.
18Toenzeihij:WaaraangelijkthetKoninkrijkvanGod,
enwaaraanzalikhetgelijken?
19Hetlijktopeenmosterdzaadje,datiemandnamenin
zijntuinwierp.Hetgroeideopenwerdtoteengroteboom.
Devogelsuitdehemelnesteldeninzijntakken.
20EnwederomzeideHij:WaarmedezalIkhetKoninkrijk
Godsvergelijken?
21Hetisgelijkaanzuurdeeg,dateenvrouwnamenindrie
matenmeelverborg,totdathetgeheelzuurdeegwas.
22Hijtrokdoordestedenendorpen,gafonderrichten
reisdenaarJeruzalem.
23ToenzeiiemandtotHem:Heere,zijnerweinigen,die
zaligworden?EnHijzeitothen:
24Strijdombinnentegaandoordenauwepoort,want
velen,zegIku,zullenproberenbinnentegaan,maar
zullenhetnietkunnen.
25Wanneerdeheerdeshuizeseenmaalisopgestaanende
deurheeftgesloten,engijbegintbuitentestaanenaande
deurtekloppen,zeggende:Heere,Heere,doeonsopen!En
Hijzalantwoordenentotuzeggen:Ikweetniet,waargij
vandaanzijt,
26Danzultubeginnentezeggen:Wijhebbeninuwbijzijn
gegetenengedronken,enuhebtinonzestraten
onderwezen.
27Maarhijzalzeggen:Ikzegu,Ikweetniet,waargij
vandaanzijt;gaatwegvanMij,allewerkersder
ongerechtigheid.
28Daarzalhetgeweenzijnenhettandengeknars,wanneer
uAbraham,Izak,JakobenaldeprofeteninhetKoninkrijk
vanGodzultzien,terwijluerbuitenwordtgeworpen.
29Enzijzullenkomenvanhetoostenenvanhetwesten,
vanhetnoordenenvanhetzuiden,enzijzullenaanzitten
inhetKoninkrijkvanGod.
30Enzie,erzijnlaatsten,diedeeerstenzullenzijn,ener
zijneersten,diedelaatstenzullenzijn.
31OpdiezelfdedagkwamenerenkeleFarizeeënnaar
Hemtoeenzeiden:Gawegenvertrekvanhier,want
HerodeswilUdoden.
32EnHijzeidetothen:Gaatheenenzegttotdievos:Zie,
Ikdrijfdeduivelenuitengeneeshedenenmorgen,enop
dederdedagzalIkvolmaaktzijn.
33Tochmoetikvandaag,enmorgen,enovermorgen,op
padgaan.Wanthetkannietzozijndateenprofeetbuiten
Jeruzalemverlorengaat.
34Jeruzalem,Jeruzalem,datdeprofetendoodtenstenigt
wietotugezondenzijn!HoevaakhebIkuwkinderen
willenbijeenbrengen,zoalseenhenhaarkuikens
bijeenbrengtonderhaarvleugels,engijhebtnietgewild!
35Zie,uwhuiswordtaanuovergelatenalseenwoestenij.
Envoorwaar,Ikzegu:UzultMijvannietzien,totdatde
dagkomtdatuzultzeggen:GezegendisHijDiekomtin
deNaamvandeHeere.
HOOFDSTUK14
1Enhetgebeurde,toenHijopdesabbatdaginhethuisvan
eenvandevoornaamsteFarizeeënkwamombroodteeten,
datzijHemgadesloegen.
2Enzie,erstondeenmanvoorHemdiewaterzuchthad.
3EnJezusantwoorddeenspraktotdewetgeleerdenen
Farizeeën,zeggende:Ishetgeoorloofdopdesabbatdagte
genezen?
4Enzijzwegen.EnHijnamhem,engenashem,enliet
hemgaan;
5Enhijantwoorddehun,zeggende:Wievanu,alszijn
ezelofzijnosineenkuilvalt,zalhemernietterstondop
desabbatdaguittrekken?
6EnzijkondenHemhieropnietmeerantwoorden.
7EnHijverteldedegenodigdeneengelijkenis,toenHij
opmerktehoezijdevoornaamsteplaatsenuitkozen,enHij
zeidetothen:
8Wanneerudooreenmanuitgenodigdwordtvooreen
bruiloft,gadannietindehoogstekamerzitten.Anderszal
eriemandvanhogererangdanudoorhemuitgenodigd
worden.
54

LUCAS
9Enhijdieuenhemuitgenodigdheeft,komtenzegttotu:
Geefdezemaneenplaats;engijbegintmetschandede
minsteplaatsintenemen.
10Maarwanneerugenodigdwordt,gadanindelaatste
plaatszitten.Danzaldegenedieugenodigdheeft,wanneer
hijkomt,tegenuzeggen:Vriend,gahogerop.Danzultu
aanbiddinghebbenindeogenvanhendiemetuaanzitten.
11Wantalwiezichzelfverhoogt,zalvernederdworden,en
wiezichzelfvernedert,zalverhoogdworden.
12Enhijzeideooktothemdiehemgenodigdhad:
Wanneergijeenmiddagmaalofeenfeestmaalgeeft,nodig
dannietuwvrienden,nochuwbroeders,nochuw
verwanten,nochuwrijkeburenuit,opdatookzijuniet
opnieuwuitnodigenenuvergeldingzalontvangen.
13Maarwanneergijeenfeestmaalgeeft,nodigdande
armen,degebrekkigen,dekreupelen,deblindenuit.
14Engijzultgezegendzijn,wantzijkunnenuniet
vergelden;wanthetzaluvergoldenwordeninde
opstandingderrechtvaardigen.
15ToeneenvanhendiemetHemaanlagen,dithoorde,zei
HijtegenHem:ZaligishijdiebroodeetinhetKoninkrijk
vanGod.
16ToenzeiHijtotHem:Iemandbereiddeeengroot
avondmaalennodigdeervelenuit.
17Enhijzondzijndienaaruitopdetijdvanhet
avondmaalomtotdegenodigdentezeggen:Komt,want
alledingenzijnnugereed.
18Enzijbegonnenzichalleneenstemmigte
verontschuldigen.Deeerstezeidetothem:Ikhebeenstuk
grondgekocht,enikmoethetnoodzakelijkgaanbezien;ik
bidu,houdmijverontschuldigd.
19Eneenanderzeide:Ikhebvijfspanossengekochtenik
gadiekeuren.Ikbidu,houdmijvoorverontschuldigd.
20Eneenanderzei:Ikbengetrouwdendaaromkanikniet
komen.
21Endieknechtkwam,enberichttezijnheerdezedingen.
Toenwerddeheerdeshuizestoornigenzeidetotzijn
knecht:Gahaastiguitindestratenenstegenderstad,en
brengdearmen,endegebrekkigen,endekreupelen,ende
blindenhierin.
22Endedienaarzeide:Heere,hetisgeschied,gelijkGij
gebodenhebt,entochiserplaats.
23Toenzeideheertegendedienaar:Gadewegenende
heggenopendwinghenbinnentekomen,zodatmijnhuis
volwordt.
24WantIkzegu,datniemandvandemannen,die
genodigdwaren,vanMijnmaaltijdzalproeven.
25EnergingengrotemenigtenmetHemmee.ToenHij
Zichomkeerde,zeiHijtothen:
26AlsiemandtotMijkomt,enniethaatzijnvaderen
moederenvrouwenkinderenenbroersenzusters,jazelfs
zijneigenleven,diekanMijndiscipelnietzijn.
27EnwiezijnkruisnietdraagtenachterMijaankomt,
kanMijndiscipelnietzijn.
28Wantwievanu,dieeentorenwilbouwen,gaatniet
eerstzittenomdekostenteberekenen,omtezienofhij
welgenoegheeftomhettevoltooien?
29Opdat,alshijhetfundamentgelegdheeftenhetnietkan
voltooien,allendiehetzien,hembeginnentebespotten,
30Hijzei:Dezemanbegontebouwen,maarhijkonhet
nietvoltooien.
31Ofwelkekoning,dietenstrijdetrekttegeneenandere
koning,gaatnieteerstzittenenoverlegtofhijinstaatis
mettienduizendmanhethoofdtebiedenaandegenedie
mettwintigduizendmantegenhemoptrekt?
32Enzoniet,danstuurthij,terwijldeandernogverweg
is,eengezantenvraagtomvredesvoorwaarden.
33Zokanniemandvanu,dienietafstanddoetvanalzijn
bezittingen,mijndiscipelzijn.
34Zoutisgoed,maaralshetzoutzijnsmaakverliest,
waarmeezalhetdanopsmaakgebrachtworden?
35Hetisnochgeschiktvoorhetland,nochvoorde
mesthoop;maarmenwerpthetuit.Wieorenheeftomte
horen,diehore.
HOOFDSTUK15
1ToenkwamenalletollenaarsenzondaarsnaarHemtoe
omnaarHemteluisteren.
2EndeFarizeeënendeSchriftgeleerdenmordenenzeiden:
Dezemanontvangtzondaarseneetmethen.
3EnHijsprakdezegelijkenistothen,zeggende:
4Steldatiemandonderuhonderdschapenheefteneréén
verliest.Laathijdannietdenegenennegentiginde
woestijnachterengaathijnietopzoeknaarhetverloren
schaap,totdathijhetvindt?
5Enalshijhetgevondenheeft,legthijhetvolvreugdeop
zijnschouders.
6Enalshijthuiskomt,roepthijzijnvriendenenburen
bijeenenzegttegenhen:Weesblijmetmij,wantikheb
hetschaapgevondendatverlorenwas.
7Ikzegudateralzoblijdschapzalzijnindehemelover
éénzondaardiezichbekeert,meerdanover
negenennegentigrechtvaardigen,diegeenbekeringnodig
hebben.
8Ofwelkevrouwdietienpenningenheeft,eneréén
verliest,steektnieteenlampaan,veegtniethethuisen
zoektnietzorgvuldigtotdatzijhemvindt?
9Enalszijhemgevondenheeft,roeptzijhaarvriendinnen
enburenbijeenenzegt:Weesblijmetmij,wantikhebde
penninggevondendieikverlorenhad.
10ZozegIku:Erisookblijdschapvoordeengelenvan
Godoveréénzondaardiezichbekeert.
11EnHijzeide:Eenzekermenshadtweezonen.
12Endejongstevanhenzeidetotzijnvader:Vader,geef
mijhetdeelvandegoederen,datmijtoekomt.Enhij
verdeeldehunzijnvermogen.
13Ennietveeldagenlaterhaddejongstezoonalles
bijeengebrachtenwasopreisgegaannaareenverland,
waarhijzijnvermogenverkwisttedooreenlosbandig
leventeleiden.
14Toenhijallesuitgegevenhad,ontstondereenzware
hongersnoodindatland,enhijbegongebrektelijden.
15Hijgingnaareenlandgenootendiestuurdehemnaar
zijnakkersomdevarkenstehoeden.
16Hijverlangdeernaarzijnbuiktevullenmetdeschillen
diedevarkensaten,maarniemandgafzehem.
17Toenkwamhijtotzichzelfenzei:Hoeveeldagloners
vanmijnvaderhebbenbroodinovervloed,enikvergavan
dehonger!
18Ikzalopstaanennaarmijnvadergaanentothem
zeggen:Vader,ikhebgezondigdtegendehemelenvooru,
55

LUCAS
19Ikbennietmeerwaarduwzoongenoemdteworden.
Beschouwmijalséénvanuwdagloners.
20Enhijstondop,enkwamtotzijnvader.Maartoenhij
nogvervanhemverwijderdwas,zagzijnvaderhem,en
werdmetontfermingbewogen,enlieptoe,envielhemom
dehals,enkustehem.
21EndezoonzeidetotHem:Vader,ikhebgezondigd
tegendehemelenvooru,enbennietmeerwaarduwzoon
genoemdteworden.
22Maardevaderzeitegenzijnslaven:Haalhetbeste
kleedhierentrekhethemaan,doehemeenringaanzijn
handenschoenenaanzijnvoeten.
23Enbrenghetgemestekalfhier,enslachthet;enlaten
wijeten,envrolijkzijn.
24Wantdezezoonvanmijwasdood,enisweerlevend
geworden;hijwasverloren,enisgevonden.Enzij
begonnenvrolijktezijn.
25Zijnoudstezoonwasophetland.Toenhijdichterbijhet
huiskwam,hoordehijmuziekendans.
26Enhijriepeenvandedienarenenvroegwatditte
betekenenhad.
27Enhijzeidetothem:Uwbroerisgekomen,enuwvader
heefthetgemestekalfgeslacht,omdathijhemgezonden
welteruggekregenheeft.
28Toenwerdhijboosenwildenietnaarbinnengaan.
Daaromkwamzijnvadernaarbuitenendrongerbijhem
opaan.
29Enhijantwoorddeenzeidetotzijnvader:Zie,ikdienu
nualzoveeljaren,enhebnooituwgebodovertreden;en
tochhebtgijmijnooiteenbokjegegeven,opdatikmet
mijnvriendenzouvrolijkzijn.
30Maarzodradiezoonvanugekomenis,dieuwbezitmet
hoerenheeftopgemaakt,hebtuvoorhemhetgemestekalf
geslacht.
31EnHijzeidetotHem:Kind,Gijzijtaltijdbijmij,enal
hetmijneishetuwe.
32Wijmoestenfeestvierenenblijzijn,wantdezebroer
vanuwasdoodenisweerlevendgeworden.Hijwas
verlorenenisgevonden.
HOOFDSTUK16
1EnHijzeideooktotZijndiscipelen:Erwaseenzeker
rijkman,dieeenrentmeesterhad,endezewerdbijHem
beschuldigd,dathijzijngoederenverkwistte.
2Enhijriephemenzeidetothem:Hoekanikditvanu
horen?Geefrekenschapvanuwrentmeesterschap,want
hetismogelijkdatgijgeenrentmeestermeerzijt.
3Toenzeiderentmeesterbijzichzelf:Watmoetikdoen?
Mijnheerneemtmijhetrentmeesterschapaf.Gravenkan
ikniet;voorbedelenschaamikmij.
4Ikweetalwatikmoetdoen,zodatzemij,alsikuitmijn
ambtwordgezet,weerinhunhuiskunnenopnemen.
5Toenriephijalleschuldenaarsvanzijnheerbijzichen
zeitegendeeerste:Hoeveelbentumijnheerschuldig?
6Enhijzeide:Honderdmatenolie.Enhijzeidetothem:
Neemuwhandschrift,enzithaastigneder,enschrijfvijftig.
7Toenzeidehijtoteenander:Enhoeveelzijtgijschuldig?
Enhijzeide:Honderdmatentarwe.Enhijzeidetothem:
Neemuwhandschrift,enschrijftachtig.
8EndeHeerpreesdeonrechtvaardigerentmeester,omdat
hijverstandighadgehandeld.Wantdekinderenvandeze
wereldzijninhungeneratieverstandigerdandekinderen
vanhetlicht.
9EnIkzegu:Maakuvriendenuitdeonrechtvaardige
mammon,opdatziju,wanneerutekortschiet,ontvangenin
deeeuwigewoonplaatsen.
10Wiegetrouwisinhetminste,isookgetrouwinhet
grote;enwieonrechtvaardigisinhetminste,isook
onrechtvaardiginhetgrote.
11Indiengijdusmetdeonrechtvaardigemammonniet
getrouwzijtgeweest,wiezaludanhetwaregoed
toevertrouwen?
12Enindiengijinhetbezitvaneenandernietgetrouwzijt
geweest,wiezaludanhetuwegeven?
13Geenenkeleslaafkantweeherendienen:wantófhijzal
deenehatenendeandereliefhebben,ófhijzaldeene
aanhangenendeandereverachten.GijkuntnietGod
dienenèndeMammon.
14EnookdeFarizeeën,diegeldgierigwaren,hoordendit
allesenzijbespottenHem.
15EnHijzeidetothen:Gijzijthet,dieuzelfrechtvaardigt
voordemensen,maarGodkentuwharten;wantwathoog
isonderdemensen,iseengruwelindeogenvanGod.
16TotJohanneswarenerdeWetendeProfeten.Sindsdien
wordthetKoninkrijkvanGodverkondigd,eniederdringt
zicherinop.
17Engemakkelijkerzoudendehemelendeaardevergaan,
dandatééntittelvandewetzouverdwijnen.
18Wiezijnvrouwverstootenmeteenandertrouwt,pleegt
overspel.Enwiemeteenvrouwtrouwtdiedoorhaarman
verstotenis,pleegtoverspel.
19Erwaseenseenrijkman,diegekleedginginpurperen
fijnlinnenendieelkedagprachtigfeestvierde.
20Enerwaseenzekerebedelaar,metnameLazarus,die
bijzijnpoortlag,volmetzweren,
21Enhijverlangdeernaarzijnhongertestillenmetde
kruimelsdievandetafelvanderijkemanvielen.Maarook
dehondenkwamenenliktenzijnzweren.
22Enhetgebeurdedatdebedelaarstierfendoorde
engelenindeschootvanAbrahamgedragenwerd.Ookde
rijkemanstierfenwerdbegraven.
23Entoenhijindehelzijnogenopsloeg,terwijlhijinde
pijnwas,zaghijAbrahamvanverreenLazarusinzijn
schoot.
24Enhijriepenzei:VaderAbraham,weesmijgenadigen
stuurLazarus,opdathijdetopvanzijnvingerinhetwater
doopteenmijntongverkoelde,wantiklijdpijnindeze
vlam.
25MaarAbrahamzei:Kind,bedenkdatjijhetgoedeinje
levenhebtontvangen,enLazarushetkwadeopdezelfde
wijze;maarnuwordthijvertroost,maarjijlijdtpijn.
26Enbovendiengaaptertussenonsenueengrotekloof,
zodatzijdievanhiernaaruwillenkomen,datnietkunnen.
Enookzijdievandaarwillenkomen,kunnendatniettot
ons.
27Toenzeihij:Ikbidudan,vader,datuhemnaarhethuis
vanmijnvaderstuurt.
28Wantikhebvijfbroers;laathijhungetuigenisgeven,
opdatookzijnietindezeplaatsvanpijnigingkomen.
29Abrahamzeitegenhem:ZehebbenMozesende
profeten;latenzenaarhenluisteren.
30Maarhijzei:Nee,vaderAbraham,maaralsiemandvan
dedodentothenheengaat,zullenzijzichbekeren.
56

LUCAS
31EnHijzeidetotHem:IndienzijnaarMozesende
profetennietluisteren,zullenzijzichooknietlaten
gezeggen,indieniemanduitdedodenopstaat.
HOOFDSTUK17
1ToenzeiHijtegendediscipelen:Hetisonmogelijkdater
geenergernissenkomen.Maarweehem,doorwieze
komen!
2Hetzoubetervoorhemzijndateenmolensteenomzijn
nekwerdgehangenenhijindezeewerdgeworpen,dan
dathijeenvandezekleinentotzondezouverleiden.
3Weesopuwhoede:alsuwbroedertegenuzondigt,
bestrafhemdan;enalshijberouwheeft,vergeefhem.
4Enwanneerhijzevenmaalperdagtegenuzondigt,en
zevenmaalperdagtotuterugkeertenzegt:Ikhebberouw,
danmoetuhemvergeven.
5EndeapostelenzeidentotdeHeer:Geefonsmeergeloof.
6EndeHEEREzeide:Indiengijeengeloofhadalseen
mosterdzaad,zoudtgijtotdezemoerbeiboomzeggen:
Worduitgeruktenindezeegeplant;enhijzouu
gehoorzamen.
7Enwievanuzal,alshijeenslaafheeftdieploegtofhet
veehoedt,tegenhemzeggen,zodrahijvanhetveldkomt:
Gaaantafel?
8Enzalhijnietveeleertothemzeggen:Maakhet
avondmaalgereed,omgorduenbedienmij,totdatik
gegetenengedronkenheb;endaarnazultuetenendrinken?
9Dankthijdiedienaarsoms,omdathijgedaanheeftwat
hembevolenwas?Ikdenkhetniet.
10Zomoetookgij,wanneergijallesgedaanhebtwatu
bevolenis,zeggen:Wijzijnonnutteslaven;wijhebben
gedaanwatwijmoestendoen.
11Enhetgebeurde,toenHijnaarJeruzalemreisde,datHij
doorSamariaenGalileatrok.
12ToenHijeenzekerdorpbinnenging,kwamenHemtien
melaatsemannentegemoet,dieopeenafstandblevenstaan.
13Enzijverhievenhunstemenzeiden:Jezus,Meester,
ontfermUoverons.
14EntoenHijhenzag,zeideHijtothen:Gaatheen,
vertoontuaandepriesters.Enhetgeschiedde,terwijlzij
heengingen,datzijgereinigdwerden.
15Eneenvanhenkeerdeterug,toenhijzagdathij
genezenwas,enverheerlijkteGodmetluidestem,
16Enhijwierpzichopzijnaangezichtvoorzijnvoetenen
dankteHem.EnditwaseenSamaritaan.
17EnJezusantwoorddeenzeide:Zijnnietalletien
gereinigd?Enwaarzijndenegen?
18ErzijnergeengevondendieterugkerenomGodeerte
geven,behalvedezevreemdeling.
19EnHijzeidetothem:Staop,gaheen,uwgeloofheeftu
behouden.
20EntoenHijdoordeFarizeeënondervraagdwerd,
wanneerhetKoninkrijkGodszoukomen,antwoorddeHij
hunenzeide:HetKoninkrijkGodskomtnietop
waarneembarewijze.
21Menzalooknietzeggen:Zie,hierishet!of:zie,daaris
het!Wantzie,hetKoninkrijkGodsisbinneninu.
22EnHijzeidetotdediscipelen:Erzullendagenkomen,
datgijzultbegereneenvandedagenvandeZoondes
mensentezien,engijzultdienietzien.
23Enzijzullentotuzeggen:Ziehier,of:Ziedaar.Gaat
hennietachternaenvolgthenniet.
24Wantzoalsdebliksemflitstvandeeneplaatsonderde
hemelenlichtgeeftaandeandereplaatsonderdehemel,
zozalookdeZoondesmensenzijnopzijndag.
25Maareerstmoethijveellijdenendoorditgeslacht
verworpenworden.
26EnzoalshetgebeurdeindedagenvanNoach,zozalhet
ookzijnindedagenvandeZoondesmensen.
27Zijaten,zijdronken,zijhuwdenenzijwerdenten
huwelijkgegeven,totopdedagwaaropNoachdeark
binnengingendevloedkwamenhenallenverdelgde.
28OpdezelfdewijzealsindedagenvanLot:zijaten,zij
dronken,zijkochten,zijverkochten,zijplantten,zij
bouwden;
29MaaropdedagdatLotuitSodomvertrok,regendehet
vuurenzwaveluitdehemelenvernietigdehenallen.
30ZozalhetookgaanopdedagwaaropdeZoondes
mensengeopenbaardwordt.
31Wieopdiedagophetdakzalzijn,terwijlzijnhuisraad
inhuisis,moetnietnaarbenedengaanomhetmeete
nemen.Enwieophetveldis,moetevenminterugkeren.
32DenkaanLotsvrouw.
33Wiezijnlevenzalproberentebehouden,zalhet
verliezen;maarwiezijnlevenverliest,zalhetbehouden.
34Ikzegu:Dienachtzullenertweemanneninéénbed
liggen;deeenzalmeegenomenworden,deander
achtergelaten.
35Tweevrouwenzullensamenaanhetmalenzijn;deene
zalwordenmeegenomen,deandereachtergelaten.
36Erzullentweemannenophetlandzijn;deeenzal
wordenmeegenomen,deanderachtergelaten.
37EnzijantwoorddenenzeidentotHem:Waar,Heere?
EnHijzeidetothen:Waarhetlichaamis,daarzullende
arendenvergaderdworden.
HOOFDSTUK18
1EnHijsprakeengelijkenistothenmethetoogdaarop,
datzijaltijdmoestenbiddenennietverslappen.
2Enhijzeide:Erwaseenrechterineenstad,dieGodniet
vreesdeenzichgeenmensaantrok.
3Enerwaseenweduweindiestad,enzijgingnaarhem
toeenzei:Doemijrechttegenovermijntegenpartij.
4Eneentijdlangwildehijniet;maardaarnazeihijbij
zichzelf:AlvreesikGodnietenalontzieikdemensniet,
5Maaromdatdezeweduwemijlastigvalt,zalikhaarrecht
verschaffen.Anderszalzijsteedsterugkomenenmijhet
levenzuurmaken.
6EndeHEEREzeide:Hoort,watdeonrechtvaardige
rechterzegt.
7ZalGoddangeenrechtverschaffenaanZijn
uitverkorenen,diedagennachttotHemroepen,hoewel
Hijhenlaatwachten?
8Ikzegu,datHijhunspoedigrechtzalverschaffen.Maar
alsdeZoondesmensenkomt,zalHijdangeloofvindenop
deaarde?
9EnHijsprakdezegelijkenistotsommigen,dievan
zichzelfvertrouwden,datzijrechtvaardigwaren,enalde
anderenverachtten:
10Tweemannengingennaardetempelomtebidden;de
éénwaseenFarizeeërendeandereentollenaar.
57

LUCAS
11DeFarizeeërstonddaarenbadditbijzichzelf:God,ik
dankUdatiknietbenzoalsdeanderemensen:rovers,
onrechtvaardigen,overspelersofookzoalsdezetollenaar.
12Ikvasttweemaalperweekengeeftiendenvanalleswat
ikbezit.
13Endetollenaarbleefvanverrestaanenwildezelfszijn
ogennietopheffennaardehemel,maarsloegzichopde
borstenzei:God,weesmij,zondaar,genadig.
14Ikzegu:Dezeginggerechtvaardigdnaarhuis,enniet
deander.Wantiederdiezichzelfverhoogt,zalvernederd
worden,enwiezichzelfvernedert,zalverhoogdworden.
15EnzijbrachtenookdekleinekinderentotHem,opdat
Hijzezouaanraken.Maartoendediscipelendatzagen,
bestraftenzijhen.
16MaarJezusriephenbijZichenzei:Laatdekinderentot
Mijkomenenverhindertzeniet,wantvoorzodanigenis
hetKoninkrijkGods.
17Voorwaar,Ikzegu:WiehetKoninkrijkGodsniet
ontvangtalseenkind,zalhetbeslistnietbinnengaan.
18EneenleidervroegHem:GoedeMeester,watmoetik
doenomheteeuwigeleventebeërven?
19EnJezuszeidetothem:WaaromnoemtgijMijgoed?
Niemandisgoed,behalveEén,namelijkGod.
20Gijkentdegeboden:Gijzultgeenoverspelplegen,gij
zultnietdoden,gijzultnietstelen,gijzultgeenvals
getuigenisafleggen,eeruwvaderenuwmoeder.
21Enhijzeide:Aldezedingenhebikonderhoudenvan
mijnjeugdaf.
22ToenJezusdithoorde,zeiHijtegenhem:Eénding
ontbreektunog:verkoopalleswatuhebtendeelhetuit
aandearmen,enuzulteenschathebbenindehemel.Kom
danhier,volgMij.
23Toenhijdithoorde,werdhijzeerbedroefd,wanthij
waszeerrijk.
24ToenJezuszagdathijzeerbedroefdwas,zeiHij:Hoe
moeilijkzullenzijdierijkzijn,hetKoninkrijkvanGod
binnengaan!
25Wanthetisgemakkelijkervooreenkameelomdoorhet
oogvaneennaaldtegaan,danvooreenrijkeomhet
KoninkrijkvanGodbinnentegaan.
26Enzijdiedithoorden,zeiden:Wiekandanzalig
worden?
27EnHijzeide:Dedingendieonmogelijkzijnbijde
mensen,zijnmogelijkbijGod.
28ToenzeiPetrus:Zie,wijhebbenallesverlatenenzijnU
gevolgd.
29EnHijzeidetothen:Voorwaar,Ikzegu,erisniemand,
diehuis,ouders,broers,vrouwofkinderenheeftverlaten
omhetKoninkrijkGods,
30Dienietveelvoudigzalontvangenindezetijd,eninde
toekomstigewereldheteeuwigeleven.
31ToennamHijdetwaalfbijZichenzeitegenhen:Zie,
wijgaanopnaarJeruzalem,enalleswatdoordeprofeten
overdeZoondesmensengeschrevenis,zalvervuld
worden.
32Wanthijzalaandeheidenenovergeleverdworden,en
hijzalbespot,mishandeldenbespuwdworden.
33EnzijzullenHemgeselenendoden,enopdederdedag
zalHijopstaan.
34Enzijbegrepennietsvandezedingen;enditwoordwas
voorhenverborgen,enzijbegrepenniethetgeengezegd
werd.
35Enhetgebeurde,toenHijdichtbijJerichokwam,dater
eenblindeaandewegzattebedelen.
36Toenhijdemenigtevoorbijhoordegaan,vroeghijwat
ditbetekende.
37EnzijverteldenhemdatJezusvanNazareth
voorbijkwam.
38Enhijriepenzei:Jezus,ZoonvanDavid,weesmij
genadig.
39Endegenendievooropgingen,bestraftenhem,dathij
zouzwijgen;maarhijriepdestemeer:ZoonvanDavid,
weesmijgenadig!
40EnJezusstonddaarengebooddatmenhembijHem
zoubrengen.EntoenHijdichtbijkwam,vroegHijHem:
41Zeggende:WatwiltGij,datikUdoenzal?Enhijzeide:
Heere,datikziendeworde.
42EnJezuszeitegenhem:Wordziende,uwgeloofheeftu
behouden.
43EnterstondkonhijweerzienenvolgdeHem,terwijlhij
Godverheerlijkte.Entoenhethelevolkdatzag,loofden
zijGod.
HOOFDSTUK19
1EnJezusgingJerichobinnenengingerdoorheen.
2Enzie,erwaseenman,metnameZacheüs,eenoverste
dertollenaars,enhijwasrijk.
3EnhijzochtJezustezien,wiehijwas;maarvanwegede
menigtekonhijdatniet,omdathijkleinvangestaltewas.
4Enhijrendevooruitenklomineenwildevijgenboom
omHemtezien;wantHijzoudaarlangskomen.
5ToenJezusbijdieplaatskwam,keekHijop,zaghemen
zeitegenhem:Zacheüs,komsnelnaarbeneden,want
vandaagmoetIkinuwhuisverblijven.
6Enhijhaasttezich,kwamnaarbenedenenontvingHem
metblijdschap.
7Toenzijdatzagen,begonnenzijallentemorrenen
zeiden:Hijisweggegaanomtegasttezijnbijeenzondaar.
8ToentradZacheüsopenzeitegendeHeer:Heer,dehelft
vanmijnbezittingengeefikaandearmen.Enalsik
iemandietshebafgenomendoorhemvalstebeschuldigen,
geefikhethemviervoudigterug.
9EnJezuszeidetothem:Hedenisaandithuiszaligheid
gekomen,omdatookhijeenzoonvanAbrahamis.
10WantdeZoondesmensenisgekomenomtezoekenen
zaligtemakenwatverlorenwas.
11Toenzijdithoorden,verteldeHijnogeengelijkenis,
omdatHijdichtbijJeruzalemwasenzijdachtendathet
KoninkrijkvanGodonmiddellijkzouaanbreken.
12Hijzeidan:Eenedelmangingnaareenverlandom
voorzichzelfeenkoninkrijkinontvangsttenemenen
daarnaterugtekeren.
13Enhijriepzijntiendienaren,gafhuntienpondenenzei
tegenhen:Handelermeetotdatikterugkom.
14Maarzijnburgershaattenhemenlietenhemeen
boodschapnametdeboodschap:Wijwillennietdatdeze
mankoningoveronswordt.
15Enhetgebeurde,toenhijterugkwam,nadathijhet
koningschaphadontvangen,dathijdiedienarenaanwie
hijhetgeldhadgegeven,bijzichlietroepen,opdathijzou
weten,hoeveeliedermetdehandelhadverdiend.
16Toenkwamdeeersteenzei:Heer,uwpondheefttien
pondenopgebracht.
58

LUCAS
17Enhijzeidetothem:Goedgedaan,goedeslaaf!Omdat
gijinhetminstegetrouwzijtgeweest,weesgij
machthebberovertiensteden.
18Endetweedekwamenzeide:Heere,uwpondheeftvijf
pondenopgebracht.
19EnHijzeidetothem:Weesookgijovervijfsteden.
20Eneenanderkwamenzei:Heere,zie,hierisuwpond,
datikineenzweetdoekbewaardheb.
21Wantikvreesdeu,omdatueenstrengmanbent;uhaalt
opwatuniethebtneergelegd,enumaaitwatuniethebt
gezaaid.
22Enhijzeidetothem:Uituweigenmondzaliku
oordelen,gijbozedienstknecht.Gijwist,datikeenstreng
manwas,dieopnam,watikniethadneergelegd,enmaaide,
watikniethadgezaaid.
23Waaromhebtgijdanmijngeldnietopdebankgestort,
zodatikbijmijnterugkomsthetmetrentekonopeisen?
24Entotdegenendiedaarbijstonden,zeiHij:Neemhet
pondvanhemafengeefhetaanhemdiedetienponden
heeft.
25(EnzijzeidentotHem:Heere,hijheefttienponden.)
26WantIkzegu:Aaneenieder,dieheeft,zalgegeven
worden;envanhem,dienietheeft,zalookwathijheeft,
afgenomenworden.
27Maardevijandenvanmij,dienietwildendatikover
henzouregeren,moetenhierheenkomenenvoormijn
ogenwordengedood.
28NadatHijditgezegdhad,gingHijvooropensteegop
naarJeruzalem.
29Enhetgebeurde,toenHijBethfageenBethaniënaderde,
bijdebergdiedeOlijfberggenoemdwordt,datHijtwee
vanZijndiscipelenuitzond,
30Enzijzeiden:Gaatnaarhetdorpdattegenoveruligt;
alsudaarkomt,zultueenveulenvindendatvastgebonden
is,waaropnognooitiemandgezetenheeft;maakhetlosen
brenghethier.
31Enalsiemanduvraagt:Waarommaaktuhemlos?Dan
moetuhemditantwoorden:OmdatdeHeerhemnodig
heeft.
32Enzij,diegezondenwaren,gingenheenenvondenhet,
zoalsHijhungezegdhad.
33Toenzijhetveulenlosmaakten,zeidendeeigenaren
ervantothen:Waarommakenjulliehetveulenlos?
34Enzijzeiden:DeHEEREheefthemnodig.
35EnzijbrachtenhemtotJezus,enzijlegdenhun
klederenophetveulenenlietenJezusdaaropzitten.
36TerwijlHijvoortging,spreiddenzijhunklerenuitopde
weg.
37ToenHijdichtbijkwam,juisttoenHijdeOlijfberg
afdaalde,begondehelemenigtevandediscipelenzichte
verheugenenGodmetluidestemteprijzenomalle
wonderendiezijhaddengezien.
38enzeiden:GezegendisdeKoningdiekomtindeNaam
vandeHeer.Vredeindehemeleneerindehoogste
hemelen.
39EnsommigenvandeFarizeeënuitdemenigtezeiden
totHem:Meester,bestrafUwdiscipelen.
40EnHijantwoorddeenzeidetothen:Ikzegu,indien
dezenzoudenzwijgen,zoudendestenenterstondroepen.
41Entoenhijdichterbijkwam,zaghijdestadenweende
overhaar,
42Enzijzeiden:Och,indiengijookopdezedagwist,wat
totuwvrededient!Maarnuzijnzijvooruwogen
verborgen.
43Wanterzullendagenoverukomen,datuwvijanden
eenverdedigingslinierondomuzullenopwerpen,enu
zullenomsingelen,enuvanallekantenzullenbeletten,
44Enzijzullenumetdegrondgelijkmaken,enuw
kindereninuwmidden;enzijzulleninugeensteenopde
anderelaten,omdatgijdetijdvanuwbezoekingniethebt
gekend.
45EnHijgingdetempelbinnenenbegonhendiedaar
verkochtenenhendiekochten,eruittedrijven.
46enzeidentothen:Erstaatgeschreven:Mijnhuisiseen
huisvangebed,maarjulliehebbenereenroversholvan
gemaakt.
47Enhijleerdedagelijksindetempel.Maarde
overpriestersendeschriftgeleerdenendeleidersvanhet
volkzochtenhemtedoden,
48Enzijvondennietwatzijmoestendoen,wanthethele
volkluisterdeaandachtignaarhem.
HOOFDSTUK20
1Enhetgebeurdeopeenvandiedagen,terwijlHijhet
volkindetempelleerdeenhetEvangelieverkondigde,dat
deoverpriestersendeschriftgeleerdenmetdeoudstentot
Hemkwamen,
2EnHijspraktotHem,zeggende:Zegons,opgrondvan
welkebevoegdheiddoetGijdezedingen?Ofwieishet,die
Udezebevoegdheidheeftgegeven?
3EnHijantwoorddeenzeidetothen:Ikzaluookéénding
vragen;enantwoordtMij:
4WasdedoopvanJohannesuitdehemelofvande
mensen?
5Enzijoverlegdenbijzichzelfenzeiden:Indienwij
zeggen:Uitdehemel,danzalHijzeggen:Waaromhebtgij
Hemdannietgeloofd?
6Maaralswijzeggen:Uitdemensen,zalhethelevolkons
stenigen,omdatzijervanovertuigdzijndatJohanneseen
profeetwas.
7Enzijantwoordden,datzijnietwistenwaarhetvandaan
kwam.
8EnJezuszeitegenhen:Ikzeguooknietopgrondvan
welkebevoegdheidIkdezedingendoe.
9ToenbegonHijtothetvolkdezegelijkenistevertellen:
Iemandplantteeenwijngaardenverpachttedieaan
wijnbouwers.Daarnavertrokhijvoorlangetijdnaareen
verland.
10Toenhetdejuistetijdwas,stuurdehijeenslaafnaarde
wijnbouwers,metdeopdrachthemvandevruchtvande
wijngaardtegeven.Maardewijnbouwerssloegenhemen
stuurdenhemmetlegehandenweg.
11Enhijzondnogeenseenandereslaaf,maarookdie
sloegenze,mishandeldenzehemenstuurdenzemetlege
handenweg.
12Enhijzondnogeenseenderde,maarookhem
verwonddenzijenwierpenhemuit.
13Toenzeideheervandewijngaard:Watmoetikdoen?
Ikzalmijngeliefdezoonsturen;misschienzullenzehem
welontzienalszehemzien.
59

LUCAS
14Toendelandbouwershemzagen,overlegdenzeonder
elkaarenzeiden:Ditisdeerfgenaam.Kom,latenwehem
doden,danwordtdeerfenisvoorons.
15Toenwierpenzijhemuitdewijngaardendooddenhem.
Watzaldandeheerdeswijngaardshundoen?
16Hijzalkomenendezelandliedenverdelgen,ende
wijngaardaananderengeven.Entoenzijhethoorden,
zeidenzij:Datzijverre.
17EnHijkeekhenaanenzeide:Watbetekentditdan,dat
geschrevenstaat:Desteen,diedebouwersverworpen
hebben,dieistoteenhoeksteengeworden?
18Iedereendieopdiesteenvalt,zalverbrijzeldworden;
maaropwiehijvalt,zalhijvermalenworden.
19Endeoverpriestersendeschriftgeleerdenzochten
terzelfdertijddehandenaanHemteslaan;enzijvreesden
hetvolk,wantzijbegrependatHijdezegelijkenistothen
sprak.
20Enzijhieldenhemindegatenenzondenverspiedersuit,
diezichvoordedenalsrechtvaardigemannen,opdatzijzijn
woordenzoudengrijpenenhemalduszoudenoverleveren
aandemachtenhetgezagvandestadhouder.
21EnzijvroegenHem,zeggende:Meester,wijweten,dat
Gijterechtspreektenleert,endatGijdepersoonvan
niemandaanneemt,maardewegGodsinwaarheidleert.
22Ishetonsgeoorloofdbelastingtebetalenaandekeizer,
ofniet?
23MaarHijbemerktehunsluwheidenzeitegenhen:
WaaromsteltuMijopdeproef?
24Toonmijeenpenning.Wiensbeeldenopschriftheeft
het?Zijantwoorddenenzeiden:VanCaesar.
25EnHijzeidetothen:Geefdanaandekeizerwatvande
keizeris,enaanGodwatvanGodis.
26Enzijkondenzijnwoordennietverstaaninde
tegenwoordigheidvanhetvolk;zijverwonderdenzichover
zijnantwoordenzwegen.
27ToenkwamenerenkeleSadduceeënnaarHemtoe,die
ontkennendatereenopstandingis,enzijvroegenHem:
28Hijzei:Meester,Mozesheeftonsgeschreven:Wanneer
iemandsbroersterft,dieeenvrouwheeft,enhijsterft
zonderkinderen,moetzijnbroerdiensvrouwnemenen
voorzijnbroernageslachtverwekken.
29Erwarenduszevenbroers.Deeerstenameenvrouwen
stierfzonderkinderen.
30Endetweedenamhaartotvrouw,enhijstierf
kinderloos.
31Endederdenamhaar,enevenzodezeven;enzijlieten
geenkinderenna,enstierven.
32Tenslottestierfookdevrouw.
33Indeopstandingdan,vanwievanhenzalzijdevrouw
zijn?Wantzevenvanhenhebbenhaartotvrouwgehad.
34EnJezusantwoorddeenzeidetothen:Dekinderen
dezereeuwtrouwenenwordentenhuwelijkuitgegeven;
35Maarzijdiewaardiggeachtwordendiewereldende
opstandinguitdedodenteverwerven,trouwennieten
wordenniettenhuwelijkgegeven.
36Ookkunnenzijnietmeersterven,wantzijzijngelijk
aandeengelenenzijnkinderenvanGod,omdatzij
kinderenvandeopstandingzijn.
37Datdedodenopgewektworden,heeftookMozesbijde
doornstruiklatenzien,toenhijdeHEEREdeGodvan
Abraham,deGodvanIsaakendeGodvanJakobnoemde.
38WantHijisgeenGodvandoden,maarvanlevenden,
wantzijlevenHem.
39Toenantwoorddenenkeleschriftgeleerdenenzeiden:
Meester,uhebthetgoedgezegd.
40Endaarnadurfdenzehemhelemaalgeenvraagmeerte
stellen.
41EnHijzeidetothen:Hoezeggenzij,datdeChristusde
ZoonvanDavidis?
42EnDavidzelfzegtinhetboekderPsalmen:DeHEERE
heefttotmijnHeeregesproken:ZitaanMijnrechterhand,
43TotdatIkuwvijandentoteenvoetbankvoorugemaakt
heb.
44DavidnoemtHemdanHeer;hoekanHijdanzijnzoon
zijn?
45ToenzeiHijtegenzijndiscipelen,terwijlheelhetvolk
hemhoorde:
46Weesopuwhoedevoordeschriftgeleerden,diegraag
inlangegewadenrondlopenengesteldzijnop
begroetingenopdemarkten,opdeereplaatseninde
synagogenenopdeereplaatsenbijdefeesten.
47Diedehuizenderweduwenopetenenvoordeschijn
langegebedenuitspreken,diezullenzwaarderoordeel
ontvangen.
HOOFDSTUK21
1Enhijkeekopenzagderijkenhungavenindeofferkist
werpen.
2Enhijzagookeenarmeweduwe,diedaartwee
penningeninwierp.
3Enhijzeide:Voorwaar,Ikzegu,datdezearmeweduwe
meerdanalleneringeworpenheeft.
4Wantzijallenhebbenvanhunovervloedeenofferaan
Godgebracht,maarzijheeftvanhaararmoedealhet
levensonderhouddatzijhad,eringeworpen.
5Entoensommigenoverdetempelspraken,hoedie
versierdwasmetprachtigestenenengeschenken,zeihij:
6Watuziet,erzullendagenkomenwaaropergeensteen
opdeanderezalwordengelaten,dienietzalworden
afgebroken.
7EnzijvroegenHem,zeggende:Meester,wanneerzullen
dezedingengeschieden?Enwatzalertekenzijn,wanneer
dezedingengeschieden?
8EnHijzeide:Ziettoe,datgijnietverleidt;wantvelen
zullenkomenonderMijnNaamenzeggen:Ikbende
Christus,endetijdnadert;gaatdannietachterhenaan.
9Wanneeruhoortvanoorlogenenonlusten,weesdanniet
bang.Wantdiedingenmoeteneerstgebeuren,maarhet
eindeisnognietnabij.
10ToenzeiHijtegenhen:Hetenevolkzaltegenhet
anderevolkopstaan,enhetenekoninkrijktegenhetandere
koninkrijk.
11Erzullengroteaardbevingenzijnopverschillende
plaatsen,hongersnodenenbesmettelijkeziekten.Erzullen
vreselijketaferelenengrotetekenenuitdehemelkomen.
12Maarvóórditalleszullenzedehandenaanuslaanenu
vervolgen.Zezullenuoverleverenaandesynagogenen
gevangenissenenuvoorkoningenenstadhoudersleiden
omwillevanmijnnaam.
13Enhetzalvoorutoteengetuigeniszijn.
14Neemudusterharte,datuvantevorennietnadenkt
overwatuzultantwoorden.
60

