Moral Issues in Business Australia New Zealand 3rd Edition Shaw Solutions Manual

raweshjemiel 9 views 37 slides May 04, 2025
Slide 1
Slide 1 of 37
Slide 1
1
Slide 2
2
Slide 3
3
Slide 4
4
Slide 5
5
Slide 6
6
Slide 7
7
Slide 8
8
Slide 9
9
Slide 10
10
Slide 11
11
Slide 12
12
Slide 13
13
Slide 14
14
Slide 15
15
Slide 16
16
Slide 17
17
Slide 18
18
Slide 19
19
Slide 20
20
Slide 21
21
Slide 22
22
Slide 23
23
Slide 24
24
Slide 25
25
Slide 26
26
Slide 27
27
Slide 28
28
Slide 29
29
Slide 30
30
Slide 31
31
Slide 32
32
Slide 33
33
Slide 34
34
Slide 35
35
Slide 36
36
Slide 37
37

About This Presentation

Moral Issues in Business Australia New Zealand 3rd Edition Shaw Solutions Manual
Moral Issues in Business Australia New Zealand 3rd Edition Shaw Solutions Manual
Moral Issues in Business Australia New Zealand 3rd Edition Shaw Solutions Manual


Slide Content

Moral Issues in Business Australia New Zealand
3rd Edition Shaw Solutions Manual download
https://testbankfan.com/product/moral-issues-in-business-
australia-new-zealand-3rd-edition-shaw-solutions-manual/
Find test banks or solution manuals at testbankfan.com today!

We believe these products will be a great fit for you. Click
the link to download now, or visit testbankfan.com
to discover even more!
Moral Issues in Business 12th Edition Shaw Solutions
Manual
https://testbankfan.com/product/moral-issues-in-business-12th-edition-
shaw-solutions-manual/
Moral Issues in Business 13th Edition Shaw Test Bank
https://testbankfan.com/product/moral-issues-in-business-13th-edition-
shaw-test-bank/
Moral Issues in Business 12th Edition Shaw Test Bank
https://testbankfan.com/product/moral-issues-in-business-12th-edition-
shaw-test-bank/
Principles of Information Security 6th Edition Whitman
Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/principles-of-information-
security-6th-edition-whitman-solutions-manual/

Introduction to Mathematical Statistics 8th Edition Hogg
Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/introduction-to-mathematical-
statistics-8th-edition-hogg-solutions-manual/
Building Java Programs A Back to Basics Approach 4th
Edition Reges Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/building-java-programs-a-back-to-
basics-approach-4th-edition-reges-solutions-manual/
Applied Social Psychology Understanding and Addressing
Social and Practical Problems 3rd Edition Gruman Test Bank
https://testbankfan.com/product/applied-social-psychology-
understanding-and-addressing-social-and-practical-problems-3rd-
edition-gruman-test-bank/
Engineering Mechanics Statics And Dynamics 13th Edition
Hibbeler Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/engineering-mechanics-statics-and-
dynamics-13th-edition-hibbeler-solutions-manual/
Pharmacology for Nurses A Pathophysiologic Approach 4th
Edition Adams Test Bank
https://testbankfan.com/product/pharmacology-for-nurses-a-
pathophysiologic-approach-4th-edition-adams-test-bank/

New Perspectives Microsoft Office 365 and PowerPoint 2016
Intermediate 1st Edition Pinard Test Bank
https://testbankfan.com/product/new-perspectives-microsoft-
office-365-and-powerpoint-2016-intermediate-1st-edition-pinard-test-
bank/

