gecanneleerden rand van zongeschroeide heuvels, dieper en
afgronddieper blauwend, en opvangend in zijn mystisch blauw, al
het blauw van den hemel, tot de lucht er tusschen trilde, als met
lange lichtspiralen, die wemelden voor de oogen. Tot plotseling een
bedwelming aandreef van oranjebloesem, een adem zwaar en
zinnelijk als van een hijgende liefde, of duizende monden geuradem
bliezen, die stikkend bleef hangen in de windstille lichtatmosfeer,
tusschen hemel en meer.
De prins, blij, druk, sprak veel, wees hier, wees daar met zijn zweep,
smakte tegen de paardjes, vroeg wat aan Cornélie, of zij de streek
niet mooi vond.... Langzaam, spierig spannend de achterbeenen,
trokken de paardjes op. Het slot breidde zich uit, massief, massaal.
Het meer zonk weg. De horizonnen werden wijder, als een wereld;
zweem van een bries woei iets weg van den oranjebloesemadem. De
weg werd breed, gemakkelijk, vlak. Als een fort, als een stad,
breidde zich het slot uit, achter zijn getinde muren met poort bij
poort. Zij reden binnen, over een hof, onder een gewelf een tweede
hof binnen, door een tweede gewelf een derde hof in. En Cornélie
omving een gevoel van ontzag, een vizioen van zuilen, bogen,
beelden, arcades en fonteinen. Zij stegen uit.
Urania kwam haar tegemoet, omhelsde, verwelkomde haar met
innigheid en bracht haar de trappen op, de gangen door naar hare
kamer. De vensters stonden open; zij zag uit op het meer en op de
stad en op den Dom. En nog eens kuste Urania haar en deed haar
zitten. En het viel Cornélie op, dat Urania mager was geworden en
niet meer had haar vroegere schittermooiheid van Amerikaansch
jong meisje, met dat onbewuste van cocotte, in haar oogen, in haar
glimlach, in haar kleeding. Zij was veranderd. Zij was een beetje
afgevallen, en zij was niet zoo mooi meer, alsof haar schoonheid was
geweest een schijn van korten tijd, meer frischheid dan lijn. Maar
had zij haar glans verloren, zij had gewonnen een zekere distinctie,
een zekeren stijl: iets, dat Cornélie verbaasde. Hare gebaren waren
stiller, haar stem was zachter, haar mond scheen kleiner en spleet
niet telkens open om witte tanden te toonen; haar toilet was
doodeenvoudig: een blauwe rok en witte blouse. Cornélie had