LUCAS
15WantIkzalueenmondeneenwijsheidgeven,dieal
uwtegenstandersnietzullenkunnenweerstaanof
ontkennen.
16Engijzultverradenworden,zoweldooruwouders,als
dooruwbroers,uwverwantenenuwvrienden;enzij
zullensommigenvanuterdoodlatenbrengen.
17Enjulliezullendoorallemensengehaatworden
omwillevanmijnNaam.
18Maarerzalgeenhaarvanuwhoofdverlorengaan.
19Bezituwzieleninuwgeduld.
20WanneeruzietdatJeruzalemdoorlegersomsingeld
wordt,weetdandathaarverwoestingnabijis.
21LatendandegenendieinJudeazijn,vluchtennaarde
bergen,endegenendieinhetmiddenvandestadzijn,eruit
trekken,endegenendieopdeveldenzijn,ernietinkomen.
22Wantditzijndagenvanwraak,waarinalwat
geschrevenstaat,invervullinggaat.
23Maarweedezwangerenendezogendenindiedagen,
wanterzalgrotenoodzijninhetlandentoornoverdit
volk.
24Enzijzullenvallendoordescherptevanhetzwaarden
ingevangenschapweggevoerdwordenonderalle
heidenvolken.EnJeruzalemzaldoordeheidenenvertrapt
worden,totdatdetijdenderheidenenvervuldzullenzijn.
25Enerzullentekenenzijnaandezon,enaandemaan,en
aandesterren;enopdeaardezalerbenauwdheidzijn
onderdevolken,inradeloosheid;dezeeendegolven
zullenbruisen;
26Demensenzullenbezwijkenvanangstenvreesvoorde
dingendieoverdeaardekomen.Wantdemachtenvande
hemelzullenwankelen.
27EndanzullenzijdeMensenzoonzienkomenopeen
wolk,metgrotemachtenheerlijkheid.
28Wanneerdezedingenbeginnentegebeuren,kijkdan
omhoogenhefuwhoofdop,wantuwverlossingisnabij.
29EnHijspraktotheneengelijkenis:Zie,devijgenboom
enaldebomen;
30Wanneerzenuuitlopen,weetudatdezomernabijis.
31Zomoetooku,wanneerudezedingenzietgebeuren,
wetendathetKoninkrijkvanGodnabijis.
32Voorwaar,Ikzegu:ditgeslachtzalzekerniet
voorbijgaan,voordathetallesgeschiedis.
33Dehemelendeaardezullenvoorbijgaan,maarmijn
woordenzullenbeslistnietvoorbijgaan.
34Enweesopuwhoededatuwhartnietbezwaardwordt
dooronmatigheidendronkenschapendoorzorgenvoordit
leven,endatdiedagunietonverwachtsovervalt.
35Wantalseenvalstrikzalhijkomenoverallendieophet
heleaardoppervlakwonen.
36Waakdaaromteallentijdeenbid,datuinstaatzultzijn
omteontkomenaanaldiedingendiegebeuren,enomte
kunnenbestaanvoordeZoondesmensen.
37OverdaggafHijonderrichtindetempel,en'snachts
vertrokHijenverbleefopdebergdiedeOlijfberg
genoemdwordt.
38Enalhetvolkkwamdevolgendemorgenvroegnaar
Hemtoeindetempel,omnaarHemteluisteren.
HOOFDSTUK22
1Hetfeestvandeongezuurdebroden,datPesachgenoemd
wordt,wasnabij.
2Endeoverpriestersendeschriftgeleerdenzochtennaar
eenmanieromHemtedoden,wantzijwarenbangvoor
hetvolk.
3ToenvoerdesataninJudas,dieookIskariotheette,en
dietotdetwaalfbehoorde.
4Enhijgingheenensprakmetdeoverpriestersende
hoofdlieden,hoehijHemaanhenzouoverleveren.
5Enzijwarenblijenkwamenovereenhemgeldtegeven.
6EnhijbeloofdeenzochteengelegenheidomHemaan
henteverraden,terwijldemenigteafwezigwas.
7Toenkwamdedagvandeongezuurdebroden,waarop
hetPaschageslachtmoestworden.
8EnHijzondPetrusenJohanneseropuitomtezeggen:
GaatheenenmaaktvooronshetPaschagereed,zodatwij
hetkunneneten.
9EnzijzeidentotHem:WaarwiltGijdatwijhetbereiden?
10EnHijzeidetothen:Zie,wanneergijindestadkomt,
zalueenmantegemoetkomen,dieeenkruikwaterdraagt;
volghemtotinhethuis,waarhijbinnengaat.
11Engijzulttotdeheerdeshuizeszeggen:DeMeester
zegttotu:Waarisdegastenkamer,waarIkhetPaschamet
Mijndiscipelenkaneten?
12Enhijzalueengrotebovenzaallatenzien,diealdaaris
ingericht.Maakdaardevoorbereidingen.
13EnzijgingenheenenvondenhetzoalsHijhungezegd
had,enzijmaaktenhetPaschagereed.
14Entoenhetuuraangebrokenwas,gingHijaanzitten,en
detwaalfapostelenmetHem.
15EnHijzeidetothen:Ikheberzeernaarverlangddit
Paschametuteeten,eerIklijd.
16WantIkzegu,Ikzaldaarvannietmeereten,totdathet
vervuldisinhetKoninkrijkvanGod.
17EnHijnamdebeker,sprakhetdankgebeduitenzei:
Neemdezeendeelhemonderelkaar.
18WantIkzegu,Ikzalvandevruchtvandewijnstokniet
meerdrinken,totdathetKoninkrijkGodsgekomenis.
19EnHijnambrood,sprakdedankzegginguit,brakhet
engafhethun,zeggende:DitisMijnlichaam,datvooru
gegevenwordt;doetdittotMijngedachtenis.
20Evenzodedrinkbekernaheteten,enHijzei:Deze
drinkbekerishetnieuweverbondinMijnbloed,datvooru
vergotenwordt.
21Maarzie,dehandvanhemdieMijverraadt,ismetMij
opdetafel.
22Enhetiswaar,deZoondesmensengaatheen,zoals
beslotenis;maarweediemensdoorwieHijverraden
wordt!
23Enzijbegonnenonderelkaarteonderzoekenwievan
henhetwasdieditzoudoen.
24Erontstondooktwistonderhenoverdevraagwievan
hendebelangrijkstezouzijn.
25EnHijzeidetothen:Dekoningendervolkenoefenen
heerschappijoverhenuit,enzij,diemachtoverhen
uitoefenen,wordenweldoenersgenoemd.
26Maargijzultnietzozijn;maarwieonderudegrootste
is,moetwordenalsdejongste,enwiedeleideris,alswie
dient.
27Wantwieismeerder,hijdieaanzit,ofhijdiedient?Is
niethijdieaanzit,meerder?MaarIkbeninuwmiddenals
iemanddiedient.
28Julliezijnhetdiesteedsbijmijgeblevenzijninmijn
verzoekingen.
61

LUCAS
29EnIkbeschikuhetkoninkrijk,zoalsMijnVaderMij
beschiktheeft;
30opdatgijinmijnkoninkrijkaanmijntafelzultetenen
drinken,enoptronenzultzittenendetwaalfstammenvan
Israëlzultrichten.
31EndeHeerezeide:Simon,Simon,zie,desatanheeft
zeerbegeerduliedenteziftenalsdetarwe.
32MaarIkhebvoorugebeden,datuwgeloofnietzou
bezwijken.Enalsgijeenmaaltotinkeergekomenzijt,
versterkdanuwbroeders.
33EnhijzeitegenHem:Heere,ikbenbereidmetUmee
tegaan,zelfsindegevangenisenindedood.
34EnHijzeide:Ikzegu,Petrus,dehaanzalhedenniet
kraaien,eergijdriemaalzultverloochenen,datgijMijkent.
35EnHijzeidetothen:ToenIkuuitzondzonderbeurs,en
reistas,enschoenen,hebtgijtoenietstekortgekozen?En
zijzeiden:Niets.
36ToenzeiHijtegenhen:Maarwienueenbeursheeft,
moetdiemeenemen,enevenzozijnreistas.Enwiegeen
zwaardheeft,moetzijnkleedverkopenenereenkopen.
37WantIkzegu,datwatgeschrevenstaat,noginMij
vervuldmoetworden:EnHijisonderdeovertreders
gerekend,wantdedingendieMijbetreffen,hebbeneen
einde.
38Enzijzeiden:Heere,zie,hierzijntweezwaarden.En
Hijzeidetothen:Hetisgenoeg.
39EnHijgingnaarbuitenenging,zoalsHijgewoonwas,
naardeOlijfberg;enookZijndiscipelenvolgdenHem.
40ToenHijbijdieplaatsgekomenwas,zeiHijtegenhen:
Biddatjullienietinverzoekingkomen.
41EnHijtrokZichvanhenterug,ongeveereensteenworp
ver,knieldenederenbad:
42EnHijzeide:Vader,indienGijwilt,neemdezebeker
vanMijweg;dochnietMijnwil,maardeUwegeschiede.
43EnerverscheenHemeenengeluitdehemel,dieHem
sterkte.
44EnHijwerddoodsbangenbaddestevuriger.Enzijn
zweetwerdalsgrotedruppelsbloed,dieopdeaardevielen.
45EntoenHijvanhetgebedwasopgestaanenbijZijn
discipelenwasgekomen,vondHijhenslapendvan
droefheid,
46EnHijzeidetothen:Waaromslaaptgij?Staopenbid,
opdatgijnietinverzoekingkomt.
47TerwijlHijnogsprak,zie,daarkwameenmenigte,en
Judas,eenvandetwaalf,gingvoorhenuitenkwamnaar
JezustoeomHemtekussen.
48MaarJezuszeitegenhem:Judas,verraadtudeZoon
desmensenmeteenkus?
49ToenzijdiebijHemstonden,zagenwaterzou
gebeuren,zeidenzijtotHem:Heere,zullenwijermethet
zwaardopinslaan?
50Eneenvanhensloegdedienaarvandehogepriesteren
sloeghemzijnrechterooraf.
51EnJezusantwoorddeenzeide:Laathettothiertoegaan.
EnHijraakteZijnooraanengenashem.
52ToenzeiJezustegendeoverpriesters,dehoofdmannen
vandetempelendeoudstendienaarHemtoegekomen
waren:Zijnjulliemetzwaardenenstokkenuitgetrokken
alstegeneenmisdadiger?
53ToenIkdagelijksbijuindetempelwas,hebtugeen
handnaarMijuitgestoken.Maarditisuwuurendemacht
vandeduisternis.
54ToennamenzijHem,enleiddenHem,enbrachtenHem
inhethuisvandenhogepriester;enPetrusvolgdevan
verre.
55Ennadatzijmiddenindezaaleenvuurhadden
aangestokenenbijelkaarzaten,gingPetrusinhunmidden
zitten.
56Maareendienstmaagdzaghemzittenbijhetvuur,keek
hemaandachtigaanenzei:Ookdezemanwasbijhem.
57EnhijverloochendeHemenzei:Vrouw,ikkenHem
niet.
58Ennaeenkortetijdzageenanderhem,enzeide:Gij
zijtookvanhen.EnPetruszeide:Mens,ikbenhetniet.
59Enomstreekseenuurnadienbevestigdeeenandermet
stelligheid,zeggende:Hetiswaar,dezemanwasookbij
Hem;wanthijiseenGalileeër.
60EnPetruszeide:Mens,ikweetniet,watgijzegt.En
terstond,terwijlhijnogsprak,kraaidedehaan.
61EndeHeerekeerdeZichom,enzagPetrusaan.En
PetrusherinnerdezichhetwoorddesHeeren,hoeHijtot
hemgezegdhad:Eerdehaangekraaidheeft,zultgijMij
driemaalverloochenen.
62EnPetrusgingnaarbuitenenweendebitter.
63EndemannendieJezusvasthielden,bespottenHemen
sloegenHem.
64Ennadatzehemgeblinddoekthadden,sloegenzehem
inhetgezichtenvroegenhem:Profeteer,wieishetdieu
geslagenheeft?
65Ennogveelmeerlasterlijkedingensprakenzijtegen
Hem.
66Enzodrahetdaggewordenwas,kwamendeoudsten
vanhetvolk,deoverpriestersendeschriftgeleerdenbijeen
enleiddenHeminhunraad,zeggende:
67ZijtGijdeChristus?Zeghetons.EnHijzeidetothen:
IndienIkhetuzeg,zultgijnietgeloven;
68EnalsIkudanookvraag,zultumijnietantwoordenen
mijnietlatengaan.
69VannuafaanzaldeMensenzoonzittenaande
rechterhandvandemachtvanGod.
70Toenzeidenzijallen:ZijtGijdandeZoonvanGod?En
Hijzeidetothen:Gijzegt,datIkhetben.
71Enzijzeiden:Wathebbenwijnogmeergetuigenissen
nodig?Wijhebbenhetimmerszelfuitzijnmondgehoord.
HOOFDSTUK23
1EndehelemenigtestondopenleiddeHemnaarPilatus.
2EnzijbegonnenHemtebeschuldigen,zeggende:Wij
hebbenbevonden,datdezehetvolkinberoeringbrengt,en
verbiedtdenkeizerbelastingtebetalen,endatHijvan
Zichzelfzegt,datHijdeChristus,deKoning,is.
3EnPilatusvroegHem,zeggende:ZijtGijdeKoningder
Joden?EnHijantwoorddeHemenzeide:Gijzegthet.
4ToenzeiPilatustegendeoverpriestersenhetvolk:Ik
vindgeenenkeleschuldindezeman.
5Enzijwerdensteedsheftigerenzeiden:Hijhitsthetvolk
openleertingeheelJudea,tebeginnenbijGalileatothier
toe.
6ToenPilatusoverGalileahoorde,vroeghijofdeman
eenGalileeërwas.
7Toenhijeenmaalwistdathijonderhetgezagvan
Herodesviel,stuurdehijhemnaarHerodes,diezichopdat
momentookinJeruzalembevond.
62

LUCAS
8ToenHerodesJezuszag,werdhijzeerverheugd.Hijhad
Hemnamelijkallangwillenzien,omdathijveeloverHem
hadgehoord.EnhijhooptedatHijeenwonderzoudoen.
9ToenondervroeghijHemmetvelewoorden,maarHij
antwoorddeHemniets.
10Endeoverpriestersendeschriftgeleerdenstondenopen
beschuldigdenHemheftig.
11EnHerodesenzijnkrijgsliedenbespottenHemenlieten
Hemeenschitterendgewaadaantrekken,waarnazeHem
weernaarPilatusstuurden.
12EnopdiezelfdedagwerdenPilatusenHerodesvrienden
metelkaar,wantvoorheenleefdenzeinvijandschapmet
elkaar.
13EnPilatusriepdeoverpriesters,deleidersenhetvolk
bijeen,
14Enzijzeidentothen:Gijhebtdezenmantotmij
gebracht,alsiemand,diehetvolkinberoeringbrengt;en
zie,ikhebheminuwbijzijnondervraagd,enhebindezen
geenschuldgevondenaangaandededingen,waarvangij
hembeschuldigt.
15OokHerodesniet,wantikhebunaarhemtoegestuurd,
enzie,erishemnietsgedaandatdedoodverdient.
16Daaromzalikhemtuchtigenenloslaten.
17(Wanthetisnoodzakelijkdathijhunophetfeest
iemandloslaat.)
18Enzijschreeuwdeneendrachtig,zeggende:Wegmet
dezeman,enlaatvooronsBarabbaslos!
19(Hijwerdwegenseenzekeroproerindestadenwegens
moordindegevangenisgeworpen.)
20PilatuswildeJezusechtervrijlatenensprakhen
opnieuwtoe.
21Maarzijschreeuwden:KruisigHem,kruisigHem!
22EnHijzeidetothentenderdenmale:WatheeftHijtoch
kwaadgedaan?IkhebgeenoorzaakdesdoodsinHem
gevonden;daaromzalIkHemtuchtigenenHemlatengaan.
23EnzijdrongenmetluidestemmenaaneneistendatHij
gekruisigdzouworden.Endestemmenvanhenenvande
overpriesterskregendeoverhand.
24EnPilatusoordeeldedathuneiszouwordenvervuld.
25Enhijliethundegenevrijdiewegensoproerenmoord
indegevangeniswasgeworpen,omwiezijgevraagd
hadden;maarJezusleverdehijoveraanhunwil.
26EnterwijlzeHemwegleidden,grepenzeeenzekere
SimonvanCyrene,dievanhetlandkwam,enzelegden
hemhetkruisop,zodathijhetachterJezusaankondragen.
27Eneengrotemenigtevanmensenenvrouwenvolgde
Hem,enookzijbeweendenenrouwdenoverHem.
28MaarJezuskeerdezichnaarhenomenzei:Dochters
vanJeruzalem,weentnietoverMij,maarweentoveruzelf
enoveruwkinderen.
29Wantzie,erkomendagenwaaropmenzalzeggen:
Zaligdeonvruchtbaren,endeschootdienietgebaardheeft,
endeborstendienietgezoogdhebben.
30Danzullenzebeginnentezeggentotdebergen:Valop
ons,entotdeheuvels:Bedekons.
31Wantalszijditaaneengroeneboomdoen,watzaler
danmeteendorreboomgebeuren?
32Enerwerdennogtweeanderemisdadigersmethem
meegevoerdomterdoodtewordengebracht.
33EntoenzijbijdeplaatskwamendieGolgothagenoemd
wordt,kruisigdenzijHemdaar,endekwaaddoeners,de
eenaanderechterzijdeendeanderaandelinkerzijde.
34ToenzeideJezus:Vader,vergeefhethun,wantzij
wetennietwatzijdoen.EnzijverdeeldenZijnklederen,en
wierpenhetlot.
35Enhetvolkstondenzagtoe.Enookdeoverstenmet
henbespottenHem,zeggende:AnderenheeftHijgered;
laatHijZichzelvenredden,indienHijdeChristusis,de
uitverkoreneGods.
36EnookdesoldatenbespottenHem;zijkwamennaar
HemtoeenbodenHemazijnaan,
37Enhijzei:IndienGijdekoningderJodenzijt,verlos
Uzelven.
38EnbovenhemwaseenopschriftgeschreveninGriekse,
LatijnseenHebreeuwseletters:DITISDEKONINGDER
JODEN.
39Eneenvandemisdadigersdiegehangenwaren,lasterde
Hemenzei:AlsUdeChristusbent,verlosdanUzelfen
ons.
40Maardeanderantwoorddeenbestraftehem:Vreest
zelfsuGodniet,nuuhetzelfdevonnisondergaanhebt?
41Enwijdoendatterecht,wantwijontvangenvergelding
naarwatwijgedaanhebben.Maardezemanheeftniets
verkeerdsgedaan.
42EnhijzeitegenJezus:Heere,denkaanmij,wanneer
GijinUwKoninkrijkgekomenzijt.
43EnJezuszeidetothem:Voorwaar,Ikzegu,hedenzult
gijmetMijinhetparadijszijn.
44Enhetwasongeveerhetzesdeuur,enerkwam
duisternisoverdegeheleaardetothetnegendeuur.
45Endezonwerdverduisterd,enhetvoorhangselvande
tempelscheurdeinhetmidden.
46EnJezusriepmetluidestem:Vader,inUwhanden
beveelIkMijngeest.EnnadatHijditgezegdhad,gafHij
degeest.
47Toendehoofdmanoverhonderdzagwatergebeurd
was,verheerlijktehijGodenzei:Waarlijk,dezemanwas
rechtvaardig.
48Enalhetvolkdatbijeengekomenwasomdatte
aanschouwen,sloegzichopdeborstenkeerdeterug.
49EnalzijnbekendenendevrouwendiehemuitGalilea
gevolgdwaren,blevenopeenafstandstaanenzagendit
gebeuren.
50Enzie,erwaseenman,metnameJozef,eenraadsman;
enhijwaseengoedenrechtvaardigman.
51Dezehadnietingestemdmethunraadendaad.Hijwas
afkomstiguitArimathea,eenstadvandeJoden,enhij
verwachtteookzelfhetKoninkrijkvanGod.
52DezemangingnaarPilatusenvroegomhetlichaam
vanJezus.
53Toennamhijhetweg,wikkeldehetinlinnenenlegde
hetineengrafdatinsteenwasuitgehouwen,waarinnog
nooiteenmenswasgelegd.
54Hetwasdevoorbereidingsdagendesabbatbrakaan.
55Enookdevrouwen,diemetHemuitGalileagekomen
waren,volgdenHemenaanschouwdenhetgrafenhoeZijn
lichaamdaarneergelegdwerd.
56Toenkeerdenzijterug,maaktenspecerijenenzalven
klaarenrusttenopdesabbatdag,overeenkomstighet
gebod.
63

LUCAS
HOOFDSTUK24
1Opdeeerstedagvandeweekgingenzeheelvroeginde
morgennaarhetgraf.Zebrachtendespecerijenmeedieze
haddenbereid.Ooksommigengingenmethenmee.
2Enzijvondendesteenvanhetgrafweggerold.
3Entoenzijnaarbinnengegaanwaren,vondenzijhet
lichaamvandeHeereJezusniet.
4Enhetgebeurde,toenzijdaaroverzeerinverlegenheid
waren,zie,tweemannenstondenbijheninblinkende
klederen.
5Entoenzijbevreesdwerdenenhungezichtteraarde
bogen,zeidenzijtothen:WaaromzoektgijdeLevendebij
dedoden?
6Hijishierniet,maarHijisopgewekt.HerinneruhoeHij
totugesprokenheefttoenHijnoginGalileawas:
7Zijzeiden:DeZoondesmensenmoetovergeleverd
wordenindehandenvanzondigemensenengekruisigd
worden,enopdederdedagzalHijopstaan.
8Enzijherinnerdenzichzijnwoorden,
9Enhijkeerdeterugvanhetgraf,enverteldealdeze
dingenaandeelfenaanaldeanderen.
10HetwarenMariaMagdalena,Johanna,Maria,de
moedervanJakobus,enanderevrouwendiebijhenwaren,
dieditaandeapostelenvertelden.
11Enhunwoordenlekenhunslechtsholleverhalen,enzij
geloofdenzeniet.
12ToenstondPetrusopenliepsnelnaarhetgraf.Entoen
hijzichbukte,zaghijdelinnendoekenliggen,dieerapart
lagen.Enhijgingweg,terwijlhijzichverwonderdeover
watergebeurdwas.
13Enzie,tweevanhengingendiezelfdedagnaareendorp
datEmmaüsheetteendatongeveerzestigstadiënvan
Jeruzalemlag.
14Enzijsprakensamenoveraldezedingendiegebeurd
waren.
15Enhetgebeurde,terwijlzijsamensprakenenoverleg
pleegden,datJezusZelfnaarhentoekwamenmethen
meeging.
16MaarhunogenwerdenzovastgehoudendatzijHem
nietherkenden.
17EnHijzeidetothen:Watzijnditvoorredenen,diegij,
wandelende,onderelkanderverhandelt,enwaaromzietgij
somber?
18Eneenvanhen,wiensnaamKleopaswas,antwoordde
enzeidetotHem:BentGijalleeneenvreemdelingin
Jeruzalem,enweetGijniet,watdaarindezedagen
geschiedis?
19EnHijzeidetothen:Wat?EnzijzeidentotHem:
AangaandeJezusdeNazarener,DieeenProfeetwas,
machtiginwerkenenwoordenvoorGodenalhetvolk:
20EnhoeonzeoverpriestersenleidersHemovergeleverd
hebbenomterdoodveroordeeldteworden,enHem
gekruisigdhebben.
21WijvertrouwdeneropdatHijhetwasdieIsraëlzou
verlossen.Enbovendienishetvandaagaldederdedag
sindsdezedingengebeurdzijn.
22Ookhebbenenkelevrouwenuitonsgezelschap,die
vroegbijhetgrafwaren,onsverbaasd.
23Entoenzijzijnlichaamnietvonden,gingenzijterugen
zeidendatzijookeenvisioenvanengelenhaddengezien,
diezeidendathijleefde.
24Ensommigenvanhendiebijonswaren,gingennaar
hetgrafenbevondenhetzoalsdevrouwengezegdhadden,
maarHemzagenzijniet.
25ToenzeiHijtegenhen:Oonverstandigenentragenvan
hart,omtegelovenalwatdeprofetengesprokenhebben!
26MoestdeChristusnietaldezedingenlijdenenzoin
zijnheerlijkheidbinnengaan?
27EnHijbegonbijMozesenbijaldeprofetenenlegde
hunuitwatinaldeSchriftenoverHemgeschrevenstond.
28Toenzijhetdorpnaderdenwaarheenzijgingen,deed
HijalsofHijverderwildegaan.
29Maarzijdrongenbijhemaan,zeggende:Blijfbijons;
wanthetisbijdeavond,endedagisgedaald.Enhijging
inombijhenteblijven.
30Enhetgebeurde,terwijlHijmethenaanlag,datHijhet
broodnam,hetzegende,brakenhethungaf.
31Enhunogenwerdengeopend,enzijherkendenHem;
maarHijverdweenuithungezicht.
32Enzijzeidentotelkaar:Wasonshartnietbrandendein
ons,toenHijonderwegtotonssprakentoenHijvoorons
deSchriftenopende?
33Enzijstondenopdatzelfdeuuropenkeerdenterugnaar
Jeruzalem,envondendeelfvergaderd,enhendiebijhen
waren,
34enzeiden:DeHeeriswaarlijkopgewektenisaan
Simonverschenen.
35Enzijverteldenwateronderweggebeurdwas,enhoe
Hijdoorhenherkendwasbijhetbrekenvanhetbrood.
36Enterwijlzijaldusspraken,stondJezusZelfinhun
middenenzeitothen:Vredeziju.
37Maarzijwerdenzeerbevreesdenvreesden,enmeenden
datzijeengeestzagen.
38EnHijzeidetothen:Waaromzijtgijontsteld,en
waaromrijzeneroverleggingenopinuwharten?
39Ziemijnhandenenmijnvoeten,datIkhetZelfben;
betastMijenziet,wanteengeestheeftgeenvleesen
beenderen,zoalsgijziet,datIkheb.
40EnnadatHijditgezegdhad,toondeHijhunZijn
handenenZijnvoeten.
41Entoenzijhetvanvreugdenognietkondengelovenen
zichverwonderden,zeiHijtothen:Hebbenjulliehieriets
teeten?
42EnzijgavenHemeenstukvaneengebakkenvisenvan
eenhoningraat.
43EnHijnamhetenathetvoorhunogenop.
44EnHijzeidetothen:Ditzijndewoorden,dieIktotu
sprak,toenIknogbijuwas,datallesvervuldmoest
wordenwatoverMijgeschrevenstaatindewetvanMozes,
indeprofetenenindepsalmen.
45ToenopendeHijhunverstand,zodatzijdeSchriften
begrepen,
46EnHijzeidetothen:Aldusstaatergeschreven,enaldus
moestdeChristuslijdenenuitdedodenopstaanopde
derdedag.
47Eninzijnnaammoetbekeringenvergevingvanzonden
geprediktwordenonderallevolken,tebeginnenbij
Jeruzalem.
48Enjulliezijngetuigenvandezedingen.
49Enzie,IkzenddebeloftevanMijnVaderopu;maaru
moetindestadJeruzalemblijven,totdatubekleedzultzijn
metkrachtuitdehoogte.
64

LUCAS
50EnHijleiddehennaarbuitentotbijBethanië,enHij
hiefZijnhandenopenzegendehen.
51Enhetgebeurde,terwijlHijhenzegende,datHijvan
hengescheidenwerdenopgenomenindehemel.
52EnzijaanbadenHemenkeerdenmetgrotevreugde
naarJeruzalemterug.
53Enwijwarenvoortdurendindetempel,loofdenen
prezenGod.Amen.
65

John
HOOFDSTUK1
1InhetbeginwashetWoordenhetWoordwasbijGoden
hetWoordwasGod.
2DitwasinhetbeginbijGod.
3AlledingenzijndoorhetWoordgemaakt,enzonderhet
Woordisgeendinggemaaktdatgemaaktis.
4InHemwaslevenenhetlevenwashetlichtdermensen.
5Enhetlichtschijntindeduisternis,endeduisternisheeft
hetnietbegrepen.
6Erkwameenman,doorGodgezonden,enzijnnaamwas
Johannes.
7Hijkwamalsgetuige,omtegetuigenvanhetLicht,
opdatallemensendoorHemzoudengeloven.
8HijwasnietdatLicht,maarwerdgezondenomvandat
Lichttegetuigen.
9DatwashetwareLicht,datiedermensverlichtdieinde
wereldkomt.
10Hijwasindewereld,endewereldisdoorHem
gemaakt,endewereldheeftHemnietgekend.
11Hijkwamtothetzijne,maardezijnenhebbenHemniet
aangenomen.
12MaarallendieHemaangenomenhebben,hunheeftHij
machtgegevenomkinderenvanGodteworden,namelijk
dieinZijnNaamgeloven.
13Dienietuitbloed,nochuitdewilvanvlees,nochuitde
wilvaneenman,maaruitGodgeborenzijn.
14EnhetWoordisvleesgewordenenheeftonderons
gewoond(enwijhebbenzijnheerlijkheidaanschouwd,een
heerlijkheidalsvandeeniggeborenevandeVader),vol
vangenadeenwaarheid.
15JohannesgetuigdevanHemenriep:Dezewashetvan
wieikzei:Hijdienamijkomt,isvóórmijgeworden,want
Hijwasereerderdanik.
16Enuitzijnvolheidhebbenwijallenontvangen,ook
genadevoorgenade.
17WantdewetisdoorMozesgegeven,maardegenadeen
dewaarheidzijndoorJezusChristusgekomen.
18NiemandheeftooitGodgezien;deeniggeborenZoon,
dieaandeboezemvandeVaderis,dieheeftHemons
verklaard.
19EnditishetgetuigenisvanJohannes,toendeJoden
priestersenLevietenuitJeruzalemstuurdenomhemte
vragen:Wiebentu?
20Enhijbekendehetenontkendehetniet,maarhij
bekende:IkbendeChristusniet.
21Enzijvroegenhem:Watdan?ZijtgijElias?Enhij
zeide:Ikbenhetniet.Zijtgijdieprofeet?Enhij
antwoordde:Neen.
22ToenzeidenzijtotHem:WiezijtGij?opdatwijeen
antwoordmogengevenaandegenen,dieonsgezonden
hebben.WatzegtGijvanUzelf?
23Hijzei:Ikbendestemvaniemanddieroeptinde
woestijn:MaakdewegvandeHeerrecht,zoalsdeprofeet
Jesajagezegdheeft.
24Endegenendiegezondenwaren,warenuitdeFarizeeën.
25EnzijvroegenHemenzeidentotHem:Waaromdoopt
Gijdan,indienGijdeChristusnietzijt,nochElia,nochde
profeet?
26Johannesantwoorddehunenzeide:Ikdoopmetwater,
maarerstaatEénonderu,Diegijnietkent:
27Hijishet,dienamijkomtenvóórmijwordt,enwiens
schoenriemiknietwaardigbenlostemaken.
28DitgebeurdeinBethabara,aandeoverkantvande
Jordaan,waarJohannesdoopte.
29DevolgendedagzagJohannesJezusnaarzichtoe
komenenzei:Zie,hetLamGods,datdezondederwereld
wegneemt.
30Dezeishetvanwieikzei:Namijkomteenmandie
vóórmijwas,wanthijwasereerderdanik.
31EnikkendeHemniet,maaropdatHijaanIsraël
geopenbaardzouworden,daarombenikgekomenommet
watertedopen.
32EnJohannesgetuigdeenzei:IkhebdeGeestuitde
hemelzienneerdalenalseenduif,enHijbleefopHem.
33EnikkendeHemniet,maarHijdiemijgezondenheeft
omtedopenmetwater,Dieheefttotmijgezegd:OpWie
gijdeGeestzultziennederdalenenopHemblijven,Dieis
hetDiemetdeHeiligeGeestdoopt.
34Enikhebgezienengetuigd,datDezedeZoonvanGod
is.
35DevolgendedagstondJohanneserweermettweevan
zijndiscipelen.
36EntoenhijJezuszaglopen,zeihij:Zie,hetLamGods!
37Endetweediscipelenhoordenhemsprekenenvolgden
Jezus.
38EnJezuskeerdezichom,enzagdatzijHemvolgden,
enzeidetothen:Watzoektgij?ZijzeidentotHem:Rabbi
(watvertaaldbetekent:Meester),waarwoontGij?
39Hijzeidetothen:Komtenziet.Zijkwamenenzagen,
waarHijwoonde,enblevendiedagbijHem;wanthetwas
omtrenthettiendeuur.
40EenvandetweedieJohanneshaddenhorensprekenen
hemgevolgdwaren,wasAndreas,debroervanSimon
Petrus.
41DezevondeerstzijnbroerSimonenzeitegenhem:Wij
hebbendeMessiasgevonden,watvertaaldwordtals
Christus.
42EnhijbrachthemtotJezus.EnJezus,hem
aanschouwende,zeide:GijzijtSimon,dezoonvanJona;
gijzultCefasgenoemdworden,hetgeenvertaaldwordt:
Steen.
43DevolgendedagwildeJezusnaarGalileagaanentrof
Filippusaan,enzeitegenhem:VolgMij.
44FilippuskwamuitBetsaïda,destadvanAndreasen
Petrus.
45FilippusvondNathanaëlenzeitegenhem:Wijhebben
HemgevondenoverwieMozesindeWetendeProfeten
geschrevenheeft:Jezus,dezoonvanJozef,uitNazareth.
46EnNathanaëlzeidetotHem:KanuitNazarethiets
goedszijn?FilippuszeidetotHem:Komenzie.
47JezuszagNathanaëlnaarZichtoekomenenzeiover
hem:Zie,werkelijkeenIsraëlietinwiegeenbedrogis!
48NathanaëlzeidetotHem:VanwaarkentGijMij?Jezus
antwoorddeenzeidetothem:VóórFilippusuriep,toengij
onderdevijgenboomwaart,zagIku.
49NathanaëlantwoorddeenzeitegenHem:Meester,U
bentdeZoonvanGod,UbentdeKoningvanIsraël.
50Jezusantwoorddeenzeidetothem:OmdatIktotu
gezegdheb,datIkuonderdevijgenboomzag,gelooftgij?
Gijzultgroteredingenziendandeze.
66

JOHN
51EnHijzeidetotHem:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu,
vannuafzultgijdehemelgeopendzien,endeengelen
GodsopstijgenenneerdalenopdeZoondesmensen.
HOOFDSTUK2
1EnopdederdedagwasereenbruiloftteKanainGalilea;
endemoedervanJezuswasdaar.
2EnJezuswerd,samenmetzijndiscipelen,uitgenodigd
voordebruiloft.
3Toenerbijhengebrekaanwijnwas,zeidemoedervan
JezustegenHem:Zehebbengeenwijnmeer.
4Jezuszeitegenhaar:Vrouw,wathebIkmetutemaken?
Mijnuurisnognietgekomen.
5Zijnmoederzeitegendedienaren:Alleswathijtegen
julliezegt,moetjedoen.
6Ookstondendaarzesstenenwatervaten,volgenshet
reinigingsgebruikvandeJoden,elkmeteeninhoudvan
tweeofdrievaten.
7Jezuszeidetothen:Vuldewatervatenmetwater.Enzij
vuldenzetotaanderand.
8Enhijzeidetothen:Schepthetnuuit,enbrengthetaan
denleidervanhetfeest.Enzijdroegenhet.
9Toendeceremoniemeesterhetwatergeproefdhad,dat
wijngewordenwas,enhijnietwistwaarhetvandaan
kwam(maardedienarendiehetwatergeschepthadden,
wistenhetwel),riepdeceremoniemeesterdebruidegom,
10Enhijzeitegenhem:Iedereenzeteerstdegoedewijn
voor,enalsmenergoedvangedronkenheeft,dande
mindere;maarjijhebtdegoedewijntotnutoebewaard.
11DitwashetbeginvandewonderendieJezusdeedin
KanainGalilea,enHijopenbaardezijnheerlijkheid;en
zijndiscipelengeloofdeninhem.
12HiernagingHijnaarKapernaüm,Hij,Zijnmoeder,Zijn
broersenZijndiscipelen.Enzijblevendaarnietlang.
13EnhetPaschaderJodenwasnabij,enJezusgingop
naarJeruzalem,
14Enzijvondenindetempeldeverkopersvanrunderen,
schapenenduiven,endewisselaarszaten.
15EnnadatHijeengeselvantouwtjesgemaakthad,dreef
Hijzeallenuitdetempel,ookdeschapenenderunderen.
OokwierpHijhetgeldvandewisselaarsopdegronden
gooidedetafelsomver.
16Entothen,diededuivenverkochten,zeideHij:Neem
ditallesvanhierweg;maakthethuisvanMijnVaderniet
toteenhuisvankoophandel.
17Enzijndiscipelenherinnerdenzichdatergeschrevenis:
Deijvervooruwhuisheeftmijverteerd.
18ToenantwoorddendeJodenenzeidentotHem:Welk
tekenlaatGijonszien,datGijdezedingendoet?
19Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Breekdezetempel
afenindriedagenzalIkhemweeropbouwen.
20ToenzeidendeJoden:Zesenveertigjaarisaandeze
tempelgebouwd,enGijzulthemindriedagenlaten
herrijzen?
21MaarHijsprakoverdetempelvanZijnlichaam.
22ToenHijdanuitdedodenwasopgewekt,herinnerden
ZijndiscipelenzichdatHijdittothengezegdhad,enzij
geloofdendeSchriftenhetwoorddatJezusgesprokenhad.
23ToenHijophetPascha,hetfeest,inJeruzalemwas,
gingenveleninZijnNaamgeloven,omdatzedetekenen
zagendieHijdeed.
24MaarJezusvertrouwdeZichzelfnietaanhentoe,omdat
Hijhenallenkende,
25Enhetwasnietnodigdatiemandvandemensgetuigde;
wantHijwistwatindemenswas.
HOOFDSTUK3
1ErwaseenmanuitdeFarizeeën,genaamdNikodemus,
eenoverstevandeJoden.
2DezekwamdesnachtsnaarJezustoeenzeitegenHem:
Meester,wijwetendatGijzijteenLeraarvanGod
gekomen;wantniemandkandezetekenendoendieGij
doet,alsGodnietmethemis.
3Jezusantwoorddeenzeitegenhem:Voorwaar,voorwaar,
Ikzegu,alsiemandnietopnieuwgeborenwordt,kanhij
hetKoninkrijkvanGodnietzien.
4NikodemuszeitegenHem:Hoekaneenmensgeboren
wordenalshijoudis?Kanhijvoordetweedekeerinde
buikvanzijnmoedergaanengeborenworden?
5Jezusantwoordde:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:tenzij
iemandgeborenwordtuitwaterenGeest,kanhijhet
KoninkrijkvanGodnietbinnengaan.
6Watuithetvleesgeborenis,isvlees;enwatuitdeGeest
geborenis,isgeest.
7VerwonderunietdatIktegenugezegdheb:Umoet
wederomgeborenworden.
8Dewindwaaitwaarheenhijwilenuhoortzijngeluid,
maaruweetnietwaarhijvandaankomtofwaarhijheen
gaat.ZoishetmetiedereendieuitdeGeestgeborenis.
9NikodemusantwoorddeenzeidetotHem:Hoekunnen
dezedingengebeuren?
10Jezusantwoorddeenzeitegenhem:Bentudeleraar
vanIsraël,enweetudezedingenniet?
11Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:WijsprekenwatWij
weten,engetuigenwatWijgezienhebben,engijneemt
Onsgetuigenisnietaan.
12AlsIkuoveraardsezakenhebgesprokenenugelooft
niet,hoezultudangelovenalsIkuoverhemelsezaken
spreek?
13Enniemandisopgevarennaardehemel,dandieuitde
hemelneergedaaldis,namelijkdeZoondesmensen,diein
dehemelis.
14EnzoalsMozesdeslangindewoestijnomhoog
gehevenheeft,zomoetookdeZoondesmensenomhoog
gehevenworden.
15opdatiederdieinHemgelooft,nietverlorengaat,maar
eeuwiglevenheeft.
16WantGodhaddewereldzoliefdathijzijnenigeZoon
heeftgegeven,opdatiedereendieinhemgelooft,niet
verlorengaat,maareeuwiglevenheeft.
17WantGodheeftzijnZoonnietnaardewereldgezonden
opdatHijdewereldzouveroordelen,maaropdatdewereld
doorhembehoudenzouworden.
18WieinHemgelooft,wordtnietveroordeeld;wieniet
gelooft,isalveroordeeld,omdathijnietgeloofdheeftinde
NaamvandeeniggeborenZoonvanGod.
19Enditishetoordeel,dathetlichtindewereldgekomen
is,endemensenhebbendeduisternislievergehaddanhet
licht,wanthunwerkenwarenslecht.
20Wantiederdiekwaaddoet,haathetlichtenkomtniet
tothetlicht,opdatzijndadennietbestraftworden.
67

JOHN
21Maarwiedewaarheiddoet,komttothetlicht,opdat
vanzijndadenopenbaarwordtdatzijinGodgedaanzijn.
22HiernakwamenJezusenzijndiscipeleninJudea,
blevendaarbijhenendoopten.
23EnookJohannesdoopteinEnonbijSalim,omdatdaar
veelwaterwas.Zijkwamenenlietenzichdopen.
24WantJohanneswasnognietindegevangenisgeworpen.
25Toenontstondereengeschiltussenenkelediscipelen
vanJohannesendeJodenoverdereiniging.
26EnzijkwamentotJohannesenzeidentotHem:Rabbi,
demandiebijuwasaandeoverzijdevandeJordaan,van
wiegijgetuigdhebt,zie,HijdooptenallenkomentotHem.
27Johannesantwoorddeenzei:Geenmenskaniets
ontvangen,alshethemnietuitdehemelgegevenis.
28Ugetuigtzelfvanmijdatikgezegdheb:Ikbennietde
Christus,maarikbenvoorHemuitgezonden.
29Diedebruidheeft,isdebruidegom;maardevriendvan
debruidegom,dieerbijstaatennaarhemluistert,verheugt
zichzeeroverdestemvandebruidegom.Zoismijn
blijdschapdanvervuld.
30Hijmoetgroterworden,maarikkleiner.
31Wievanbovenkomt,staatbovenallen.Wieuitdeaarde
is,isaardsenspreektuitdeaarde.Wieuitdehemelkomt,
staatbovenallen.
32EnwatHijgezienengehoordheeft,datgetuigtHij;en
niemandneemtZijngetuigenisaan.
33Wiezijngetuigenisaanvaardt,heeftverzegelddatGod
waarachtigis.
34WantHijDieGodgezondenheeft,spreektdewoorden
Gods;wantGodgeeftHemdeGeestnietmetmate.
35DeVaderheeftdeZoonliefenheeftalledingeninzijn
handgegeven.
36WieindeZoongelooft,heefteeuwigleven;maarwie
deZoonongehoorzaamis,zalhetlevennietzien,maarde
toornvanGodblijftophem.
HOOFDSTUK4
1ToendeHeerdanvernamdatdeFarizeeënhadden
gehoorddatJezusmeerdiscipelenmaakteendooptedan
Johannes,
2(HoewelJezuszelfnietdoopte,maarzijndiscipelen,)
3HijverlietJudeaenvertrokopnieuwnaarGalilea.
4EnhijmoestdoorSamariagaan.
5ToenkwamhijbijeenstadinSamaria,dieSicharheet,
dichtbijhetstuklanddatJakobaanzijnzoonJozefhad
gegeven.
6EndaarwasdebronvanJakob.Jezusdan,vermoeidvan
dereis,zataldusbijdebron;enhetwasomtrenthetzesde
uur.
7ErkwameenSamaritaansevrouwomwaterteputten.
Jezuszeitegenhaar:GeefMijtedrinken.
8(Wantzijndiscipelenwarennaardestadgegaanom
voedseltekopen.)
9ToenzeideSamaritaansevrouwtegenHem:HoekuntU,
eenJood,mijomdrinkenvragen,terwijlIkeen
Samaritaansevrouwben?WantJodengaannietommet
Samaritanen.
10Jezusantwoorddeenzeitegenhaar:AlsuwistwatGod
geeftenwiehetisdietegenuzegt:GeefMijtedrinken,
zouuhetHemhebbengevraagdenHijzouulevendwater
hebbengegeven.
11DevrouwzeitegenHem:Heer,Uhebtgeenemmerom
meetescheppenendeputisdiep.WaarhaaltUdanhet
levendewatervandaan?
12BentusomsgroterdanonzevaderJakob,dieonsdeput
gafenerzelfuitdronk,metzijnkinderenenzijnvee?
13Jezusantwoorddeenzeitegenhaar:Iedereendievandit
waterdrinkt,zalweerdorstkrijgen.
14MaarwiedrinktvanhetwaterdatIkhemzalgeven,zal
ineeuwigheidgeendorstmeerkrijgen.Integendeel,het
waterdatIkhemzalgeven,zalinhemeenbronworden
vanwaterdatopwelttotinheteeuwigeleven.
15DevrouwzeitegenHem:Heer,geefmijdatwater,dan
zalikgeendorstmeerhebbenenhoefiknietmeer
hierheentekomenomteputten.
16Jezuszeitegenhaar:Gaheen,roepjemanenkomhier.
17Devrouwantwoorddeenzeide:Ikhebgeenman.Jezus
zeidetothaar:Gijhebtterechtgezegd:Ikhebgeenman.
18Wantgijhebtvijfmannengehad,endegene,diegijnu
hebt,isuwmanniet.Dathebtgijnaarwaarheidgezegd.
19DevrouwzeitegenHem:Heer,ikziedatUeenprofeet
bent.
20Onzevaderenhebbenopdezebergaanbeden;engij
zegt:inJeruzalemisdeplaatswaarmenmoetaanbidden.
21Jezuszeitegenhaar:Vrouw,geloofMij,detijdkomt
datjullienochopdezeberg,nochinJeruzalemdeVader
zullenaanbidden.
22Gijaanbidtwatgijnietweet;wijaanbiddenwatwij
weten;wantdezaligheidisuitdeJoden.
23Maardetijdkomtenisnu,datdewareaanbiddersde
Vaderzullenaanbiddeningeestenwaarheid.Wantde
Vaderzoektzulkeaanbidders.
24GodiseenGeest,enwieHemaanbidden,moetenHem
aanbiddeningeesteninwaarheid.
25DevrouwzeitegenHem:IkweetdatdeMessiaskomt
(dieChristusgenoemdwordt).WanneerDiekomt,zalHij
onsallesverkondigen.
26Jezuszeitegenhaar:Ikbenhet,diemetuspreek.
27Entoenkwamenzijndiscipelenenverwonderdenzich
eroverdathijmetdevrouwsprak.Niemandzei:Watzoekt
u?of:Waaromspreektumethaar?
28Toenlietdevrouwhaarwaterkruikstaan,gingnaarde
stadenzeitegendemannen:
29Kom,zieeenmensdiemijallesverteldheeftwatik
gedaanheb.ZouHijnietdeChristuszijn?
30ToengingenzijdestaduitenkwamenbijHem.
31OndertussenvroegenzijndiscipelenHem:Meester,eet.
32MaarHijzeitegenhen:Ikhebvoedselomteeten,dat
jullienietkennen.
33Daaromzeidendediscipelentotelkaar:Heeftiemand
hemietsteetengebracht?
34Jezuszeitegenhen:Mijnspijsisdatikdewildoevan
HemdieMijgezondenheeft,enZijnwerkvolbreng.
35Zegtgijniet:Hetzijnnogviermaanden,endankomt
deoogst?Zie,Ikzegu:Slaatuwogenopenaanschouwt
develden,wantzijzijnalwitomteoogsten.
36Enwiemaait,ontvangtloonenverzameltvruchtvoor
heteeuwigeleven,zodatzowelhijdiezaaitalshijdie
maaitzichsamenkunnenverblijden.
37Enhierinisdatwoordwaar:Deeenzaait,endeander
maait.
68