Random documents with unrelated
content Scribd suggests to you:

verschijning; —com = non compos mentis, non-commissioned
officer; A —-commissioned officer (zie Warrant-officer); A —-
committal answer = antwoord, waarbij men zich tot niets
verbindt, zich niet bloot geeft; —con, verkort voor —conformist =
Dissenter, of voor —-content (= tegenstemmer of stem tegen in
het Huis der Lords); —-conformist = afgescheidene; —-
conformity = afgescheidenheid van de Anglikaansche kerk; —-
delivery = niet bestelling, onbestelbaarheid; —descript =
abnormaal, onmogelijk, vreemd, zonderling; ook subst.; —entity =
nul; —intoxicants = niet alcoholische dranken; —juring,
nondžûriŋ, tot de Nonjurors behoorende; —juror, nondžûrə,
Jacobite, die bij de revolutie van 1688 niet trouw wilde zweren aan
de nieuwe regeering; —-pareil, nonpərel, nonpərel, weergaloos;
subst. iets weergaloos; nonpareille drukletter; soort zijden lint, soort
appel; —-payment = niet betaling; That is a — sequitur
(sekwitə) = eene onjuiste gevolgtrekking; —-sexual = geslachtloos;
—-stop = doorgaand; —suit, nonsiût, subst. het opgeven of
royeeren v. eene aanklacht wegens een gepleegd verzuim; — verb.
aanleiding geven tot het opgeven of royeeren.
Nonage, noneidž, minderjarigheid; —d.
Nonagenarian, nonədžənêriən, 90-jarig(e).
Nonagon, nonəgon, negenhoek.
Nonce, nons, alléén in: For the — = voor dezen keer; —-word =
gelegenheidswoord.
None, nɐn, subst. en pron. niemand, niets; adj. geen: — of your
cheek here = hou je brutalen mond thuis; — the less = niettemin;
He is — so young either = ook zoo jong niet meer; — too soon =
geen oogenblik te vroeg; I am — the wiser = geen haar wijzer.

Nones, nounz, negende dag vóór de Ides.
Nonplus, nonplɐs, subst. verlegenheid; [363]moeilijkheid; — verb.
overbluffen, verlegen maken: To be at a —; To catch on the — =
verrassen.
Nonsense, nons’ns, onzin, dwaasheid: I will stand no — =
oppassen asjeblieft! Nonsensical(ness) = ongerijmd(heid),
onzinnig(heid).
Non(e)such, nɐnsɐtš, subst. weergaloos persoon of zaak; soort
van appel.
Noodle, nûd’l, uilskuiken, dwaas; —s = deeg van tarwemeel, dun
gerold en aan reepen gesneden (Amer.).
Nook, nuk, hoek, gezellig plekje.
Noon, nûn, subst. middag, toppunt; adj. middag..: —day =
middag; —house = herberg; —tide = middag; hoogtepunt;
middag..; —ing = namiddagslaapje, -rust, -maal.
Noose, nûs, nûz, subst. lus, strik, schuifknoop; — verb. knoopen, in
een strik vangen, verstrikken: To run oneself into a — = in de val
loopen.
Nopal, noup’l, vijgendistel.
Nor, nö, noch, en ook niet: — I either = en ik ook niet; — is this
all = en dat is nog niet alles; Much better — I = dan ik (plat).
Nora(h), norə; The Nore, dhə nö; Norfolk, nöfək.
Norm, nöm, norm; —al, nöm’l, naar den regel, normaal, loodrecht;
subst. loodlijn: —al school = normaalschool; —ality, nömaliti =

normaliteit, etc.; —alize, normaliseeren.
Norman, nöm’n, Normandiër: — architecture; —dy = Normandië.
Norn(a), nön(ə), Norne, Noorsche schikgodin.
Norse, nös, subst. en adj. (Oud-)Noorsch(e taal); —man =
Noorman.
North, Nöth, subst. Noorden; adj. noordelijk; —-east =
noordoosten, noordoostelijk; —-eastern = noordoostelijk; — by
East = noord ten oosten; — America; — Pole; —-star =
noord(pool)ster; —-west = noordwesten, noordwestelijk; —-
western = noordwestelijk, noordwestelijke wind; —er, nödhə,
harde, ijzige noordenwind; —erly, nödhəli, noordelijk; —ern,
nödhən, noordelijk, uit het noorden: —ern-lights = Noorderlicht; —
erner, nödhənə, bewoner van het noorden, van de Noord. Staten
van Amer.; —ernmost, nödhənmoust, het meest noordelijk
gelegen; —ing, nöthiŋ, noordelijke declinatie, afstand naar het
noorden; —man = Noorman; —ward = naar het noorden: To the
—ward = benoorden.
Northampton, nöthamt’n; Northumberland, nöthɐmbəland;
Norway, nöwei, Noorwegen; Norwegian, nöwîdž’n, Noorsch;
subst. (bewoner of taal) van Noorwegen; Norwich, noridž.
Nose, nouz, neus, reuk, snavel; spion; — verb. ruiken, in den neus
krijgen, beruiken, trotseeren, door den neus spreken: Bridge
(Point) of the —; — of wax = meegaand persoon; You had best
follow your — = rechtuit te gaan; As plain as the — on one’s
face = zoo klaar als een klontje; To cut the — off one’s own face
= zijn aangezicht schenden (fig.); All my life my — was kept to
the grindstone = heb ik hard moeten werken; You can lead them
by the — = blindelings leiden of doen volgen; To pay through the

— = duur betalen, duur te staan komen; That has put his — out of
joint = hem den voet gelicht; When the baby came the little boy’s
— was put out of joint = was de kleine jongen “Benjamin-af”; To
snap a person’s — off = afsnauwen; He speaks in the — =
spreekt door den neus; He thrusts (puts, shoves) his — into
everything = steekt zijn neus in alles, bemoeit zich met alles; He
turned up his — at it = hij trok er zijn neus voor op; He put his
thumb to his — = bracht … aan (ook als teeken van minachting);
He did it under my very — = hij deed het waar ik bij was; —-bag
= voederzak (van een paard); in kellner’s slang: bezoeker die zijn
eigen mondvoorraad meebrengt: The British Museum reading-room
is made a —-bag of by many = velen gaan naar de leeszaal van
het B. M. om warm onder dak te zijn; —-band = neusriem; —-
bleed = gemeen duizendblad; —-gay = ruiker; —hole = neusgat;
—-piece = neusriem; mondstuk; objectief uiteinde van een
microsc.; —-ring = ring door den neus; —d: Flat —d = met een
platten neus; —less = zonder neus; Nosing = vooruitstekende rand
van lijstwerk.
Nostalgia, nostaldžə, heimwee (naar = for); Nostalgic =
heimwee hebbend.
Nostril, nostril, neusgat.
Nostrum, nostr’m, kwakzalversmiddel.
Nosy, nouzi, met grooten neus.
Not, not, niet: — at all = geenszins, integendeel; — by a very
long way = geenszins; — in the least = in het minst niet; — if I
know it = ik denk er niet aan, het komt niet bij mij op; Will they do
it? — they = ’t mocht wat, dat kun je begrijpen.
Notabene, nouta bînî.