JOHN
38Ikhebjullieuitgezondenomteoogstenwaarvoorjullie
geenenkeleinspanninghebbengeleverd.Anderenhebben
gewerktenjulliezijninhunarbeidbetrokken.
39EnvelenvandeSamaritanenuitdiestadgeloofdenin
Hem,omhetwoordvandevrouw,diegetuigde:Alleswat
ikgedaanheb,heeftHijmijverteld.
40ToendeSamaritanenbijHemkwamen,verzochtenzij
Hembijhenteblijven.EnHijbleefdaartweedagen.
41Ennogveelmeermensenkwamentotgeloofdoorzijn
woord;
42Enzijzeidentotdevrouw:Nugelovenwijnietomuw
woord,wantwijhebbenHemzelfgehoordenweten,dat
DezewerkelijkisdeChristus,deHeilandderwereld.
43EnnatweedagenvertrokHijvandaarengingnaar
Galilea.
44WantJezusheeftZelfgetuigd,dateenprofeetinzijn
eigenvaderlandgeeneerheeft.
45ToenHijinGalileakwam,ontvingendeGalileeërsHem,
omdatzijallesgezienhaddenwatHijinJeruzalemophet
feestgedaanhad.Zijwarenimmersooknaarhetfeest
gegaan.
46ZokwamJezusweerinKanainGalilea,waarHijhet
waterwijnmaakte.Enerwaseenzekereedelman,wiens
zoonziekwasinKapernaüm.
47ToenhijhoordedatJezusuitJudeanaarGalileawas
gekomen,ginghijnaarHemtoeensmeekteHemommee
tegaanenzijnzoontegenezen.Wantdezelagopsterven.
48ToenzeiJezustegenhem:Alsugeentekenenen
wonderenziet,zultunietgeloven.
49Deedelmanzeitegenhem:Heer,komtochnaar
beneden,voordatmijnkindsterft.
50Jezuszeidetothem:Gaheen,uwzoonleeft.Endeman
geloofdehetwoord,datJezustothemgesprokenhad,en
hijgingheen.
51Enterwijlhijafdaalde,kwamenzijndienarenhem
tegemoetenberichttenhem:Uwzoonleeft.
52Toenvroeghijhunhetuur,waarophijbeterwas
geworden.Enzijzeidentothem:Gisterenophetzevende
uurverliethemdekoorts.
53Devaderwistdathetophetzelfdeuurwas,waarop
Jezustegenhemhadgezegd:Uwzoonleeft.Enhij
geloofde,enheelzijnhuis.
54DitwasalweerhettweedewonderdatJezusdeed,toen
HijvanuitJudeanaarGalileakwam.
HOOFDSTUK5
1HiernawasereenfeestvandeJoden,enJezusgingnaar
Jeruzalem.
2NuiserinJeruzalem,bijdeSchaapsmarkt,eenbadhuis,
datinhetHebreeuwsBethesdaheet,endatvijf
zuilengangenheeft.
3Daarlageengrotemenigtevanmachtelozemensen,
blinden,lammenenverdordemensen,wachtendopde
bewegingvanhetwater.
4Wantopeengegevenmomentdaaldeereenengelinhet
badwaterafenberoerdehetwater.Alsdaniemanderals
eersteinstaptenadathetwaterberoerdwas,werdhij
genezenvanwelkeziektehijookhad.
5Enerwaseenmandiealachtendertigjaarziekwas.
6ToenJezushemzagliggenenwistdathijallangetijdzo
lag,zeiHijtegenhem:Wiltugezondworden?
7DeziekeantwoorddeHem:Heer,ikhebgeenmensom
mij,zodrahetwaterinberoeringkomt,inhetbadte
werpen;enterwijlikonderwegben,daalteenandervóór
mijaf.
8Jezuszeitegenhem:Staop,neemuwbedopenloop.
9Enterstondwerddemangezond,enhijnamzijnbedop
enliep.Hetwassabbatopdiedag.
10DeJodenzeidendantotdegenezene:Hetissabbat;het
isunietgeoorloofduwbedtedragen.
11Hijantwoorddehun:Hijdiemijgezondgemaaktheeft,
Dieheefttotmijgezegd:Neemuwbedopenwandel.
12ToenvroegenzijHem:Wieisdemandietotuzei:
Neemuwbedopenloop?
13Endegenediegenezenwerd,wistnietwiehetwas.
WantJezushadZichteruggetrokken,omdaterveel
mensenopdieplaatswaren.
14DaarnavondJezushemindetempelenzeitegenhem:
Zie,jebentgezondgeworden.Zondignietmeer,opdatje
nietietsergersoverkomt.
15DemangingwegenverteldedeJodendathetJezus
wasdiehemgezondhadgemaakt.
16DaaromvervolgdendeJodenJezusenprobeerdenHem
tedoden,omdatHijdezedingenopdesabbatdeed.
17MaarJezusantwoorddehun:MijnVaderwerkttotnu
toe,enIkwerkook.
18DaaromprobeerdendeJodenhemdestemeertedoden,
omdathijnietalleendesabbatschond,maarookGodzijn
VadernoemdeenzichzelfdaarmeeaanGodgelijkstelde.
19Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Voorwaar,
voorwaar,Ikzegu:deZoonkannietsvanZichzelfdoen,
ofHijmoethetdeVaderziendoen.WantalwatDiedoet,
datdoetookdeZoonopdezelfdewijze.
20WantdeVaderheeftdeZoonliefentoontHemalwat
Hijzelfdoet.EnHijzalHemgroterewerkentonendan
deze,zodatuzichverwondert.
21WantzoalsdeVaderdedodenopwektenlevendmaakt,
zomaaktookdeZoonlevendwieHijwil.
22WantdeVaderoordeeltniemand,maarheefthetgehele
oordeelaandeZoongegeven;
23DatallemensendeZooneren,zoalszijdeVadereren.
WiedeZoonnieteert,eertdeVaderniet,dieHem
gezondenheeft.
24Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:WieMijnwoordhoort
enHemgelooftDieMijgezondenheeft,heefteeuwig
levenenkomtnietinhetoordeel,maarisovergegaanuit
dedoodinhetleven.
25Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Detijdkomtenisnu,
datdedodennaardestemvandeZoonvanGodzullen
horen,endatzijdiehaarhoren,zullenleven.
26WantzoalsdeVaderlevenheeftinZichzelf,zoheeft
HijookdeZoongegevenleventehebbeninZichzelf,
27EnHijheeftHemmachtgegevenomookhetoordeelte
voltrekken,omdatHijdeZoondesmensenis.
28Verwonderuhieroverniet,wantdetijdkomtdatallen
dieindegravenzijn,zijnstemzullenhoren,
29Enzijzullentevoorschijnkomen:zijdiehetgoede
gedaanhebben,totdeopstandingtenleven,enzijdiehet
kwadegedaanhebben,totdeopstandingterverdoemenis.
30IkkanuitMijzelfnietsdoen;gelijkIkhoor,oordeelIk,
enMijnoordeelisrechtvaardig,omdatIknietMijneigen
wilzoek,maardewilvanHem,DieMijgezondenheeft.
69

JOHN
31Alsikovermijzelfgetuig,ismijngetuigenisniet
betrouwbaar.
32EriseenanderdievanMijgetuigt,enIkweetdathet
getuigenisdathijvanMijgetuigt,waaris.
33JulliehebbentotJohannesgezonden,enhijheeftvoor
dewaarheidgetuigd.
34Maarikneemgeengetuigenisvanmensenaan,maarik
zegdit,opdatuzaligwordt.
35Hijwaseenbrandendenschijnendlicht,enuhebtu
vooreenkortetijdinzijnlichtwillenverheugen.
36Maarikhebeengetuigenisdatgroterisdandatvan
Johannes.WantdewerkendiedeVaderMijgegevenheeft
omtevoltooien,dezelfdewerkendieIkdoe,getuigenvan
MijdatdeVaderMijgezondenheeft.
37EndeVader,dieMijgezondenheeft,heeftZelfvanMij
getuigd.GijhebtZijnstemnooitgehoord,nochZijn
gedaantegezien.
38Enzijnwoordblijftnietinu,wantdieHijgezonden
heeft,diegelooftuniet.
39OnderzoekdeSchriften,wantudenktdaardooreeuwig
leventehebben,enzezijnhetdievanMijgetuigen.
40EngijwiltniettotMijkomen,opdatgijlevenhebt.
41Ikontvanggeeneervanmensen.
42Maarikkenu:uhebtdeliefdevanGodnietinu.
43IkbengekomenindenaamvanmijnVaderenu
ontvangtMijniet.Alseenanderkomt,inzijneigennaam,
diezultuontvangen.
44Hoekuntugeloven,terwijlueervanelkaarontvangten
deeerdiealleenvanGodkomt,nietzoekt?
45DenknietdatIkubijdeVaderzalaanklagen;eris
Iemanddieuaanklaagt,namelijkMozes,opwieuhebt
vertrouwd.
46WantalsuMozeshadgeloofd,zouuMijhebben
geloofd,wanthijheeftoverMijgeschreven.
47Maaralsuzijngeschriftennietgelooft,hoezultudan
mijnwoordengeloven?
HOOFDSTUK6
1HiernastakJezushetmeervanGalileaover,datwil
zeggenhetmeervanTiberias.
2EneengrotemenigtevolgdeHem,omdatzijdetekenen
zagendieHijaandeziekendeed.
3EnJezusgingdebergopenzatdaarmetzijndiscipelen.
4EnhetPascha,hetfeestvandeJoden,wasnabij.
5ToenJezusdanzijnogenopsloegenzagdatereengrote
menigtenaarHemtoekwam,zeiHijtegenFilippus:Waar
zullenwijbroodkopen,zodatdezemensenkunneneten?
6EnditzeiHijomHemopdeproeftestellen,wantHij
wistzelfwatHijzoudoen.
7FilippusantwoorddeHem:Voortweehonderddenariën
broodisvoorhennietgenoeg,zodatiedervanhenermaar
eenkleinbeetjevankannemen.
8Eenvanzijndiscipelen,Andreas,debroervanSimon
Petrus,zeitegenhem:
9Erishiereenjongenmetvijfgerstebrodenentweevisjes.
Maarwathebbendievoorzoveel?
10EnJezuszei:Laatdemannenzitten.Erwasnuveelgras
opdieplaats.Demannengingenduszitten,ingetal
ongeveervijfduizend.
11EnJezusnamdebroden,ennadatHijgedankthad,
verdeeldeHijzeonderdediscipelen,endediscipelen
verdeeldenzeonderhendiedaarzaten.Evenzoookvande
vissen,zoveelalszijwilden.
12Toenzeverzadigdwaren,zeiHijtegenZijndiscipelen:
Verzameldeovergeblevenstukken,zodaternietsverloren
gaat.
13Zijverzameldenzeenvuldentwaalfmandenmetde
stukkenvandevijfgerstebrodendieovergeblevenwaren
voorhendiegegetenhadden.
14ToendemannenhetwonderzagendatJezushadgedaan,
zeidenze:Ditiswerkelijkdeprofeetdieindewereldzou
komen.
15ToenJezusbegreepdatzevanplanwarenomhemmet
geweldmeetenemenenkoningtemaken,vertrokhijweer
helemaalalleennaardeberg.
16Entoenhetalavondwasgeworden,daaldenzijn
discipelenafnaardezee,
17Engingineenschip,envoeroverdezeenaar
Kapernaüm.Enhetwasaldonkergeworden,enJezuswas
niettothengekomen.
18Endezeeontstonddooreenhevigewinddiewoei.
19Toenzeongeveervijfentwintigofdertigstadiënverder
geroeidhadden,zagenzeJezusophetmeerlopenendicht
bijhetschipkomen.Zewerdenbang.
20MaarHijzeitegenhen:Ikbenhet;weesnietbang.
21Toennamenzehemgewilligopinhetschip.Enmeteen
laghetschipaandeoevervandewegwaarheenzegingen.
22Toendemenigtedieaandeoverkantvandezeestond,
devolgendedagzagdatergeenanderschipwasdandat
waarinzijndiscipelenwarengegaan,endatJezusnietmet
zijndiscipeleninhetschipwasgegaan,maardatzijn
discipelenalleenwarenweggegaan,
23(MaarerkwamennoganderebotenuitTiberiasdichtbij
deplaatswaarzijbroodgegetenhadden,nadatdeHeer
gedankthad.)
24ToendemenigtezagdatJezusdaarnietwas,enook
zijndiscipelenniet,gingenookzijscheepengingennaar
KafarnaümomJezustezoeken.
25ToenzijHemaandeoverkantvandezeevonden,
zeidenzijtotHem:Meester,wanneerzijtGijhiergekomen?
26Jezusantwoorddehunenzei:Voorwaar,voorwaar,Ik
zegu,uzoektMijnietomdatutekenengezienhebt,maar
omdatuvandebrodengegetenhebtenverzadigdbent.
27Werknietomdespijsdievergaat,maaromdespijsdie
blijfttotinheteeuwigeleven.DeZoondesmensenzalu
diegeven.WantHemheeftGod,deVader,verzegeld.
28ToenzeidenzijtotHem:Watmoetenwijdoen,opdat
wijdewerkenGodsmogendoen?
29Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Ditishetwerkvan
God:datugelooftinHemdieHijgezondenheeft.
30ZijzeidendantotHem:WelktekenlaatGijdanzien,
opdatwijUmogengeloven?WatdoetGij?
31Onzevooroudershebbenhetmannaindewoestijn
gegeten,zoalsgeschrevenstaat:BrooduitdehemelgafHij
hunteeten.
32Jezuszeitegenhen:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:niet
Mozesheeftuhetbrooduitdehemelgegeven,maarMijn
Vadergeeftuhetwarebrooduitdehemel.
33WanthetbroodvanGodisHijdieuitdehemel
neerdaaltenaandewereldhetlevengeeft.
34ToenzeidenzijtotHem:Heere,geefonsaltijdditbrood.
70

JOHN
35EnJezuszeidetothen:IkbenhetBrooddeslevens;wie
totMijkomt,zalbeslistgeenhongermeerhebben,enwie
inMijgelooft,zalbeslistgeendorstmeerhebben.
36MaarIkhebugezegd:OokuhebtMijgezien,maaru
gelooftMijniet.
37AlwatdeVaderMijgeeft,zaltotMijkomen;enwietot
Mijkomt,zalIkbeslistnietuitwerpen.
38WantIkbenuitdehemelneergedaald,nietomMijnwil
tedoen,maardewilvanHemDieMijgezondenheeft.
39EnditisdewilvanHemdieMijgezondenheeft,datIk
nietsverliesvanalleswatHijMijgegevenheeft,maardat
Ikhetopwekopdejongstedag.
40EnditisdewilvanHemdieMijgezondenheeft,dat
iederdiedeZoonaanschouwteninHemgelooft,eeuwig
levenheeft;enIkzalhemopwekkenopdelaatstedag.
41ToenmordendeJodentegenHem,omdatHijgezegd
had:Ikbenhetbrooddatuitdehemelisneergedaald.
42Enzijzeiden:IsditnietJezus,dezoonvanJozef,wiens
vaderenmoederwijkennen?HoekanHijdanzeggen:Ik
benuitdehemelneergedaald?
43Jezusantwoorddeenzeitegenhen:Mornietonder
elkaar.
44NiemandkantotMijkomen,tenzijdeVader,DieMij
gezondenheeft,hemtrekt;enIkzalhemopwekkenopde
jongstedag.
45Erstaatgeschrevenindeprofeten:Enzijzullenallen
doorGodgeleerdworden.Eeniederdan,dievandeVader
gehoordengeleerdheeft,komttotMij.
46NietdatiemanddeVadergezienheeft,behalvehijdie
vanGodis;dieheeftdeVadergezien.
47Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:WieinMijgelooft,heeft
eeuwigleven.
48Ikbenhetbrooddeslevens.
49Uwvooroudershebbenindewoestijnhetmanna
gegetenenzijngestorven.
50Ditishetbrooddatuitdehemelneerdaalt,opdatde
menservaneetennietsterft.
51Ikbenhetlevendebrooddatuitdehemelisneergedaald.
Alsiemandvanditbroodeet,zalhijineeuwigheidleven.
EnhetbrooddatIkzalgeven,ismijnvlees,voorhetleven
vandewereld.
52DeJodentwisttendanookonderelkaarenzeiden:Hoe
kandezemanonszijnvleesteetengeven?
53Jezuszeitegenhen:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:alsu
hetvleesvandeMensenzoonnieteetenzijnbloedniet
drinkt,hebtugeenleveninuzelf.
54Wiemijnvleeseetenmijnbloeddrinkt,heefteeuwig
leven,enIkzalhemopwekkenopdelaatstedag.
55Wantmijnvleesiswaarlijkvoedselenmijnbloedis
waarlijkdrank.
56WieMijnvleeseetenMijnbloeddrinkt,blijftinMijen
Ikinhem.
57ZoalsdelevendeVaderMijgezondenheeftenIkleef
doordeVader,zozalookhijdieMijeet,levendoorMij.
58Ditishetbrooddatuitdehemelisneergedaald.Hetis
nietzoalshetmannadatuwvooroudersatenenwaardoor
zijgestorvenzijn.Wievanditbroodeet,zalineeuwigheid
leven.
59DezedingenzeiHijindesynagoge,toenHijte
Kapernaümonderwees.
60Toendanookvelenvanzijndiscipelendithoorden,
zeidenzij:Dezewoordenzijnhard;wiekanzeaanhoren?
61ToenJezusbijZichzelfwistdatZijndiscipelenhierover
morden,zeiHijtegenhen:Neemtdituindemaling?
62EnalsunueensdeMensenzoonzietopvarennaarde
plaatswaarHijeerstwas?
63HetisdeGeestdielevendmaakt,hetvleesheeftgeen
enkelnut.DewoordendieIktotuspreek,zijngeestenzijn
leven.
64Maarerzijnsommigenonderudienietgeloven.Want
Jezuswistvanhetbeginafwiehetwarendieniet
geloofden,enwieHemzoudenverraden.
65EnHijzeide:DaaromhebIktotugezegd,datniemand
totMijkomenkan,tenzijhethemdoorMijnVader
gegevenis.
66Vanafdatmomentgingenvelenvanzijnleerlingen
terugengingennietmeermethemmee.
67ToenzeiJezustegendetwaalf:Wiltuooknietweggaan?
68SimonPetrusantwoorddeHem:Heere,totwiezouden
wijheengaan?Gijspreektwoordenvaneeuwigleven.
69Enwijhebbengeloofdenerkend,datGijzijtde
Christus,deZoonvandelevendeGod.
70Jezusantwoorddehun:HebIknietjullietwaalf
uitgekozen?Enéénvanjullieiseenduivel.
71HijbedoeldeJudasIskariot,dezoonvanSimon,want
hijwashetdieHemzouoverleveren,eenvandetwaalf.
HOOFDSTUK7
1HiernatrokJezusrondinGalilea.Hijwildenamelijkniet
inJudearondtrekken,omdatdeJodenHemwildendoden.
2HetLoofhuttenfeestvandeJodenwasbijnaaangebroken.
3ZijnbroerszeidendantotHem:Gavanhierenganaar
Judea,opdatookUwdiscipelendewerkenziendieGij
doet.
4Wanterisgeenmensdieietsinhetverborgenedoet,en
hijzoektzelfopenbaarteworden.Indiengijdezedingen
doet,vertoonudanaandewereld.
5Wantookzijnbroersgeloofdennietinhem.
6ToenzeiJezustegenhen:Mijntijdisnognietgekomen,
maarjullietijdisaltijdbereid.
7Dewereldkanuniethaten,maarMijhaatzij,omdatIk
vanhaargetuig,dathaarwerkenslechtzijn.
8Gaatgijliedenopnaarditfeest;Ikganognietopnaardit
feest,wantMijntijdisnognietvervuld.
9NadatHijdezewoordentothengesprokenhad,bleefHij
inGalilea.
10Maartoenzijnbroerswegwaren,gingookhijnaarhet
feest,nietopenlijk,maarinhetgeheim.
11ToenzochtendeJodenHemophetfeestenvroegen:
WaarisHij?
12EnerontstondveelgemoronderhetvolkoverHem.
Wantsommigenzeiden:Hijiseengoedman.Anderen
zeiden:Neen,maarHijbedriegthetvolk.
13Maarniemandsprakopenlijkoverhem,uitvreesvoor
deJoden.
14Toenhetfeestbijnavoorbijwas,gingJezusnaarde
tempelengafonderwijs.
15EndeJodenverwonderdenzichenzeiden:Hoekan
dezemandetaalverstaan,terwijlhijnooitgeleerdheeft?
16Jezusantwoorddehunenzei:MijnleerisnietvanMij,
maarvanHemDieMijgezondenheeft.
71

JOHN
17AlsiemanddewilheeftomZijnwiltedoen,zalhijvan
dezeleerwetenofzijvanGodkomt,danwelofIkuit
Mijzelfspreek.
18Wieuitzichzelfspreekt,zoektzijneigeneer;maarwie
deeerzoektvanhemdiehemgezondenheeft,dieis
waarachtigenerisgeenongerechtigheidinhem.
19HeeftMozesudewetnietgegeven?Entochhoudt
niemandvanudewet.Waaromwiltumijdoden?
20Hetvolkantwoorddeenzeide:Gijhebteenduivelinu;
wieisvanplanutedoden?
21Jezusantwoorddeenzeitegenhen:EénwerkhebIk
gedaan,enuverwondertzicherallenover.
22DaaromheeftMozesudebesnijdenisgegeven,niet
omdathetvanMozesis,maaromdathetvandevaderenis.
Opdesabbatdagmoetueenmensbesnijden.
23Wanneeriemandopdesabbatdagbesnedenwordt,
zodatdewetvanMozesnietovertredenwordt,zijnjullie
danboosopMij,omdatIkopdesabbatdageenmens
geheelgezondhebgemaakt?
24Oordeelnietnaardeschijn,maaroordeelrechtvaardig.
25ToenzeidensommigenvandeinwonersvanJeruzalem:
Isditnietdemandiezijzoekentedoden?
26Maarzie,hijspreektvrijmoedig,enzijzeggennietstot
hem.Wetendeoverstenwel,datdezedeChristuszelfis?
27VandezemenswetenwijechterwaarHijvandaankomt,
maarwanneerChristuskomt,weetniemandwaarHij
vandaankomt.
28Jezusriepindetempel,terwijlHijleerde,enzei:Jullie
kennenMijenjulliewetenwaarIkvandaanben.EnIkben
nietvanMijzelfgekomen,maarHijDieMijgezonden
heeft,iswaarachtig,Diejullienietkennen.
29MaarIkkenHem,wantIkbenvanHem,enHijheeft
Mijgezonden.
30ToenprobeerdenzeHemtegrijpen,maarniemand
greepHem,omdatZijnuurnognietgekomenwas.
31EnvelenuithetvolkgeloofdeninHem,enzeiden:
WanneerdeChristuskomt,zalHijdanmeertekenendoen
dandezeMangedaanheeft?
32ToendeFarizeeënhoordendathetvolkzulkedingen
overHembeweerde,stuurdenzijendeoverpriesters
dienarenomHemgevangentenemen.
33ToenzeiJezustegenhen:NogeenkortetijdbenIkbiju,
endangaIknaarHemdieMijgezondenheeft.
34GijzultMijzoeken,maargijzultMijnietvinden;en
waarIkben,daarheenkuntgijnietkomen.
35ToenzeidendeJodentotelkaar:WaarzalHijheengaan,
datwijHemnietvinden?ZalHijnaardeverstrooiden
onderdeheidenengaanendeheidenenleren?
36Watbetekentditvooreenwoord,datHijzegt:Gijzult
Mijzoekenennietvinden,enwaarIkben,daarheenkunt
gijnietkomen?
37Opdelaatste,degrotedagvanhetfeest,stondJezus
daarenriep:Alsiemanddorstheeft,laathijdantotMij
komenendrinken.
38WieinMijgelooft,zoalsdeSchriftzegt,stromenvan
levendwaterzullenuitzijnbinnenstevloeien.
39DitzeiHijechtervandeGeest,diezij,dieinHem
geloven,ontvangenzouden;wantdeHeiligeGeestwaser
nogniet,omdatJezusnognietverheerlijktwas.
40Toenvelenvanhetvolkdithoorden,zeidenzij:
Waarlijk,ditisdeProfeet.
41Anderenzeiden:DezeisdeChristus.Maarsommigen
zeiden:ZaldeChristusuitGalileakomen?
42ZegtdeSchriftnietdatdeChristuskomtuithetgeslacht
vanDavidenuithetdorpBethlehem,waarDavidwoonde?
43Erontstondverdeeldheidonderhetvolkvanwegehem.
44EnsommigenvanhenwildenHemgrijpen,maar
niemandsloegdehandaanHem.
45Toenkwamendedienaarsbijdeoverpriestersende
Farizeeënenzeidentegenhen:Waaromhebtuhemniet
latenkomen?
46Dedienarenantwoordden:Nooitheefteenmenszo
gesprokenalsdezemens.
47ToenantwoorddendeFarizeeënhun:Zijtookgij
misleid?
48HeeftiemandvandeleidersofvandeFarizeeëninhem
geloofd?
49Maarditvolk,datdewetnietkent,isvervloekt.
50Nicodemuszeitegenhen:Hijwaseenvanhendie's
nachtsnaarJezustoewasgekomen.
51Kanonzeweteenmensoordelen,voordatzijhem
gehoordheeftenweetwathijdoet?
52ZijantwoorddenenzeidentotHem:ZijtGijookuit
Galilea?Zoekenzie,wantuitGalileastaatgeenprofeetop.
53Eniedergingnaarzijneigenhuis.
HOOFDSTUK8
1JezusgingnaardeOlijfberg.
2EndesmorgensvroegkwamHijweerindetempel,enal
hetvolkkwamnaarHemtoe;enHijgingzittenen
onderweeshen.
3EndeschriftgeleerdenendeFarizeeënbrachteneen
vrouwtotHem,dieopoverspelbetraptwas;ennadatzij
haarinhetmiddenhaddengezet,
4ZijzeidentotHem:Meester,dezevrouwisopheterdaad
betraptbijhetplegenvanoverspel.
5Mozesheeftonsindewetgeboden,datzulkemensen
gestenigdmoestenworden.Maarwatzegtgij?
6Ditzeidenzij,Hemverzoekende,opdatzijHemzouden
kunnenbeschuldigen.MaarJezusboogzichnederen
schreefmetzijnvingeropdegrond,alsofHijhenniet
hoorde.
7ToenzijHemblevenondervragen,richtteHijZichopen
zeitegenhen:Wievanuzonderzondeis,laatdiealseerste
desteennaarhaarwerpen.
8EnopnieuwboogHijzichvooroverenschreefopde
grond.
9Enzijdiedithoorden,werdendoorhuneigengeweten
overtuigdengingenéénvooréénweg,tebeginnenbijde
oudsten,enzijblevenalleenachter,endevrouwdieinhet
middenstond.
10ToenJezusopstondenniemandzagbehalvedevrouw,
zeiHijtegenhaar:Vrouw,waarzijndieaanklagersvanu?
Heeftniemanduveroordeeld?
11Zijzeide:Niemand,Heere!EnJezuszeidetothaar:Ook
Ikveroordeeluniet;gaheen,enzondignietmeer.
12Jezussprakopnieuwtothenenzei:Ikbenhetlichtder
wereld;wieMijvolgt,zalbeslistnietindeduisternis
wandelen,maarzalhetlichtdeslevenshebben.
13DeFarizeeënzeidendantotHem:GijgetuigtvanUzelf;
uwgetuigenisisnietwaar.
72

JOHN
14Jezusantwoorddeenzeitegenhen:HoewelIkvan
Mijzelfgetuig,isMijngetuigenistochwaar.Ikweet
namelijkwaarIkvandaankomenwaarIkheenga.Maar
julliekunnennietwetenwaarIkvandaankomenwaarIk
heenga.
15Jullieoordelennaarhetvlees,maarikoordeelover
niemand.
16Entoch,alsIkoordeel,danisMijnoordeelwaarachtig,
wantIkbennietalleen,maarIkendeVaderDieMij
gezondenheeft.
17Ookstaaterinuwwetgeschrevendathetgetuigenis
vantweemensenwaaris.
18IkgetuigvanMijzelf,endeVaderdieMijgezonden
heeft,getuigtvanMij.
19ZijzeidendantotHem:WaarisuwVader?Jezus
antwoordde:GijkentMijniet,nochMijnVader;indiengij
Mijkendet,zoudtgijookMijnVadergekendhebben.
20DezewoordensprakJezusbijdeschatkamer,terwijlHij
indetempelonderwijsgaf.EnniemandgreepHem,want
Zijnuurwasnognietgekomen.
21Jezuszeiopnieuwtegenhen:Ikgaheenenjulliezullen
Mijzoeken,maarjulliezulleninjulliezondensterven.
WaarIkheenga,kunnenjullienietkomen.
22ToenzeidendeJoden:Zalhijzelfmoordplegen?Want
hijzegt:Waarikheenga,kuntunietkomen.
23EnHijzeidetothen:Gijzijtvanbeneden,Ikbenvan
boven.Gijzijtvandezewereld,Ikbennietvandeze
wereld.
24DaaromhebIkugezegddatuinuwzondenzultsterven.
WantalsunietgelooftdatIkhetben,zultuinuwzonden
sterven.
25ZijzeidendantotHem:WiezijtGij?EnJezuszeidetot
hen:Hetzelfde,datIkuvandenbeginnegezegdheb.
26Ikhebnogveeloverutezeggenenteoordelen,maar
HijdieMijgezondenheeft,iswaarachtig;enIkspreektot
dewereldwatIkvanHemgehoordheb.
27ZijbegrepennietdatHijtothenoverdeVadersprak.
28ToenzeiJezustegenhen:WanneerudeZoondes
mensenomhooggehevenhebt,zultuwetendatIkhetben
endatIknietsuitMijzelfdoe,maardatIkdezedingen
spreekzoalsdeVaderMijgeleerdheeft.
29EnHijDieMijgezondenheeft,ismetMij.Hijheeft
Mijnietalleengelaten,wantIkdoealtijdwatHembehaagt.
30Toenhijdezewoordensprak,kwamenerveelmensen
totgeloofinhem.
31JezuszeitegendeJodendieinHemgeloofden:Alsuin
Mijnwoordblijft,bentuwerkelijkMijndiscipelen.
32Engijzultdewaarheidkennen,endewaarheidzalu
vrijmaken.
33ZijantwoorddenHem:WijzijnAbrahamsnageslachten
zijnnooitaaniemandonderworpengeweest.HoekuntGij
danzeggen:Gijzultvrijworden?
34Jezusantwoorddehun:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:
Eeniederdiedezondedoet,iseenslaafvandezonde.
35Endeslaafblijftnietvooreeuwiginhethuis,maarde
Zoonblijftvooreeuwig.
36WanneerdeZoonudanvrijmaakt,zultuwerkelijkvrij
zijn.
37IkweetdatuAbrahamsnageslachtbent.Tochprobeert
uMijtedoden,omdatMijnwoordbijugeenplaatsvindt.
38IkspreekoverwatIkbijMijnVadergezienheb;en
julliedoenwatjulliebijjullieVadergezienhebben.
39ZijantwoorddenenzeidentotHem:Abrahamisonze
vader.Jezuszeitothen:IndiengijkinderenvanAbraham
waart,zoudtgijdewerkenvanAbrahamdoen.
40MaarnuprobeertuMijtedoden,eenmensdieude
waarheidheeftgezegd,dieIkvanGodgehoordheb.Dit
heeftAbrahamnietgedaan.
41Gijdoetdewerkenvanuwvader.Toenzeidenzijtot
Hem:Wijzijnnietuithoererijgeboren;wijhebbenéén
Vader,namelijkGod.
42Jezuszeitegenhen:AlsGoduwVaderwas,zouuMij
liefhebben,wantIkbenvanGoduitgegaanengekomen;
nietvanMijzelfgekomen,maarHijheeftMijgezonden.
43Waarombegrijptumijnwoordenniet?Omdatumijn
woordennietkunthoren.
44Gijzijtuituwvaderdenduivel,endebegeertenuws
vaderswiltgijdoen.Hijwaseenmoordenaarvanden
beginne,enisindewaarheidnietgebleven,omdaterin
hemgeenwaarheidis.Wanneerhijdeleugenspreekt,
spreekthijuithetzijne;wanthijiseenleugenaar,ende
vaderderleugen.
45MaaromdatIkudewaarheidzeg,gelooftuMijniet.
46WievanuovertuigtMijvanzonde?EnindienIkde
waarheidspreek,waaromgelooftgijMijniet?
47WieuitGodis,luistertnaardewoordenvanGod.
Daaromluistertuniet,omdatunietuitGodbent.
48ToenantwoorddendeJodenenzeidentotHem:Zeggen
wijnietterecht,datGijeenSamaritaanzijtendatGijeen
demonhebt?
49Jezusantwoordde:Ikhebgeenduivel,maarIkeerMijn
Vader,enuonteertMij.
50Enikzoeknietmijneigeneer;erisiemanddiezoekten
oordeelt.
51Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:alsiemandMijnwoord
inachtneemt,zalhijdedoodbeslistnietzien.
52ToenzeidendeJodentotHem:Nuwetenwij,datGij
eenduivelhebt.Abrahamisgestorven,endeprofeten;en
Gijzegt:IndieniemandMijnwoordbewaart,diezalde
doodnietsmaken.
53ZijtGijmeerderdanonzevaderAbraham,diegestorven
is?Endeprofetenzijngestorven;wiemaaktGijUzelf?
54Jezusantwoordde:AlsIkMijzelfeer,betekentMijneer
niets;hetisMijnVaderDieMijeert,vanWiegijzegt,dat
HijuwGodis.
55EngijhebtHemnietgekend,maarIkkenHem.En
indienIkzouzeggen:IkkenHemniet,danzouIkeen
leugenaarzijn,evenalsgij.MaarIkkenHem,enIk
onderhoudzijnwoord.
56UwvaderAbrahamheeftzicheropverheugdmijndag
tezien;entoenhijdiezag,washijblij.
57ToenzeidendeJodentotHem:Ubentnoggeenvijftig
jaaroud,enhebtUAbrahamgezien?
58Jezuszeitegenhen:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:vóór
Abrahamgeborenwas,benIk.
59ToenraaptenzestenenopomnaarHemtewerpen.
MaarJezusverborgZichenverlietdetempel.Hijliep
middentussenhendoorengingvoorbij.
HOOFDSTUK9
1ToenJezusvoorbijging,zagHijeenmandieblindwas
vanafzijngeboorte.
73

JOHN
2EnzijndiscipelenvroegenHem,zeggende:Meester,wie
heeftgezondigd,dezemanofzijnouders,dathijblind
geborenis?
3Jezusantwoordde:Nochdezemanheeftgezondigd,noch
zijnouders,maarditisgebeurd,opdatdewerkenGodsin
hemopenbaarzoudenworden.
4IkmoetdewerkendoenvanHemdieMijgezondenheeft,
zolanghetdagis;erkomteennachtwaarinniemandkan
werken.
5Zolangikindewereldben,benikhetlichtvandewereld.
6ToenHijditgezegdhad,spuwdeHijopdegrond,
maaktevanhetspeekselkleienzalfdedeogenvande
blindemetdeklei,
7Enhijzeitegenhem:Gaheen,wasuinhetbadwatervan
Siloam,hetgeenvertaaldwordtmet:uitgezonden.Hijging
danheen,wastezichenkwamziendeterug.
8Deburendanenzijdievroegergezienhaddendathij
blindwas,zeiden:Isditnietdemandiedaarzattebedelen?
9Sommigenzeiden:Dezeishet;anderenzeiden:Hijlijkt
opHem;maarHijzei:Ikbenhet.
10DaaromzeidenzijtotHem:HoezijnUwogengeopend?
11Hijantwoorddeenzei:EenmandieJezusgenoemd
wordt,maakteslijk,zalfdemijnogenenzeitegenmij:Ga
naarhetbadwatervanSiloamenwasje.Ikgingerheen,
wastemeenwerdziende.
12Toenzeidenzijtothem:Waarishij?Hijzei:Ikweet
hetniet.
13Zebrachtendemandievroegerblindwasgeweest,naar
deFarizeeën.
14EnhetwasdesabbatdagwaaropJezushetleemmaakte
enzijnogenopende.
15ToenvroegenookdeFarizeeënHemweer,hoeHijhet
gezichtteruggekregenhad.Hijzeidetothen:Hijdeedslijk
opmijnogen,enikwastemij,enzie.
16DaaromzeidensommigenvandeFarizeeën:Dezemens
isnietuitGod,omdathijdesabbatdagniethoudt.Anderen
zeiden:Hoekaneenmens,dieeenzondaaris,zulke
tekenendoen?Enerontstondverdeeldheidonderhen.
17Zijzeidenwederomtotdenblinde:Watzegtgijvan
Hem,datHijuwogengeopendheeft?Hijzeide:Hijiseen
profeet.
18MaardeJodengeloofdennietdathijblindwasgeweest
enweerkonzien,totdatzedeoudersvandemandieweer
konzien,haddengeroepen.
19Enzijvroegenhun,zeggende:Isdituwzoon,vanwie
gijzegtdathijblindgeborenis?Hoekanhijdannuzien?
20Zijnoudersantwoorddenhunenzeiden:Wijwetendat
ditonzezoonis,endathijblindgeborenis.
21Maarhoehijnukanzien,wetenwijniet;enwiezijn
ogengeopendheeft,wetenwijniet.Hijismeerderjarig;
vraaghethemzelf;hijzalhetzelfwelzeggen.
22Ditzeidenzijnouders,omdatzijbangwarenvoorde
Joden.DeJodenhaddennamelijkalafgesprokendatals
iemandHemalsdeChristuszoubelijden,hijuitde
synagogezouwordengeworpen.
23Daaromzeidenzijnouders:Hijisoudgenoeg;vraaghet
hemzelf.
24Toenriepenzijwederomdemandieblindwasgeweest,
enzeidentothem:GeefGoddeeer;wijweten,datdeze
menseenzondaaris.
25Hijantwoorddeenzei:OfHijeenzondaaris,weetik
niet.Eéndingweetikwel:ikwasblindennukanikzien.
26ToenzeidenzijopnieuwtotHem:WatheeftHiju
gedaan?HoeheeftHijuwogengeopend?
27Hijantwoorddehun:Ikhebhetualverteld,maaruhebt
nietgeluisterd.Waaromwiltuhetopnieuwhoren?Wiltu
ookzijndiscipelenzijn?
28ToenbeschimptenzijHemenzeiden:Gijzijtzijn
discipel,enwijzijndiscipelenvanMozes.
29WijwetendatGodtotMozesgesprokenheeft;maarvan
dezewetenwijnietwaarhijvandaankomt.
30Demanantwoorddeenzeidetothen:Watisdittoch
wonderlijk,datgijnietweet,waarHijvandaankomt,en
tochheeftHijmijnogengeopend.
31WijwetennudatGoddezondaarsniethoort.Maarals
iemandGoddientenzijnwildoet,naarhemluistertHij.
32Sindshetbeginderwereldheeftmennietgehoorddat
iemanddeogenvaneenblindgeboreneheeftgeopend.
33AlsdezemannietvanGodwas,zouhijnietskunnen
doen.
34ZijantwoorddenenzeidentotHem:Gijzijtgeheelin
zondengeboren,enleertGijons?EnzijwierpenHemuit.
35Jezushoordedatzehemhaddenuitgeworpen,entoen
Hijhemhadgevonden,zeiHijtegenhem:Gelooftuinde
ZoonvanGod?
36Hijantwoorddeenzei:WieisHij,Heere,datikinHem
maggeloven?
37EnJezuszeidetothem:GijhebtHemgezien,enHijis
het,Diemetuspreekt.
38Enhijzeide:Heere,ikgeloof!EnhijaanbadHem.
39EnJezuszeide:ToteenoordeelbenIkindezewereld
gekomen,opdatdeniet-ziendenzoudenzien,endezienden
blindzoudenworden.
40ToenhoordensommigenvandeFarizeeën,diebijHem
waren,dezewoordenenzeidentotHem:Zijnwijdanook
blind?
41Jezuszeitegenhen:Alsjullieblindwaren,zoudenjullie
geenzondehebben.Maarnujulliezeggen:Wijzien,blijft
julliezonde.
HOOFDSTUK10
1Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:wienietdoordedeurde
schaapskooibinnengaat,maarergensandersnaarbinnen
klimt,dieiseendiefeneenrover.
2Maarwiedoordedeurbinnengaat,isdeherdervande
schapen.
3Voorhemdoetdedeurwachteropen,endeschapen
luisterennaarzijnstem;hijroeptzijneigenschapenbijhun
naamenleidtzenaarbuiten.
4Wanneerhijzijnschapennaarbuitenheeftgebracht,gaat
hijvóórzeuitendeschapenvolgenhem,omdatzezijn
stemkennen.
5Eneenvreemdezullenzijnietvolgen,maarzijzullen
vanhemvluchten,omdatzijdestemvanvreemdenniet
kennen.
6DezegelijkenissprakJezustothen,maarzijbegrepen
nietwathetbetekendewatHijtothensprak.
7Jezuszeiopnieuwtegenhen:Voorwaar,voorwaar,Ik
zegu:IkbendeDeurvoordeschapen.
8AllendievóórMijgekomenzijn,warendievenenrovers,
maardeschapenhebbennaarhennietgeluisterd.
74