Notability, noutəbiliti, merkwaardigheid, gewichtigheid; notabele;
Notable, noutəb’l, merkwaardig, aanzienlijk, groot, uitstekend,
bekend, berucht, flink (v. huisvr. = notable); subst. kopstuk,
notabele: Assembly of —s = afgevaardigden van Frankrijk (1787);
subst. —ness.
Notalgia, nətaldžə, pijn in den rug.
Notarial, nətêriəl, notariëel; Notary, noutəri, notaris = — public
= Public —.
Notation, nouteiš’n, aanteekening, opschrijving, notatie.
Notch, notš, subst. kerf, inkeping, keep, gergel; bergpas (Amer.); —
verb. kerven, inkepen, opschrijven: The stick was —ed across at
regular distances = over den stok waren op gelijken afstand
inkepingen gemaakt; —-board = wang van een trap.
Note, nout, subst. opmerking, bekendheid, beteekenis, belang,
(verklarende) aanteekening, uitlegging, briefje, mededeeling, nota,
rekening, orderbriefje, promesse (ook: — of hand), toon, noot; —
verb. aanteekenen, [364]letten op, nota of notitie nemen van,
aanteekeningen maken, laten protesteeren: — of charges =
onkosten-nota; — of exclamation (interrogation); A thing
worthy of — = merkwaardig iets; He is a man of — = man van
aanzien en gewicht; As per — = volgens nota; We compared —s
together = wij vergeleken onze bevindingen; To make a — of =
aanteekenen; To take —s = aanteekeningen maken; To take no —
(of it) = geen nota nemen van, niet letten op; —-book =
aanteekenboek; —-paper = klein formaat schrijfpapier; —-shaver
= iemand, die tegen buitensporige rente wissels disconteert, enz.;
maker van valsche bankbiljetten; —worthiness, subst. v. —
worthy, noutwɐ̂dhi, merkwaardig; He is a —d general =
vermaard; —dness = vermaardheid.

Nothing, nɐthiŋ, subst. niets, kleinigheid, nul, prul: For — = te
vergeefs; Next to — = zoo goed als niets; — at all = in ’t geheel
niets; The piece was — like so witty as I expected = het leek er
niet op, dat; There was — for it but to get out = er zat niets
anders op dan; To have — on = niets aan hebben; That’s — to me
= dat kan mij niet schelen; He is — to us = we hebben niets met
hem te maken; There’s — in it = dat beteekent niets, is van geen
belang; I will have — to say to you = niets met u te maken
hebben; It is — to be inquired into = het is de moeite niet waard,
er onderzoek naar te doen; Things have come to — = er is niets
van gekomen; I can make — of it = kan er niet uit wijs worden; —
venture, — have = wie niet waagt, die niet wint; —ness =
waardeloosheid.
Notice, noutis, subst. opmerking, aandacht, acht, hoede,
kennisgeving, waarschuwing, aankondiging, recensie; — verb.
opmerken, waarnemen, notitie nemen van, vermelden, bespreken,
recenseeren, eerbied bewijzen: To escape — = onbekend
(onopgemerkt) blijven; He gave me — (to leave, to quit) = hij
heeft me de huur (den dienst) opgezegd; Have you given — as yet?
= hebt ge u al (voor ’t examen) aangegeven; The child takes — in
a wonderful way = krijgt al merkwaardig veel “weet”; At a
moment’s — = onmiddellijk; At (a) short — = op korten termijn;
We —d the work in last week’s issue = hebben in ons nummer
van de vorige week besproken; Do not — me = doe maar alsof ik
er niet ben, let niet op mij; I had no opportunity of noticing this to
you = u hierop opmerkzaam te maken; —-board = aanplakbord;
—-paper = agenda; —able = opvallend, opmerkenswaard:
Actresses generally go about with —able dress = zijn nogal dikwijls
opzichtig gekleed.
Notification, noutifikeiš’n, kennisgeving, verwittiging, mededeeling,
het beteekenen (van een vonnis); Notify, noutifai, bekend maken,

verwittigen, kond doen.
Notion, nouš’n, begrip, denkbeeld, neiging (—s = kleinigheden,
snuisterijen) (Amer.): He hasn’t a — of doing it = denkt er niet
aan; I had no — of it = ik had er geen flauw idee van; —al =
denkbeeldig, droomerig, begrips …: —al words = begripsnamen.
Notoriety, noutəraiiti, algemeene bekendheid, beruchtheid,
onloochenbare zekerheid; bekende persoonlijkheid; Notorious,
nətôriəs, bekend, berucht: A — burglar = berucht inbreker; subst.
—ness.
Notturno, notɐ̂nou, nocturne (muz.).
Notus, noutəs, Zuiden (of Z. W.) wind.
Not-wheat, notwît, ongebaarde tarwe.
Notwithstanding, notwidhstandiŋ, niettegenstaande: — that =
ofschoon.
Nougat, nûgâ, noga.
Nought, nôt. Zie Naught.
Noun, naun, zelfstandig naamwoord: Proper — = eigennaam.
Nourish, nɐriš, voeden, grootbrengen, koesteren; —able = wat
gekweekt of gevoed kan worden; —er; —ing = voedzaam; —ment
= voeding, voedsel.
Nous, naus, nûs, verstand; helderheid: You need all your — for
that = daar mag je “de vijf” wel goed voor bij elkaar hebben; —-
box = “kop”, kersepit.