JOHN
9Ikbendedeur;alsiemanddoorMijbinnenkomt,zalhij
behoudenworden;hijzalingaanenuitgaanenweide
vinden.
10Dediefkomtalleenomtestelen,teslachtenente
verdelgen.Ikbengekomen,opdatzijlevenhebbenen
overvloed.
11Ikbendegoedeherder.Degoedeherdergeeftzijn
levenvoordeschapen.
12Maariemanddieeenhuurlingisengeenherder,en
wiensschapennietvanhemzijn,zieteenwolfaankomen,
laatdeschapenindesteekenvlucht;endewolfgrijptze
enjaagtzeuiteen.
13Dehuurlingvlucht,wanthijiseenhuurlingenhij
bekommertzichnietomdeschapen.
14Ikbendegoedeherder,ikkendemijneendemijnen
kennenmij.
15ZoalsdeVaderMijkent,zokenIkdeVader;enIkgeef
Mijnlevenvoordeschapen.
16EnIkhebnogandereschapen,dienietvandezestalzijn;
ookdiemoetIkbinnenbrengen,enzijzullennaarMijn
stemluisteren,enhetzalwordenéénkuddeenéénherder.
17DaaromheeftdeVadermijlief,omdatikmijnleven
geefomhetopnieuwtenemen.
18NiemandneemthetMijaf,maarIkleghetuitMijzelfaf.
Ikhebmachthetafteleggen,enIkhebmachthetweerte
nemen.DitgebodhebIkvanMijnVaderontvangen.
19Erontstonddanookopnieuwverdeeldheidonderde
Jodenvanwegedezewoorden.
20Envelenvanhenzeiden:Hijheefteenduivelenis
waanzinnig;waaromluistertgijnaarhem?
21Anderenzeiden:Ditzijnnietdewoordenvanhemdie
eenduivelheeft.Kaneenduiveldeogenvanblinden
openen?
22Enhetwashetfeestvandetempelinwijdingin
Jeruzalem,enhetwaswinter.
23EnJezusliepindetempel,indezuilengangvanSalomo.
24ToenkwamendeJodenrondomHemenzeidentotHem:
HoelanglaatGijonstwijfelen?IndienGijdeChristuszijt,
zeghetonsronduit.
25Jezusantwoorddehun:Ikhebhetugezegd,maaruhebt
hetnietgeloofd.DewerkendieIkdoeindeNaamvan
MijnVader,diegetuigenvanMij.
26Maarugelooftniet,omdatuniettotmijnschapen
behoort,zoalsikugezegdheb.
27Mijnschapenhorennaarmijnstem,enIkkenzeenzij
volgenMij.
28EnIkgeefhuneeuwigleven;zijzullenbeslistniet
verlorengaanineeuwigheid,enniemandzalzeuitMijn
handrukken.
29MijnVader,diezeMijgegevenheeft,ismeerdanallen,
enniemandkanzeuitdehandvanMijnVaderroven.
30IkendeVaderzijnéén.
31ToenpaktendeJodenopnieuwstenenopomHemte
stenigen.
32Jezusantwoorddehun:Ikhebuvelegoedewerkenvan
deVaderlatenzien.OmwelkevandiewerkenwiltuMij
stenigen?
33DeJodenantwoorddenHem:Nietomeengoedwerk
stenigenwijU,maaromgodslasteringenomdatGij,een
mens,UzelfGodmaakt.
34Jezusantwoorddehun:Staaternietinuwwet
geschreven:Ikhebgezegd:Ubentgoden?
35AlsHijhengodennoemde,totwiehetWoordvanGod
kwam,endeSchriftkannietgebrokenworden,
36ZegtgijtotHem,DiedeVadergeheiligdeninde
wereldgezondenheeft:Gijlastert,omdatIkgezegdheb:Ik
bendeZoonvanGod?
37AlsIknietdewerkenvanMijnVaderdoe,geloofMij
danniet.
38MaaralsIkhetdoeenuMijnietgelooft,geloofdande
werken,opdatuerkentengelooftdatdeVaderinMijisen
IkinHem.
39DaaromprobeerdenzijHemopnieuwtegrijpen,maar
Hijontkwamuithunhand.
40EnhijgingweerwegoverdeJordaan,naardeplaats
waarJohanneseerstgedoopthad,enbleefdaar.
41EnvelenkwamentotHemenzeiden:Johannesheeft
welgeenenkelwondergedaan,maaralleswatJohannes
vanDezezei,waswaar.
42EnvelengeloofdendaarinHem.
HOOFDSTUK11
1Erwasiemandziek,metnameLazarus.Hijkwamuit
Bethanië,hetdorpvanMariaenhaarzusterMartha.
2(HetwasMariadiedeHeermetoliegezalfdhadenzijn
voetenmethaarharenhadafgedroogd,wierbroerLazarus
ziekwas.)
3Daaromstuurdenzijnzustershemdeboodschap:Heere,
zie,hij,dieGijliefhebt,isziek.
4ToenJezusdathoorde,zeiHij:Dezeziekteisniettotde
dood,maartoteervanGod,opdatdeZoonvanGoderdoor
verheerlijktzouworden.
5JezushadMartha,haarzusterenLazaruslief.
6Toenhijhoordedathijziekwas,bleefhijnogtwee
dagenopdeplaatswaarhijwas.
7DaarnazeiHijtegenZijndiscipelen:Latenweweernaar
Judeagaan.
8ZijndiscipelenzeidentotHem:Meester,deJoden
hebbenUonlangsgeprobeerdtestenigen;engaatUdaar
weerheen?
9Jezusantwoordde:Zijnerniettwaalfurenindedag?Als
iemandoverdagwandelt,struikelthijniet,omdathijhet
lichtvandezewereldziet.
10Maaralsiemand'snachtsloopt,struikelthij,omdater
geenlichtinhemis.
11DitzeiHij,endaarnazeiHijtothen:Onzevriend
Lazarusslaapt;maarIkgaheenomhemuitdeslaapte
wekken.
12Toenzeidenzijndiscipelen:Heer,alshijslaapt,zalhij
beterworden.
13Jezussprakechteroverzijndood.Zijdachtenechterdat
hijsprakoverhetrustenindeslaap.
14ToenzeiJezusopenlijktegenhen:Lazarusisgestorven.
15Enikbenblijomu,datikdaarnietwas,opdatuzou
geloven.Latenwetochnaarhemtoegaan.
16ToenzeiThomas,ookwelDidymusgenoemd,tegen
zijnmedeleerlingen:Latenwijookgaan,danstervenwij
metHem.
17ToenJezusterugkwam,zagHijdatHijalvierdagenin
hetgraflag.
18BethaniëlagdichtbijJeruzalem,ongeveervijftien
stadiëndaarvandaan.
75

JOHN
19EnerkwamenveelJodennaarMarthaenMariaomhen
tetroostenoverhetverliesvanhunbroer.
20ZodraMarthahoordedatJezuskwam,gingzeHem
tegemoet.Mariableefechterinhuiszitten.
21ToenzeiMarthategenJezus:Heer,alsUhierwas
geweest,zoumijnbroernietgestorvenzijn.
22MaarikweetdatGoduooknualalleszalgevenwatu
Hemzultvragen.
23Jezuszeitegenhaar:Uwbroerzalopstaan.
24MarthazeitegenHem:IkweetdatHijzalopstaaninde
opstandingopdelaatstedag.
25Jezuszeitegenhaar:Ikbendeopstandingenhetleven.
WieinMijgelooft,zalleven,ookalishijgestorven.
26Eneenieder,dieleefteninMijgelooft,zalin
eeuwigheidnietsterven.Gelooftgijdit?
27ZijantwoorddeHem:Ja,Heere,ikgeloof,datGijzijtde
Christus,deZoonvanGod,Dieindewereldkomenzou.
28Ennadatzijditgezegdhad,gingzijheenenriepMaria,
haarzuster,inhetgeheim,enzei:DeMeesteriserenhij
roeptu.
29Toenzijdathoorde,stondzijsnelopengingnaarhem
toe.
30Jezuswasnognietinhetdorpaangekomen,maar
bevondzichnogopdeplaatswaarMarthaHemontmoette.
31ToendeJodendan,diebijhaarinhuiswarenenhaar
troostten,zagendatMariasnelopstondennaarbuitenging,
volgdenzijhaarenzeiden:Zijgaatnaarhetgrafomdaarte
wenen.
32ToenMariabijJezusaankwamenHemzag,vielzeaan
zijnvoetenneerenzeitegenHem:Heer,alsUhierwas
geweest,zoumijnbroernietgestorvenzijn.
33ToenJezushaarzagwenen,enookdeJodendiemet
haarmeegekomenwaren,zagwenen,werdhijontroerdin
degeestenraakteinberoering.
34Enzeiden:Waarhebtgijhemgelegd?Zijzeidentot
hem:Heere,komenzie.
35Jezusweende.
36ToenzeidendeJoden:Zie,hoeliefHijhemhad!
37Ensommigenvanhenzeiden:HadDeze,Diedeogen
vandeblindegeopendheeft,ernietvoorkunnenzorgen
datookdezemensnietstierf?
38Jezusdan,wederominZichzelfzuchtende,komttothet
graf;hetwaseenspelonk,enerlageensteenop.
39Jezuszeide:Neemtdensteenweg.Martha,dezuster
vandendode,zeidetotHem:Heere,hijriektreeds;want
hijisreedsvierdagendood.
40Jezuszeitegenhaar:HebIkunietgezegddatude
heerlijkheidvanGodzultzienalsugelooft?
41Toennamenzijdesteenwegvandeplaatswaarde
dodegelegdwas.EnJezushiefzijnogenopenzei:Vader,
ikdankUdatUmijverhoordhebt.
42Enikwist,datGijMijaltijdverhoort;maarterwille
vandemenigte,dierondomMijstaat,zegikdit,opdatzij
zoudengeloven,datGijMijgezondenhebt.
43EnnadatHijditgezegdhad,riepHijmetluidestem:
Lazarus,komnaarbuiten!
44Endegestorvenekwamnaarbuiten,gebondenaan
handenenvoetenmetgrafdoeken,enzijnaangezichtwas
omwondenmeteenzweetdoek.Jezuszeidetothen:Maakt
hemlos,enlaathemgaan.
45VeelJodendiebijMariagekomenwarenengezien
haddenwatJezusgedaanhad,geloofdeninhem.
46MaarsommigenvanhengingennaardeFarizeeënen
verteldenhunwatJezusgedaanhad.
47ToenkwamendeoverpriestersendeFarizeeënbijeenin
eenraadenzeiden:Watdoenwij?WantdezeMandoet
veeltekenen.
48Alswijhemzolatenleven,zullenallemenseninhem
geloven.EndanzullendeRomeinenkomenenonszowel
onzeplaatsalsonsvolkafpakken.
49Eneenvanhen,metnameKajafas,diedatzelfdejaar
hogepriesterwas,zeitegenhen:Julliewetenhelemaalniets,
50Denkerooknietovernadathetbetervooronsisdat
éénmenssterftvoorhetvolk,endatniethethelevolk
verlorengaat.
51Enditzeihijnietuitzichzelf,maaralshogepriestervan
datjaarprofeteerdehijdatJezusvoordatvolkzousterven.
52Endatnietalleenvoordatvolk,maarookomde
kinderenvanGoddieoverdehelewereldverspreidwaren,
bijeentebrengen.
53Vanafdiedagberaadslaagdenzijersamenoveromhem
terdoodtebrengen.
54JezuswandeldedusnietlangeropenlijkonderdeJoden,
maargingvandaarnaareenlandstreekdichtbijdewoestijn,
naareenstaddieEfraïmheette,enbleefdaarmetzijn
discipelen.
55HetPaschavoordeJodenwasbijnaaangebroken.Velen
gingenvóórhetPaschauithetlandnaarJeruzalemomzich
tereinigen.
56ToenzochtenzijJezusenzeidenonderelkaar,terwijl
zijindetempelstonden:Watdunktu,datHijnietnaarhet
feestkomt?
57DehogepriestersendeFarizeeënhaddenopdracht
gegevendatalsiemandtewetenkwamwaarHijwas,hij
datmoestvertellen,zodatzeHemkondengrijpen.
HOOFDSTUK12
1ZesdagenvoorhetPaschakwamJezusinBethaniëaan,
waarLazaruswas,diegestorvenwasendieHijuitdedood
hadopgewekt.
2DaarmaaktenzijvoorHemeenmaaltijdklaar,enMartha
bediende.Lazaruswasechtereenvandemensendiemet
Hemaanlagen.
3Marianameenpondkostbarenarduszalfenzalfde
daarmeedevoetenvanJezus.Ookdroogdezezijnvoeten
afmethaarharen.Enhethelehuiswerdvervuldmetde
geurvandezalf.
4Toenzeieenvanzijndiscipelen,JudasIskariot,dezoon
vanSimon,dieHemzouverraden:
5Waaromwerddezezalfnietvoordriehonderdpenningen
verkochtenaandearmengegeven?
6Ditzeihijnietomdathijzichomdearmenbekommerde,
maaromdathijeendiefwas,diedebeursbeheerdeen
weghaaldewaterinzat.
7ToenzeiJezus:Laathaarmetrust;zijheeftditbewaard
totdedagdatikbegravenword.
8Wantdearmenhebtualtijdbiju,maarMijhebtuniet
altijd.
9VeelJodenwistendusdatHijdaarwas.Enzekwamen
nietalleenterwillevanJezus,maarookomLazarustezien,
dieHijuitdedoodhadopgewekt.
10DeoverpriestersberaadslaagdenechteromookLazarus
tedoden.
76

JOHN
11OmdatvelenvandeJodenomzijnentwilweggegaan
wareneninJezusgeloofden.
12Toendevolgendedageengrotemenigtenaarhetfeest
gekomenwas,hoordenzijdatJezusnaarJeruzalemkwam.
13Zijnamentakkenvanpalmbomen,gingenHem
tegemoetenriepen:Hosanna!GezegendisdeKoningvan
Israël,DiekomtindeNaamvandeHEERE.
14EntoenJezuseenjongeezelgevondenhad,gingHij
daaropzitten,zoalsgeschrevenstaat:
15Weesnietbang,dochtervanSion!Zie,uwKoningkomt,
gezetenopeenezelsveulen.
16Zijndiscipelenbegrependitaanvankelijkniet.Maar
toenJezusverheerlijktwas,herinnerdenzijzichdatdeze
dingenoverHemgeschrevenwarenendatzijdezedingen
aanHemgedaanhadden.
17DemensendiebijHemwarentoenHijLazarusuithet
grafriepenhemuitdedoodopwekte,hebbendaarvan
getuigd.
18Daaromontmoettenookdemensenhem,diehadden
gehoorddathijditwonderhadgedaan.
19DeFarizeeënzeidendanonderelkaar:Zietu,datugeen
enkelvoordeelhebt?Zie,dewereldgaatHemachterna.
20EnerwarenenigeGriekenonderhendieophetfeest
warengekomenomteaanbidden.
21DezegingdannaarFilippus,dieuitBethsaïdain
Galileakwam,envroeghem:Heer,wijzoudenJezuswel
willenontmoeten.
22FilippuskwamenverteldehetaanAndreas.Andreasen
FilippusverteldenhetopnieuwaanJezus.
23EnJezusantwoorddehun,zeggende:Deureisgekomen,
datdeZoondesmensenverheerlijktzalworden.
24Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Alsdegraankorrelniet
indeaardevaltensterft,blijfthijopzichzelf,maaralshij
sterft,brengthijveelvruchtvoort.
25Wiezijnlevenliefheeft,zalhetverliezen,maarwiezijn
levenindezewereldhaat,zalhetbehoudenvoorhet
eeuwigeleven.
26IndieniemandMijdient,moethijMijvolgen;enwaar
Ikben,daarzalookmijndienaarzijn.IndieniemandMij
dient,zaldeVaderhemeren.
27Nuismijnzielontroerd,enwatzalikzeggen?Vader,
verlosmijuitdezeure;maarhierombenikindezeure
gekomen.
28Vader,verheerlijkUwNaam.Toenkwamereenstem
uitdehemel,diezeide:IkhebHemverheerlijktenzal
Hemwederomverheerlijken.
29Demenigtedieerbijstondenhethoorde,zei:‘Hetheeft
gedonderd.’Anderenzeiden:‘Eenengelheefttothem
gesproken.’
30Jezusantwoorddeenzei:DezestemisnietvanwegeMij
gekomen,maarterwillevanu.
31Nugaathetoordeeloverdezewereld;nuzaldeoverste
vandezewereldbuitengeworpenworden.
32EnalsIkvandeaardeverhoogdben,zalIkallentotMij
trekken.
33Hiermeegafhijaanwelkedoodhijzousterven.
34DemenigteantwoorddeHem:Wijhebbenuitdewet
gehoord,datChristustotineeuwigheidblijft;enhoezegt
Gijdan:DeZoondesmensenmoetverhoogdworden?Wie
isdezeZoondesmensen?
35ToenzeideJezustothen:Nogeenheelkleinpoosjeis
hetlichtbiju;wandelt,zolanguhetlichthebt,opdatde
duisternisunietovervalle;wantdieindeduisternis
wandelt,weetniet,waarhijheengaat.
36Zolanguhetlichthebt,gelooftinhetlicht,opdatu
kinderendeslichtsmoogtzijn.DezedingensprakJezus,en
Hijgingheen,enverborgZichvoorhen.
37EnhoewelHijzoveelwonderenvoorhunogengedaan
had,geloofdenzijtochnietinHem.
38OpdathetwoordvandeprofeetJesajavervuldzou
worden,dathijgesprokenheeft:Heere,wieheeftonze
predikinggeloofd?EnaanwieisdearmdesHeeren
geopenbaard?
39Daaromkondenzijnietgeloven,omdatJesajaopnieuw
gezegdhad:
40Hijheefthunogenverblindenhunhartverhard,opdat
zijmethunogennietzoudenzienenmethunhartniet
zoudenverstaan,enzijzoudenzichbekeren,enIkhenzou
genezen.
41DitzeiJesaja,toenhijzijnheerlijkheidzagenover
Hemsprak.
42TochgeloofdenookvelenvandeleidersinHem,maar
vanwegedeFarizeeënbeledenzijhetniet,uitangstdatzij
uitdesynagogezoudenwordengeworpen.
43Wantzijwarenmeergesteldopdeeervanmensendan
opdeeervanGod.
44Jezusriepenzei:WieinMijgelooft,gelooftnietinMij,
maarinHemDieMijgezondenheeft.
45EnwieMijziet,zietHemDieMijgezondenheeft.
46Ikbenalseenlichtindewereldgekomen,opdat
iedereendieinmijgelooft,nietindeduisternisblijft.
47EnindieniemandMijnwoordenhoortenzenietgelooft,
Ikzalhemnietoordelen.WantIkbennietgekomenomde
wereldteoordelen,maaromdewereldtebehouden.
48WieMijverwerptenMijnwoordennietaanneemt,heeft
iemanddiehemoordeelt:HetwoorddatIkgesprokenheb,
datzalhemoordelenopdelaatstedag.
49WantIkhebnietvanuitMijzelfgesproken,maarde
Vader,DieMijgezondenheeft,DieMijeengebod
gegeven,watIkzeggenenwatIksprekenmoet.
50Enikweetdatzijngebodheteeuwigelevenis.WatIk
danspreek,spreekIkzoalsdeVaderMijgezegdheeft.
HOOFDSTUK13
1VóórhetpaasfeestwistJezusdatzijnuurgekomenwas
omuitdezewereldovertegaannaardeVader.Hijhadde
zijnendieindewereldwaren,liefgehadenhadhenlieftot
heteinde.
2Toendemaaltijdafgelopenwas,haddeduivelJudas,de
zoonvanSimonIskariot,alinhethartgegevenHemte
verraden.
3JezuswistdatdeVaderHemalledingeninhandenhad
gegeven,endatHijvanGodwasuitgegaanennaarGod
heenging.
4Toenhijnademaaltijdopstond,legdehijzijnklerenaf,
nameenlinnendoekenomgorddezichdaarmee.
5DaarnagootHijwaterineenwaskomenbegonde
voetenvandediscipelentewassenenzeaftedrogenmet
delinnendoekwaarmeeHijomgordwas.
6ToenkwamHijbijSimonPetrus,enPetruszeitegen
Hem:Heere,wiltGijmijdevoetenwassen?
7Jezusantwoorddeenzeidetothem:WatIkdoe,weetgij
nuniet,maargijzulthetlaterweten.
77

JOHN
8PetruszeidetotHem:GijzultMijdevoetenin
eeuwigheidnietwassen.Jezusantwoorddehem:IndienIk
unietwas,hebtgijgeendeelmetMij.
9SimonPetruszeitegenHem:Heere,laatdannietalleen
mijnvoetenkomen,maarookmijnhandenenmijnhoofd.
10Jezuszeitegenhem:Wiegebaadheeft,heeftalleennog
maardevoetennodig,wanthijisalgeheelrein.Julliezijn
welrein,maarnietallen.
11Wanthijwistwiehemzouverraden;daaromzeihij:
Julliezijnnietallemaalrein.
12ToenHijhunvoetengewassenhad,Zijnkleren
aangedaanhadenweeraandegrondgezetenwas,zeiHij
tegenhen:BegrijpenjulliewatIkvoorjulliegedaanheb?
13JullienoemenMijMeesterenHeer,enterecht,wantdat
benIk.
14WanneerIk,uwHeerenMeester,uwvoetengewassen
heb,behoortookuelkaarsvoetentewassen.
15WantIkhebueenvoorbeeldgegeven,opdatookudoet
zoalsIkugedaanheb.
16Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:eendienaarisnietgroter
danzijnheer,eneengezantisnietgroterdanhijdiehem
gezondenheeft.
17Alsudezedingenweet,zaligbentualsuzedoet.
18Ikspreeknietvanuallen;IkweetwieIkheb
uitgekozen,maardeSchriftmoetvervuldworden:Diemet
Mijhetbroodeet,heeftZijnhieltegenMijopgeheven.
19EnIkzeghetu,voordathetgebeurt,opdatu,wanneer
hetgebeurt,gelooftdatIkhetben.
20Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Wieontvangt,wieIk
zend,ontvangtMij;enwieMijontvangt,ontvangthemdie
Mijgezondenheeft.
21ToenJezusditgezegdhad,werdHijontroerdinZijn
geestengetuigde:Voorwaar,voorwaar,Ikzegu,dateen
vanuMijzalverraden.
22Toenkekendeleerlingenelkaaraanentwijfeldenover
wieHijsprak.
23Nulageenvanzijnleerlingen,diedoorJezuswerd
liefgehad,aanzijnborst.
24SimonPetruswenkteHemomtevragen,wiehetwas
metwieHijsprak.
25ToenlegdehijzichaandeborstvanJezusenzeitegen
Hem:Heer,wieishet?
26Jezusantwoordde:Hijishet,aanwieIkeenbroodjezal
geven,alsIkhetgedooptheb.EntoenHijhetbroodje
gedoopthad,gafHijhetaanJudasIskariot,dezoonvan
Simon.
27Ennahetbroodkwamdesataninhem.Toenzeide
Jezustothem:Watgijdoet,doehethaastig.
28Niemandvandeaanwezigenbegreepechter,waarom
HijdittotHemzei.
29Wantsommigenvanhendachten,omdatJudasdebeurs
hield,datJezustegenhemzei:Koopdedingendiewij
nodighebbenvoorhetfeest,ofdathijietsaandearmen
moestgeven.
30Toenhijhetstukbroodhadgenomen,ginghijmeteen
naarbuiten.Hetwasnachtgeworden.
31Toenhijdannaarbuitenging,zeiJezus:Nuisde
MensenzoonverheerlijktenGodisinHemverheerlijkt.
32AlsGodinHemverheerlijktwordt,zalGodHemookin
Zichzelfverheerlijken,ja,HijzalHemonmiddellijk
verheerlijken.
33Kinderkens,nogeenheelkleinpoosjebenIkbiju.Gij
zultMijzoeken;engelijkIktotdeJodengezegdheb:
WaarIkheenga,kuntgijnietkomen;alzozegIkunu.
34EennieuwgebodgeefIku:datuelkaarliefhebt.Zoals
Ikuliefgehadheb,moetuookelkaarliefhebben.
35Hieraanzullenallenwetendatumijndiscipelenbent:
alsuliefdeonderelkaarhebt.
36SimonPetruszeitotHem:Heere,waargaatGijheen?
Jezusantwoorddehem:WaarIkheenga,kuntgijMijnu
nietvolgen,maargijzultMijlatervolgen.
37PetruszeitegenHem:Heere,waaromkanikUnuniet
volgen?IkzalmijnlevenvoorUgeven.
38Jezusantwoorddehem:Wiltgijuwlevenom
Mijnentwilgeven?Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Dehaan
zalnietkraaien,voordatgijMijdriemaalverloochendhebt.
HOOFDSTUK14
1Laatuwhartnietontroerdzijn.GeloofinGodengeloof
ookinMij.
2InhethuisvanmijnVaderzijnveelwoningen;anders
zouikhetugezegdhebben.Ikgaheenomeenplaatsvoor
utebereiden.
3EnwanneerIkheengegaanbeneneenplaatsvooru
gereedgemaaktheb,komIkterugenzalutotMijnemen,
opdatookuzultzijn,waarIkben.
4EnwaarIkheenga,weetuookdeweg.
5ThomaszeitegenHem:Heere,wijwetenniet,waarGij
heengaat;hoekunnenwijdandewegweten?
6Jezuszeitegenhem:Ikbendeweg,dewaarheidenhet
leven.NiemandkomttotdeVaderdandoorMij.
7IndiengijMijkendet,zoudtgijookMijnVadergekend
hebben;envannuafkentgijHemenhebtgijHemgezien.
8FilippuszeitegenHem:Heer,toononsdeVaderenhet
isonsgenoeg.
9Jezuszeitegenhem:BenIkzolangbiju,Filippus,en
kentuMijniet?WieMijgezienheeft,heeftdeVader
gezien.Hoezegtudan:ToononsdeVader?
10Gelooftgijniet,datIkindeVaderbenendeVaderin
Mijis?Dewoorden,dieIktotuspreek,spreekIknietuit
Mijzelf;maardeVader,DieinMijblijft,doetdewerken.
11GeloofMij,datIkindeVaderbenendeVaderinMijis.
Enzoniet,geloofMijdanomdewerkenzelf.
12Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:WieinMijgelooft,zal
dewerkendieIkdoe,ookdoen,enhijzalgroteredoendan
deze,wantIkgaheennaarMijnVader.
13Enwatuookvraagtinmijnnaam,ikzalhetdoen,zodat
deVaderindeZoonverheerlijktwordt.
14Alsuietsinmijnnaamvraagt,zalikhetdoen.
15AlsuMijliefhebt,zultuMijngebodenonderhouden.
16EnIkzaldeVaderbidden,enHijzalueenandere
Troostergeven,opdatHijbijublijftineeuwigheid,
17namelijkdeGeestderwaarheid,Diedewereldnietkan
ontvangen,wantzijzietHemnietenkentHemniet;maar
gijkentHem,wantHijblijftbijuenzalinuzijn.
18Ikzalunietalswezenachterlaten:Ikkomnaarutoe.
19NogeenheelkortetijdendewereldzalMijnietmeer
zien,maarjulliezullenMijzien.WantIkleefenjullie
zullenleven.
20OpdiedagzultuwetendatIkinmijnVaderben,enu
inMij,enIkinu.
78

JOHN
21Wiemijngebodenheeftenzeinachtneemt,dieishet
dieMijliefheeft;enwieMijliefheeft,zaldoormijnVader
geliefdworden;enIkzalhemliefhebbenenMijzelfaan
hemopenbaren.
22Judas,nietJudasIskariot,zeitegenHem:Heer,hoe
komthetdatUZichzelfaanonszultopenbarenennietaan
dewereld?
23Jezusantwoorddeenzeitegenhem:AlsiemandMij
liefheeft,zalhijMijnwoordbewaren;enMijnVaderzal
hemliefhebben,enWijzullennaarhemtoekomenenbij
hemwonen.
24WieMijnietliefheeft,bewaartMijnwoordenniet.En
hetwoorddatuhoort,isnietvanMij,maarvandeVader,
DieMijgezondenheeft.
25DezedingenhebIktotugesproken,terwijlIknogbiju
ben.
26MaardeTrooster,deHeiligeGeest,DiedeVader
zendenzalinMijnNaam,Diezalualleslerenenute
binnenbrengenalwatIkugezegdheb.
27VredelaatIku,MijnvredegeefIku;nietgelijkde
werelddiegeeft,geefIkhemu.Laatuwhartnietontroerd
wordenenlaathetnietbevreesdworden.
28Gijhebtgehoord,datIktotugezegdheb:Ikgaheenen
komwedertotu.IndiengijMijliefhad,zoudtgiju
verblijden,omdatIkgezegdheb:IkgaheentotdenVader;
wantdeVaderismeerderdanIk.
29EnnuhebIkhetugezegd,voordathetgebeurt,opdatu,
wanneerhetgebeurt,zultgeloven.
30Ikzalnietveelmeermetuspreken,wantdeoverstevan
dezewereldkomtenheeftnietsaanMij.
31Maaropdatdewerelderkenne,datIkdenVaderliefheb;
engelijkdeVaderMijgebodenheeft,zodoeIkhetook.
Staop,latenwijvanhiergaan.
HOOFDSTUK15
1IkbendewarewijnstokenmijnVaderisdewijnbouwer.
2Elkerankaanmijdiegeenvruchtdraagt,neemthijweg;
enelkerankdiewelvruchtdraagt,reinigthij,opdatzij
meervruchtzaldragen.
3Engijzijtreinomhetwoord,datIktotugesprokenheb.
4BlijfinMij,enIkinu.Zoalsderankgeenvruchtkan
dragenuitzichzelf,alszenietindewijnstokblijft,zokunt
uhetookniet,alsunietinMijblijft.
5Ikbendewijnstokenjulliezijnderanken.WieinMij
blijft,enIkinhem,diedraagtveelvrucht,wantzonderMij
kunnenjullienietsdoen.
6WienietinMijblijft,wordtbuitengeworpenalseenrank
enverdordt;menverzameltzeengooitzeinhetvuur,en
zewordenverbrand.
7AlsuinMijblijftenMijnwoordeninublijven,kuntu
vragenwatuwilt,enhetzalugegevenworden.
8HierinwordtmijnVaderverheerlijkt,datuveelvrucht
draagtenmijndiscipelenbent.
9ZoalsdeVaderMijheeftliefgehad,hebIkuliefgehad;
blijfinMijnliefde.
10Alsumijngebodeninachtneemt,zultuinmijnliefde
blijven,zoalsikdegebodenvanmijnVaderinachtheb
genomeneninzijnliefdeblijf.
11DezedingenhebIktotugesproken,opdatMijn
blijdschapinuzoublijvenenuwblijdschapvolkomenzou
worden.
12Ditismijngebod:datuelkaarliefhebt,zoalsikuheb
liefgehad.
13Niemandheeftgrotereliefdedanwiezijnlevengeeft
voorzijnvrienden.
14Julliezijnmijnvrienden,alsjulliedoenwatikjullie
gebied.
15Iknoemjullievoortaangeenslavenmeer,wanteen
slaafweetnietwatzijnheerdoet.VriendenhebIkechter
genoemd,wantalleswatIkvandeVadergehoordheb,heb
Ikjulliebekendgemaakt.
16NietgijhebtMij,maarIkhebuuitgekozenenu
aangewezen,opdatgijzoudtheengaanenvruchtdragenen
uwvruchtzoublijven,opdatalleswatgijdeVaderbidtin
MijnNaam,hijudatgeve.
17Ditgebiediku:datuelkaarliefhebt.
18Alsdewerelduhaat,weetdandatzijMijeerderdanu
gehaatheeft.
19Alsuvandewereldzouzijn,zoudewereldhethare
liefhebben.Maaromdatunietvandewereldbent,maarIk
uuitdewereldhebuitgekozen,daaromhaatdewereldu.
20GedenkhetwoorddatIktotugesprokenheb:De
dienaarisnietmeerdanzijnheer.IndienzijMijvervolgd
hebben,zullenzijookuvervolgen;indienzijMijnwoord
bewaardhebben,zullenzijookhetuwebewaren.
21Maarditalleszullenzijuaandoenomwillevanmijn
Naam,omdatzijHemnietkennenDieMijgezondenheeft.
22AlsIknietgekomenwasentothengesprokenhad,
zoudenzijgeenzondehebben;maarnuhebbenzijgeen
voorwendselvoorhunzonde.
23WieMijhaat,haatookMijnVader.
24AlsIknietonderhendewerkenhadgedaandie
niemandandersgedaanheeft,zoudenzijgeenzonde
hebben.Maarnuhebbenzijhetgezienentochhatenzij
zowelMijalsMijnVader.
25Maarditgebeurt,opdathetwoordvervuldwordtdatin
hunwetgeschrevenstaat:ZijhebbenMijzonderreden
gehaat.
26MaarwanneerdeTroosterzalgekomenzijn,DieIku
zendenzalvandeVader,deGeestderwaarheid,Dievan
deVaderuitgaat,zalDievanMijgetuigen.
27Enookjulliemoetengetuigen,wantjulliezijnvanhet
beginafaanbijMijgeweest.
HOOFDSTUK16
1Ikhebdittotugesproken,opdatunietgeërgerdzult
worden.
2Zijzullenuuitdesynagogenwerpen.Ja,erkomteentijd
datiedereendieudoodt,zaldenkendathijGodeendienst
bewijst.
3Enditzullenzijudoen,omdatzijdeVaderniethebben
gekend,enookMijniet.
4MaardezedingenhebIkugezegd,opdatgij,wanneerde
tijdkomt,uzultherinneren,datIkudaarvangezegdheb.
EndezedingenhebIkuvanhetbeginafnietgezegd,
omdatIkbijuwas.
5MaarnugaikheennaarHemDieMijgezondenheeft,en
niemandvanuvraagtMij:WaargaJeheen?
6MaaromdatIkdittotugesprokenheb,isuwhartvervuld
vandroefheid.
7MaarIkzegudewaarheid:HetisbetervoorudatIk
wegga.WantalsIknietwegga,zaldeTroosternietnaaru
79

JOHN
toekomen;maaralsIkheenga,zalIkHemnaarutoe
zenden.
8EnalsHijgekomenis,zalHijdewereldovertuigenvan
zonde,vangerechtigheidenvanoordeel.
9Vanzonde,omdatzijnietinMijgeloven;
10Vangerechtigheid,omdatIkheengatotMijnVader,en
uzultMijnietmeerzien,
11Vanoordeel,omdatdeoverstevandezewereld
geoordeeldis.
12Ikhebjullienogveelmeertezeggen,maarjullie
kunnenhetnunognietverdragen.
13MaarwanneerDiekomt,deGeestderwaarheid,zalHij
udewegwijzenindevollewaarheid;wantHijzalnietuit
Zichzelfspreken,maaralwatHijhoort,zalHijspreken,en
detoekomstigedingenzalHijuverkondigen.
14HijzalMijverheerlijken,wantHijzalhetuithetMijne
nemenenhetuverkondigen.
15AlwatdeVaderheeft,ishetMijne.DaaromhebIk
gezegddatHijhetuithetMijnezalnemenenhetuzal
verkondigen.
16NogeenkortetijdenjulliezullenMijnietmeerzien,en
weereenkortetijdenjulliezullenMijzien,wantIkga
heennaardeVader.
17Toenzeidensommigenvanzijndiscipelentotelkaar:
Watbetekentdit,dathijtegenonszegt:Nogeenkortetijd
enjulliezullenmijnietmeerzien,enweereenkortetijden
julliezullenmijzien?En:OmdatiknaardeVaderga?
18Zijzeidendan:Watbetekentdit,datHijzegt:Nogeen
kortetijd?Wijwetenniet,watHijzegt.
19JezuswistdatzijHemernaarvroegenenzeitegenhen:
VraagtuonderelkaarwatIkgezegdheb:Nogeenkorte
tijdenuzultMijnietzien,enweer:Nogeenkortetijdenu
zultMijzien?
20Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:Gijzultwenenen
weeklagen,maardewereldzalzichverblijden;engijzult
bedroefdzijn,maaruwdroefheidzalinvreugde
veranderen.
21Wanneereenvrouwbaart,heeftzijverdriet,omdathaar
uurgekomenis.Maarzodrazijhetkindgebaardheeft,
denktzijnietmeeraandebenauwdheid,omdatzijblijis
datereenmensterwereldisgekomen.
22Engijhebtnudanweldroefheid,maarIkzalu
wederzien,enuwhartzalzichverblijden,enuwblijdschap
zalniemanduontnemen.
23EntediendagezultgijMijnietsvragen.Voorwaar,
voorwaar,Ikzegu:AlwatgijdenVaderzultbiddenin
MijnNaam,Hijzalhetugeven.
24Totnutoehebtunietsinmijnnaamgebeden.Vraagen
uzultontvangen,zodatuwblijdschapvolkomenzalzijn.
25DezedingenhebIkinspreekwoordentotugesproken.
MaarerkomteentijddatIknietmeerinspreekwoordentot
uzalspreken,maarhetuopenlijkoverdeVaderzal
verkondigen.
26Opdiedagzultuinmijnnaambidden,enIkzeguniet
datIkdeVadervooruzalbidden.
27WantdeVaderZelfheeftulief,omdatuMijhebt
liefgehadenhebtgeloofddatIkvanGodbenuitgegaan.
28IkbenvandeVaderuitgegaanenbenindewereld
gekomen;opnieuwverlaatIkdewereldengaheennaarde
Vader.
29ZijndiscipelenzeidentotHem:Zie,nuspreektGij
ronduitengebruiktgeenspreekwoorden.
30NuzijnwijerzekervandatUallesweet,endathetniet
nodigisdatiemandUeromvraagt.Daaromgelovenwij
datUvanGodbentgekomen.
31Jezusantwoorddehun:Gelooftunu?
32Zie,detijdkomtenisnugekomen,datgijverstrooid
zultworden,iedernaarhetzijne,enMijalleenzultlaten;
entochbenIknietalleen,wantdeVaderismetMij.
33DezedingenhebIktotugesproken,opdatgijinMij
vredehebt.Indewereldzultgijverdrukkinghebben,maar
hebtgoedemoed:Ikhebdewereldoverwonnen.
HOOFDSTUK17
1DezewoordensprakJezus,enHijhiefZijnogenopnaar
dehemel,enzeide:Vader,hetuurisgekomen;verheerlijk
UwZoon,opdatookUwZoonUverheerlijke.
2ZoalsUHemmachtgegevenhebtoverallevlees,opdat
HijaanallendieUHemgegevenhebt,eeuwiglevenzou
geven.
3Enditisheteeuwigeleven,datzijUkennen,deenige
waarachtigeGod,enJezusChristus,dieGijgezondenhebt.
4IkhebUverheerlijktopdeaarde;Ikhebhetwerk
volbrachtdatGijMijgegevenhebtomtedoen.
5Ennu,Vader,verheerlijkmijbijUzelfmetde
heerlijkheiddieikbijUhadvoordatdewereldbestond.
6IkhebUwNaamgeopenbaardaandemensendieGijMij
uitdewereldgegevenhebt.ZijwarenvanUenGijhebt
henMijgegeven,enzijhebbenUwWoordonderhouden.
7NuhebbenzijingeziendatalleswatGijmijgegeven
hebt,vanUafkomstigis.
8WantdewoordendieGijMijgegevenhebt,hebIkhun
doorgegeven,enzijhebbenzeaangenomen,enzijhebben
inwaarheiderkend,datIkvanUuitgegaanben,enzij
hebbengeloofd,datGijMijgezondenhebt.
9Ikbidvoorhen.Ikbidnietvoordewereld,maarvoor
hendieGijmijgegevenhebt,wantzijzijnvanU.
10Enalhetmijneisvanu,enhetuweisvanmij;enIk
wordinhenverheerlijkt.
11Ennubeniknietmeerindewereld,maardezenzijnin
dewereld,enikkomtotU.HeiligeVader,bewaarinUw
Naamhen,dieGijMijgegevenhebt,opdatzijéénzijn,
zoalsWij.
12Toenikbijhenindewereldwas,bewaardeikheninuw
naam.Dieumijgegevenhebt,hebikbewaard.En
niemandvanhenisverlorengegaan,dandezoondes
verderfs,zodatdeSchriftvervuldwerd.
13Ennukomiktotu,enikspreekdezedingeninde
wereld,opdatzijmijnblijdschaptenvolleinzichzelf
zoudenhebben.
14IkhebhunUwwoordgegeven,endewereldheefthen
gehaat,omdatzijnietvandewereldzijn,zoalsIknietvan
dewereldben.
15IkbidnietdatUhenuitdewereldwegneemt,maardat
Uhenbewaartvoorhetkwaad.
16Zijzijnnietvandewereld,zoalsIknietvandewereld
ben.
17HeiligheninUwwaarheid;Uwwoordisdewaarheid.
18ZoalsUMijnaardewereldgezondenhebt,zohebIk
hennaardewereldgezonden.
19EnIkheiligMijzelfvoorhen,opdatookzijinde
waarheidgeheiligdzoudenzijn.
80

JOHN
20Ikbidnietalleenvoorhen,maarookvoorhen,diedoor
hunwoordinMijgeloven.
21Opdatzijallenéénzijn,zoalsGij,Vader,inMijenIkin
U,datookzijinOnséénzijn,opdatdewereldgelove,dat
GijMijgezondenhebt.
22EndeheerlijkheiddieGijMijgegevenhebt,hebIkhun
gegeven,opdatzijéénzijn,zoalsWijéénzijn.
23Ikinhen,enGijinMij,datzijvolmaaktzijntotéén,en
datdewerelderkent,datGijMijgezondenhebt,endatGij
henliefgehadhebt,gelijkGijMijliefgehadhebt.
24Vader,Ikwildat,waarIkben,ookzijbijMijzijn,die
GijMijgegevenhebt,opdatzijMijnheerlijkheid
aanschouwen,dieGijMijgegevenhebt,omdatGijMij
liefgehadhebtvóórdegrondleggingvandewereld.
25RechtvaardigeVader,dewereldheeftUnietgekend,
maarIkhebUgekend,endezenhebbenerkend,datGij
Mijgezondenhebt.
26EnIkhebhunUwNaamverkondigdenzaldie
verkondigen,opdatdeliefdewaarmeeGijMijhebt
liefgehad,inhenzijenIkinhen.
HOOFDSTUK18
1NadatJezusdezewoordengesprokenhad,gingHijmet
ZijndiscipelennaardeoverkantvandebeekKedron.Daar
waseentuin,waarHijenZijndiscipelennaarbinnen
gingen.
2EnookJudas,dieHemverraadde,kendedeplaats.Want
JezuswasdaardikwijlsmetZijndiscipelenbijeengekomen.
3Judaskwamdaarheen,vergezeldvaneenafdeling
soldatenendienarenvandehogepriestersendeFarizeeën,
metlantaarns,fakkelsenwapens.
4Jezusdan,diealleswistwatoverHemzoukomen,kwam
naarvorenenzeidetothen:Wiezoektgij?
5ZijantwoorddenHem:JezusdeNazarener.Jezuszeide
tothen:Ikbenhet.EnookJudas,dieHemverradenhad,
stondbijhen.
6ToenHijdantothengezegdhad:Ikbenhet,deinsdenzij
achteruitenvielenopdegrond.
7ToenvroegHijhunnogmaals:Wiezoektu?Enzij
zeiden:JezusdeNazarener.
8Jezusantwoordde:Ikhebugezegd,datIkhetben.Indien
gijdanMijzoekt,laatdezenheengaan.
9opdathetwoordvervuldzouworden,dathijgesproken
had:Vanhen,dieGijmijgegevenhebt,hebikniemand
verlorenlatengaan.
10ToentrokSimonPetrus,dieeenzwaardhad,hetzwaard,
ensloegdedienaarvandehogepriester,enhieuwhemzijn
rechterooraf.DenaamvandedienaarwasMalchus.
11ToenzeiJezustegenPetrus:Steekuwzwaardinde
schede;debekerdiedeVaderMijgegevenheeft,zouIk
dienietdrinken?
12Toennamendeafdeling,dehoofdmanendedienaars
vandeJodenJezusgevangenenboeidenHem,
13EnhijbrachtHemeerstnaarAnnas,wantAnnaswasde
schoonvadervanKajafas,diedatjaarhogepriesterwas.
14HetwasKajafasdiedeJodenderaadgafdathetbeter
wasdatéénmanstierfvoorhetvolk.
15EnSimonPetrusvolgdeJezus,enookeenandere
discipel.Dezediscipelwaseenbekendevande
hogepriester,enhijgingmetJezushetpaleisvande
hogepriesterbinnen.
16MaarPetrusstondbuitenaandedeur.Toengingde
anderediscipel,diedehogepriesterkende,naarbuitenen
spraktothaar,diededeurbewaakte,enbrachtPetrus
binnen.
17ToenzeihetmeisjedatdedeurbewaaktetegenPetrus:
Benjijooknieteenvandediscipelenvandezeman?Hij
zei:Ikniet.
18Endedienarenendedienaarsstondenerbij,dieeen
kolenvuurhaddengemaakt,wanthetwaskoud,enzij
warmdenzich.EnPetrusstondbijhenenwarmdezich.
19DehogepriesterondervroegJezusoverzijnleerlingen
enoverzijnleer.
20Jezusantwoorddehem:Ikhebopenlijktotdewereld
gesproken,ikhebaltijdonderrichtgegevenindesynagoge
enindetempel,waardeJodenaltijdsamenkomen,enin
hetgeheimhebiknietsgezegd.
21WaaromvraagtgijMij?Vraagthun,dieMijgehoord
hebben,watIktothengezegdheb;zie,zijwetenwatIk
gezegdheb.
22EntoenHijditgezegdhad,sloegeenvandedienaars,
dieerbijstonden,Jezusmetdepalmvanzijnhandenzei:
AntwoordtGijdehogepriesterzo?
23Jezusantwoorddehem:AlsIkkwaadgesprokenheb,
getuigdanvanhetkwaad.Maaralshetgoedis,waarom
slaatuMij?
24AnnashadHemgeboeidnaardehogepriesterKajafas
gestuurd.
25EnSimonPetrusstondopenwarmdezich.Zijzeiden
dantothem:Bentuooknieteenvanzijndiscipelen?Hij
loochendehetenzei:Ikbenhetniet.
26Eenvandedienarenvandehogepriester,diezijn
verwantwas,vanwiePetrushetoorhadafgeslagen,zei:
Hebikunietbijhemindehofgezien?
27Petrusontkendehetopnieuw,enmeteenkraaidede
haan.
28ToenleiddenzijJezusvanKajafasnaarhet
gerechtsgebouw.Hetwasalvroegindemorgenenzij
gingenzelfhetgerechtsgebouwnietbinnen,opdatzijzich
nietzoudenverontreinigen,maarhetPaschazoudeneten.
29Pilatusgingnaarbuitenenzeitegenhen:Welke
beschuldigingbrengtutegendezemanin?
30Zijantwoorddenenzeidentothem:Alshijgeen
kwaaddoenerwas,zoudenwijhemnietaanuovergeleverd
hebben.
31ToenzeidePilatustothen:NeemtgijHem,enoordeelt
Hemnaaruwwet.DeJodendanzeidentotHem:Hetis
onsnietgeoorloofdiemandterdoodtebrengen;
32opdathetwoordvanJezusvervuldzouworden,datHij
gesprokenhad,toenHijaangafwelkedoodHijzousterven.
33ToengingPilatusopnieuwhetgerechtsgebouwbinnen,
riepJezusenvroegHem:BentUdeKoningvandeJoden?
34Jezusantwoorddehem:Zegtudituituzelf,ofhebben
anderenhetuoverMijgezegd?
35Pilatusantwoordde:BenikeenJood?Uwvolkende
overpriestershebbenuaanmijovergeleverd;wathebtu
gedaan?
36Jezusantwoordde:MijnKoninkrijkisnietvandeze
wereld.AlsMijnKoninkrijkvandezewereldwas,zouden
Mijndienarengestredenhebben,opdatIknietaandeJoden
overgeleverdzouworden.MaarnuisMijnKoninkrijkniet
vanhier.
81

JOHN
37PilatuszeidedantotHem:ZijtGijdaneenkoning?
Jezusantwoordde:Gijzegt,datIkeenkoningben.Hiertoe
benIkgeboren,enhiertoebenIkindewereldgekomen,
opdatIkvoordewaarheidzougetuigen.Eenieder,dieuit
dewaarheidis,hoortMijnstem.
38PilatuszeidetotHem:Watisdewaarheid?EnnadatHij
ditgezegdhad,gingHijweernaarbuitentotdeJodenen
zeidetothen:IkvindinHeminhetgeheelgeenschuld.
39MaarhetisbijugebruikelijkdatikophetPascha
iemandvooruvrijlaat.Wiltudandatikdekoningvande
Jodenvooruvrijlaat?
40Toenriepenzijallenwederom,zeggende:Nietdeze,
maarBarabbas;wantBarabbaswaseenrover.
HOOFDSTUK19
1ToennamPilatusJezusgevangenengeseldeHem.
2Endesoldatenvlochteneenkroonvandoornen,enzetten
dieopzijnhoofd,enzijdedenhemeenpurperenmantel
om,
3Enzijzeiden:Gegroet,GijKoningderJoden!Enzij
sloegenHemmethunhanden.
4Pilatusgingweernaarbuitenenzeitegenhen:Zie,ik
brengHemvoorunaarbuiten,zodatuweetdatikgeen
enkeleschuldinHemvind.
5ToenkwamJezusnaarbuiten,metdedoornenkroonop
enhetpurperenkleedaan.EnPilatuszeidetothen:Zie,de
mens!
6ToendandeoverpriestersendedienaarsHemzagen,
riepenzij,zeggende:KruisigHem,kruisigHem.Pilatus
zeidetothen:NeemtHem,enkruisigtHem,wantikvind
geenschuldinHem.
7DeJodenantwoorddenHem:Wijhebbeneenwet,en
volgensonzewetmoetHijsterven,omdatHijZichzelfde
ZoonvanGodheeftgemaakt.
8ToenPilatusdezewoordenhoorde,werdhijnogbanger.
9Enhijgingwederominhetgerechtsgebouw,enzeidetot
Jezus:VanwaarzijtGij?MaarJezusgafhemgeen
antwoord.
10ToenzeiPilatustegenHem:SpreektUniettotmij?
WeetUnietdatikmachthebomUtekruisigenenmacht
omUvrijtelaten?
11Jezusantwoordde:UzougeenenkelemachttegenMij
hebben,alshetunietvanbovengegevenwas.Daarom
heefthijdieMijaanuovergeleverdheeft,degrootste
zonde.
12EnvantoenafprobeerdePilatusHemlostelaten,maar
deJodenschreeuwdenenzeiden:AlsUDezevrijlaat,bent
Ugeenvriendvandekeizer.Iedereendiezichzelfkoning
maakt,verzetzichtegendekeizer.
13ToenPilatusdezewoordenhoorde,brachthijJezusnaar
buitenengingopderechterstoelzitten,opdeplaatsdie
Plaveiselgenoemdwordt,maarinhetHebreeuws
Gabbathaheet.
14EnhetwasdevoorbereidingvanhetPascha,ongeveer
hetzesdeuur,enHijzeidetotdeJoden:Zie,uwKoning!
15Maarzijriepen:WegmetHem,wegmetHem,kruisig
Hem.Pilatuszeidetothen:ZalikuwKoningkruisigen?
Deoverpriestersantwoordden:Wijhebbengeenkoning
danCaesar.
16ToengafhijHemdanaanhenoveromgekruisigdte
worden.EnzijnamenJezusmeeenleiddenHemweg.
17EnHij,zijnkruisdragende,gingnaardeplaatsdie
Schedelplaatsgenoemdwordt,inhetHebreeuwsGolgotha.
18WaarzeHemkruisigden,enmetHemnogtwee
anderen,aanweerszijdenéén,enJezusinhetmidden.
19EnPilatusschreefeenopschrift,enliethetophetkruis
zetten.Enhetopschriftwas:JEZUSVANNAZARETH,
DEKONINGDERJODEN.
20DitopschriftwerddoorveelJodengelezen,wantde
plaatswaarJezusgekruisigdwerd,lagdichtbijdestad.
HetwasgeschreveninhetHebreeuws,hetGrieksenhet
Latijn.
21ToenzeidendeoverpriestersvandeJodentegenPilatus:
Schrijfniet:KoningvandeJoden,maardatHijgezegd
heeft:IkbendeKoningvandeJoden.
22Pilatusantwoordde:Watikgeschrevenheb,hebik
geschreven.
23ToendesoldatenJezusgekruisigdhadden,namenze
zijnklerenenmaaktenervierdelenvan,voorelkesoldaat
eendeel.Ookzijnonderkleedwaszondernaad,vanboven
totondergeweven.
24Zijzeidendantotelkander:Laatonshetnietscheuren,
maareromloten,vanwiehetzijnzal;opdatdeSchrift
vervuldzouworden,diezegt:Zijhebbenmijnklederen
onderelkanderverdeeld,enommijngewaadhebbenzijhet
lotgeworpen.Dezedingendandedendekrijgslieden.
25BijhetkruisvanJezusstondenzijnmoederendezuster
vanzijnmoeder,Maria,devrouwvanKleofas,enMaria
Magdalena.
26ToenJezusdanzijnmoederzagendediscipeldieHij
liefhad,bijhaarzagstaan,zeiHijtegenzijnmoeder:
Vrouw,zie,uwzoon!
27ToenzeideHijtotdendiscipel:Zie,uwmoeder!Envan
datuurafnamdediscipelhaarinzijnhuis.
28HiernawistJezusdatallesvolbrachtwas,enHijzei,om
deSchriftinvervullingtelatengaan:Ikhebdorst.
29Erstondeenvatvolzurewijn.Zevuldeneensponsmet
zurewijn,stakendieopdehysopenbrachtendieaanzijn
mond.
30ToenJezusdandezurewijngenomenhad,zeiHij:Het
isvolbracht!EnHijbooghethoofdengafdegeest.
31OmdathetVoorbereidingwasendelichamennietopde
sabbataanhetkruiszoudenblijvenhangen(wantdie
sabbatwaseengrotedag),vroegendeJodenaanPilatusof
hunbenengebrokenenzijweggenomenmochtenworden.
32Toenkwamendesoldatenenbrakendebenenvande
eersteenvandeanderediemetHemgekruisigdwas.
33MaartoenzijbijJezuskwamenenzagendatHijal
gestorvenwas,brakenzijZijnbenenniet.
34Maareenvandesoldatenstakmeteenspeerinzijn
zijde,enterstondkwamerbloedenwateruit.
35EnHij,diehetgezienheeft,heeftervangetuigd,enZijn
getuigenisiswaar;enHijweetdatHijdewaarheidspreekt,
opdatgijgelooft.
36Wantdezedingenzijngebeurd,opdatdeSchriftvervuld
zouworden:GeenbeenvanHemzalgebrokenworden.
37EnnogeenanderSchriftgedeeltezegt:ZijzullenHem
aanschouwenDiezijdoorstokenhebben.
38EnnadezedingenverzochtJozefvanArimathea,een
discipelvanJezus,maarinhetgeheimuitvreesvoorde
Joden,PilatusdathijhetlichaamvanJezusmocht
wegnemen;enPilatusgafhemverlof.Hijkwamdanen
namhetlichaamvanJezus.
82

JOHN
39EnookNikodemus,dieeerst'snachtsbijJezuswas
gekomen,kwamenbrachteenmengselvanmirreenaloë
mee,ongeveerhonderdpondzwaar.
40ToennamenzehetlichaamvanJezusenwikkeldenhet
inlinnendoeken,metdespecerijen,zoalsdegewoonteis
bijdeJodenbijhetbegraven.
41OpdeplaatswaarHijgekruisigdwerd,waseentuin,en
indietuinwaseennieuwgraf,waarinnognooitiemand
wasbijgezet.
42DaarlegdenzeJezusneervanwegede
voorbereidingsdagvandeJoden,wanthetgrafwasdichtbij.
HOOFDSTUK20
1OpdeeerstedagvandeweekgingMariaMagdalena
vroeg,toenhetnogdonkerwas,naarhetgrafenzagdatde
steenvanhetgrafwasweggenomen.
2ToensneldezijwegenkwambijSimonPetrusenbijde
anderediscipel,dieJezusliefhad,enzeitegenhen:Ze
hebbendeHeeruithetgrafweggenomenenwijwetenniet
waarzeHemhebbenneergelegd.
3Petrusendeanderediscipelgingennaarbuitenen
kwamenbijhetgraf.
4Zerendendussamenweg.Deanderediscipelrende
snellerdanPetrusenkwamheteerstbijhetgraf.
5Enhijboogzichvooroverenkeekerin.Hijzagdelinnen
doekenliggen.Tochginghijernietin.
6ToenkwamSimonPetrusenvolgdehem,enginghet
grafbinnen,enzagdelinnendoekenliggen,
7Endezweetdoek,dieopzijnhoofdgeweestwas,lagniet
bijdelinnenwindsels,maarapartopgeroldopeenandere
plaats.
8Toengingookdeanderediscipel,dieheteerstbijhet
grafgekomenwas,naarbinnen,enhijzaghetengeloofde.
9WantzijbegrependeSchriftnogniet,datHijuitde
dodenmoestopstaan.
10Toengingendediscipelenweernaarhuis.
11MaarMariastondbuitenbijhetgraftewenen.En
terwijlzijweende,boogzijzichvooroverenkeekinhet
graf.
12Enhijzagtweeengeleninwittekledingzitten,éénbij
hethoofdeindeenéénbijhetvoeteneinde,waarhet
lichaamvanJezushadgelegen.
13Enzijzeidentothaar:Vrouw,waaromweentgij?Zij
zeidetothen:OmdatzijmijnHeerhebbenweggenomen,
enikweetniet,waarzijHemgelegdhebben.
14Ennadatzijditgezegdhad,keerdezijzichomenzag
Jezusstaan,maarzijwistnietdathetJezuswas.
15Jezuszeidetothaar:Vrouw,waaromweentgij?Wie
zoektgij?Zij,menendedathetdetuinmanwas,zeidetot
Hem:Heer,indiengijHemweggedragenhebt,zegmijdan
waargijHemgelegdhebt,enikzalHemweghalen.
16Jezuszeidetothaar:Maria.Zijkeerdezichomenzeide
totHem:Rabboeni,datis:Meester.
17Jezuszeitegenhaar:HoudMijnietvast,wantIkben
nognietopgevarennaarMijnVader.GaechternaarMijn
broedersenzegtegenhen:IkvaaropnaarMijnVaderen
uwVader,ennaarMijnGodenuwGod.
18MariaMagdalenakwamaandeleerlingenvertellendat
zijdeHeerhadgezienendatHijdittegenhaargezegdhad.
19Toenhetavondwerdopdieeerstedagvandeweeken
dedeurenvandeplaatswaardediscipelenbijeenwaren,
geslotenwarenuitvreesvoordeJoden,kwamJezusen
stondinhunmiddenenzeitegenhen:Vredeziju.
20EnnadatHijditgezegdhad,toondeHijhunZijn
handenenZijnzijde.Dediscipelendanwarenblij,toenzij
deHeerzagen.
21Jezuszeiopnieuwtegenhen:Vredeziju!Zoalsde
VaderMijgezondenheeft,zendIkooku.
22EnnadatHijditgezegdhad,bliesHijophenenzei
tegenhen:OntvangdeHeiligeGeest.
23Aanwiegijdezondenvergeeft,diezijnhunvergeven;
enaanwiegijdezondentoerekent,diezijnhun
toegerekend.
24MaarThomas,eenvandetwaalf,ookDidymus
genoemd,wasernietbijtoenJezuskwam.
25DeanderediscipelenzeidendantotHem:Wijhebben
deHeeregezien.MaarHijzeitothen:TenzijikinZijn
handenhettekenderspijkerszie,enmijnvingerinhet
tekenderspijkerssteek,enmijnhandinZijnzijdesteek,
zaliknietgeloven.
26EnnaachtdagenwarenZijndiscipelenweerbinnen,en
Thomaswasbijhen.Jezuskwam,terwijldedeuren
geslotenwaren,enHijstondinhetmiddenenzei:Vrede
ziju.
27ToenzeiHijtegenThomas:Komhiermetuwvingeren
bekijkMijnhanden,enkomhiermetuwhandensteekdie
inMijnzijde;enweesnietongelovig,maargelovig.
28EnThomasantwoorddeenzeidetotHem:MijnHeere
enmijnGod!
29Jezuszeitegenhem:OmdatjeMijgezienhebt,Thomas,
hebjegeloofd.Zaligzijnzijdienietgezienhebbenentoch
geloven.
30EnJezusheeftnogveelmeerwonderengedaaninde
tegenwoordigheidvanzijndiscipelen,dienietinditboek
beschrevenzijn:
31Maardezezijngeschreven,opdatgijgelooft,datJezus
deChristusis,deZoonvanGod,enopdatgij,doorte
geloven,hetlevenhebtinzijnNaam.
HOOFDSTUK21
1HiernaverscheenJezusopnieuwaandediscipelenbijhet
meervanTiberias.OokopdezewijzetoondeHijZichzelf.
2ErwarenbijeenSimonPetrus,Thomas,dieookDidymus
genoemdwordt,NathanaëluitKanainGalilea,dezonen
vanZebedeüsentweeanderevanzijndiscipelen.
3SimonPetruszeidetothen:Ikgavissen.Zijzeidentot
hem:Wijgaanookmetumee.Zijgingenuit,engingen
terstondinhetschip,enzijvingendiennachtniets.
4Toenhetinmiddelsmorgengewordenwas,stondJezus
aandeoever.DediscipelenwistenechternietdathetJezus
was.
5ToenzeiJezustothen:Kinderen,hebbenjullieietste
eten?ZijantwoorddenHem:Nee.
6EnHijzeidetothen:Werphetnetuitaanderechterzijde
vanhetschip,engijzultvinden.Zijwierpendanuit,ennu
kondenzijhetnietmeertrekkenvanwegedemenigteder
vissen.
7Daaromzeidediscipel,dieJezusliefhad,totPetrus:Het
isdeHeer.ToenSimonPetrusnuhoorde,dathetdeHeer
was,omgorddehijHemzijnvissersmantel,wanthijwas
naakt,enwierpzichindezee.
83

JOHN
8Endeanderediscipelenkwamenineenkleinscheepje,
wantzijwarennietvervanhetland,slechtsongeveer
tweehonderdel,enzijsleeptenhetnetmetdevissenachter
zichaan.
9Toenzijnuaanlandkwamen,zagenzijdaareen
kolenvuur,waaropvislagenbrood.
10Jezuszeitegenhen:‘Haalwatvandevisdiejullie
gevangenhebben.
11SimonPetrusgingeropuitentrokhetnetophetland.
Hetwasvolgrotevissen,honderddrieënvijftig.Enhoewel
heterzoveelwaren,scheurdehetnetniet.
12Jezuszeidetothen:Komteneet.Enniemandvande
discipelendurfdeHemvragen:WiezijtGij?wetendedat
hetdeHeerewas.
13ToenkwamJezus,namhetbroodengafhethun,enook
devis.
14DitwasdederdekeerdatJezuszichaanzijnleerlingen
vertoonde,nadathijuitdedoodwasopgewekt.
15Toenzijdangegetenhadden,zeideJezustotSimon
Petrus:Simon,zoonvanJonas,hebtgijMijmeerliefdan
dezen?HijzeidetotHem:Ja,Heere,Gijweet,datikU
liefheb.HijzeidetotHem:WeidMijnlammeren.
16Hijzeidewederomtentweedenmaletothem:Simon,
zoonvanJonas,hebtgijMijlief?Hijzeidetothem:Ja,
Heere,Gijweet,datikUliefheb.Hijzeidetothem:Weid
mijnschapen.
17HijzeidetenderdenmaletotHem:Simon,zoonvan
Jonas,hebtgijMijlief?Petruswerdbedroefd,omdathij
tenderdenmaletotHemzeide:HebtgijMijlief?Enhij
zeidetotHem:Heere,Gijweetalledingen;Gijweet,datik
Uliefheb.Jezuszeidetothem:WeidMijnschapen.
18Voorwaar,voorwaar,Ikzegu:toenujongwas,
omgorddeuuzelfenliepuwaaruwilde;maarwanneeru
oudzultzijn,zultuuwhandenuitstrekken,eneenander
zaluomgordenenubrengenwaarunietwilt.
19Ditzeidehij,aanduidendemetwelkendoodhijGod
verheerlijkenzou.Ennadathijditgesprokenhad,zeidehij
tothem:VolgMij.
20ToenPetruszichomkeerde,zaghijdediscipeldieJezus
liefhad,volgen.Ookdezelagtijdenshetavondmaalaan
zijnborstenzei:Heere,wieishetdieUverraadt?
21ToenPetrushemzag,zeihijtegenJezus:Heer,wat
moetdezemandoen?
22Jezuszeitegenhem:AlsIkwildathijblijfttotdatIk
kom,watgaathetjouaan?VolgMij.
23Ditwoordgingdanrondonderdebroeders,datdie
discipelnietzousterven.Jezushadechterniettegenhem
gezegd:Hijzalnietsterven,maar:AlsIkwildathijblijft
totdatIkkom,watgaatdatuaan?
24Ditisdediscipeldievandezedingengetuigtendeze
dingenheeftopgeschreven.Enwijwetendatzijn
getuigeniswaaris.
25EnerzijnnogveelmeerdingendieJezusheeftgedaan,
enalszeallemaalzoudenwordenopgeschreven,danzou,
denkik,dewereldzelfdeboekendiezoudenworden
opgeschreven,nietkunnenbevatten.Amen.
84

Handelingenvande
Apostelen
HOOFDSTUK1
1Heteerstetraktaathebikgemaakt,oTheophilus,over
alleswatJezusbegonnenistedoenenteleren,
2TotopdedagdatHijwerdopgenomen,nadatHijdoor
deHeiligeGeestaandeapostelen,dieHijhaduitgekozen,
opdrachtenhadgegeven:
3AanwieHijZichooklevendheeftvertoondnaZijn
lijden,metveleonmiskenbarebewijzen,veertigdagenlang,
toenHijdoorhenwerdgezienensprakoverdedingendie
hetKoninkrijkGodsbetreffen.
4EntoenHijmethenbijeengekomenwas,gafHijhunhet
bevelJeruzalemnietteverlaten,maarteblijvenwachten
opdebeloftevandeVader,dieu,zeiHij,vanMijgehoord
hebt.
5WantJohannesdooptewelmetwater,maarjulliezullen
metdeHeiligeGeestgedooptworden,nietlangnadeze
dagen.
6Toenzijdandaarbijeengekomenwaren,vroegenzij
Hem:Heere,zultGijindezetijdhetkoningschapaan
Israëlherstellen?
7EnHijzeidetothen:Hetisnietuwzaakdetijdenof
gelegenhedenteweten,diedeVaderinZijneigenmacht
gesteldheeft.
8Maarjulliezullenkrachtontvangen,wanneerdeHeilige
Geestoverjulliekomt,enjulliezullenMijngetuigenzijn,
zowelinJeruzalemalsinheelJudeaenSamaria,entotaan
hetuiterstevandeaarde.
9EnnadatHijditgezegdhad,werdHijopgenomenterwijl
zijhetzagen,eneenwolkonttrokHemaanhunogen.
10Terwijlzij,terwijlHijvanhenopsteeg,hunbliknaarde
hemelgerichthielden,stondendaaropeenstweemannenin
witteklederenbijhen.
11Dieookzeiden:MannenvanGalilea,watstaatudaaren
zietopnaardehemel?DezeJezus,Dievanuopgenomen
isindehemel,zalopdezelfdewijzeterugkomenalsuHem
naardehemelhebtzienvaren.
12ToenkeerdenzijterugnaarJeruzalem,vandeOlijfberg,
dieeensabbatreisvanJeruzalemverwijderdligt.
13Entoenzijbinnengekomenwaren,gingenzijnaarde
bovenzaal,waarzijverbleven:Petrus,Jakobus,Johannes,
Andreas,Filippus,Thomas,BartholomeüsenMattheüs,
Jakobus,dezoonvanAlfeüs,SimonZelotesenJudas,de
broervanJakobus.
14Dezeallenbleveneensgezindvolhardeninhetbidden
ensmeken,samenmetdevrouwenenMaria,demoeder
vanJezus,enmetzijnbroers.
15EnindiedagenstondPetrusoptemiddenvande
discipelenenzeide:(hetaantalnamentezamenwas
ongeveerhonderdtwintig)
16Mannenbroeders,hetwasnoodzakelijkdatdit
Schriftwoordvervuldwerd,datdeHeiligeGeestdoorde
mondvanDavidtevorengesprokenheeftoverJudas,de
leidsmanvanhendieJezusgevangennamen.
17Wanthijwerdbijonsgerekendenhaddeelgekregen
aandezebediening.
18Dezemanheefteenstukgrondgekochtmetdebeloning
voorzijnongerechtigheid.Hijisvoorovergevallenenisin
hetmiddenopengebarsten,enalzijningewandenzijnnaar
buitengekomen.
19EnhetwerdbekendaanalleinwonersvanJeruzalem,
zodatdatstuklandinhuneigentaalAkeldamawordt
genoemd,datwilzeggen:bloedakker.
20WanterstaatgeschreveninhetboekderPsalmen:Laat
zijnwoningwoestworden,enlaatniemanderwonen;en
laateenanderzijnbisschopszetelinnemen.
21Daarom,vandezemannendiemetonsomgegaanzijnal
detijddatdeHeereJezusonderonsinenuitging,
22VanafdedoopvanJohannestotopdedagwaaropHij
vanonswerdweggenomen,moetiemandmetonsgetuige
zijnvanZijnopstanding.
23Enzijsteldenertweeaan:Jozef,dieBarsabasheette,
dieookJustusgenoemdwerd,enMatthias.
24Enzijbadenenzeiden:Gij,Heere,Diedehartenvan
allenmensenkent,wijsaanwievandezetweeGijhebt
uitgekozen,
25opdathijdeelzoukrijgenaandezebedieningenaanhet
apostelschap,waarvanJudasdoorovertredingafgevallen
wasomnaarzijneigenplaatstegaan.
26Enzijwierpenhunloten,enhetlotvielopMatthias;en
hijwerdmetdeelfapostelengeteld.
HOOFDSTUK2
1EntoendedagvanhetPinksterfeestaanbrak,warenzij
alleneensgezindbijeenopéénplaats.
2Enplotselingkwameruitdehemeleengeluidalsvan
eengeweldigewindvlaag,enhetvuldehethelehuiswaar
zijzaten.
3Enerverschenenaanhentongenalsvanvuur,diezich
verdeelden,enhetzettezichopiedervanhen.
4EnzijwerdenallenvervuldmetdeHeiligeGeesten
begonnentesprekeninanderetalen,zoalsdeGeesthun
gafuittespreken.
5ErwoondeninJeruzalemJoden,godvruchtigemannen,
afkomstiguitallevolkenonderdehemel.
6Toenditgeluidzichverspreidde,stroomdedemenigte
samenenraakteinverwarring,omdatiederdeIsraëlieten
inzijneigentaalhoordespreken.
7Enzijwerdenallenbuitenzichzelfenverwonderdenzich,
endeeenzeitegendeander:Zie,zijnhetnietallen
Galileeërs,diedaarspreken?
8Enhoekunnenwijdaniederinonzeeigentaalhoren,
waarinwijgeborenzijn?
9Parthen,Meden,Elamietenendebewonersvan
Mesopotamië,Judea,Kappadocië,PontusenAsia,
10FrygiëenPamfyliëinEgypteendestrekenvanLibië
bijCyrene,envreemdelingenuitRome,Jodenen
proselieten,
11KretenzersenArabieren,wijhorenheninonzetalen
sprekenoverdegrotedadenvanGod.
12Enzijwarenallenbuitenzichzelfenraaktenin
verwarring,endeeenzeitegendeander:Watbetekentdit?
13Anderenzeidenspottend:Dezemannenzijnvolvan
zoetewijn.
14MaarPetrus,diemetdeelfwasopgestaan,verhiefzijn
stemenzeitegenhen:MannenvanJudeaenallendiein
Jeruzalemwonen,ditmoetubekendzijnenluistertnaar
mijnwoorden:
85

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
15Wantdezemensenzijnnietdronken,zoalsuvermoedt,
wanthetispashetderdeuurvandedag.
16MaarditiswatgesprokenisdoordeprofeetJoël:
17Enhetzalzijnindelaatstedagen,zegtGod,datIkzal
uitstortenvanMijnGeestopallevlees;enuwzonenenuw
dochterszullenprofeteren,uwjongelingenzullengezichten
zienenuwouderenzullendromendromen.
18Enookopmijndienstknechtenenopmijn
dienstmaagdenzalIkindiedagenvanmijnGeest
uitstorten,enzijzullenprofeteren.
19EnIkzalwonderengevenindehemelbovenentekenen
opdeaardebeneden:bloedenvuurenrookwalm.
20Dezonzalveranderdwordeninduisternisendemaan
inbloed,voordatdiegroteenontzagwekkendedagvande
Heerkomt.
21Enhetzalgeschieden,datalwiedeNaamdesHeren
aanroept,behoudenzalworden.
22MannenvanIsraël,luisternaardezewoorden:Jezusvan
Nazareth,eenmandiedoorGodonderuwerd
goedgekeurddoordekrachten,wonderenentekenendie
GoddoorHeminuwmiddenheeftgedaan,zoalsuzelfook
weet.
23Dezehebtu,diedoordebepaalderaadenvoorkennis
vanGodovergeleverdis,gegrepenendoordehandenvan
onrechtvaardigenaanhetkruisgenageldengedood.
24Godheefthemopgewektdoordeweeënvandedoodte
ontbinden,omdathetnietmogelijkwasdathijdaardoor
vastgehoudenzouworden.
25WantDavidzegtoverHem:IkzagdeHEEREaltijd
voormijnaangezicht,wantHijisaanmijnrechterhand,
opdatiknietzouwankelen.
26Daaromismijnhartverheugdenmijntongverheugt
zich;ja,ookzalmijnvleesrusteninhoop.
27WantGijzultmijnzielnietindehelachterlaten,enGij
zultniettoelatendatUwHeiligeontbindingziet.
28Gijhebtmijdewegendeslevensbekendgemaakt;Gij
zultmijvervullenmetvreugdedooruwaangezicht.
29Mannenbroeders,ikwilugraagoverdeaartsvader
Davidvertellendathijgestorvenenbegravenis,endatzijn
graftotopdezedagbijonsis.
30HijwasduseenprofeetenwistdatGodhemmeteen
eedgezworenhaddathijuitdevruchtvanzijnlendenen,
voorzoverhethetvleesbetrof,deChristuszouopwekken
omhemopzijntroontezetten.
31Toenhijditvoorzag,sprakhijoverdeopstandingvan
Christus,datzijnzielnietindehelisachtergelatenendat
zijnvleesgeenontbindingheeftgezien.
32DezeJezusheeftGodopgewekt,waarvanwijallen
getuigenzijn.
33Hijdan,nuHijdoorderechterhandGodsverhoogdis
endebeloftevandeHeiligeGeestvandeVaderontvangen
heeft,heeftdituitgestort,watgijnuzietenhoort.
34WantDavidisnietopgevarennaardehemelen,maarhij
zegtzelf:DeHEEREheeftgezegdtotmijnHeere:Zitaan
Mijnrechterhand,
35TotdatIkuwvijandentoteenvoetbankvoorugemaakt
heb.
36DaarommoethethelehuisvanIsraëlmetzekerheid
wetendatGoddezeJezus,dieugekruisigdhebt,totHeer
enMessiasheeftgemaakt.
37Toenzijdithoorden,werdenzijdiepinhunhart
getroffenenzeidentotPetrusendeandereapostelen:Wat
moetenwijdoen,mannenbroeders?
38ToenzeiPetrustegenhen:Bekeeruenlaatiedervanu
dopenindeNaamvanJezusChristus,totvergevingvan
uwzonden,enuzultdegavevandeHeiligeGeest
ontvangen.
39Wantvooruisdebelofteenvooruwkinderenenvoor
allendieverafzijn,zovelenalsdeHEERE,onzeGod,
ertoeroepenzal.
40Enmetnogveelmeeranderewoordengetuigdeen
vermaandehij,zeggende:Behoeduzelfvanditverkeerde
geslacht.
41Zijnu,diezijnwoordmetvreugdeaannamen,lieten
zichdopen;enopdiedagwerdenerongeveerdrieduizend
zielenaanhentoegevoegd.
42Enzijblevenvolhardenindeleervandeapostelenenin
degemeenschap,inhetbrekenvanhetbroodeninde
gebeden.
43Enerkwamvreesoveralleziel;energebeurdenvele
wonderenentekenendoordeapostelen.
44Enallen,dietothetgeloofgekomenwaren,waren
bijeenenhaddenallesgemeenschappelijk;
45Enzijverkochtenhunbezittingenengoederen,en
verdeeldendieonderallen,naariedersbehoefte.
46Enzijblevendagelijkseendrachtigindetempelbijeen,
enbrakenhetbroodvanhuistothuis,engebruiktenhun
spijzemetblijdschapeneenvouddesharten,
47Godlovende,engenadehebbendebijhetgansevolk.
EndeHeerevoegdedagelijksaandegemeentetoe,die
behoudenwerden.
HOOFDSTUK3
1PetrusenJohannesgingensamennaardetempel,ophet
uurvanhetgebed,hetnegendeuur.
2Enerwerdeenmangedragendievandeschootvanzijn
moederafkreupelwas,endiewerddagelijksbijdepoort
vandetempel,diedeSchonegenoemdwordt,neergelegd
omeenaalmoestevragenaanhendiedetempel
binnenkwamen.
3ToenhijzagdatPetrusenJohannesnaardetempel
gingen,vroeghijomeenaalmoes.
4EnPetrus,diehem,samenmetJohannes,aankeek,zei:
Kijkeensnaarons.
5Enhijluisterdenaarhen,indeverwachtingietsvanhen
teontvangen.
6ToenzeiPetrus:Zilverengoudhebikniet,maarwatik
heb,geefiku.IndeNaamvanJezusChristus,de
Nazarener,staopenwandel.
7Enhijgreephembijderechterhandenhielphem
overeind.Enterstondwerdenzijnvoetenenenkelsstevig.
8Enhijsprongopengingstaan,liepmethendetempel
binnen,terwijlhijliepensprongenGodloofde.
9EnheelhetvolkzaghemlopenenGodprijzen.
10EnzijwistendatHijhetwas,DiebijdeSchonePoort
vandetempelzatomeenaalmoesteontvangen.Enzij
werdenvervuldmetverwonderingenontzettingoverwat
Hemwasoverkomen.
11Enterwijldekreupeleman,diegenezenwas,Petrusen
Johannesvasthield,stroomdehethelevolksameninde
86

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
zuilengangdiedezuilengangvanSalomowordtgenoemd,
enzijwarenzeerverbaasd.
12ToenPetrusdatzag,antwoorddehijhetvolk:Mannen
vanIsraël,waaromverwondertuzichhierover?En
waaromkijktuonszoaan,alsofwijdooronzeeigenkracht
ofheiligheiddezemanhebbenlatenlopen?
13DeGodvanAbraham,IzakenJakob,deGodvanonze
vaderen,heeftzijnZoonJezusverheerlijkt,dieuhebt
overgeleverdenverloochendvoorPilatus,toendeze
beslootHemvrijtelaten.
14MaargijhebtdeHeiligeenRechtvaardigeverloochend
enverlangddatueenmoordenaarzouwordengeschonken;
15EnHijheeftdenVorstdeslevensgedood,DienGoduit
dedodenopgewektheeft;waarvanwijgetuigenzijn.
16EndoorhetgeloofinzijnNaamheeftzijnNaamdeze
mansterkgemaakt,dieuzietenkent.Enhetgeloofdat
doorhemis,heefthemdezevolmaaktegezondheid
gegeveninuwallertegenwoordigheid.
17Ennu,broeders,ikweetdatudituitonwetendheidhebt
gedaan,evenalsuwleiders.
18MaarGodheeftalhetgeentevorendoordemondvanal
zijnprofetenwasaangekondigd,namelijkdatdeChristus
zoulijden,zovervuld.
19Komdaaromtotinkeerenbekeeru,opdatuwzonden
uitgewistworden,wanneerertijdenvanverkwikking
komenvanhetaangezichtvandeHeer.
20EnHijzalJezusChristuszenden,Dietevorenaanu
verkondigdis.
21Hemmoetdehemelopnementotdetijdenwaarinalle
dingenwordenhersteld,waaroverGodgesprokenheeftbij
mondevanalzijnheiligeprofeten,vanoudsher.
22WantMozesheeftnaarwaarheidtotdevaderengezegd:
EenprofeetzaldeHEERE,uwGod,uuituwbroeders
doenopstaan,zoalsik;naarhemzultuluisteren,inalles
wathijtotuzalzeggen.
23Enhetzalgeschieden,datalwienietnaardieprofeet
luistert,uithetvolkuitgeroeidzalworden.
24EnookalleprofetenvanSamuëlafenvanhendiena
hemgekomenzijn,zovelenalsergesprokenhebben,
hebbendezedagenaangekondigd.
25Gijzijtkinderenderprofetenenvanhetverbond,dat
Godmetonzevaderengeslotenheeft,toenHijtotAbraham
zeide:Eninuwnageslachtzullenallegeslachtenderaarde
gezegendworden.
26GodheeftzijnZoonJezusindeeersteplaatstotu
gezondenomutezegenen,dooriedervanuaftekerenvan
zijnongerechtigheden.
HOOFDSTUK4
1Enterwijlzijtothetvolkspraken,kwamendepriesters,
dehoofdmanvandetempelendeSadduceeënophenaf,
2Zijwarenerbedroefdoverdatzijhetvolkonderwezen
endoorJezusdeopstandinguitdedodenverkondigden.
3Enzijsloegendehandenaanhenenhieldenhen
gevangentotdevolgendedag;wanthetwasinmiddels
avondgeworden.
4MaarvelenvanhendiehetWoordhoorden,geloofden;
enhetaantalvandemannenwasongeveervijfduizend.
5Enhetgeschieddedesanderendaags,dathunoversten,
enoudsten,enschriftgeleerden,
6EnAnnas,dehogepriester,enKajafas,Johannes,
Alexanderenallendietothetgeslachtvandehogepriester
behoorden,warenteJeruzalembijeengekomen.
7Toenzeheninhetmiddenhaddengeplaatst,vroegenze:
Doorwelkekrachtofinwelkenaamhebbenjulliedit
gedaan?
8Petrus,vervuldmetdeHeiligeGeest,zeitegenhen:
OverstenvanhetvolkenoudstenvanIsraël,
9Alswijvandaagonderzochtwordennaardegoededaad
dieaandeziekeisverricht,waardoorhijgenezenis,
10WeetuallenenhethelevolkvanIsraël:doordeNaam
vanJezusChristus,deNazarener,Dieugekruisigdhebt
maarDieGoduitdedoodheeftopgewekt,doorHemstaat
dezemanhiergezondvooru.
11Ditisdesteendiedooru,debouwers,alsverachtwerd
beschouwdendietoteenhoeksteenisgeworden.
12Ookisdezaligheidinniemandanders,wanterisonder
dehemelgeenanderenaamaandemensengegeven
waardoorwijzaligmoetenworden.
13ToenzijdevrijmoedigheidvanPetrusenJohannes
zagenenbeseftendatzijongeletterdeenonwetende
mannenwaren,verwonderdenzijzichenzijnamenkennis
vanhen,datzijmetJezusgeweestwaren.
14Entoenzijdemanzagenstaandiegenezenwas,konden
zijernietstegeninbrengen.
15Maartoenzijhungebodenhaddenomuitderaadte
gaan,beraadslaagdenzijonderelkaar,
16Enzijzeiden:Watmoetenwijmetdezemannendoen?
Wantdaterdoorheneenmerkwaardigtekenisgedaan,is
aanallendieinJeruzalemwonen,bekend;enwijkunnen
hetnietloochenen.
17Maaromtevoorkomendathetzichverderonderhet
volkverspreidt,moetenwehendringendbedreigen,datzij
voortaanmetniemandmeerindezenaamspreken.
18Enzijriepenhenbijzichenbevalenhun,datzijinhet
geheelnietmeermochtensprekenofonderwijzeninde
NaamvanJezus.
19MaarPetrusenJohannesantwoorddenenzeidentothen:
Oordeeltgijzelf,ofhetinGodsogenjuistis,meernaaru
teluisterendannaarGod.
20Wantwijkunnennietnalatentesprekenoverwatwij
gezienengehoordhebben.
21Toenzehennogeensbedreigden,lietenzehengaan,
omdatzegeenmaniervondenomhentestraffen,vanwege
hetvolk.WantiedereenverheerlijkteGodomwater
gebeurdwas.
22Wantdemanaanwieditwondervangenezingwerd
getoond,wasmeerdanveertigjaaroud.
23Toenzijwarenvrijgelaten,gingenzijnaarhuneigen
groepenverteldenalleswatdeoverpriestersendeoudsten
hungezegdhadden.
24Toenzijdathoorden,verhievenzijeendrachtighun
stemtotGodenzeiden:Heere,GijzijtdeGod,Diede
hemelendeaardeendezeegemaakthebt,enalwatdaarin
is.
25DiedoordemondvanDavid,uwdienaar,gezegdhebt:
Waaromwoedendeheidenvolkenenbedenkendevolken
ijdeledingen?
26Dekoningenvandeaardestondenopende
machthebbersspandensamentegendeHeerentegenzijn
Messias.
87

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
27Wantwaarlijk,tegenUwheiligKindJezus,DieGij
gezalfdhebt,zijnHerodesenPontiusPilatus,metde
heidenenenhetvolkvanIsraëlbijeengekomen,
28OmtedoenalwatUwhandenUwraadtevoren
bepaaldhaddendatergebeurenzou.
29Ennu,HEERE,ziehunbedreigingenaan;engeefUw
dienaren,datzijmetallevrijmoedigheidUwWoord
spreken,
30Dooruwhanduittestrekkentotgenezing,enopdat
tekenenenwonderengeschiedendoordenaamvanuw
heiligkindJezus.
31Entoenzijgebedenhadden,werddeplaatswaarzij
bijeenwaren,bewogen;enzijwerdenallenvervuldmetde
HeiligeGeestensprakenhetwoordvanGodmet
vrijmoedigheid.
32Endemenigtevanhen,diegeloofden,waséénvanhart
enéénvanziel.Enniemandvanhenzeidatietsvanwathij
bezat,zijneigendomwas,maarzijhaddenalles
gemeenschappelijk.
33Endeapostelengetuigdenmetgrotekrachtvande
opstandingvandeHeereJezus,enerwasgrotegenade
overhenallen.
34Ookwaserniemandonderhendiegebrekhad.Want
allendieeigenaarswarenvanstukkenlandofhuizen,
verkochtendieenbrachtendeprijsvanhetverkochte,
35Enzijlegdenzeneeraandevoetenvandeapostelen,en
aaniederwerduitgedeeldnaarzijnbehoefte.
36EnJoses,diedoordeapostelendebijnaamBarnabas
kreeg(watvertaaldbetekent:zoonvandevertroosting),
waseenLevietenafkomstiguitCyprus,
37Toenhijeenstuklandhad,verkochthijhet,brachthet
geldenlegdehetaandevoetenvandeapostelen.
HOOFDSTUK5
1Maareenzekereman,metnameAnanias,verkochtmet
Saffira,zijnvrouw,eenbezit,
2Enhijhieldeendeelvandeopbrengstachter,enookzijn
vrouwwasdaarvanopdehoogte.Hijbrachteenbepaald
deelenlegdedataandevoetenvandeapostelen.
3MaarPetruszei:Ananias,waaromheeftdesatanuwhart
vervuld,zodatudeHeiligeGeestkuntbedriegeneneen
deelvandeopbrengstvanhetlandkuntachterhouden?
4Toenhetovergeblevenwas,washettoennietvanu?En
toenhetverkochtwas,washettoennietinuweigenmacht?
Waaromhebtuditinuwhartbedacht?Uhebtniettegende
mensengelogen,maartegenGod.
5ToenAnaniasdezewoordenhoorde,vielhijneerengaf
degeest.Erkwamgrotevreesoverallendiedithoorden.
6Toenstondendejongemannenop,wikkeldenhemop,
droegenhemnaarbuitenenbegroevenhem.
7Enhetwasongeveerdrieuurlater,toenzijnvrouw
binnenkwam,zondertewetenwatergebeurdwas.
8EnPetrusantwoorddehaar:Zegmij,hebtgijhetland
voorzoveelverkocht?Enzijantwoordde:Ja,voorzoveel.
9ToenzeiPetrustegenhaar:Hoehebtusamenbeslotende
GeestvandeHeerteverzoeken?Zie,devoetenvanhen
dieuwmanbegravenhebben,staanvoordedeurenzullen
unaarbuitendragen.
10Toenvielzijterstondaanzijnvoetenneerengafde
geest.Toendejongemannenbinnenkwamen,vondenzij
haardood.Zijdroegenhaarwegenbegroevenhaarbijhaar
man.
11Enerkwamgrotevreesoverdegehelegemeenteen
overallendiedithoorden.
12Endoordehandenvandeapostelengebeurdenervele
tekenenenwonderenonderhetvolk;(enzijwarenallen
eendrachtigindezuilengangvanSalomo.
13Enniemandvandeoverigendurfdezichbijhenaante
sluiten,maarhetvolkverheerlijktehen.
14EnerkwamensteedsmeergelovigenbijdeHeer,grote
aantallenmannenenvrouwen.)
15Omdatzedeziekennaardestratenbrachtenenhenop
beddenenrustbankenlegden,wildemeniniedergevaldat
deschaduwvanPetrus,dievoorbijging,opsommigenvan
henzouneerdalen.
16Ookuitdeomliggendestedenkwameenmenigtenaar
Jeruzalem.Zijbrachtenziekenendooronreinegeesten
gekweldemensenmee,enzijwerdenallengenezen.
17Toenstonddehogepriesterop,enallendiebijhem
waren(datisdesektevandeSadduceeën),enzijwerden
vervuldmetwoede,
18Enzijlegdendehandenaandeapostelenenzettenhen
indegemeenschappelijkegevangenis.
19MaardeengelvandeHeeropendedesnachtsdedeuren
vandegevangenis,brachthennaarbuitenenzei:
20Ga,staenspreektothetvolkindetempeloveralle
woordenvanditleven.
21Entoenzijdathoorden,gingenzijdesmorgensvroegin
detempelenleerden.Maardehogepriesterkwam,enzij
diemethemwaren,enriependeraadbijeen,endegehele
raadvandekinderenIsraëls,enzondennaardegevangenis,
omhentelatenbrengen.
22Maartoendedienarenkwamenenhennietinde
gevangenisvonden,keerdenzijterugenvertelden:
23Enzijzeiden:Wijvondendegevangenisweldegelijk
geslotenendebewakersstondenbuitenvoordedeuren.
Maartoenwijdedeurenopenden,vondenwijerniemand
in.
24Toendehogepriester,dehoofdmanvandetempelende
overpriestersdithoorden,betwijfeldenzijofditwelzozou
zijn.
25Toenkwameriemanddiehunvertelde:Zie,demannen
dieuindegevangenishebtgezet,staanindetempelen
onderwijzenhetvolk.
26Toengingdeoverstemetdedienarenheenenhaalde
henzondergeweldvoorzich,wantzijwarenbangvoorhet
volkdatzijgestenigdzoudenworden.
27Toenzijzehaddengebracht,brachtenzijzevoorde
Raad.Dehogepriestervroeghun:
28Enzeiden:Hebbenwijunietuitdrukkelijkgeboden,dat
gijindezeNaamzoudtonderwijzen?Enzie,gijhebt
Jeruzalemmetuwleervervuld,engijwilthetbloedvan
dezenmanoveronsbrengen.
29ToenantwoorddenPetrusendeandereapostelenen
zeiden:WijmoetenGodmeergehoorzamendandemensen.
30DeGodvanonzevaderenheeftJezusopgewekt,dieu
hebtgedoodenaaneenhouthebtgehangen.
31HemheeftGoddoorZijnrechterhandverhoogdtoteen
LeidsmaneneenRedder,omIsraëlbekeringenvergeving
vanzondenteschenken.
88

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
32Enwijzijngetuigenvandezedingen,enookdeHeilige
Geest,dieGodgegevenheeftaanhendieHem
gehoorzamen.
33Toenzijdathoorden,werdenzijdiepinhethart
getroffenenbeslotenzijhentedoden.
34ToenstonderiemandindeRaadop,eenFarizeeër,met
nameGamaliël,eenwetgeleerdedieonderhethelevolkin
aanzienstond.Hijgafbeveldeaposteleneenkorteplaats
aantestellen.
35Enhijzeitegenhen:MannenvanIsraël,letopwatu
metdezemannenzultdoen.
36VóórdiedagenwasTheudasopgestaan,diezicherop
beroemteenbelangrijkmantezijn.Bijhemslotenzich
ongeveervierhonderdmannenaan.Hijwerdgedooden
allendiehemgehoorzaamden,werdenverstrooiden
vernietigd.
37Toendezemanopstond,indedagenvandetelling,trok
JudasuitGalileaeengrootvolkachterzichaan.Ookhij
kwamomhetleven,enallendiehemgehoorzaamden,
raaktenverspreid.
38EnnuzegIku:Houduafzijdigvandezemannenen
laathengaan.Wantindienditbesluitofditwerkvan
mensenafkomstigis,zalhettotnietsleiden.
39MaaralshetvanGodis,kuntuhetnietvernietigen.
AnderszouumisschieninstaatzijnomtegenGodte
strijden.
40Enzijwarenhetmethemeens.Ennadatzijde
apostelenhaddengeroepenengeslagen,bevalenzijdatzij
nietmeerindeNaamvanJezusmochtenspreken,enlieten
hengaan.
41Enzijverlietenderaad,verheugddatzijwaardig
bevondenwarenomomwillevanzijnNaamsmaadte
lijden.
42Enzijhieldennietop,elkedagindetempeleninde
huizen,teonderwijzenenJezusChristusteverkondigen.
HOOFDSTUK6
1Enindiedagen,toenhetaantaldiscipelentoenam,
ontstondergemoronderdeGriekentegendeHebreeën,
omdathunweduwenbijdedagelijkseverzorging
verwaarloosdwerden.
2Toenriependetwaalfdemenigtevandediscipelenbij
zichenzeiden:HetisnietverstandigdatwijhetWoord
vanGodverlatenendetafelsbedienen.
3Daarom,broeders,zoekzevenmannenonderudie
betrouwbaarzijn,volvandeHeiligeGeestenwijsheid,en
diewijoverdezezaakkunnenaanstellen.
4Maarwijzullenonsvoortdurendwijdenaanhetgebeden
aandebedieningvanhetwoord.
5Enditwoordbevieldegehelemenigte,enzijkozen
Stefanus,eenmanvolgeloofendeHeiligeGeest,en
Filippus,Prochorus,Nikanor,Timon,Parmenasen
Nicolaas,eenproselietuitAntiochië.
6Zijsteldenhemvooraandeapostelen.Nadatzijgebeden
hadden,legdenzijhundehandenop.
7EnhetwoordvanGodnamtoe,enhetaantaldiscipelen
inJeruzalemnamsterktoe,enookeengrotemenigte
priesterswerdgehoorzaamaanhetgeloof.
8EnStefanus,volgeloofenkracht,deedgrotewonderen
entekenenonderhetvolk.
9Toenkwamenersommigenuitdesynagoge,diede
synagogevandeVrijzinnigengenoemdwordt,enuit
Cyreneeërs,AlexandrijnenenuitCiliciëenAsia,in
opstandenraaktenindiscussiemetStefanus.
10Enzijkondendewijsheidendegeestwaarmeehij
sprak,nietweerstaan.
11Toenhaaldenzemannenoverdiezeiden:Wijhebben
hemlasterlijkewoordenhorensprekentegenMozesen
tegenGod.
12Enzijhitstenhetvolk,deoudstenende
schriftgeleerdenop,enzijkwamenophemaf,grepenhem
enbrachtenhemvoordeRaad,
13Enerwerdenvalsegetuigenaangesteld,diezeiden:
Dezemenshoudtnietoplasterlijkewoordentespreken
tegendezeheiligeplaatsendewet.
14WantwijhebbenHemhorenzeggen,datdezeJezusvan
Nazarethdezeplaatszalverwoestenendegebruikenzal
veranderen,dieMozesonsheeftovergeleverd.
15EnallendieindeRaadzaten,kekenhemaanenzagen
zijngezichtalshetgezichtvaneenengel.
HOOFDSTUK7
1Toenzeidehogepriester:Isditwaar?
2Enhijzeide:Mannenbroedersenvaders,luistert!De
Godderheerlijkheidisverschenenaanonzevader
Abraham,toenhijinMesopotamiëwas,voordathijin
Charanwoonde,
3Enhijzeitegenhem:Gauituwlandenuituw
familiekring,enkomterugnaarhetlanddatIkuwijzenzal.
4ToenvertrokhijuithetlandvandeChaldeeënen
woondeinCharan.Ennadatzijnvadergestorvenwas,
brachthijhemvandaarovernaarditland,waarunuwoont.
5EnHijgafhemdaaringeenenkelerfdeel,zelfsnieteen
voetstuk.TochbeloofdeHijdatHijhetaanhemenzijn
nakomelingentoteenbezitzougeven,terwijlhijnoggeen
kinderenhad.
6EnGodsprakaldus:DatZijnnageslachtalsvreemdeling
zouverblijvenineenvreemdland,endatzijhenin
slavernijzoudenbrengenenkwaadzoudenvergelden,
vierhonderdjaarlang.
7Enhetvolkaanwiezijonderworpenzullenworden,zal
Ikoordelen,zegtGod;endaarnazullenzijuittrekkenen
Mijopdezeplaatsdienen.
8EnHijgafhemhetverbondderbesnijdenis;enzo
verwekteAbrahamIsaak,enbesneedhemopdeachtste
dag;enIsaakverwekteJakob;enJakobverwektedetwaalf
aartsvaders.
9Endepatriarchen,bewogendoorafgunst,verkochten
JozefnaarEgypte;maarGodwasmethem,
10Hijverlostehemuitalzijnbenauwdhedenengafhem
gunstenwijsheidindeogenvandefarao,dekoningvan
Egypte.DezesteldehemaanalslandvoogdoverEgypteen
overheelzijnhuis.
11ToenkwamerhongersnoodoverheelhetlandEgypte
enKanaän,enerheerstegroteellende,zodatonzevaderen
geenvoedselmeervonden.
12MaartoenJakobhoordedaterkoreninEgyptewas,
stuurdehijonzevadereneralseerstenopuit.
13EndetweedekeerwerdJozefaanzijnbroers
bekendgemaakt,enookJozefsverwantenwerdenaan
Faraobekendgemaakt.
89

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
14ToenzondJozefheenenlietzijnvaderJakobbijzich
komen,enalzijnverwanten,zeventigvijftienzielen.
15ToengingJakobnaarEgypteenstierf,hijenonze
vaderen,
16EnzijwerdenovergebrachtnaarSichemenbijgezetin
hetgrafdatAbrahamvooreensomgeldhadgekochtvan
dezonenvanEmmor,devadervanSichem.
17Maartoendetijdvandebelofte,dieGodaanAbraham
hadgezworen,naderde,groeidehetvolkinEgypteennam
inaantaltoe.
18Totdatereenanderekoningopstond,dieJozefniet
gekendhad.
19Hijheeftonzeverwantenmetlistenbedrogbehandeld
enonzevaderenkwaadgedaan,zodatzijhunjonge
kinderenhebbenverstoten,zodatzijnietzoudenleven.
20IndietijdwerdMozesgeborenenwashij
buitengewoonmooi.Hijwerddriemaandenlanginhet
huisvanzijnvaderverzorgd.
21Toenhijuithetlandwasverdreven,namdedochtervan
defaraohemopenvoeddehemopalshaareigenzoon.
22EnMozeswerdonderwezeninallewijsheidvande
Egyptenaren,enwasmachtiginwoordenendaden.
23Toenhijruimveertigjaaroudwas,kwamhetinzijn
hartopomzijnbroeders,deIsraëlieten,tebezoeken.
24Toenhijzagdateenvanhenonrechtwerdaangedaan,
namhijhetopvoorhem,namwraakopdeverdrukteen
sloegdeEgyptenaar.
25Wanthijmeendedatzijnbroederszoudenbegrijpendat
Godhendoorzijnhandzouverlossen,maarzijbegrepen
hetniet.
26EndevolgendedagverscheenHijaanhen,terwijlzij
aanhettwistenwaren,enHijwildehenweermetelkaarop
devuistlatengaan,zeggende:Mannen,gijzijtbroeders;
waaromdoetgijelkaaronrechtaan?
27Maarhijdiezijnnaastekwaaddeed,wieheefthem
weggestuurdengezegd:Wieheeftjoutotleiderenrechter
overonsaangesteld?
28Wiltumijdoden,zoalsugisterenmetdeEgyptenaar
deed?
29ToenMozesdithoorde,sloeghijopdevluchten
verbleefalsvreemdelinginhetlandMidian,waarhijtwee
zonenkreeg.
30Entoenerveertigjaarverstrekenwaren,verscheenhem
indewoestijnvandebergSinaïeenengelvandeHeerin
eenvuurvlamineendoornstruik.
31ToenMozesdatzag,verwonderdehijzichoverhet
gezicht.Entoenhijdichterbijkwamomhettebekijken,
klonkdestemvandeHeertothem:
32Zeggende:IkbendeGoduwervaderen,deGodvan
Abraham,endeGodvanIzak,endeGodvanJakob.Toen
beefdeMozes,endurfdehetnietaanschouwen.
33ToenzeideHeertegenhem:Doeuwschoenenuit,want
deplaatswaaropustaat,isheiligegrond.
34Ikhebgezien,IkhebgeziendeellendevanMijnvolk,
datinEgypteis,enIkhebhungekermgehoord,enIkben
nederdalenomhenteverlossen.Ennu,kom,Ikzalunaar
Egyptezenden.
35DezeMozes,diezijverwierpen,zeiden:Wieheeftutot
leiderenrechteraangesteld?DezeheeftGodgezondenals
leiderenbevrijderdoordehandvandeengeldieheminde
doornstruikverscheen.
36HijleiddehenuitEgypte,nadathijwonderenen
tekenenhadgedaaninhetlandEgypte,aandeSchelfzeeen
indewoestijn,veertigjaarlang.
37DitisdieMozes,dietotdeIsraëlietenzei:Eenprofeet
zoalsikzaldeHEERE,uwGod,voorudoenopstaanuit
uwbroeders;naarhemzultuluisteren.
38Dezeishetdieindegemeenteindewoestijnwas,
samenmetdeengeldietotHemsprakopdebergSinaï,en
metonzevaderen;hijontvingdelevendewoordenomze
aanonsdoortegeven.
39Naarhemhebbenonzevaderennietwillenluisteren,
maarzijhebbenhemvanzichverstoteneninhunhartzijn
zijweerteruggekeerdnaarEgypte,
40HijzeitegenAäron:Maakonsgodendievooronsuit
kunnengaan.WantwatdieMozesbetreft,dieonsuithet
landEgypteheeftgeleid,wijwetennietwatermethem
gebeurdis.
41Indiedagenmaaktenzijeenkalfenbrachtenoffersaan
deafgod.Zijverheugdenzichoverhetwerkvanhun
handen.
42ToenkeerdeGodZichomengafhenover,omhetleger
deshemelstevereren,zoalsgeschrevenstaatinhetboek
derprofeten:HebtgijMij,huisvanIsraël,geslachtedieren
enoffersgebracht,veertigjaarlangindewoestijn?
43Ja,gijhebtdetentvanMolochmeegenomen,endester
vanuwgodRemfan,deafbeeldingendiegijgemaakthad
omzeteaanbidden;enIkzaluwegvoeren,nogverderdan
Babel.
44Onzevaderenhaddendetentdergetuigenisinde
woestijn,zoalsHijbepaaldhad,toenHijtotMozessprak,
dathijhetmoestmakenovereenkomstighetvoorbeelddat
hijgezienhad.
45Dieookonzevaderen,dielaterkwamen,metJezusin
hetbezitvandeheidenenhebbengebracht,dieGodvoor
hetaangezichtvanonzevaderenheeftweggevoerd,totin
dedagenvanDavid.
46DiegenadevondbijGodeneententvoordeGodvan
Jakobwildevinden.
47MaarSalomobouwdevoorhemeenhuis.
48MaardeAllerhoogstewoontnietintempelsdiemet
handengemaaktzijn,zoalsdeprofeetzegt:
49Dehemelismijntroonendeaardeeenvoetbankvoor
mij.Welkhuiszultumijbouwen?spreektdeHEERE.Of
watisdeplaatsvanmijnrust?
50Heeftnietmijnhandditallesgemaakt?
51Hardnekkigenenonbesnedenenvanhartenoren,u
verzetualtijdtegendeHeiligeGeest;zoalsuwvaderen
deden,zodoetooku.
52Wievandeprofetenhebbenuwvaderennietvervolgd?
Zijhebbendegenengedooddietevorendekomstvande
Rechtvaardigeverkondigden;vanwieunuverradersen
moordenaarsbentgeworden.
53Zijhebbendewetontvangendoordebeschikkingvan
engelen,maarhebbenzichernietaangehouden.
54Toenzijdithoorden,werdhethundiepinhethart
getroffenenzijknarstenmethuntandentegenHem.
55Maarhij,volvandeHeiligeGeest,hieldzijnogenten
hemelgerichtenzagdeheerlijkheidvanGodenJezus,
staandeaanderechterhandvanGod,
56EnHijzeide:Zie,ikziedehemelengeopendende
Zoondesmensen,staandeaanderechterhandGods.
90

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
57Toenriepenzijmetluidestem,stoptenhunorendicht
enstormdeneendrachtigophemaf.
58Enzijwierpenhembuitendestadenstenigdenhem.En
degetuigenlegdenhunklerenneeraandevoetenvaneen
jongeman,wiensnaamSauluswas.
59EnzijstenigdenStefanus,dieGodaanriepenzei:Heere
Jezus,ontvangmijngeest.
60Enhijknieldeneder,enriepmetluiderstem:Heere,
rekenhundezezondeniettoe!Entoenhijditgezegdhad,
vielhijinslaap.
HOOFDSTUK8
1EnSaulusstemdetoeinzijndood.Enerontstondtedien
tijdeeengrotevervolgingtegendegemeentediete
Jeruzalemwas;enzijwerdenallenverstrooidoverde
strekenvanJudeaenSamaria,behalvedeapostelen.
2EnvromemannendroegenStefanusnaarzijngrafen
bedrevengroterouwoverhem.
3Saulusrichtteeenverwoestingaanindegemeente.Hij
gingallehuizenbinnenensleeptemannenenvrouwenmee,
diehijindegevangenisgooide.
4Zijdieverstrooidwerden,trokkendanookoveralheen
enverkondigdenhetWoord.
5FilippusgingnaardestadSamariaenverkondigdehun
Christus.
6Endescharehieldzicheensgezindbezigmethetgeen
Filippuszei,omdatzijdetekenendiehijdeed,hoordenen
zagen.
7Wantvanvelendieonreinegeestenhadden,gingendeze
onderluidgeroepuit;ookwerdenveleverlamdenen
kreupelengenezen.
8Enerontstondgrotevreugdeindiestad.
9Erwasechtereenman,Simongeheten,dievroegerin
dezelfdestadtoverijpleegdeendeinwonersvanSamaria
betoverde,terwijlhijvanzichzelfbeweerdedathijiets
grootswas.
10Zijhieldenallen,vandekleinstetotdegrootste,hun
aandachteropenzeiden:DezemanisdegrotekrachtGods.
11Enzijhieldenhemindegaten,omdathijhenal
geruimetijdmetzijntoverijhadbetoverd.
12MaartoenzijFilippusgeloofden,diehetevangelievan
hetKoninkrijkvanGodenvandeNaamvanJezus
Christusverkondigde,lietenzijzichdopen,zowelmannen
alsvrouwen.
13ToengeloofdeookSimonzelf.Ennadathijgedoopt
was,bleefhijbijFilippusenverwonderdezich,toenhijde
wonderenentekenenzagdieergebeurden.
14ToendeaposteleninJeruzalemhoordendatSamariahet
woordvanGodhadaangenomen,stuurdenzijPetrusen
Johannesnaarhentoe.
15Toenzijdaaraangekomenwaren,badenzijvoorhendat
zijdeHeiligeGeestmochtenontvangen.
16WantHijwasnogopniemandvanhengevallen;alleen
zijwarengedooptindeNaamvandeHeereJezus.
17Toenlegdenzijhundehandenopenzijontvingende
HeiligeGeest.
18EntoenSimonzagdatdoordeopleggingvandehanden
vandeapostelendeHeiligeGeestwerdgegeven,boodhij
hungeldaan,
19Enzijzeiden:Geefookmijdezemacht,opdatiederaan
wieikdehandenopleg,deHeiligeGeestontvangt.
20MaarPetruszeitegenhem:Uwgeldmoetmetu
vergaan,omdatudachtdatdegavevanGoddoorgeld
gekochtkonworden.
21Jijhebtpartnochdeelaandezezaak,wantjouwhartis
nietoprechtvoorGod.
22HebdaaromberouwoveruwslechtheidenbidGodof
hijumisschienkanvergevenwatuinuwharthebtbegaan.
23Wantikziedatuinbitteregalenineenkluwen
ongerechtigheidverkeert.
24ToenantwoorddeSimonenzei:Bidvoormijtotde
Heer,datmijnietsoverkomtvanwatugezegdhebt.
25EnnadatzijhetWoordvandeHeerhaddengetuigden
verkondigd,keerdenzijterugnaarJeruzalemen
verkondigdenhetEvangelieinveledorpenvande
Samaritanen.
26EndeengeldesHerenspraktotFilippusenzeide:Sta
openganaarhetzuiden,dewegop,dievanJeruzalem
afdaaltnaarGaza,dateenwoestijnis.
27Enhijstondopenging;enzie,eenmanuitEthiopië,
eenkamerling,eengrootautoriteitonderCandace,de
koninginvandeEthiopiërs,diedewachthadoveralhaar
schatten,endienaarJeruzalemwasgekomenomte
aanbidden,
28Hijwasopdeterugwegenzatinzijnwagen,terwijlhij
deprofeetJesajalas.
29ToenzeideGeesttegenFilippus:Ganaarvorenen
voegjebijdezewagen.
30EnFilippussneldenaarHemtoeenhoordeHemde
profeetJesajalezen,enzeide:VerstaatGijookwatGij
leest?
31Enhijzeide:Hoezouikdatkunnen,alsnietiemandmij
dewegwijst?EnhijverzochtFilippus,dathijzoukomen
enbijhemzouzitten.
32DeplaatsvanhetSchriftgedeeltedathijlas,wasdit:Als
eenschaapwerdhijnaardeslachtbankgeleid;enzoalseen
lamstomisvoorzijnscheerder,zodeedhijzijnmondniet
open.
33Inzijnvernederingwerdhemhetoordeelontnomen.
Wiezalzijnafkomstverhalen?Wantzijnlevenwerdvan
deaardeweggenomen.
34EndekamerlingantwoorddeFilippusenzeide:Vanwie
zegtdeprofeetdit?Vanzichzelfofvaniemandanders?
35EnFilippusdeedzijnmondopen,enuitgaandevandie
Schrift,verkondigdehijhemJezus.
36Enterwijlzijverderreisden,kwamenzijbijeenwater.
Endekamerlingzeide:Zie,daariswater;watisertegen,
datikgedooptword?
37EnFilippuszeide:Indiengijvanganserhartegelooft,
zoishetgeoorloofd.Enhijantwoorddeenzeide:Ikgeloof,
datJezusChristusdeZoonvanGodis.
38Enhijgafbeveldewagenstiltehouden,enbeiden
daaldenafinhetwater,zowelFilippusalsdekamerling,en
hijdooptehem.
39Entoenzijuithetwatergekomenwaren,namdeGeest
vandeHeerFilippusweg,endekamerlingzaghemniet
meer;enhijvervolgdezijnwegmetblijdschap.
40EnFilippuswerdinAzotusaangetroffen;enterwijlhij
doorreisde,prediktehijinaldesteden,totdathijin
Caesareakwam.
91

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
HOOFDSTUK9
1EnSaulus,dienogsteedsdreigendeenmoordende
woordenuittetegendediscipelenvandeHeer,gingnaar
dehogepriester,
2Enhijvroeghembrievenvoordesynagogenin
Damascus,zodathij,alshijermannenenvrouwenzou
vindendievandiewegwaren,hengeboeidnaarJeruzalem
konbrengen.
3Enterwijlhijopwegwas,kwamhijindebuurtvan
Damascus.Enplotselingomstraaldehemeenlichtuitde
hemel.
4Enhijvielopdegrondenhoordeeenstemtotzich
zeggen:Saul,Saul,waaromvervolgtgijMij?
5Enhijzeide:WiezijtGij,Heere?EndeHeerezeide:Ik
benJezus,DieGijvervolgt;hetisUhard,tegende
prikkelsteslaan.
6Enhijbeefdeenwasontzetenzeide:Heere,watwiltGij
datikdoenzal?EndeHeerezeidetothem:Staop,engain
destad,enhetzalugezegdworden,watgijdoenmoet.
7Endemannendiemethemreisden,stondensprakeloos.
Zijhoordenweleenstem,maarzagenniemand.
8ToenstondSaulusopvandegrond.Toenhijzijnogen
opende,zaghijniemandmeer.Zeleiddenhemechterbij
dehandenbrachtenhemnaarDamascus.
9Endriedagenlangkonhijnietzien,enhijatnieten
dronkniet.
10EnerwaseenzekerdiscipelteDamascus,metname
Ananias;entothemzeidedeHeereineenvisioen:Ananias.
Enhijzeide:Zie,hierbenik,Heere.
11EndeHeerezeidetothem:Staop,enganaardestraat,
diedeRechtegenoemdwordt,envraaginhethuisvan
Judasnaariemand,genaamdSaulus,vanTarsus;wantzie,
hijbidt.
12Enhijzagineenvisioeneenman,genaamdAnanias,
binnenkomenenhemdehandenopleggen,opdathijweer
zoukunnenzien.
13ToenantwoorddeAnanias:Heere,ikhebvanvelenover
dezemangehoord,hoeveelkwaadhijUwheiligente
Jeruzalemheeftaangedaan.
14Enhijheefthiervolmachtvandeoverpriestersomallen
gevangentenemendieuwnaamaanroepen.
15MaardeHeerzeitegenhem:Gaheen,wantdezeisMij
eenuitverkorenwerktuigomMijnNaamtebrengenvoor
deheidenen,dekoningenendeIsraëlieten.
16WantIkzalhemlatenzienhoeveelhijomwillevan
MijnNaammoetlijden.
17EnAnaniasgingheenenkwaminhethuis;enhemde
handenopleggende,zeidehij:Saul,broeder,deHeereheeft
mijgezonden,namelijkJezus,Dieaanuverschenenisop
dewegwaarlangsgijgekomenzijt,opdatgijweerzoudt
ziendewordenenvervuldwordenmetdeHeiligeGeest.
18Enterstondvielenhemalshetwareschubbenvande
ogen,enterstondwerdhijweerziende,enhijstondopen
werdgedoopt.
19Entoenhijspijzehadontvangen,werdhijversterkt.
ToenwasSaulusenigedagenbijdediscipelendiete
Damascuswaren.
20Enterstondverkondigdehijindesynagogendat
ChristusdeZoonvanGodis.
21Maarallendiehethoorden,werdenverbaasdenzeiden:
IsditnietdemandieinJeruzalemallenheeftuitgeroeid
diedezeNaamaanriepen,endiemetdatdoelhierheen
gekomenisomhengeboeidvoordeoverpriesterste
brengen?
22MaarSauluswerdsteedskrachtigerenbrachtdeJoden
dieinDamascuswoonden,inverwarringdoortebewijzen
datdezedeChristusis.
23Entoenerveledagenverstrekenwaren,beraamdende
Jodeneenplanomhemtedoden.
24MaarhunoponthoudwerdaanSaulbekend.Enzij
bewaaktendepoortendagennachtomhemtedoden.
25Dediscipelennamenhem'snachtsmeeenlietenhemin
eenmandlangsdemuurnaarbenedenzakken.
26ToenSaulusinJeruzalemgekomenwas,probeerdehij
zichbijdediscipelenaantesluiten.Maarzijwarenallen
bevreesdvoorhemengeloofdennietdathijeendiscipel
was.
27MaarBarnabasnamhemonderzijnhoedeenbracht
hemnaardeapostelen.Hijverteldehunhoehijonderweg
deHeerhadgezien,hoeHijtothemhadgesprokenenhoe
HijinDamascusvrijmoedigindeNaamvanJezushad
gesproken.
28EnHijwasbijhen,dieinenuitJeruzalemgingen.
29EnhijsprakvrijmoedigindeNaamvandeHeereJezus,
entwisttemetdeGrieken;maarzijwildenHemdoden.
30Toendebroedersditvernamen,brachtenzehemnaar
CaesareaenstuurdenhemnaarTarsus.
31ToenkregendegemeenteninheelJudea,Galileaen
Samariarustenwerdenopgebouwd.Zijwandeldeninde
vrezedesHerenenindevertroostingvandeHeiligeGeest
ennameninaantaltoe.
32Enhetgebeurde,toenPetrusoveralrondreisde,dathij
ookbijdeheiligenkwamdieteLyddawoonden.
33Endaartrofhijeenmanaan,metnameEneas,dieal
achtjaaropbedlagenverlamdwas.
34EnPetruszeidetothem:Eneas,JezusChristusmaaktu
gezond;staop,enmaakuwbedop.Enhijstondterstond
op.
35EnallendieinLyddaenSaronwoonden,zagenhemen
bekeerdenzichtotdeHEERE.
36NuwaserinJoppeeendiscipelinvanwiedenaam
Tabithawas,watvertaaldDorkasbetekent.Dezevrouw
wasovervloedigingoedewerkenenaalmoezendiezij
deed.
37Enhetgebeurdeindiedagendatzijziekwerdenstierf;
nadatmenhaargewassenhad,legdemenhaarinde
bovenzaal.
38EnomdatLyddadichtbijJoppelag,stuurdende
discipelen,diegehoordhaddendatPetrusdaarwas,twee
mannennaarhemtoe,methetverzoekdathijzosnel
mogelijkbijhenzoukomen.
39ToenstondPetrusopengingmethenmee.Toenhij
gekomenwas,brachtenzijhemindebovenzaal;enalle
weduwenstondenbijhem,wenende,entoondenderokken
enklederendieDorkasgemaakthad,toenzijbijhenwas.
40MaarPetrusstuurdezeallemaalnaarbuiten,enknielde
neder,enbad;enzichtothetlichaamwendende,zeide:
Tabitha,staop!Enzijopendehaarogen;entoenzijPetrus
zag,gingzijovereindzitten.
41EnHijgafhaardehand,richttehaarop,riepdeheiligen
endeweduwenensteldehaarlevendvoor.
42EnhetwerdbekendinheelJoppe,envelengeloofdenin
deHeer.
92

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
43EnhetgebeurdedatHijeengrootaantaldageninJoppe
bleef,bijeenzekereSimon,eenleerlooier.
HOOFDSTUK10
1ErwaseenmaninCaesarea,Corneliusgenaamd,een
hoofdmanoverhonderdvandeafdelingdiedeItaliaanse
afdelingwerdgenoemd,
2Eenvroomman,diemetheelzijnhuisGodvreesde,die
veelaalmoezenaanhetvolkgafenvoortdurendtotGod
bad.
3Hijzagineenvisioen,omstreekshetnegendeuurvande
dag,duidelijkeenengelvanGodnaarhemtoekomenen
tegenhemzeggen:Cornelius!
4Entoenhijhemaankeek,werdhijbevreesdenzeide:
Watiser,Heere?Enhijzeidetothem:Uwgebedenenuw
aalmoezenzijngekomentoteengedachtenisvoorGod.
5Ennu,stuurmannennaarJoppeenlaateenzekereSimon
roepen,dieookPetrusgenoemdwordt.
6HijlogeertbijeenzekereSimon,eenleerlooier,wiens
huisaandezeeligt.Hijzaluzeggenwatumoetdoen.
7ToendeengeldietotCorneliushadgesproken,wegwas,
riephijtweevanzijnhuisknechteneneenvromesoldaat
uithendiehemvoortdurenddienden.
8EnnadatHijhunditalleshadverteld,stuurdeHijhen
naarJoppe.
9Devolgendedag,terwijlzijverderreisdenendestad
naderden,klomPetrusomstreekshetzesdeuurophetdak
omtebidden.
10Enhijkreeggrotehongerenwildeeten.Maarterwijlzij
hetklaarmaakten,raaktehijineentrance.
11EnHijzagdehemelgeopendeneenvoorwerp,datnaar
Hemtoeneerdaalde,gelijkeengrootlaken,aandevier
hoekendichtgemaaktenopdeaardeneergelaten.
12Daarinwarenallesoortenvanhetviervoetigegedierte
deraarde,endewildedieren,endekruipendedieren,ende
vogelsdeshemels.
13Enerklonkeenstemtothem:Staop,Petrus,slachten
eet.
14MaarPetruszei:Nee,Heer,wantikhebnognooitiets
gegetendatonheiligofonreinwas.
15Endestemsprakwederomvoordetweedekeertothem:
WatGodgereinigdheeft,zultgijnietvooronheilighouden.
16Enditgeschieddedriemaal;enhetvoorwerpwerd
wederomindehemelopgenomen.
17TerwijlPetrusbijzichzelftwijfeldewathetvisioendat
hijhadgezien,tebetekenenhad,zie,demannendiedoor
Corneliuswarengestuurd,haddennaarhethuisvanSimon
gevraagdenstondenvoordepoort.
18Enhijriephenenvroeg,ofSimon,dieookPetrus
genoemdwerd,daartegastwas.
19TerwijlPetrusoverhetvisioennadacht,zeideGeest
tegenhem:Zie,driemannenzoekenU.
20Stadanop,ganaarbenedenengamethenmee,zonder
tetwijfelen,wantIkhebhengezonden.
21ToengingPetrusnaardemannendiedoorCornelius
naarhemtoewarengestuurd,enzei:Zie,ikbenhet,dieu
zoekt.Watisdereden,waaromuhierbent?
22Enzijzeiden:Cornelius,dehoofdmanoverhonderd,
eenrechtvaardigman,dieGodvreesteneengoedenaam
heeftonderhetgehelevolkderJoden,isdoorGoddoor
eenheiligeengelvermaandomuinzijnhuistelaten
komenenwoordenvanutehoren.
23Toenriephijhenin,engafhunonderdak.Ende
volgendedaggingPetrusmethenheen,enenigebroeders
vanJoppevergezeldenhem.
24EndevolgendedagkwamenzijinCaesareaaan.En
Corneliuswachtteophen,enhadzijnverwantenennaaste
vriendenbijeengeroepen.
25ToenPetrusbinnenkwam,kwamCorneliushem
tegemoet,vielaanzijnvoetenenaanbadhem.
26MaarPetrushielphemovereindenzei:Staop,ikben
ookmaareenmens.
27EnterwijlHijmetHemsprak,gingHijnaarbinnenen
troferveelsamengekomenmensenaan.
28EnHijzeidetothen:Gijweet,datheteenJood
ongeoorloofdis,ommetiemandvaneenvreemdvolkom
tegaan,ofmethemomtegaan;maarGodheeftmijdoen
weten,datikniemandonheiligofonreinmagnoemen.
29Daarombenikzondertegensprekennaarutoegekomen,
toenikontbodenwerd.Ikvraagudanmetwelkdoelumij
ontbodenhebt.
30EnCorneliuszeide:Vierdagengeledenwasikaanhet
vastentotopdituur;enophetnegendeuurbadikinmijn
huis,enzie,daarstondeenmanvoormijineenblinkend
gewaad,
31Enhijzeide:Cornelius,uwgebedisverhoord,enuw
aalmoezenzijningedachtenisvoorGod.
32StuurdaaromiemandnaarJoppeenlaatSimonkomen.
HijwordtookPetrusgenoemd.Hijlogeertinhethuisvan
Simon,eenleerlooieraandezee.Alshijkomt,zalhijmet
uspreken.
33Daaromhebikterstondtotugezonden;engijhebtwel
gedaan,datgijgekomenzijt.Nudan,wijzijnallenhier
tegenwoordigvoorGod,omtehorenalhetgeenudoor
Godgebodenis.
34ToendeedPetruszijnmondopenenzei:Ikzie
werkelijkindatGodgeenaanziendespersoonskent.
35MaaronderallevolkenisdegenedieHemvreesten
gerechtigheiddoet,Hemwelgevallig.
36HetwoorddatGodaandekinderenvanIsraëlgezonden
heeftomvredeteverkondigendoorJezusChristus.(Hijis
Heervanallen.)
37Ikzegdatuditwoordkent,datinheelJudea
verkondigdisendatbegonnenisinGalilea,nadedoopdie
Johannespredikte.
38HoeGodJezusvanNazarethheeftgezalfdmetde
HeiligeGeestenmetkracht.Hijisrondgegaan,weldoende
engenezendeallendiedoordeduiveloverweldigdwaren;
wantGodwasmetHem.
39EnwijzijngetuigenvanalhetgeenHijgedaanheeft,
zowelinhetlandderJodenalsinJeruzalem;Hemhebben
zijgedoodenaaneenhoutgehangen.
40GodheeftHemopdederdedagopgewektenHem
openlijkgetoond.
41Nietaanheelhetvolk,maaraandegetuigendieGod
tevorenhaduitgekozen:aanons,diemetHemgegetenen
gedronkenhebben,nadatHijuitdedoodwasopgestaan.
42Enhijgafonsbevelomtothetvolktepredikenente
getuigendatHijhetisdiedoorGodisaangesteldals
Rechteroverlevendenendoden.
93

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
43VanHemgetuigenalleprofeten,datiederdieinHem
gelooft,vergevingvanzondenzalontvangendoorZijn
Naam.
44TerwijlPetrusnogdezewoordensprak,vieldeHeilige
GeestopallendiehetWoordhoorden.
45Endegenendieuitdebesnijdeniskwamenentotgeloof
kwamen,verbaasdenzicheroverdatdegavevande
HeiligeGeestookoverdeheidenenwasuitgestort.
46Wantzijhoordenhensprekenintongen,enGod
grootmaken.ToenantwoorddePetrus:
47Kaniemandhetwaterweren,zodatdezennietgedoopt
zoudenworden,dieevenalswijdeHeiligeGeesthebben
ontvangen?
48Enhijgeboodhundatzijgedooptzoudenwordeninde
NaamvandeHeer.ToenbadenzijHemdatHijenige
dagenzoublijven.
HOOFDSTUK11
1EndeapostelenendebroedersdieinJudeawaren,
hoordendatookdeheidenenhetwoordvanGodhadden
aanvaard.
2EntoenPetrusteJeruzalemgekomenwas,twisttende
besnijdenisbroedersmethem,
3enzeiden:Gijzijttotonbesnedenengekomenenhebt
methengegeten.
4MaarPetrusherhaaldedezaakvanhetbeginafenlegde
hethuninordeuit,zeggende:
5IkwasindestadJoppeaanhetbidden.Toenzagikin
eengeestvanvervoeringeenvisioen:Erdaaldeeen
voorwerpneer,datleekopeengrootlaken,dataandevier
hoekenuitdehemelwasneergelaten.Hetkwambijmij.
6Toenikdaaropmijnogenrichtte,zagikviervoetige
dierenopaarde,wildedieren,kruipendedierenenvogels
indelucht.
7Enikhoordeeenstemtotmijzeggen:Staop,Petrus,
slachteneet.
8Maarikzei:Nee,Heere!Erisnooitietsonheiligsof
onreinsinmijnmondgekomen.
9Maaropnieuwantwoorddemijeenstemuitdehemel:
WatGodgereinigdheeft,magunietvooronheilighouden.
10Enditgebeurdedriemaal,enallenwerdenweer
opgenomenindehemel.
11Enzie,erwarenreedsdriemannennaarhethuis
gekomenwaarikwas,vanuitCaesareanaarmijtoe
gestuurd.
12EndeGeestgeboodmijmethenmeetegaan,zonder
enigetwijfel.Ookdezezesbroedersvergezeldenmij,en
wijgingeninhethuisvandeman:
13Enhijverteldeons,hoehijeenengelinzijnhuishad
gezien,diedaarstondentothemzeide:Zendmannennaar
JoppeenlaatSimonroepen,diebijgenaamdwordtPetrus;
14Dieuwoordenzalverkondigen,waardooruenheeluw
huiszaligzultworden.
15Enterwijlikbegontespreken,vieldeHeiligeGeestop
hen,zoalsinhetbeginookopons.
16ToenherinnerdeikmijhetwoordvandeHeer,datHij
gezegdheeft:Johannesdooptewelmetwater,maarjullie
zullengedooptwordenmetdeHeiligeGeest.
17AangezienGodhundaneenzelfdegavegegevenheeft
alsaanons,dieindeHeereJezusChristusgeloofden,wie
wasikdan,datikGodzoukunnentegenstaan?
18Toenzijdithoorden,zwegenzijenverheerlijktenGod,
zeggende:ZoheeftGodookaandeheidenendebekering
gegevendietothetlevenleidt.
19Enzijdieverstrooidraaktendoordevervolgingdie
ontstondomStefanus,trokkenverdertotaanFenicië,
CyprusenAntiochië,enzijverkondigdenhetWoordaan
niemanddanaandeJoden.
20Enerwarensommigenvanhen,mannenuitCyprusen
Cyrene,die,toenzijteAntiochiëgekomenwaren,totde
GriekensprakenendeHeereJezuspredikten.
21EndehandvandeHeerwasmethen,zodateengroot
aantalmensengeloofdeenzichtotdeHeerbekeerde.
22Toenhetgeruchtvandezedingendegemeentein
Jeruzalemterorekwam,zondenzijBarnabaseropuitom
naarAntiochiëtegaan.
23ToenhijdaarkwamendegenadevanGodzag,washij
blijenvermaandehenallen,datzijzichmeteenvast
voornemenvanhunhartaandeHeerezoudenvastklampen.
24Wanthijwaseengoedman,envolvandeHeilige
Geestenvangeloof;eneengrotemenigtewerdaande
Heeretoegevoegd.
25ToenvertrokBarnabasnaarTarsusomSaulustezoeken.
26Entoenhijhemgevondenhad,brachthijhemnaar
Antiochië.Enhetgeschiedde,datzijeenheeljaarlangmet
degemeentesamenkwamen,enveelvolkleerden.Ende
discipelenwerdeneerstinAntiochiëChristenengenoemd.
27IndiedagenkwamenerprofetenuitJeruzalemnaar
Antiochië.
28Eneenvanhenstondop,metnameAgabus,enhijgaf
doordeGeesttekennendatergrotehongersnoodzou
komenindegehelewereld.Dezehongersnoodkwamook
indedagenvankeizerClaudius.
29Toenbeslotendediscipelen,iedernaarvermogen,
ondersteuningtesturennaardebroedersdieinJudea
woonden.
30Datdedenzijook,enzijzondenhetdoordehandvan
BarnabasenSaulusnaardeoudsten.
HOOFDSTUK12
1RonddietijdbegonkoningHerodesenkeleledenvande
gemeentelastigtevallen.
2EnhijdooddeJakobus,debroervanJohannes,methet
zwaard.
3EntoenHijzagdathetdeJodenbeviel,gingHijverder
omookPetrustehalen.(Hetwarendedagenvande
ongezuurdebroden.)
4Ennadathijhemhadgegrepen,zettehijheminde
gevangenisenleverdehemoveraanvierviertallen
soldatenomhemtebewaken.HijwildehemnaPasenvoor
hetvolkuitleveren.
5Petruswerddusindegevangenisvastgehouden,maarde
gemeentebadonophoudelijkvoorhemtotGod.
6ToenHerodeshemwildelatenvoorbrengen,sliepPetrus
diezelfdenachtnogtussentweesoldaten,geboeidmettwee
kettingen.Debewakersbijdeingangbewaaktende
gevangenis.
7Enziet,deEngeldesHerenkwambijhem,enerscheen
eenlichtindegevangenis;enhijsloegPetrusaandezijde,
enrichttehemop,zeggende:Stahaastigop!Enzijn
ketenenvielenvanzijnhanden.
94

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
8Endeengelzeidetothem:Gorduom,enbinduw
sandalenaan.Enhijdeedhet.Enhijzeidetothem:Werp
uwkleedomuheen,envolgmij.
9EnhijgingnaarbuitenenvolgdeHem,enhijwistniet,
dathetwaarwas,watdoordeengelgeschiedde,maarhij
meende,dathijeenvisioenzag.
10Toenzijdeeersteendetweedeafdelingvoorbijwaren,
kwamenzijbijdeijzerenpoortdienaardestadleidde.
Dezegingvanzelfvoorhenopen.Toenzijnaarbuiten
gingenenéénstraatverdergingen,gingdeengelmeteen
vanhemweg.
11ToenPetrusweerbijzinnenwasgekomen,zeihij:Nu
weetikzekerdatdeHeerzijnengelheeftgezondenenmij
heeftgereduitdehandvanHerodesenvanalleswathet
Joodsevolkverwachtte.
12NadatHijhierovernagedachthad,kwamHijbijhet
huisvanMaria,demoedervanJohannes,dieookMarcus
genoemdwerd.Daarwarenvelenbijeengekomenomte
bidden.
13EnterwijlPetrusopdepoortklopte,kwamereen
meisjeluisteren,metnameRhoda.
14ToenzijdestemvanPetrushoorde,deedzijvan
blijdschapdepoortnietopen,maarsneldenaarbinnenen
verteldehoePetrusvoordepoortstond.
15Enzijzeidentothaar:Gijzijtgek.Maarzijbleef
volhouden,dathetookzowas.Toenzeidenzij:Hetiszijn
engel.
16MaarPetrusbleefkloppen.Toenzededeuropendenen
hemzagen,warenzeverbijsterd.
17Maarhijwenktehenmetdehandomstiltezijn,en
verteldehunhoedeHeerhemuitdegevangenishad
gebracht.Enhijzeide:Gaheenentoondezedingenaan
Jakobusenaandebroeders.Enhijvertrokengingnaareen
andereplaats.
18Zodrahetdagwasgeworden,ontstondergrote
opschuddingonderdesoldatenoverwatermetPetruswas
gebeurd.
19EntoenHerodeshemzochtennietvond,ondervroeghij
debewakersengafbeveldatzijterdoodgebrachtzouden
worden.EnhijgingvanJudeanaarCaesareaenbleefdaar.
20EnHerodeswaszeerverbolgenoverdeTyriërsen
Sidoniërs.Tochkwamenzijeensgezindnaarhemtoeen
nadatzeBlastus,dekamerheervandekoning,alsvriend
haddenaangenomen,vroegenzeomvrede.Hunlandwerd
immersgevoeddoorhetlandvandekoning.
21EnopeenvastgesteldedagzetteHerodeszichopzijn
troon,gekleedineenkoninklijkgewaad,enhieldeen
toespraaktothen.
22Enhetvolkjuichteenzei:Ditisdestemvaneengoden
nietvaneenmens.
23EnterstondsloegdeengelvandeHeerhem,omdathij
Goddeeernietgaf;enhijwerddoordewormenopgegeten
engafdegeest.
24MaarhetwoordvanGodgroeideenwerdsteeds
talrijker.
25BarnabasenSauluskeerdenteruguitJeruzalem,nadat
zijhunbedieninghaddenvolbracht,ennamenJohannes
mee,dieookMarcuswerdgenoemd.
HOOFDSTUK13
1ErwarenindegemeenteteAntiochiëenkeleprofetenen
leraars,onderwieBarnabas,Simeon,dieNigergenoemd
werd,LuciusvanCyrene,Manaën,diemetdeviervorst
Herodeswasopgevoed,enSaulus.
2TerwijlzijdeHeerdiendenenvastten,zeideHeilige
Geest:ZonderMijBarnabasenSaulusafvoorhetwerk
waartoeIkhengeroepenheb.
3Ennadatzijgevastengebedenhaddenenhundehanden
opgelegdhadden,lietenzijhengaan.
4ZijwerdendoordeHeiligeGeestuitgezondenen
vertrokkennaarSeleucië.VandaarvoerenzijnaarCyprus.
5EntoenzijteSalamiswaren,verkondigdenzijhet
WoordvanGodindesynagogenvandeJoden;enzij
haddenookJohannesalshundienaar.
6ToenzijdoorheteilandnaarPafosgetrokkenwaren,
troffenzijeentovenaaraan,eenvalseprofeet,eenJood,
wiensnaamBarjesuswas.
7Diewasbijdelandvoogd,SergiusPaulus,eenverstandig
man,dieBarnabasenSaulusbijzichriepenhetwoordvan
Godwildehoren.
8MaarElymas,detovenaar(wantzoluidtzijnnaam)
verzettezichtegenhenenprobeerdedeafgevaardigdevan
hetgeloofaftebrengen.
9ToenzagSaulus,dieookPaulusgenoemdwordt,vervuld
metdeHeiligeGeest,hemaan,
10Enhijzeide:Gij,volvanallelistenalleonheil,kind
desduivels,vijandvanallegerechtigheid,zultgijniet
ophoudenderechtewegendesHerenteverdraaien?
11Ennu,zie,dehanddesHerenisopu,engijzultblind
zijn,endezonvooreentijdnietzien.Enterstondvieler
ophemeennevelenduisternis;enhijgingrondom
iemandtezoeken,diehembijdehandzouleiden.
12Toendestadhouderzagwatergebeurdwas,geloofde
hijhet,verbijsterdoverdeleervandeHeer.
13ToenPaulusenzijngezelschapPafosverlieten,
kwamenzijtePergeinPamfylië.Johannesverliethenen
keerdeterugnaarJeruzalem.
14ToenzijvanPergevertrokken,kwamenzijinAntiochië
inPisidië,enopdesabbatdaggingenzijnaardesynagoge
ennamendaarplaats.
15EnnadatdeWetendeProfetenwarenvoorgelezen,
zondendeoverstendersynagogetothendeboodschap:
Mannenbroeders,indiengijeenwoordvanvermaning
hebtvoorhetvolk,zeghet.
16ToenstondPaulusop,wenktemetzijnhandenzei:
MannenvanIsraëlenudieGodvreest,luistert.
17DeGodvanditvolkIsraëlheeftonzevaderen
uitverkorenenhetvolkverheven,toenzijals
vreemdelingeninhetlandEgyptewoonden.Meteensterke
armheeftHijhendaaruitgeleid.
18Enongeveerveertigjaarlangverdroeghijhun
gewoontenindewoestijn.
19ToenhijzevenvolkeninhetlandKanaänhad
uitgeroeid,verdeeldehijhunlandonderhendoorhetlot.
20DaarnasteldeHijhunrechtersaan,gedurendeongeveer
vierhonderdvijftigjaar,totaandeprofeetSamuël.
21Daarnaverlangdenzijnaareenkoning,enGodgafhun
Saul,dezoonvanCis,eenmanuitdestamBenjamin,voor
deduurvanveertigjaar.
95

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
22EnnadatHijhemhadafgezet,verwekteHijhunDavid
totkoning,aanwieHijookgetuigenisaflegdeenzeide:Ik
hebDavid,dezoonvanIsaï,gevonden,eenmannaarMijn
hart,diealMijnwilzalvolbrengen.
23UithetnageslachtvandezemanheeftGod,
overeenkomstigzijnbelofte,voorIsraëleenHeiland
verwekt,Jezus.
24Johanneshadvoorzijnkomstalaanhethelevolkvan
Israëldedoopvanbekeringgepredikt.
25EntoenJohanneszijnloopvervulde,zeidehij:Wie
denktgij,datikben?Ikbenhetniet.Maarziet,erkomt
eennamij,wiensschoeneniknietwaardigbenloste
maken.
26Mannenbroeders,kinderenvanhetgeslachtvan
Abraham,enalwieonderuGodvreest,totuishetwoord
vandezezaligheidgezonden.
27WantdeinwonersvanJeruzalemenhunleidershebben
Hemnietgekend,enzijhebbendeuitsprakenvande
profeten,dieelkesabbatwordenvoorgelezen,vervulddoor
Hemteveroordelen.
28EnhoewelzijgeendoodsoorzaakinHemvonden,
eistenzijtochvanPilatusdatHijgedoodzouworden.
29ToenzijallesvervuldhaddenwatoverHemgeschreven
stond,haaldenzijHemvanhetkruishoutenlegdenHemin
eengraf.
30MaarGodheeftHemuitdedoodopgewekt,
31EnHijwerdgedurendeveledagengeziendoorhendie
metHemuitGalileanaarJeruzalemwarenopgetrokken,en
dieZijngetuigenvoorhetvolkwaren.
32Enwijverkondigenuhetgoedenieuws,datdebelofte,
dieaandevaderengedaanis,
33Godheefthetzelfdeaanons,hunkinderen,tot
vervullinggebracht,doordatHijJezusuitdedoodheeft
opgewekt,zoalsookgeschrevenstaatindetweedePsalm:
GijzijtmijnZoon,hedenhebIkUverwekt.
34EnwatbetrefthetfeitdatHijHemuitdedodenheeft
opgewekt,zodatHijnietmeertotvergankelijkheid
terugkeert,heeftHijaldusgezegd:Ikzaludezekere
barmhartighedenvanDavidgeven.
35Daaromzegthijookineenanderepsalm:Gijzultniet
toelatendatuwHeiligeontbindingziet.
36WantDavid,dievoorzijngeslachtdewilvanGodhad
gediend,isinslaapgevallenenbijzijnvaderengelegd.Hij
heefthetverderfgezien.
37Maarhij,dieGoduitdedoodheeftopgewekt,heeft
geenvergankelijkheidgezien.
38Weetdan,mannenbroeders,datdoorHemaanude
vergevingvandezondenverkondigdwordt.
39EndoorHemwordtiederdiegelooft,gerechtvaardigd
vanalleswaarvanudoordewetvanMozesniet
gerechtvaardigdkonworden.
40Weesdusopuwhoede,datunietoverkomtwatinde
profetengezegdis,
41Ziet,gijverachters,enverwondertu,envergaat,want
Ikwerkeenwerkinuwdagen,eenwerkdatgijzekerlijk
zultgeloven,alsiemandhetuvertelt.
42ToendeJodendesynagogehaddenverlaten,vroegende
heidenenofdezewoordenopdeeerstvolgendesabbataan
henverkondigdzoudenworden.
43Toendegemeenteuiteenviel,slotenzichveelJodenen
godsdienstigeproselietenbijPaulusenBarnabasaan.Zij
sprakentothenenovertuigdenhenervanindegenadevan
Godteblijven.
44Endevolgendesabbatkwambijnadehelestadbijeen
omhetwoordvanGodtehoren.
45ToendeJodendemenigtezagen,werdenzejaloersen
sprakenzedewoordenvanPaulustegen.Zesprakenelkaar
tegenenlasterdenhem.
46ToenzeidenPaulusenBarnabasvrijmoedig:Hetwas
nodigdathetWoordvanGodeersttotugesprokenzou
worden.Maaraangezienuhetverwerptenuzelfhet
eeuwigelevennietwaardigoordeelt,wendenwijonstotde
heidenen.
47WantzoheeftdeHeeronsgeboden:Ikhebje
aangesteldtoteenlichtvoordeheidenen,opdatjezouzijn
totheiltotaanheteindevandeaarde.
48Toendeheidenendithoorden,verblijddenzijzichen
prezenhetwoordvandeHeer.Enerkwamengelovigen
dievoorheteeuwigelevenbestemdwaren.
49EnhetwoordvandeHEEREverspreiddezichdoorhet
geheleland.
50MaardeJodenhitstendegodvruchtigeenaanzienlijke
vrouwenendevoornaamstemannenvandestadop,en
ontketendeneenvervolgingtegenPaulusenBarnabas,en
verdrevenhenuithungebied.
51Maarzijschuddenhetstofvanhunvoetenaftegenhen
enkwameninIkonium.
52Endediscipelenwerdenvervuldmetblijdschapenmet
deHeiligeGeest.
HOOFDSTUK14
1EnhetgebeurdeteIkonium,datzijbeidentezameninde
synagogederJodengingenenaldaarspraken,dateengrote
menigte,zowelJodenalsGrieken,geloofde.
2MaardeongelovigeJodenhitstendeheidenenopen
richttenhungedachtenkwaadopdebroeders.
3Zijblevendaardanooklangetijd,terwijlzijvrijmoedig
sprakeninnaamvandeHeere,Diegetuigenisaflegdevan
hetwoordvanZijngenadeentekenenenwonderendoor
hunhandenlietgebeuren.
4Maardemenigteindestadraakteverdeeld:eendeel
slootzichaanbijdeJodeneneendeelbijdeapostelen.
5Entoenereenaanvalwerdgedaanopzoweldeheidenen
alsdeJodenmethunleiders,omhentemishandelenente
stenigen,
6Toenzijhethoorden,vluchttenzijnaarLystraenDerbe,
stedenvanLykaonië,ennaardeomliggendestreek.
7Endaarverkondigdenzijhetevangelie.
8EnerzateenmanteLystra,dieverlamdwasaanzijn
voeten;hijwasvandemoederschootafkreupelenhad
nooitkunnenlopen.
9DezehoordePaulusspreken.Dezekeekhemaanenzag
dathijgeloofhadomgenezenteworden.
10Hijzeimetluidestem:Starechtopopuwvoeten.Enhij
sprongopenliep.
11ToenhetvolkzagwatPaulusgedaanhad,verhievenzij
hunstemenriepenindetaalvanLykaonië:Degodenzijn
totonsneergedaaldindegedaantevanmensen.
12EnBarnabasnoemdenzeJupiter,enPaulusnoemdenze
Mercurius,omdathijdevoornaamstesprekerwas.
96

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
13ToenbrachtdepriestervanJupiter,dievoorhunstad
stond,ossenenkransennaardepoortenenwildesamen
methetvolkoffersbrengen.
14ToendeapostelenBarnabasenPaulusdithoorden,
scheurdenzijhunklerenensneldennaarhetvolk,terwijl
zijriepen:
15Enzeggende:Mannen,waaromdoetgijdezedingen?
Wijzijnookmensenvangelijkebewegingenalsu,en
verkondigenu,datgijuvandezeijdelhedenzoudtbekeren
totdelevendeGod,Diedehemel,endeaarde,endezee
gemaaktheeft,enalwatdaarinis.
16Dievroegertoelietdatallevolkenhuneigenwegen
gingen.
17TochheeftHijZichzelfnietzondergetuigenisgelaten
doorgoedtedoenenonsregenuitdehemeltegevenen
vruchtbaretijden,enonzehartentevervullenmetvoedsel
enblijdschap.
18Enmetdezewoordenhieldenzijhetvolknauwelijks
tegen,datzijhungeenoffersbrachten.
19EnerkwamendaarenigeJodenuitAntiochiëen
Ikonium,diedemenigteoverreeddenenPaulusstenigden
enhembuitendestadtrokken,indeveronderstellingdat
hijdoodwas.
20MaarterwijldediscipelenomHemheenstonden,stond
Hijopenkwamindestad.DevolgendedagvertrokHij
metBarnabasnaarDerbe.
21EnnadatzijindiestadhetEvangelieverkondigd
haddenenvelenonderwezenhadden,keerdenzijweer
terugnaarLystra,naarIkoniumennaarAntiochië,
22Zijbevestigdendezielenvandediscipelenenspoorden
henaanominhetgeloofteblijvenendatwijdoorveel
verdrukkingenhetKoninkrijkvanGodmoetenbinnengaan.
23Ennadatzijinelkegemeenteouderlingenhadden
aangesteld,badenzijondervastenendroegenhenopaan
deHeer,inwiezijgeloofden.
24NadatzijPisidiëdoorkruisten,kwamenzijinPamfylië.
25NadatzijhetwoordinPergeverkondigdhadden,
daaldenzijafnaarAttalia.
26EnvandaarvoerenzijnaarAntiochië,vanwaarzijaan
degenadevanGodwarenaanbevolenvoorhetwerkdatzij
volbrachten.
27Entoenzijdaargekomenwarenendegemeente
bijeengeroepenhadden,verteldenzijalleswatGodmethen
gedaanhadenhoeHijvoordeheidenendedeurvanhet
geloofgeopendhad.
28Enzijblevendaargeruimetijdbijdediscipelen.
HOOFDSTUK15
1EnerwarenenigemannenuitJudeagekomen,diede
broedersonderwezenenzeiden:Alsuzichnietlaat
besnijdennaarhetvoorbeeldvanMozes,kuntuniet
behoudenworden.
2ToenertussenPaulusenBarnabasdanookgeengeringe
onenigheidenonenigheidmethenontstond,beslotenzij
datPaulusenBarnabas,samenmetenkeleanderenvanhen,
naarJeruzalemzoudengaannaardeapostelenende
ouderlingenomdezekwestietebespreken.
3Enzij,doordegemeentegeleid,trokkendoorFeniciëen
Samariaenverkondigdendebekeringvandeheidenen;en
zijverwektengrotevreugdeonderaldebroeders.
4EntoenzijteJeruzalemgekomenwaren,werdenzij
ontvangendoordegemeente,deapostelenende
ouderlingen,enzijverkondigdenalleswatGodmethen
gedaanhad.
5Maarerstondensommigenopuitdepartijvande
Farizeeën,diegelovigwarengeworden,enzeidendathet
nodigwashentebesnijdenentegebiedendewetvan
Mozestehouden.
6Endeapostelenendeouderlingenkwamenbijeenom
dezezaaktebespreken.
7Entoenerveelmeningsverschilontstond,stondPetrus
openzeitegenhen:Mannenbroeders,uweetdatGod
vanoudsonderonsheeftuitgekozen,datdeheidenendoor
mijnmondhetwoordvanhetEvangeliezoudenhorenen
geloven.
8EnGod,Diedehartenkent,heefthungetuigenisgegeven
doorhundeHeiligeGeesttegeven,zoalsHijookaanons
gedaanheeft,
9Enmaakgeenonderscheidtussenonsenhen,enreinig
hunhartdoorhetgeloof.
10WaaromsteltuGoddanopdeproefdooreenjukopde
nekvandediscipelenteleggendatnochonzevaderen,
nochwijhebbenkunnendragen?
11MaarwijgelovendatwijdoordegenadevandeHeere
JezusChristusbehoudenzullenworden,evenalszij.
12Toenwerddehelemenigtestilenzijluisterdennaar
BarnabasenPaulus,dieverteldenwelkewonderenen
tekenenGoddoorhenonderdeheidenenhadverricht.
13Ennadatzijstilwarengeweest,antwoorddeJakobusen
zeide:Mannenbroeders,luistertnaarmij.
14SimeonheeftverteldhoeGodinhetbeginnaarde
heidenenomgezienheeft,omuitheneenvolkvoorzijn
naamtenemen.
15Enhiermeestemmendewoordenvandeprofeten
overeen,zoalsgeschrevenstaat:
16HiernazalIkwederkerenendevervallententvanDavid
herbouwen,enwatdaarvanisingestort,zalIkherbouwen
enweeropzetten.
17OpdathetoverigedeelvandemensendeHeerezou
zoeken,enalleheidenvolken,overwieMijnNaam
uitgeroepenis,zegtdeHeere,Diealdezedingendoet.
18AanGodzijnalzijnwerkenbekendvaneeuwigheidaf.
19Daarombenikvanoordeeldatwijhendieuitde
heidenentotGodbekeerdzijn,nietlastigmoetenvallen.
20Maarwijschrijvenhundatzijzichmoetenonthouden
vandeafgodenbesmettingen,vanhoererij,vanhetverstikte
envanbloed.
21WantMozesheeftvanoudsheriniederestadmensen
diehemprediken,omdathijelkesabbatindesynagogen
wordtvoorgelezen.
22Toenbeslotendeapostelenendeouderlingen,samen
metdehelegemeente,ommannenuithunmiddennaar
Antiochiëtesturen,samenmetPaulusenBarnabas.Het
gingomJudas,bijgenaamdBarsabas,enSilas,de
voornaamstemannenonderdebroeders.
23Enzijschrevendoorhenbrievenopdezewijze:De
apostelen,deouderlingenendebroedersgroetende
broedersuitdeheideneninAntiochië,SyriëenCilicië:
24Wantwijhebbengehoorddatsommigendievanons
zijnuitgegaan,umetwoordeninverwarringhebben
gebrachtenuwzielenhebbenbeschaamddoortezeggen:
97

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
Umoetzichlatenbesnijdenendewetonderhouden.Aan
henhebbenwijzulkeenbevelnietgegeven.
25Hetleekonsgoed,eensgezindbijeengekomen,om
uitverkorenmannennaarutoetesturen,samenmetonze
geliefdenBarnabasenPaulus,
26Mannendiehunlevenophetspelhebbengezetvoorde
naamvanonzeHeerJezusChristus.
27DaaromhebbenwijJudasenSilasgestuurd,dieu
dezelfdedingenmondelingzullenvertellen.
28WanthetheeftdeHeiligeGeestenonsgoedgedachtu
geengroterelastopteleggendandezenoodzakelijke
dingen,
29Datgijuonthoudtvanspijzen,diedenafgodengeofferd
zijn,envanbloed,envanhetverstikte,envanhoererij;
indiengijudaarvanbewaart,zultgijweldoen.Vaarwel.
30Toenzijdanheengegaanwaren,kwamenzijte
Antiochië;ennadatzijdemenigtebijeengebrachthadden,
brachtenzijdebriefover:
31Toenzijhetlazen,verheugdenzijzichoverde
vertroosting.
32EnJudasenSilas,diezelfookprofetenwaren,
vermaandendebroedersmetvelewoordenenversterkten
hen.
33Ennadatzijdaareentijdlangverblevenhadden,werden
zijinvredevandebroedersnaardeapostelengebracht.
34TochwildeSilasdaarnogevenblijven.
35OokPaulusenBarnabasbleveninAntiochië,waarzij
onderrichtgavenenhetwoordvandeHeerverkondigden,
samenmetnogveleanderen.
36EnkeledagenlaterzeiPaulustegenBarnabas:Latenwe
opnieuwnaaronzebroedersgaaninallestedenwaarwe
hetwoordvandeHeerhebbenverkondigd,enzienhoehet
methengaat.
37EnBarnabasbeslootJohannes,dieookMarcusheette,
meetenemen.
38MaarPaulusvondhetnietgoedomhemmeetenemen,
diehenuitPamfyliëhadverlatenennietmethenmeeging
naarhetwerk.
39Endetwisttussenhenwerdzohevig,datzijuitelkaar
gingen.DaaromnamBarnabasMarcusmeeenvoernaar
Cyprus.
40EnPauluskoosSilasuitenvertrok,doordebroeders
aanbevolenvoordegenadevanGod.
41EnhijtrokdoorSyriëenCiliciëenversterktede
gemeenten.
HOOFDSTUK16
1ToenkwamhijinDerbeenLystra,enzie,daarwaseen
discipel,metnameTimotheüs,dezoonvaneenvrouw,die
eenJoodsevrouwwasengelovigwas,maarwiensvader
eenGriekwas.
2HiervanwerdgoedberichtdoordebroedersdieinLystra
enIkoniumwaren.
3Pauluswildedathijmethemmeezougaan.Hijnamhem
meeenbesneedhem,vanwegedeJodendiedaarwoonden.
ZijwistennamelijkallemaaldatzijnvadereenGriekwas.
4Enterwijlzijdestedenlangsgingen,gavenzijhunde
bepalingendoordiedeapostelenendeouderlingenin
Jeruzalemhaddenopgesteldomzeteonderhouden.
5Enzowerdendegemeenteninhetgeloofbevestigden
namenzedagelijksinaantaltoe.
6ToenzijdoorheelFrygiëenhetlandGalatiëwaren
getrokkenendoordeHeiligeGeestverhinderdwarenhet
WoordinAsiateverkondigen,
7ToenzijinMysiëgekomenwaren,probeerdenzijnaar
Bithyniëtegaan,maardeGeestliethundatniettoe.
8ToenzijMysiëvoorbijwaren,kwamenzijinTroas
terecht.
9EnPauluskreeg'snachtseenvisioen:Erstondeen
Macedonischman,dietothemsprakenzei:Komovernaar
Macedoniëenhelpons.
10Toenhijhetvisioenhadgezien,beslotenwijmeteen
naarMacedoniëtereizen,omdatwijervanovertuigdwaren
datdeHeeronshadgeroepenomhunhetevangeliete
verkondigen.
11WijverlietenTroasengingenrechtstreeksnaar
Samothrake,endevolgendedagnaarNeapolis.
12EnvandaargingenwijnaarFilippi,devoornaamstestad
vandatdeelvanMacedoniëeneennederzetting.Wij
blevenenigedagenindiestad.
13Enopdesabbatgingenwijdestaduit,langsderivier,
waargewoonlijkgebedenwerd.Wijzatendaarenspraken
metdevrouwendiedaarbijeenwaren.
14Eneenvrouw,metnameLydia,eenpurperverkoopster
uitdestadThyatira,dieGodvereerde,luisterdenaarons.
DeHeereopendehaarhart,zodatzijaandachtschonkaan
hetgeendoorPaulusgezegdwerd.
15Entoenzijgedooptwas,enhaarhuisgezin,verzochtzij
ons,zeggende:Indiengijliedengeoordeeldhebt,datik
getrouwbenaandenHeere,komtinmijnhuis,enblijft
aldaar.Enzijdwongons.
16Enhetgebeurde,terwijlwijgingenbidden,datwijeen
zekermeisjetegenkwamen,datbezetenwasdooreengeest
vanwaarzeggerij,diehaarmeestersveelwinstopleverde
doorwaarzeggerij.
17DezeliepmetPaulusenonsmeeenriep:Dezemensen
zijndienarenvandeallerhoogsteGod,dieonsdewegtot
behoudverkondigen.
18Enditdeedzijveledagen.MaarPaulus,bedroefd
geworden,keerdezichomenzeitotdegeest:Ikgebiedu
indeNaamvanJezusChristus,datuuithaargaat.Enhij
ginguitophetzelfdeuur.
19Toenhaarmeesterszagendatdehoopophunwinst
verdwenenwas,grepenzijPaulusenSilasensleeptenhen
naardemarkt,naardeoversten.
20Enbrachthenvoordemagistraten,zeggende:Deze
mannen,dieJodenzijn,brengenonzestadzeerin
beroering,
21Enleerzeden,diewij,alsRomeinen,nietmogen
aannemenofnaleven.
22Toenkwamdemenigtegezamenlijktegenhenin
opstand,endeleidersscheurdenhunklerenengavenbevel
henteslaan.
23Ennadatzijhunveleslagenhaddentoegediend,
wierpenzijhenindegevangenis,terwijlzijde
gevangenbewaarderopdrachtgavenhenzorgvuldigte
bewaken.
24Toendezemanzulkeenbevelhadontvangen,zettehij
henindebinnenstekerkerenzettehunvoetenvastinde
blokken.
25EnommiddernachtbadenPaulusenSilasenzongen
lofzangenvoorGod;endegevangenenluisterdennaarhen.
98

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
26Enplotselingontstondereengroteaardbeving,zodatde
fundamentenvandegevangenisbeefden.Enterstond
gingenalledeurenopenenraaktendeboeienvaniedereen
los.
27Toendebewakervandegevangenisontwaakteuitzijn
slaap,zaghijdatdegevangenisdeurenopenstonden.Hij
trokzijnzwaardenwildezelfmoordplegen,omdathij
dachtdatdegevangenengevluchtwaren.
28MaarPaulusriepmetluiderstem:Doeuzelfgeen
kwaad,wantwijzijnallenhier.
29Toenriephijomlicht,sprongnaarbinnen,kwam
bevendnaarvorenenvielvoorPaulusenSilasneer,
30Enhijbrachthennaarbuitenenzei:Heren,watmoetik
doenombehoudenteworden?
31Enzijzeiden:GeloofindeHeereJezusChristus,engij
zultzaligworden,gijenuwhuis.
32EnzijverteldenhemhetwoorddesHerenenallendie
inzijnhuiswaren.
33EnHijnamhenindatzelfdenachtelijkeuurmee,waste
hunstriemenenwerdterstondgedoopt,hijenaldezijnen.
34Entoenhijheninzijnhuishadgebracht,zettehijhun
voedselvoorenverheugdezicheroverdathijmetheelzijn
huisinGodgeloofde.
35Toenhetdaggewordenwas,stuurdendemagistratende
dienareneropuitomtezeggen:Laatdiemannengaan.
36Endeoverstevandegevangenisgafditwoordaan
Paulusmede:Demagistratenhebbenboodschappers
gestuurdomutelatengaan;gadusnuheenengainvrede.
37MaarPauluszeitegenhen:Zehebbenons,hoewelwe
Romeinenzijn,inhetopenbaargegeseld,zonderdatwe
veroordeeldzijn,enzehebbenonsindegevangenis
geworpen.Ennuwerpenzeonserheimelijkuit?Nee,
zekerniet.Latenzezelfmaarkomenenonseruithalen.
38Endedienarenbrachtendezewoordenoveraande
magistraten.Dezewerdenbang,toenzijhoordendathet
Romeinenwaren.
39Enzijkwamenenverzochtenhendringend,enbrachten
hennaarbuiten,enverzochtenhun,datzijuitdestad
zoudenweggaan.
40Toengingenzijuitdegevangenisenkwameninhet
huisvanLydia.Toenzijdebroedersgezienhadden,
troosttenzijhenenvertrokken.
HOOFDSTUK17
1ToenzijdoorAmfipolisenApolloniagetrokkenwaren,
kwamenzijinThessalonica,waareensynagogevande
Jodenwas.
2EnPaulusging,zoalshijgewoonwas,naarhentoeen
sprakdriesabbattenlangmethenoverdeSchriften,
3IkbeginmettebewerendatChristusnoodzakelijkerwijs
moestlijdenenuitdedodenmoestopstaan,endatdeze
Jezus,dieikuverkondig,deChristusis.
4Ensommigenvanhengeloofdenenslotenzichaanbij
PaulusenSilas;envandevromeGriekenwasereengrote
menigte,envandevoornaamstevrouwenwarenerniet
weinig.
5MaardeJoden,dienietgeloofden,werdendoorafgunst
bewogenennamenenkelelosbandigemannenvanhet
laagstesoortmee,enzijverzameldeneenbende,enzij
brachtendegehelestadinrepenroer.Zijbestormdenhet
huisvanJasonenprobeerdenhenvoorhetvolktebrengen.
6Toenzijhennietvonden,brachtenzijJasonenenige
broedersnaardeleidersvandestadenriepen:Dezen,die
dewereldinberoeringhebbengebracht,zijnookhier
gekomen;
7DieJasonheeftaangenomen,enzijhandelenallenin
strijdmetdeverordeningenvandekeizer,doortezeggen
datereenanderekoningis,namelijkJezus.
8Toenzijdithoorden,brachtenzijhetvolkendeleiders
vandestadinverwarring.
9ToenzijJasonendeanderonderbewakinghadden
gesteld,lietenzijhengaan.
10EndebroedersstuurdenPaulusenSilasterstonddes
nachtswegnaarBerea.Toenzijdaargekomenwaren,
gingenzijnaardesynagogevandeJoden.
11DezenonderscheiddenzichvandieinThessalonica,
wantzijontvingenhetWoordmetgrotebereidwilligheid
enonderzochtendagelijksdeSchriftenomtezienofdeze
dingenzowaren.
12Daaromkwamenervelenvanhentothetgeloof,ook
vandeaanzienlijkeGrieksevrouwenenvandemannen,
nietweinigen.
13ToendeJodenvanThessalonicavernamendathet
WoordvanGoddoorPaulusinBereawerdverkondigd,
kwamenzijookdaarheenenbrachtendemenigtein
beroering.
14EnmeteenstuurdendebroedersPaulusweg,alsofhij
naardezeeging.SilasenTimotheüsblevenechterdaar.
15EnzijdiePaulusbegeleidden,brachtenhemnaar
Athene.EntoenzijbevelkregenaanSilasenTimotheüs
omzosnelmogelijknaarhemtoetekomen,vertrokkenzij.
16TerwijlPaulusinAtheneophenwachtte,raaktehijin
beroeringtoenhijzagdatdestadvolafgoderijwas.
17Daaromginghijindesynagogeindiscussiemetde
Jodenenmetdegodvruchtigemannen,endagelijksging
hijopdemarktommethendiehemtegenkwamen.
18ToenontmoettenhemenigefilosofenvandeEpicureërs
envandeStoïcijnen.Ensommigenzeiden:Watzaldeze
babbelaarzeggen?Anderen:Hijschijnteenverkondiger
vanvreemdegodentezijn,wanthijverkondigdehunJezus
endeopstanding.
19EnzijnamenHemgevangenenbrachtenHemnaarde
Areopagus,enzeiden:Mogenwijweten,watdezenieuwe
leeris,waarovergijspreekt?
20WantGijbrengtonsvreemdedingenterore;wijwillen
dusweten,watdezedingentebetekenenhebben.
21(WantalleAthenersendevreemdelingendiedaar
waren,brachtenhuntijdmetnietsandersdoordanmethet
vertellenofhorenvanietsnieuws.)
22ToenstondPaulusmiddenopdeMarsheuvelenzei:
MannenvanAthene,ikziedatuinallestebijgelovigbent.
23Wanttoenikvoorbijgingenuwevereringzag,vondik
eenaltaarmetditopschrift:AANDEONBEKENDEGOD.
Diegijdanonwetendaanbidt,dienverkondigiku.
24DeGoddiedewereldheeftgemaaktenalleswatdaarin
is,dieeenHeerisvandehemelendeaarde,woontnietin
tempelsdiemethandengemaaktzijn,maarintempelsdie
deHeerJezusChristusheeftgemaakt.
25OokwordtHijnietdoormensenhandenaanbeden,alsof
Hijietsnodighad,omdatHijaanallenhetlevenende
ademenalledingengeeft;
26EnHijheeftuitéénbloedhetgehelemenselijke
geslachtgemaakt,omopdegeheleaardbodemtewonen,
99

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
enHijheeftdevastgesteldetijdenendegrenzenvanhun
woonplaatsenbepaald;
27OpdatzijdeHeerezoudenzoeken,ofzijHemaltastend
vindenmochten,ookalisHijnietvervaniedervanons.
28WantinHemlevenwij,bewegenwijonsenzijnwij,
zoalsookenkelevanuwdichtersgezegdhebben:Wantwij
zijnookvanZijngeslacht.
29OmdatwijvanGodafstammen,moetenwijnietdenken
datdeGodheidgelijkisaangoud,zilverofsteen,door
menselijkekunstvervaardigdenbedacht.
30EnGodheeftdetijdenvandeonwetendheidoverhet
hoofdgezien;maarnuverkondigtHijoveralaanalle
mensendatzijzichmoetenbekeren.
31OmdatHijeendagheeftvastgesteld,waaropHijde
wereldrechtvaardigzaloordelendooreenmandieHij
daartoeheeftaangesteld.DaarvanheeftHijaanalle
mensenhetbewijsgeleverd,doordatHijHemuitdedood
heeftopgewekt.
32Toenzijvandeopstandingderdodenhoorden,spotten
sommigen,enanderenzeiden:Wijzullenuhierovernog
eenshoren.
33Paulusgingdusuithunmiddenweg.
34Maarerwarenookmannendiezichbijhemaansloten
engeloofden.OnderhenbevondenzichookDionysius,de
Areopagiet,eneenvrouwmetdenaamDamaris,ennog
anderendiebijhenwaren.
HOOFDSTUK18
1HiernavertrokPaulusuitAtheneenkwamteKorinthe.
2EnhijtrofeenJoodaan,metnameAquila,geborente
Pontus,dieonlangsuitItaliëwasgekomen,metzijnvrouw
Priscilla,omdatClaudiusalleJodenhadbevolenRomete
verlaten.Zijkwamenbijhen.
3Enomdathijhetzelfdeambachtuitoefende,bleefhijbij
henenwerkte;zijwarenimmerstentenmakersvanberoep.
4Enelkesabbathieldhijbesprekingenindesynagogeen
overtuigdedeJodenendeGrieken.
5ToenSilasenTimotheüsuitMacedoniëkwamen,werd
Pauluserdooraandrangtoeaangezetomtegenoverde
JodentegetuigendatJezusdeChristuswas.
6ToenzijzichverzettenenGodlasterden,schuddeHij
zijnklerenenzeitegenhen:Julliebloedkomeopjullie
eigenhoofd;ikbenrein.VannuafaanzalIknaarde
heidenengaan.
7EnHijvertrokvandaarenginghethuisbinnenvan
iemand,metnameJustus,eengodvruchtigeman,wiens
huisdirectaandesynagogegrensde.
8EnCrispus,deoverstevandesynagoge,geloofdemet
heelzijnhuisindeHeer.EnveelvandeKorinthiërsdie
luisterden,geloofdenenwerdengedoopt.
9ToenzeideHeerindenachtineenvisioentegenPaulus:
Weesnietbang,maarspreekenzwijgniet.
10WantIkbenmetu,enniemandzalhetopuhebbenom
ukwaadtedoen,wantIkhebveelvolkindezestad.
11Enhijbleefdaareenjaarenzesmaanden,enonderwees
hetWoordvanGodonderhen.
12EntoenGalliodeafgevaardigdevanAchajewas,
kwamendeJodeneensgezindinopstandtegenPaulusen
brachtenhemvoorderechterstoel,
13Hijzei:DezemanoverreedtdemensenomGodte
vereren,instrijdmetdewet.
14EntoenPaulusophetpuntstondzijnmondopente
doen,zeiGalliototdeJoden:Alshetomeenzaakvan
onrechtofboosaardigeontuchtging,oJoden,zouiktoch
welbegripvoorukunnenopbrengen.
15Maaralshetomwoordenennamengaat,enomuwwet,
leterdanop;wantikzaloverzulkezakennietoordelen.
16Enhijleiddehenwegvanderechterstoel.
17ToennamenalleGriekenSosthenes,deoverstevande
synagoge,ensloegenhemvoorderechterstoel.EnGallio
bekommerdezichomgeenvandiedingen.
18EnPaulusbleefdaarnoggeruimetijd,entoennamhij
afscheidvandebroeders,envoervandaarnaarSyrië,en
methemPriscillaenAquila,nadathijinKenchreazijn
hoofdhadgeschoren,omdathijeengeloftehadafgelegd.
19EnHijkwamteEfezeenliethendaarachter,maarZelf
gingHijnaardesynagogeensprakmetdeJoden.
20Toenzijhemverzochtenlangerbijhenteblijven,
stemdehijdaarnietmeein.
21Maarhijnamafscheidvanhen,zeggende:Ikmoetdit
feest,datteJeruzalemkomt,zekervieren;maarikzalnog
eenstotuwederkeren,indienGodwil.Enhijvoervan
Efeze.
22EnnadathijinCaesareawasaangekomen,ginghijnaar
degemeenteenbegroettehen.Daarnaginghijnaar
Antiochië.
23EnnadatHijdaarenigetijdhaddoorgebracht,vertrok
HijentrokronddoorheelGalatiëenFrygië,waarbijHij
allediscipelenversterkte.
24EnerkwameenJoodinEfeze,metnameApollos,
geboreninAlexandrië,eenmanvanwijsheidenkennisvan
deSchriften.
25DezemanwerdonderwezenindewegvandeHeer,en
vurigvangeest,sprakenonderweeshijnauwgezetde
dingenvandeHeer,maarhijwistalleenvandedoopvan
Johannes.
26EnHijbegonvrijmoedigtesprekenindesynagoge.
ToenAquilaenPriscilladithoorden,namenzijHemmee
enlegdenHemdewegvanGodnauwkeurigeruit.
27EntoenHijvanplanwasnaarAchajetegaan,schreven
debroedersHemaanenspoordendediscipelenaanHemte
ontvangen.ToenHijdaarwas,hielpHijhendiedoor
genadetothetgeloofgekomenwaren,veel.
28WanthijovertuigdedeJodenopkrachtigewijze,enwel
inhetopenbaar,dooraandehandvandeSchriftente
verkondigendatJezusdeChristuswas.
HOOFDSTUK19
1Enhetgebeurde,terwijlApollosteKorinthewas,dat
Paulus,debovenstedelenvanhetlanddoorgereisd
hebbende,teEfezekwam;endaarenigediscipelenaantrof,
2Hijzeidetothen:HebtgijdenHeiligenGeestontvangen,
toengijgeloofdet?EnzijzeidentotHem:Wijhebbenzelfs
nietgehoord,ofereenHeiligenGeestis.
3EnHijzeidetothen:Waarinzijtgijdangedoopt?Enzij
zeiden:IndedoopvanJohannes.
4ToenzeiPaulus:Johannesdoopteweleendoopvan
bekeringenzeitegenhetvolkdatzijmoestengelovenin
HemDienahemkwam,datisinChristusJezus.
5Toenzijdithoorden,lietenzijzichdopenindeNaam
vandeHeerJezus.
100

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
6EntoenPaulushundehandenoplegde,kwamdeHeilige
Geestoverhen;enzijsprakeninvreemdetalenen
profeteerden.
7Enhetwarenongeveertwaalfmannen.
8EnHijgingnaardesynagogeensprakdaarvrijmoedig,
gedurendedriemaanden,terwijlHijmethendiscussieerde
enhenovertuigdeaangaandehetKoninkrijkvanGod.
9Maartoensommigenverhardraaktenennietgeloofden,
envoordemenigtekwaadsprakenoverdeweg,gingHij
bijhenwegenzonderdedediscipelenaf.Dagelijkshielden
zijeenwoordenwisselingindeschoolvaneenzekere
Tyrannus.
10Enditduurdetweejaar,zodatallendieinAsia
woonden,hetwoordvandeHeereJezushoorden,zowel
JodenalsGrieken.
11EnGoddeedbijzonderewonderendoordehandenvan
Paulus:
12Enmenbrachtzakdoekenofschortenvanzijnlichaam
naardezieken,endeziektenverdwenenvanhenende
bozegeestengingenuithenweg.
13ToenwaagdenzichenigerondtrekkendeJoodse
geestenbezweerdersomoverhendiebozegeestenhadden,
deNaamvandeHeereJezusaanteroepen,zeggende:Wij
bezwerenubijJezus,DiePauluspredikt.
14EnerwarenzevenzonenvaneenzekereSceva,een
Joodenoverstevandepriesters,dieditdeden.
15Endebozegeestantwoorddeenzeide:Jezuskenik,en
Pauluskenik;maarwiezijtgij?
16Endemaninwiedebozegeestwas,sprongophenaf,
overmeesterdehenenovermeesterdehen,zodatzijnaakt
engewonduitdathuisvluchtten.
17EnditwerdookbekendbijalleJodenenGriekendiein
Efezewoonden;enervielvreesoverhenallen,endenaam
vandeHeereJezuswerdgrootgemaakt.
18Envelendietothetgeloofkwamen,beledenhun
zondenenmaaktenhundadenbekend.
19Ookbrachtenvelenvanhen,diekunstzinnige
handelingenhaddenverricht,hunboekenbijeenen
verbranddenzetenaanschouwenvanallen.Toenzijde
waardeervanoptelden,kwamenzijtotdebevindingdatdie
vijftigduizendzilverstukkenbedroeg.
20ZogroeidehetwoordvanGodkrachtigenkreegmacht.
21Toendezedingenvoorbijwaren,beslootPaulusinde
geest,nadathijdoorMacedoniëenAchajewasgetrokken,
naarJeruzalemtegaan.Hijzei:Alsikdaarbengeweest,
moetikookRomezien.
22Daaromstuurdehijtweevanzijndienaren,Timotheüs
enErastus,naarMacedonië.Zelfbleefhijechternogeen
tijdjeinAsia.
23Enterzelfdertijdontstonderopdieweggeengeringe
opschudding.
24WanterwaseenmanmetdenaamDemetrius,een
zilversmid,diezilverentempeltjesvoorDianamaakte.Hij
brachtdeambachtsliedeneennietgeringewinstop.
25Hijriephenbijeenmetdewerkliedendiehetzelfde
beroepuitoefendenenzei:Mannen,uweetdatwijaandit
vakonzewelvaartdanken.
26Engijzietenhoort,datdezePaulusnietalleenteEfeze,
maarbijnaingeheelAsiaeengrotemenigteheeft
overgehaaldenafkeriggemaakt,doortezeggen,datde
goden,diemethandengemaaktworden,geengodenzijn.
27Nietalleendreigtonsambachttewordenondermijnd,
maarookdreigtdetempelvandegrotegodinArtemiste
wordenverachtenhaarprachttewordenverwoest,die
doorheelAziëendewereldwordtaanbeden.
28Toenzijdezewoordenhoorden,werdenzijwoedenden
schreeuwden:GrootisdeArtemisvandeEfeziërs!
29Endehelestadraakteinverwarring.EnnadatzeGajus
enAristarchus,Macedonischemannen,Paulus'reisgenoten,
haddengegrepen,stormdenzeeendrachtignaarhettheater.
30EntoenPaulusbijdemenigtewildekomen,lietende
discipelenhemdatniettoe.
31EnenkelevriendenvandeleidersvanAsiastuurden
hemberichtenmethetverzoekzichnietinhettheaterte
wagen.
32Sommigenriependusdit,enanderendat.Wantde
vergaderingraakteinverwarringenhetmerendeelwistniet
waaromzijbijeengekomenwaren.
33EnzijtrokkenAlexanderuitdemenigte,deJoden
steldenhemnaarvoren.EnAlexanderwenktemetdehand,
enwildezijnverdedigingaanhetvolkdoen.
34ToenzijechtervernamendatHijeenJoodwas,riepen
allengedurendetweeuureenstemmig:DegroteDianavan
deEfeziërs!
35Toendestadssecretarishetvolktotbedarenhad
gebracht,zeihij:MannenvanEfeze,wieweetnietdatde
stadvanEfeziërsdegrotegodinArtemisenhetbeelddat
vanJupitergevallenis,aanbidt?
36Aangezienertegendezedingengeentegenspraak
mogelijkis,moetustilzijnennietsoverhaastdoen.
37Wantuhebtdezemannenhierheengebracht,dienoch
kerkroverszijn,nochuwgodinlasteren.
38AlsDemetriusendehandwerksliedendiebijhemzijn,
eenzaaktegeniemandhebben,danligtdewetopenenzijn
erafgevaardigden;latenzeelkaaraanklagen.
39Maaralsuoveranderezakenietsvraagt,zaldatineen
wettigevergaderingwordenbeslist.
40Wantwijlopengevaaromterverantwoordingte
wordengeroepenvanwegedeopschuddingvanvandaag,
aangezienergeenredenisomrekenschapafteleggenvan
dezesamenloop.
41Ennadathijditgezegdhad,liethijdevergadering
uiteengaan.
HOOFDSTUK20
1Entoendeopschuddingvoorbijwas,riepPaulusde
discipelenbijzich,omhelsdehenenvertrokomnaar
Macedoniëtegaan.
2Ennadathijdiestrekenhaddoorkruistenhunveel
vermaningenhadgegeven,kwamhijinGriekenland,
3Endaarbleefhijdriemaanden.EntoendeJodenhemop
deloerlagen,toenhijophetpuntstondnaarSyriëtevaren,
besloothijdoorMacedoniëterugtekeren.
4EnvergezeldehemdaarnaarAsiaSopatervanBerea;en
vandeThessalonicenzenAristarchusenSecundus;en
GaiusvanDerbe,enTimotheus;envanAzië,Tychicusen
Trofimus.
5Dezen,dieonsvoorgingen,bleveninTroasopons
wachten.
6Enwijvoerennadedagenvandeongezuurdebroden
wegvanFilippienkwamenbinnenvijfdagenbijhenin
Troasaan;daarblevenwijzevendagen.
101

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
7Enopdeeerstedagvandeweek,toendediscipelen
bijeengekomenwarenombroodtebreken,hieldPauluseen
preektothen.Hijwildedevolgendedagvertrekkenen
zettezijntoespraakvoorttotmiddernacht.
8Enerwarenveellichtenindebovenzaal,waarzijbijeen
waren.
9Enerzateenzekerejongemaninhetvenster,metname
Eutychus,enhijwasineendiepeslaapgevallen.Enterwijl
Pauluslangaanhetpredikenwas,vielhijdoordeslaap
ineen.Hijvielvandederdeverdiepingnaarbenedenen
werddoodopgenomen.
10EnPaulusdaaldeaf,vielophemneer,enterwijlhij
hemomhelsde,zeihij:Weestnietinberoering,wantzijn
levenisinhem.
11Toenhijdanweerbovenwasgekomen,broodhad
gebrokenengegeten,ennoglangmethenhadgesproken,
totdedagaanbrak,vertrokhij.
12Enzijbrachtendejongemanlevendterug,enzijwaren
nietweiniggetroost.
13EnwijgingenvoorafaanboordenvoerennaarAssus,
metdebedoelingdaarPaulusinontvangsttenemen.Want
hijhaddatbesloten,omdathijzelfvanplanwastevoette
gaan.
14ToenhijonsinAssusontmoette,namenwijhemopen
kwamennaarMitylene.
15Enwijvoerenvandaarverderenkwamendevolgende
dagbijChiosaan.DevolgendedagkwamenwijteSamos
aanenbleveninTrogyllium.Devolgendedagkwamenwij
teMileteaan.
16PaulushadnamelijkbeslotenomviaEfezenaar
Jeruzalemtevaren,omdathijgeentijdinAsiawilde
doorbrengen.Hijwildezosnelmogelijk,alshetvoorhem
mogelijkwas,opdedagvanPinkstereninJeruzalemzijn.
17EnvanuitMiletestuurdehijeenboodschapnaarEfeze
enriepdeoudstenvandegemeentebijeen.
18Toenzijbijhemkwamen,zeihijtegenhen:Jullieweten
hoeikvanafdeeerstedagdatikinAsiakwam,aldietijd
bijjulliebengeweest.
19IkhebdeHeergediendmetallenederigheidvanhet
hart,enonderveeltranenenverzoekingen,diemij
overkwamendoordehinderlaagvandeJoden.
20Enhoeiknietshebachtergehoudendatnuttigvooru
was,maardatikuhebverkondigdenuinhetopenbaaren
vanhuistothuishebonderwezen,
21Enzijgetuigden,zoweltegenoverdeJodenals
tegenoverdeGrieken,vanbekeringtotGodengeloofin
onzeHeerJezusChristus.
22Ennu,zie,ikgagebondenindegeestnaarJeruzalem,
zondertewetenwatmijdaarzaloverkomen.
23MaardeHeiligeGeestgetuigtinelkestaddatboeienen
verdrukkingenMijtewachtenstaan.
24Maarnietsvanditallesbrengtmijinberoering,enik
achtmijnlevennietkostbaarvoormijzelf,opdatikmijn
levensloopmetvreugdemagvolbrengen,endebediening
dieikvandeHeereJezusontvangenheb,omtegetuigen
vanhetEvangelievandegenadeGods.
25Ennu,zie,ikweetdatjullieallen,onderwieik
heengegaanbenomhetKoninkrijkvanGodte
verkondigen,mijngezichtnietmeerzullenzien.
26Daaromwilikuvandaaglatenwetendatikreinbenvan
hetbloedvanallemensen.
27Wantikhebnietnagelatenuheelhetraadsbesluitvan
Godteverkondigen.
28Letdaaromopuzelfenopdehelekudde,waaroverde
HeiligeGeestutotopzienersheeftaangesteldomde
gemeentevanGodteweiden,dieHijdoorhetbloedvan
ZijnEigeneheeftgekocht.
29Wantditweetik:namijnheengaanzullenergrimmige
wolvenbijubinnenkomen,diedekuddenietzullensparen.
30Enuituweigenmiddenzullenmannenopstaandie
verkeerdedingensprekenomdediscipelenachterzichaan
tetrekken.
31Daarom,waakenbedenkdatikdriejaarlang,dagen
nacht,niethebopgehoudeniedereenondertranenterechtte
wijzen.
32Ennu,broeders,ikdraaguopaanGodenaanhet
woordvanzijngenade,diebijmachteisuoptebouwenen
ueenerfdeeltegevenonderaldegeheiligden.
33Ikhebniemandszilver,goudofkledingbegeerd.
34Ja,uweetzelfdatdezehandeninmijnbehoeften
hebbenvoorzien,enindievanhendiebijmijwaren.
35Ikhebuinallesgetoond,hoeu,doorzotearbeiden,de
zwakkenmoetondersteunenenumoetherinnerenaande
woordenvandeHeereJezus,hoeHijgezegdheeft:Hetis
zaligertegevendanteontvangen.
36ToenHijditgezegdhad,knieldeHijneerenbadmet
allen.
37Enzijweendenallenhevig,vielenPaulusomdehalsen
kustenhem,
38Enzijwarenhetmeestbedroefdoverdewoorden,die
Hijgesprokenhad,datzijZijnaangezichtnietmeerzouden
zien.EnzijvergezeldenHemtotaanhetschip.
HOOFDSTUK21
1Enhetgebeurde,nadatwijvanhenwarenlosgemaakten
vertrokken,datwijinrechtelijnnaarKoosvoeren,ende
volgendedagnaarRhodos,envandaarnaarPatara.
2EnwijvondeneenschipdatnaarFeniciëvoer,gingen
aanboordenvoerenaf.
3ToenwijCyprusontdekthadden,lietenwijhetlinks
liggenenvoerennaarSyrië.WijkwamenaanlandinTyrus.
Daarmoesthetschipzijnladinglossen.
4Entoenwijdaardiscipelenaantroffen,blevenwijdaar
zevendagen.ZijzeidendoordeGeesttotPaulus,dathij
nietnaarJeruzalemmochtgaan.
5Toenwijdiedagenvolbrachthadden,vertrokkenwijen
gingenopweg.Zijbrachtenonsallen,metvrouwenen
kinderen,totwijbuitendestadwaren.Toenknieldenwij
opdeoeverneerenbaden.
6Toenwijafscheidvanelkaarhaddengenomen,gingen
wijaanboordenzijkeerdenweernaarhuisterug.
7ToenwijonzetochtvanuitTyrushaddenbeëindigd,
kwamenwijinPtolemaïsaan,waarwijdebroeders
begroettenennogeendagbijhenbleven.
8Endevolgendedagvertrokkenwij,diemetPauluswaren,
enkwameninCaesarea.Wijkwameninhethuisvan
Filippus,deevangelist,dieeenvandezevenwas,en
blevenbijhem.
9Endezelfdemanhadvierdochters,maagden,die
profeteerden.
10Terwijlwijdaarveledagenbleven,kwameruitJudea
eenprofeet,metnameAgabus.
102

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
11Entoenhijbijonsgekomenwas,namhijdegordelvan
Paulus,bondzijneigenhandenenvoetenenzei:Ditzegt
deHeiligeGeest:ZozullendeJodenteJeruzalemdeman
binden,vanwiedezegordelis,enzullenhemoverleveren
indehandenvandeheidenen.
12Toenwijdithoorden,verzochtenwijenzijdiedaar
woonden,HemdringendnietnaarJeruzalemoptegaan.
13ToenantwoorddePaulus:Watwiljetochdatjeweent
enmijnhartbreekt?Ikbenimmersbereidomnietalleen
gebondenteworden,maarooktesterveninJeruzalem
omwillevandeNaamvandeHeereJezus.
14Maartoenhijnietteovertuigenwas,hieldenwijopen
zeiden:DewilvandeHeergeschiede.
15Ennadiedagenpaktenwijonzerijtuigenenreisden
naarJeruzalem.
16OokenkeleleerlingenvanCaesareagingenmetonsmee,
enzijbrachteneenzekereMnasonuitCyprusmee,een
oudeleerling,bijwiewijzoudenlogeren.
17EntoenwijinJeruzalemaankwamen,ontvingende
broedersonsmetvreugde.
18EndevolgendedaggingPaulusmetonsnaarJakobus,
enalleouderlingenwarenerbij.
19Ennadathijhengegroethad,verteldehijinhet
bijzonderwatGoddoorzijnbedieningonderdeheidenen
hadgedaan.
20Toenzijdithoorden,verheerlijktenzijdeHeereen
zeidentotHem:Uziet,broeder,hoeveelduizendenJoden
erzijndiegeloven;enzijzijnallenijveraarsvoordewet.
21Enzijwordenvanuvernomen,datualleJoden,die
onderdeheidenenzijn,leertMozesteverlaten,doorte
zeggendatzijhunkinderennietmogenbesnijdenenzich
nietaandegebruikenmogenhouden.
22Watbetekenthetdan?Demenigtemoetwel
samenkomen,wantzijzullenhorendatGijgekomenzijt.
23Doedaaromwatwijuzeggen:Wijhebbenviermannen
dieeengeloftehebbenafgelegd;
24Neemhenmeeenreinigumethen,endraagde
verantwoordelijkheidvoorhen,zodatzijhunhoofdkaal
kunnenscheren.Danzullenzijallenwetendatdedingen
diehunoveruzijnverteld,nietsbetekenen,maardatooku
zelfnaarbehorenwandeltendewetonderhoudt.
25Watdeheidenenbetreftdiegeloven,hebbenwe
geschrevenenvastgestelddatzijzoietsnietdoen,behalve
datzijzichonthoudenvandingendieaanafgodenzijn
geofferd,vanbloed,vanverstikkingenvanhoererij.
26ToennamPaulusdemannenmeeendevolgendedag
reinigdehijzichsamenmethen.Hijgingnaardetempel
omaantegevendatdedagenvandereinigingvoltooid
waren,totdatvooriedervanheneenoffergebrachtzou
worden.
27Toendezevendagenbijnavoorbijwaren,zagende
JodenuitAsiaHemindetempelenbrachtenhethelevolk
inberoering.ZesloegendehandenaanHem.
28Roept:MannenvanIsraël,help!Ditisdeman,die
overalaanallemensenonderwijsttegenhetvolk,deweten
dezeplaats;endieooknogeensGriekenindetempelheeft
gebrachtendezeheiligeplaatsheeftontheiligd.
29ZijhaddenimmerseerderindestadTrofimus,een
Efeziër,bijhemgezien,enzijmeendendathijdoorPaulus
naardetempelwasgebracht.
30Endehelestadraakteinrepenroer,enhetvolkliepte
hoop.ZijgrepenPaulusensleurdenhemuitdetempel,en
terstondwerdendedeurengesloten.
31Terwijlzijophetpuntstondenhemtedoden,kreegde
overstevandeafdelingberichtdaterinheelJeruzalem
opschuddingwas.
32Dienammeteensoldatenenhoofdmannenmeeen
sneldenaarhentoe.Toenzijdeoversteendesoldaten
zagen,lietenzijPaulusindesteek.
33Toenkwamdeoverstederlegeraanvoerdersnaderbij,
greephemvastengafbevelhemmettweekettingente
binden.Ookvroegenzijhemwiehijwasenwathijgedaan
had.
34Ensommigenriependit,anderendat,onderdemenigte.
Entoenhijnietzekerwistofersprakewasvaneentumult,
gafhijbevelhemnaarhetkasteeltedragen.
35EntoenHijopdetrapkwam,gebeurdehetdatHijdoor
desoldatenwerdgedragen,vanwegedegewelddadigheid
vanhetvolk.
36Wantdemenigtevanhetvolkvolgdehem,alroepende:
Wegmethem!
37EntoenPaulusinhetkasteelgeleidzouworden,zeihij
totdeoverste:Magikmetuspreken?Wiezei:Kuntu
Grieksspreken?
38BentunietdeEgyptenaardievóórdezedagen
opschuddingveroorzaakteenvierduizendmoordenaarsde
woestijninstuurde?
39MaarPauluszei:IkbeneenJooduitTarsus,eenburger
vaneenwelbekendestadinCilicië.Stamijtoetothetvolk
tespreken.
40Entoenhijhemvergunninggegevenhad,stondPaulus
opdetrappen,enwenktemetdehandhetvolk.Entoener
eengrotestiltewas,sprakhijtothenindeHebreeuwsetaal,
zeggende:
HOOFDSTUK22
1Mannen,broedersenvaders,luisternaarmijn
verdedigingdieiknutotuhoud.
2(Entoenzijhoorden,datHijinhetHebreeuwstothen
sprak,zwegenzijdestemeer;enHijzeide:)
3IkbeneenJood,geboreninTarsus,eenstadinCilicië,
maaropgegroeidindezestad,aandevoetenvanGamaliël,
enonderwezenovereenkomstigdevolmaaktenalevingvan
dewetvandevaderen,enwaseenijveraarvoorGod,zoals
uallenhedenbent.
4Enikhebdezewegtotdedoodtoevervolgd,doorzowel
mannenalsvrouwenteboeienenindegevangeniste
zetten.
5Zoalsookdehogepriestermijgetuigt,endegehelestand
vandeoudsten.Vanhenontvingikookbrievenaande
broeders,enikgingnaarDamascusomhendiedaarwaren,
geboeidnaarJeruzalemtebrengen,omgestraftteworden.
6Enhetgebeurde,terwijlikopreiswasenvlakbij
Damascuskwam,rondhetmiddaguur,daterplotselinguit
dehemeleengrootlichtommijheenscheen.
7Enikvielopdegrondenhoordeeenstemtotmijzeggen:
Saul,Saul,waaromvervolgtgijMij?
8Enikantwoordde:WiebentU,Heere?EnHijzeidetot
mij:IkbenJezusdeNazarener,Diegijvervolgt.
103

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
9Enzijdiebijmijwaren,zagenwelhetlichtenwaren
bevreesd,maarzijhoordennietdestemvanHemdietot
mijsprak.
10Enikzeide:Watzalikdoen,Heere?EndeHeerezeide
totmij:Staop,enganaarDamascus;enaldaarzalu
gezegdwordenaldedingen,dieugesteldzijnomtedoen.
11Enomdatikdoordeglansvanhetlichtnietsmeerkon
zien,werdikdoordehandvanhendiebijmijwaren,
geleidenkwamteDamascus.
12EneenzekereAnanias,eengodvruchtigmanvolgensde
wet,dieeengoedgetuigenishadvanalleJodendiedaar
woonden,
13Kwamtotmij,enstond,enzeidetotmij:BroederSaul,
wordziende!Enterzelfdertijdzagiknaarhemop.
14Enhijzeide:DeGodonzervaderenheeftuverkoren,
opdatgijZijnwilzoudtkennen,endeRechtvaardigezoudt
zien,endestemuitZijnmondzoudthoren.
15Wantjijzultvoorhemgetuigezijnbijallemensenvan
watjegezienengehoordhebt.
16Ennu,wattalmtgij?Staop,laatudopenenuwzonden
afwassen,onderaanroepingvandeNaamvandeHeere.
17Enhetgebeurde,toenikweerteJeruzalemkwam,
terwijlikindetempelbad,datikingeestvervoeringraakte;
18EnHijzeitegenmij:Komsnelenvertreksneluit
Jeruzalem,wantzijzullenuwgetuigenisoverMijniet
aannemen.
19Enikzeide:Heere,zijweten,datikinallesynagogen
hen,dieinUgeloofden,hebgevangengezetengegeseld.
20ToenhetbloedvanuwmartelaarStefanuswerd
vergoten,stondikerookbijenstemdeinmetzijndood.Ik
bewaardedeklerenvanhendiehemdoodden.
21EnHijzeidetotmij:Gaheen,wantIkzaluverweg
zenden,naardeheidenen.
22Enzijluisterdennaarditwoordenverhievenhunstem
enzeiden:Gawegvandeaardemetzoiemand,wanthij
behoortnietteblijvenleven.
23Enterwijlzijschreeuwden,hunklerenafwierpenenstof
indeluchtwierpen,
24Deopperbevelhebbergafbevelhemnaardeburchtte
brengenenhemtelatengeselen.Danzouhijteweten
komenwaaromzezotegenhemschreeuwden.
25Enterwijlmenhemmetderiemenbond,zeiPaulus
tegendehoofdmanoverhonderddieerbijstond:Ishetu
toegestaaneenRomeintegeselen,endatzonderdathij
veroordeeldis?
26Toendehoofdmandithoorde,ginghijnaardeoverste
enverteldehetaanhem:Letopwatudoet,wantdezeman
iseenRomein.
27Toenkwamdeoverstederlegeraanvoerderenzeidetot
hem:Zegmij,zijtgijeenRomein?Hijantwoordde:Ja.
28Endeoversteantwoordde:Vooreengrootbedragheb
ikdezevrijheidverkregen.EnPauluszei:Maarikben
vrijgeboren.
29Toengingenzijdiehemzoudenondervragen,meteen
bijhemweg.Enookdeoverstewerdbevreesd,omdathij
vernamdatheteenRomeinwasenomdathijhemhad
gebonden.
30Devolgendedagwildehijwetenwaaromhijdoorde
Jodenwerdbeschuldigd.DaaromliethijPaulusuitzijn
boeienlosengafbevelaandeoverpriestersenhunhele
raadomvoorhenteverschijnen.HijlietPaulusnaarvoren
brengenenleiddehemvoorhen.
HOOFDSTUK23
1EnPauluskeekdeRaadnauwlettendaanenzei:
Mannenbroeders,ikhebtotopdezedaginalleoprechtheid
voorGodgeleefd.
2EndehogepriesterAnaniasgafbevelaandegenendiebij
hemstonden,datzijhemopdemondmoestenslaan.
3ToenzeiPaulustegenhem:Godzaluslaan,ugewitte
muur!Wantzitudaarommijteoordelenvolgensdewet,
enbeveeltudatikgeslagenwordtegendewetin?
4Enzijdieerbijstonden,zeiden:Beschimptgijde
hogepriesterGods?
5ToenzeiPaulus:Ikwistniet,broeders,datHijde
hogepriesterwas.Erstaatimmersgeschreven:Umaggeen
kwaadsprekenvandeleidervanuwvolk.
6MaartoenPaulusbegreepdathetenedeelbestonduit
SadduceeënenhetandereuitFarizeeën,riephijindeRaad:
Mannenbroeders,ikbeneenFarizeeër,dezoonvaneen
Farizeeër;ikwordterverantwoordinggeroepenvoorde
hoopendeopstandingvandedoden.
7EntoenHijditgezegdhad,ontstondertweedrachttussen
deFarizeeënendeSadduceeën,endemenigteraakte
verdeeld.
8WantdeSadduceeënbewerendatergeenopstandingis,
nochengel,nochgeest,maardeFarizeeënbelijdenbeide.
9Enerontstondeenluidgeschreeuw,ende
schriftgeleerdenvandeFarizeeënstondenopentwistten,
enzeiden:Wijvindengeenkwaadindezemens;enindien
eengeestofeenengeltothemgesprokenheeft,latenwij
tegenGodnietstrijden.
10Toenergroteonenigheidontstond,bevaldeoverste,die
vreesdedatPaulusdoorheninstukkenzouworden
gescheurd,desoldatennaarbenedentegaan,hemmet
gewelduithunmiddentehalenenhemnaardekazernete
brengen.
11EndevolgendenachtkwamdeHeerebijhemstaanen
zei:Weeswelgemoed,Paulus,wantzoalsjeinJeruzalem
vanMijgetuigdhebt,zomoetjeookteRomegetuigen.
12Toenhetdaggewordenwas,kwamenenkeleJoden
bijeenenvervloektenzichzelf.Zijzeidendatzijniet
zoudenetenofdrinkenvoordatzijPaulusgedoodhadden.
13Enerwarenmeerdanveertigdiedezesamenzwering
haddenberaamd.
14Toengingenzenaardeoverpriestersendeoudstenen
zeiden:Wijhebbenonszelfmeteenzwarevloekverbonden,
datwijnietsmeerzulleneten,totdatwijPaulusgedood
hebben.
15Ennu,gijlieden,tezamenmetdeRaad,geeftden
overstederlegeraanvoerdertekennen,dathijhemmorgen
totubrengt,alsofgijietsnauwkeurigeromtrenthemzoudt
willenvragen;enwij,indienhijindebuurtkomt,zijn
bereidhemtedoden.
16ToendezoonvanPaulus’zusterhoordedatzijopde
loerlagen,ginghijnaardeburchtenverteldehetaan
Paulus.
17ToenriepPauluseenvandehoofdliedenbijzichenzei:
Brengdezejongemannaardeoverste,wanthijheefthem
ietstevertellen.
18Hijnamhemdusmee,brachthemvoordeoversteen
zei:Paulus,degevangene,heeftmijbijzichgeroepenen
mijverzochtdezejongemanbijutebrengen,dieuietste
zeggenheeft.
104

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
19Toennamdeoverstehembijdehand,gingmethem
apartenvroeghem:Wathebtumijtevertellen?
20Enhijzeide:DeJodenhebbenbeslotenuteverzoeken
PaulusmorgenvoordeRaadtebrengen,alsofzijhemdan
ietsnauwkeurigerwildenondervragen.
21Maargeefunietaanhenover,wanterliggenmeerdan
veertigvanhenophemteloeren,diemeteeneed
verbondenhebbendatzijnietzullenetenofdrinken,
voordatzijhemgedoodhebben.Ennustaanzijklaaren
wachtenopeenbeloftevanu.
22Toenlietdeoverstedejongemangaanengeboodhem:
Zorgervoordatjeaanniemandverteltdatjemijdeze
dingenhebtverteld.
23Enhijrieptweehoofdliedenbijzichenzei:Maak
tweehonderdsoldatengereedomnaarCaesareatetrekken,
zeventigruitersentweehonderdspeerdragers,ophetderde
uurvandenacht;
24Enzijmoestenvoorhenrijdierenaanleveren,zodatzij
PaulusveiligbijFelix,destadhouder,kondenbrengen.
25Enhijschreefeenbriefopdezewijze:
26ClaudiusLysiaszendtgroetenaandezeeredele
stadhouderFelix.
27DezemanwasdoordeJodengevangengenomenenhad
doorhengedoodmoetenworden.Toenkwamikmeteen
legerenreddehem,omdatikhadbegrependathijeen
Romeinwas.
28Toenikderedenwildewetenwaaromzijhem
beschuldigden,brachtikhemvoorhunraad.
29Ikzaghemalsiemanddiewerdbeschuldigdvan
rechtsvragen,maarerwerdhemnietstenlastegelegddat
dedoodofgevangenschapverdiende.
30Entoenmijverteldwerd,hoedeJodendenmaninde
hinderlaaghaddengelokt,hebikterstondtotugezonden,
enhebaanzijnbeschuldigersbevelgegeven,datzijook
vooruzoudenzeggen,watzijtegenhemhadden.Vaarwel.
31ToennamendesoldatenPaulusgevangen,zoalshun
wasopgedragen,enbrachtenhemdienachtnaarAntipatris.
32Devolgendedaglietenzederuitersmethemmeegaan
enkeerdenterugnaardeburcht.
33ToenzijinCaesareaaankwamenendebriefaande
stadhouderoverhandigden,leiddenzijookPaulusvoor
hem.
34Entoendelandvoogddebriefgelezenhad,vroeghij
vanwelkgewesthijwas.Entoenhijbegreepdathijvan
Ciliciëwas,
35Ikzaluhoren,zeidehij,wanneerookuwbeschuldigers
gekomenzijn.Enhijgeboodheminhetgerechtsgebouw
vanHerodestewordenopgesloten.
HOOFDSTUK24
1VijfdagenlaterkwamdehogepriesterAnaniasmetde
oudsteneneenzekereredenaar,genaamdTertullus,naarde
stadhouder.ZijbrachtenhemopdehoogtevanPaulus.
2Entoenhijwerdgeroepen,begonTertullushemte
beschuldigen,zeggende:Aangezienwijdoorugroterust
genieten,enerdooruwvoorzienigheidzeerverdienstelijke
dadenaanditvolkwordenverricht,
3Wijaanvaardenhetaltijdenoveral,edeleFelix,metalle
dankbaarheid.
4Maaromunietnoglangerlastigtevallen,vraagikuom
onseenpaarwoordenoveruwgenadetehoren.
5Wantwijhebbenvastgestelddatdezemaneenpestis,
eenaanstichtervanoproeronderalleJodenindewereld,
eneenleidervandesektevandeNazareners.
6Dieookdetempelwildeontheiligen.Wijhebbenhem
gegrepenenwildenhemvolgensonzewetoordelen.
7MaardeoversteLysiaskwamoponsafenruktehemmet
grootgewelduitonzehanden,
8Hijbeveeltzijnaanklagersbijutekomen.Doorhente
onderzoeken,kuntuzelfkennisnemenvanaldezedingen,
waarvanwijhembeschuldigen.
9EnookdeJodenstemdenhiermeein,zeggendedatdeze
dingenzowaren.
10Toendestadhouderhemwenkteomtespreken,
antwoorddePaulus:Omdatikweetdatualjarenlang
rechterbentoverditvolk,antwoordikmetdestemeer
blijdschapvoormijzelf.
11opdatubegrijptdathetnogmaartwaalfdagenzijn
sindsiknaarJeruzalembengegaanomteaanbidden.
12Enzijvondenmijnietindetempel,waarikmetiemand
indiscussiewas,nochwaarikhetvolkopwekte,nochin
desynagogen,nochindestad.
13Enzijkunnenooknietbewijzenwatzijmijnu
verwijten.
14Maarditbelijdiku,datikovereenkomstigdewegdie
zijsektenoemen,deGodvanmijnvaderendien,terwijlik
geloofalhetgeenindewetendeprofetengeschrevenstaat.
15EnzijhebbenhunhoopopGodgesteld,diezijookzelf
koesteren,namelijkdatereenopstandingzalzijnvande
doden,zowelvanderechtvaardigenalsvande
onrechtvaardigen.
16Enhierinoefenikmijzelf,datikaltijdeengewetenheb
datvrijisvanovertreding,tegenoverGodentegenoverde
mensen.
17Nubeniknavelejarengekomenomaalmoezenen
offerstebrengenaanmijnvolk.
18ToentroffenenigeJodenuitAsiamijgereinigdaanin
detempel,zonderdatereengrotemenigtewasenzonder
datereenoproerwas.
19Diehiervooruhaddenmoetenstaanenbezwaartegen
mijhaddenmoetenmaken,indienzijietstegenmijhadden.
20Oflatendezehierzeggen,alszijietsslechtsbijmij
hebbengevonden,terwijlikvoordeRaadstond,
21Maarikhebmetéénstemgeroepen,terwijlikmidden
onderhenstond:Vandaagwordikdooruter
verantwoordinggeroepenoverdeopstandingvandedoden.
22ToenFelixdezedingenhoorde,steldehij,omdathijde
wegbeterkende,hunbesluituitenzei:AlsLysias,de
overstevandelegeraanvoerder,hierheenkomt,zalikhet
laatstenieuwsoveruwzaakhoren.
23EnhijgafeenhoofdmanbevelomPaulustebewaken
enhemvrijheidtegeven,endathijniemandvanzijn
kennissenmochtverbiedenomhemtedienenofbijhemte
komen.
24NaverloopvantijdkwamFelixmetzijnvrouwDrusilla,
eenJodin,enhijlietPaulushalen.Hijhoordehemoverhet
geloofinChristus.
25Enterwijlhijsprakoverdegerechtigheid,de
zelfbeheersingenhettoekomstigeoordeel,beefdeFelixen
antwoordde:Ganumaarweg;alsikeengeschiktetijdzal
hebben,zalikjeroepen.
105

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
26HijhoopteookdatPaulushemgeldzougeven,zodathij
hemkonvrijlaten.Daaromliethijhemvakerhalenen
sprakmethem.
27MaarnatweejaarkwamPorciusFestusbijFelixlangs.
FelixwildedeJodeneenplezierdoenenlietPaulus
gevangenachter.
HOOFDSTUK25
1ToenFestusindeprovinciewasaangekomen,vertrokhij
nadriedagenvanuitCaesareanaarJeruzalem.
2ToenbrachtendehogepriesterendeoverstederJoden
hemtegenPaulusinopspraakenverzochtenhem:
3EnHijverlangdeernaardatGodgenadetegenhemzou
zenden,datHijhemnaarJeruzalemzouhalenenhemop
dewegzouhinderenomhemtedoden.
4MaarFestusantwoorddedatPaulusinCaesareamoest
blijvenendathijzelfbinnenkortdaarheenzouvertrekken.
5Latendandegenenonderu,zeihij,diedaartoeinstaat
zijn,metmijmeegaanendezemanbeschuldigen,alser
enigkwaadinhemis.
6Ennadathijmeerdantiendagenbijhenwasgebleven,
ginghijnaarCaesarea.Devolgendedag,toenhijopde
rechterstoelzat,gafhijbeveldatPaulusvoorgeleidzou
worden.
7Toenhijgekomenwas,stondendeJodendieuit
Jeruzalemgekomenwaren,eromheenenbrachtenveleen
zwareklachtentegenPaulusin,diezijnietkonden
bewijzen.
8Hijantwoorddevoorzichzelf:Ikhebnietsmisdaantegen
dewetvandeJoden,tegendetempelentegendekeizer.
9MaarFestuswildedeJodeneenplezierdoenen
antwoorddePaulus:WiltunaarJeruzalemopgaanendaar
voormijnaangezichtoverdezedingengeoordeeldworden?
10ToenzeiPaulus:Ikstavoorderechterstoelvande
keizerendaarmoetikgeoordeeldworden.IkhebdeJoden
nietsmisdaan,zoalsuheelgoedweet.
11Wantindienikeenmisdadigerben,ofietsgedaanheb,
datdesdoodswaardigis,zoweigerikniettesterven;maar
indienernietsisvandezedingen,waarvandezenmij
beschuldigen,zomagmijniemandaanhenoverleveren.Ik
beroepmijopdekeizer.
12NadatFestusmetdeRaadhadoverlegd,antwoorddehij:
Hebtuzichopdekeizerberoepen?Naardekeizerzultu
gaan.
13NaverloopvantijdkwamenkoningAgrippaenBernice
naarCaesareaomFestustebegroeten.
14Entoenzijdaarverscheidenedagenverbleven,bracht
FestusdezaakvanPaulusvooraandekoning,zeggende:
EriseenzekermandoorFelixingevangenschap
achtergelaten.
15ToenikinJeruzalemwas,hebbendehogepriestersen
deoudstenvandeJodenmijoverhemingelicht.Zijwilden
eenoordeeloverhemlatenvellen.
16Waaropikantwoordde:Hetisnietdegewoontevande
Romeinenomiemandterdoodteveroordelen,voordatde
beschuldigdetegenoverzijnaanklagersstaatenhijde
bevoegdheidheeftomzichteverantwoordenvoorde
misdaaddiehemtenlastewordtgelegd.
17Toenzijhieraankwamen,hebikdevolgendedag
zonderuitstelopderechterstoelplaatsgenomenenbevel
gegevendatdemanvoorgeleidzouworden.
18Toendeaanklagerstegenhemopstonden,brachtenzij
geenbeschuldiginginoverdingenzoalsikvermoedde:
19Maarzijhaddenbepaaldevragentegenhemoverhun
eigenbijgeloofenovereenzekereJezus,diegestorvenwas,
maarvanwiePaulusbeweerdedatHijleefde.
20Enomdatiktwijfeldeaanzulkevragen,vroegikhemof
hijnaarJeruzalemwildegaanendaaroverdezezaken
geoordeeldzouworden.
21MaartoenPauluseenverzoekhadingediendomter
attentievankeizerAugustusteblijven,gafikbevelhem
vasttehoudentotdatikhemnaarkeizerkonsturen.
22ToenzeideAgrippatotFestus:Ikwildenmanookzelf
welhoren.Morgen,zeidehij,zultgijhemhoren.
23Endevolgendedag,toenAgrippaenBernicemetgrote
prachtwarengekomen,enzijmetdeoverstenoverduizend
endevoornaamstemannenvandestaddeplaatsvan
verhoorwarenbinnengegaan,werdPaulusopbevelvan
Festusnaarbuitengebracht.
24EnFestuszeide:KoningAgrippa,enallen,diehier
tegenwoordigzijn,gijzietdezenman,overwiedegehele
menigtederJodenzichmetmijheeftingelaten,zowelin
Jeruzalemalshier,enzijriepen,dathijnietlangermocht
leven.
25Maartoenikontdektedathijnietshadgedaandatde
doodstrafverdiende,endathijzelfeenberoepopAugustus
hadgedaan,hebikbeslotenhemtesturen.
26Vanwieiknietszekershebomaanmijnheerte
schrijven.Daaromhebikhemvoorugebracht,eninhet
bijzondervooru,okoningAgrippa,opdatik,naonderzoek,
ietszouhebbenomoverteschrijven.
27Wanthetlijktmijonverstandigomeengevangenete
sturenzonderdaarbijdemisdadentemeldendiehemten
lastewordengelegd.
HOOFDSTUK26
1ToenzeiAgrippatotPaulus:Hetisuvergundvooruzelf
tespreken.ToenstrektePaulusdehanduitenantwoordde
voorzichzelf:
2Ikachtmijgelukkig,koningAgrippa,wantikzalmij
vandaagvooruverantwoordenoveralhetgeenmijdoorde
Jodentenlastewordtgelegd.
3Vooralomdatikweetdatugoedopdehoogtebentvan
allegebruikenenkwestiesdieonderdeJodenbestaan.
Daaromverzoekikudringendomgeduldignaarmijte
luisteren.
4Mijnlevenswandel,vanmijneerstejeugdaf,dieonder
mijnvolkinJeruzalemwas,isbijalleJodenbekend.
5Diemijvanhetbeginafkenden,alszijzoudengetuigen,
datikvolgensdestrengstesektevanonzegodsdienstals
farizeeërleefde.
6Ennustaikdaarenwordgeoordeeldomdehoopopde
beloftedieGodaanonzevaderengedaanheeft.
7Totwelkebelofteonzetwaalfstammen,dieGoddagen
nachtonmiddellijkdienen,hopentekomen.Omwelke
hoop,koningAgrippa,wordikbeschuldigdvandeJoden.
8Waaromzouuhetvoorongeloofhouden,datGodde
dodenopwekt?
9Ikdachtbijmezelfdatikveeldingenmoestdoendiein
strijdwarenmetdeNaamvanJezusvanNazareth.
10DathebikookinJeruzalemgedaan.Ikhebveel
heiligenindegevangenisopgesloten,mettoestemmingvan
106

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
deoverpriesters.Entoenzeterdoodwerdengebracht,heb
ikmijnstemtegenhenverheven.
11EnIkbestraftehendikwijlsinallesynagogenendwong
hentotgodslastering;eninmijnwoedetegenhen
vervolgdeIkhenzelfstotindevreemdesteden.
12Toenikmetvolmachtenopdrachtvandeoverpriesters
naarDamascusging,
13Toenhetmiddagwas,okoning,zagikopdewegeen
lichtuitdehemel,helderderdandezon.Hetscheenmijen
hendiemetmijreisden,om.
14Entoenwijallenteraardegevallenwaren,hoordeik
eenstemtotmijspreken,dieinhetHebreeuwszei:Saul,
Saul,waaromvervolgjeMij?Hetishardvoorjeomtegen
deprikkelsteslaan.
15Enikzeide:WiezijtGij,Heere?EnHijzeide:Ikben
Jezus,DieGijvervolgt.
16Maarstaopenstaopuwvoeten,wantIkbenaanu
verschenenmethetdoeluaantestellentoteendienaaren
getuigevanzoweldedingendieugezienhebt,alsvande
dingenwaarinIkaanuzalverschijnen.
17Ikzaluverlossenvanhetvolkenvandeheidenen,naar
wieIkunuzend,
18omhunogenteopenenenhentebekerenvande
duisternistothetlichtenvandemachtvandesatantot
God,opdatzijvergevingvandezondenontvangeneneen
erfdeelonderdegeheiligdendoorhetgeloofinMij.
19Daarom,okoningAgrippa,wasiknietongehoorzaam
aanhethemelsevisioen.
20MaarHijverkondigdeeerstaandeinwonersvan
Damascus,eninJeruzalem,eninhethelegebiedvanJudea,
endaarnaaandeheidenen,datzijzichmoestenbekerenen
zichtotGodmoestenbekerenenwerkenmoestendoendie
bijdebekeringpassen.
21OmdezeredenenhebbendeJodenmijindetempel
gegrepenenwildenmijdoden.
22NuikdusdehulpvanGodhebontvangen,blijfiktotop
dezedaggetuigenaankleinengroot,enzegnietsanders
danwatdeprofetenenMozeshebbengezegddatkomen
zou.
23OpdatChristuszoulijdenendatHijalseersteuitde
dodenzouopstaanenhetlichtzoulatenzienaanhetvolk
endeheidenen.
24Enterwijlhijditvoorzichzelfzei,zeiFestusmetluide
stem:Paulus,jebentbuitenjezelf;aljegeleerdheidmaakt
jewaanzinnig.
25Maarhijzei:Ikbennietgek,hoogedeleFestus,maar
spreekwoordenvanwaarheidenernst.
26Wantdekoningweetvandezedingen,enikspreeker
ookopenlijkover.Ikbenervanovertuigddatnietsvan
dezedingenvoorhemverborgenis.Dezezaakisimmers
nietineenuithoekgebeurd.
27KoningAgrippa,gelooftgijdeprofeten?Ikweet,datgij
gelooft.
28ToenzeiAgrippategenPaulus:Jeovertuigtmebijna
omchristenteworden.
29EnPauluszeide:Ikzouwelwillen,datnietalleengij,
maarookallen,diehedennaarmijluisteren,enbijnaen
geheelookzowerdenalsik,uitgezonderddezeboeien.
30Toenhijditgezegdhad,stondendekoningop,de
landvoogd,Berniceendegenendiebijhenzaten.
31Ennadatzijterzijdewarengegaan,sprakenzijonder
elkaarenzeiden:Dezemensdoetniets,datdedoodofde
boeienverdient.
32ToenzeiAgrippategenFestus:Dezemanhad
vrijgelatenkunnenworden,alshijzichnietopdekeizer
hadberoepen.
HOOFDSTUK27
1ToenbeslotenwerddatwenaarItaliëzoudenvaren,
leverdenzePaulusenenkeleanderegevangenenuitaan
eenzekereJulius,eenhoofdmanoverhonderdvande
bendevanAugustus.
2EnwijgingenaanboordvaneenschipuitAdramyttium
envoerenafomlangsdekustenvanAziëtevaren.Een
zekereAristarchus,eenMacedoniëruitThessalonica,was
bijons.
3EndenvolgendendagkwamenwijteSidonaan.En
JuliusverwendePaulusvriendelijk,engafhemdevrijheid
omnaarzijnvriendentegaanomzichteverkwikken.
4Toenwijvandaarvertrokken,voerenwijonderCyprus
door,omdatdewindtegenwas.
5NadatwijoverdezeevanCiliciëenPamfyliëwaren
gevaren,kwamenwijinMyra,eenstadinLycië.
6EndaarvonddehoofdmaneenschipuitAlexandrië,dat
naarItaliëvoer;enhijbrachtonsdaarin.
7Ennadatwijveledagenlangzaamgevarenhaddenen
nauwelijksKniduswarentegengekomen,omdatdewind
onsnietgunstiggezindwas,voerenwijonderKretadoor,
totaanSalmone;
8Ennauwelijksvoorbijgaand,kwamenwijbijeenplaats
dieSchoneHavensgenoemdwordt;dichtbijlagdestad
Lasea.
9Toenerveeltijdverstrekenwasenhetvarengevaarlijk
werd,omdatdevastentijdalvoorbijwas,waarschuwde
Paulushen:
10Enhijzeitegenhen:Heren,ikziedatdezereisveel
schadeenletselmetzichmeezalbrengen,nietalleenaan
deladingenhetschip,maarookaanonsleven.
11Tochgeloofdedehoofdmandeschipperendeeigenaar
vanhetschipmeerdanwatdoorPaulusgezegdwas.
12Enomdatdehavennietgeschiktwasominte
overwinteren,werdhetmerendeelvandebevolking
aangeradenomookvandaaruittevertrekken,omopdeeen
ofanderemanierFenicetebereikenendaarte
overwinteren.FeniceiseenhavenvanKretaenligtinhet
zuidwestenennoordwesten.
13Toendezuidenwindzachtjesgingwaaien,dachtenze
datzehundoelhaddenbereikt.Zelietendebootvarenen
voerentotvlakbijKreta.
14Maarkortdaarnastakereenstormachtigewindop,die
Euroclydonwerdgenoemd.
15Toenhetschipdoordewindwerdmeegesleurdenniet
meerkonvaren,lietenwijhetvaren.
16Enterwijlweondereenbepaaldeilanddoorvoeren,dat
Claudaheet,moestenweveelwerkverzettenommetde
boottekomen:
17Toenzijdezehaddenopgenomen,gebruiktenzij
hulpstukkenomhetschipteondergorden.Uitangstdatzij
inhetdrijfzandzoudenvallen,spandenzijdezeilenen
lietenzichzomeevoeren.
107

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
18Entoenwijdooreenstormhevigheenenweerwerden
geslingerd,maaktenzijdevolgendedaghetschiplichter;
19Enopdederdedaghebbenwijmeteigenhandenhet
tuigvanhetschipoverboordgegooid.
20Entoenergedurendeveledagengeenzonofsterren
verschenenenergeenkleinestormoponsrustte,werdalle
hoopopreddingweggenomen.
21MaarnadatPauluszichlanghadonthouden,kwamhij
inhunmiddenstaanenzei:Heren,uhadnaarmijmoeten
luisterenennietvanKretawegmoetengaanenditkwaad
enverliesmoetenlijden.
22Ennuvermaaniku:weesgoedsmoeds,wanterzalgeen
verlieszijnvaniemandslevenonderu,behalvevanhet
schip.
23WantdezenachtheeftdeengelvanGod,vanwieikben
endieikdien,bijmijgestaan,
24enzeiden:Weesnietbevreesd,Paulus,uzultvoorde
keizergeleidworden;enzie,Godheeftuallengeschonken
diemetuvaren.
25Daarom,heren,weesgoedsmoeds,wantikgeloofGod,
dathetzalgebeurenzoalsmijgezegdis.
26Maarwijmoetenopeenbepaaldeilandterechtkomen.
27Maartoendeveertiendenachtaanbrak,terwijlwijdoor
Adriaheenenweerwerdengedreven,merktende
scheepsliedenomstreeksmiddernachtdatzijeenbepaald
gebiednaderden;
28Enzijpeilden,envondenhettwintigvadem;entoenzij
eenweinigverdergegaanwaren,peildenzijopnieuw,en
vondenhetvijftienvadem.
29Toenvreesdenzedatweopderotsenzoudenvallen.
Daaromgooidenzevierankersuithetachterschipen
hooptenopeenbeteredag.
30Entoendematrozenophetpuntstondenomuithet
schiptevluchten,lietenzedebootinzeezakken,onderhet
momdatzeankersuithetvoorschipwildenwerpen,
31Pauluszeitegendehoofdmanendesoldaten:Alsdeze
mensennietinhetschipblijven,kunnenjullienietgered
worden.
32Toensnedendesoldatendetouwenvandebootdooren
lietenhemvallen.
33Entoendedagbegontevallen,verzochtPaulushun
allenomvoedseltenuttigen,enzei:Hetisvandaagde
veertiendedagdatuhierbentgeblevenengevasthebt,
zonderietstenuttigen.
34Daaromvraagikudringendomwatvoedselteeten,
wantdatisgoedvooruwgezondheid.Erzaldangeenhaar
vanhethoofdvaniemandvanuafvallen.
35EnnadatHijditgezegdhad,namHijbrood,dankteGod
integenwoordigheidvanallen,brakhetenbegonteeten.
36Toenwarenzeallemaalopgewektenzeatenookwat
vlees.
37Enwijwarenintotaaltweehonderdzesenzestigzielenin
hetschip.
38Toenzegenoeggegetenhadden,maaktenzehetschip
lichterengooidendetarweinzee.
39Toenhetdagwasgeworden,herkendenzijhetlandniet
meer.Welontdektenzijeenkreekmeteenoever.Zij
wildendaar,alshetmogelijkwas,methetschipinvaren.
40Toenzijdeankershaddenopgehaald,vertrokkenzij
naardezee,maaktenderoerriemenlos,hesenhetgrootzeil
indewindenvoerennaardekust.
41Entoenzijopeenplaatskwamenwaartweezeeën
elkaarontmoetten,liepenzijaandegrond.Hetvoorste
gedeeltebleefvastzittenenonbeweeglijk,maarhet
achterstegedeeltebrakdoordekrachtvandegolven.
42Desoldatenhaddenhetplanopgevatdegevangenente
doden,zodatniemandvanhennaarbuitenzouzwemmen
enontsnappen.
43Maardehoofdman,diePauluswilderedden,hieldhen
vanhunplanaf.Hijgafbeveldatdegenendiekonden
zwemmen,zichalseersteinhetwatermoestenwerpenen
aanlandmoestenkomen.
44Endeoverigen,sommigenopplanken,ensommigenop
gebrokenstukkenvanhetschip.Enzogebeurdehet,datzij
allenbehoudenaanlandkwamen.
HOOFDSTUK28
1Entoenzijontsnaptwaren,ontdektenzijdatheteiland
Melitaheette.
2Enhetbarbaarsevolkbeweesonsgeengeringe
vriendelijkheid:zijstakeneenvuuraanenontvingenons
allen,vanwegedeopkomenderegenenvanwegedekoude.
3ToenPauluseenbostakkenverzameldhadenophet
vuurhadgelegd,kwamerdoordehitteeenadderuitendie
beetzichvastinzijnhand.
4Toendebarbarenhetgiftigebeestaanzijnhandzagen
hangen,zeidenzeonderelkaar:Dezemanisongetwijfeld
eenmoordenaar.Hoewelhijaandezeeisontsnapt,laatde
wraakhemnietinleven.
5Enhijschuddehetbeestvanzichafinhetvuur,en
voeldegeenenkelletsel.
6Maarzekekenalsofhijopgezwollenwasofplotseling
doodwasneergevallen.Maartoenzeereenheletijdnaar
haddengekekenenzagendathijgeenkwaadhadgedaan,
veranderdenzevangedachtenenzeidendathijeengod
was.
7Indezelfderuimtebevondenzichdebezittingenvande
voornaamstemanvanheteiland,wiensnaamPubliuswas.
Hijontvingonsenboodonsdriedagengastvrijonderdak.
8Enhetgebeurde,datdevadervanPubliusmetkoortsen
eenbloedigevloedtebedlag.Paulusgingnaarhemtoe,
bad,legdehemdehandenopengenashem.
9Toenditgebeurdwas,kwamenerookanderendieophet
eilandziekwarenenwerdengenezen.
10Hijheeftonsookmetveeleerbewezen;toenwij
vertrokken,hebbenzijonsoverladenmetalleswatwij
nodighadden.
11Ennadriemaandenvertrokkenwijopeenschipuit
Alexandrië,datopheteilandoverwinterdhadenwaarvan
hetkenmerkwasCastorenPollux.
12EnwijkwameninSyracuseaan,waarwijdriedagen
bleven.
13Envandaaruithaaldenwijeenkompasenkwamente
Rhegium.Ennadatdeenedagdezuidenwindwoei,
kwamenwijdevolgendedagtePuteoli.
14Daartroffenwijbroedersaan,enzijverzochtenons
zevendagenbijhenteblijven.ZoreisdenwijnaarRome.
15Entoendebroedersvanonsgehoordhadden,kwamen
zeonsvandaartegemoettotaanForumAppiiendeDrie
Tavernes.ToenPaulushenzag,danktehijGodenvatte
moed.
108

HANDELINGENVANDEAPOSTELEN
16ToenwijteRomeaankwamen,leverdedehoofdmande
gevangenenoveraandeoverstevandelijfwacht.Paulus
mochtechteropzichzelfwonen,bijeensoldaatdiehem
bewaakte.
17Enhetgebeurdenadriedagen,datPaulusde
voornaamstenderJodenbijeenriep.Entoenzijdaar
bijeengekomenwaren,zeidehijtothen:Mannenbroeders,
hoeweliknietsgedaanhebtegenhetvolkoftegende
gebruikenonzervaderen,beniktochalsgevangenevan
JeruzalemovergeleverdindehandenderRomeinen.
18Toenzemijondervroegen,wildenzemijlatengaan,
omdaterinmijgeendoodsoorzaakwas.
19MaartoendeJodenzichertegenverzetten,zagikmij
genoodzaaktmijopdekeizerteberoepen.Nietdatikmijn
volkdaarvanzoumoetenbeschuldigen.
20Daaromhebikugeroepen,omutezienenmetute
spreken,omdatikomwillevandehoopvanIsraëlmetdeze
ketenenbengebonden.
21EnzijantwoorddenHem:Wijhebbengeenbrievenover
uuitJudeaontvangen,enookheeftniemandvande
broedersdiegekomenzijn,ietskwaadsoverugemeldof
gezegd.
22Maarwijwillengraagvanuhorenwatudenkt.Want
watdezesektebetreft,wetenwijdateroveraltegenspraak
overbestaat.
23EntoenzijeendagmetHemhaddenafgesproken,
kwamenervelennaarHemtoeinZijnverblijf,enHij
legdehenhetKoninkrijkvanGoduitengetuigdevanhen,
enHijovertuigdehentenaanzienvanJezus,uitdeWet
vanMozesendeProfeten,vandemorgentotdeavond.
24Ensommigengeloofdenwatergezegdwerd,en
anderengeloofdenniet.
25Entoenzijhetnietmetelkaareenswaren,gingenzij
uiteen,nadatPauluséénwoordgesprokenhad:Terecht
heeftdeHeiligeGeestdoordeprofeetJesajatotonze
vaderengesproken,
26Zeggende:Gaattotditvolk,enzegt:Horendzultgij
horen,ennietverstaan;enziendezultgijzien,enniet
bemerken.
27Wanthethartvanditvolkisdikgeworden,enhunoren
zijnhardhorend,enhunogenhebbenzijtoegesloten,opdat
zijnietmetdeogenzien,enmetdeorenhoren,enmethet
hartverstaan,enzijzichnietbekeren,enIkhengeneze.
28WeetdandatdezaligheidvanGodaandeheidenen
gezondenis,endatzijernaarzullenluisteren.
29Toenhijdezewoordengesprokenhad,gingendeJoden
wegenzeraakteninhevigediscussiemetelkaar.
30EnPaulusbleeftweevollejareninzijneigengehuurde
woning,enontvingallendiebijhemkwamen,
31HijpredikthetKoninkrijkvanGodenonderwijstde
leeroverdeHeereJezusChristus,metallevrijmoedigheid,
zonderdatiemandhemverhindert.
109
Tags