Nova Scotia, nouvəskoušə, Nieuw Schotland; Nova Zembla,
nouvəzemblə.
Novel, nov’l, subst. roman, novelle (Jur.); adj. nieuw, ongewoon:
The purpose — = tendenzroman; A — point = een nieuw
gezichtspunt; A —-writer = romanschrijver; —ette, novəlet,
novelle; —ist = romanschrijver; —istic = roman..; —ty =
nieuwigheid, nieuw artikel: That is quite a —ty = dat is wat nieuws.
November, nəvembə, November.
Novice, novis, nieuweling, beginner, novice (klooster); Noviciate,
Novitiate, nəvišieit, leertijd, proeftijd (in een klooster), novitiaat.
Now, nau, nu, thans: — … — … = nu eens … dan weer …; — and
again = telkens; — and then = nu en dan; Every — and then =
telkens; Before — = reeds vroeger; By — = op dit oogenblik; But
(Even) — = net nog; Just — = zooeven; Till — = tot nu toe;
Don’t spill oil on my dress, — = zeg er eens, mors nu geen olie
op mijne japon; —, the weather being nice = aangezien het weer
mooi was; He said so. Did he —? = och kom! I shan’t tell you, So
—! = basta! Sure —? = Heusch? (Iersch); — for it! = nu moet het
maar wezen; — for them! = laten ze nu maar komen! — that =
daar nu, omdat; —adays, nauədeiz, heden ten dage.
Noway(s), nouwei(z), geenszins.
Nowhere, nouwêə, nergens: Now that he has lost his property, he
is — = beteekent hij niets meer; My horse was — = verloor het
royaal, viel geheel uit; His new play is — = trekt geen publiek; It
is — by comparison = haalt er niet bij; Nowhither, nouwidhə,
nergensheen; Nowise, nouwaiz, op geenerlei wijze.

Noxious, nokšəs, schadelijk, verderfelijk, ongezond; subst. —ness.
[365]
Noyau, Fr. uitspr. persico.
Nozzle, noz’l, pijp, mondstuk, snuit; neus.
Nub, nɐb, knobbel; adj. —bly.
Nubia, njûbjə, Nubië; wollen netje (hoofdbedekking voor Amer.
dames); —n = Nubiër, negerslaaf.
Nubile, njûbil, huwbaar.
Nucleus, njûkliəs, kern, grondslag.
Nude, njûd, naakt, bloot, kaal; ongeldig: The — = het naakte
(lichaam); —ness = Nudity.
Nudge, nɐdž, subst. duwtje; — verb. eventjes aanstooten: He —d
me (with his elbow) = hij gaf me een duwtje (met den elleboog),
stootte mij aan.
Nudity, njûditi, naaktheid.
Nugatory, njûgətəri, beuzelachtig, waardeloos.
Nugget, nɐgət, klomp edel metaal.
Nuisance, njûs’ns, plaag, last, burengerucht: What a — = dat is
vervelend; Don’t be a — = hinder me zoo niet; Commit no —! =
verontreiniging van deze plaats is verboden.
Null, nɐl, krachteloos, nietig, ongeldig; subst. nul: Some voting-
papers were — = van onwaarde; —ification = vernietiging,

nietigverklaring; -ify, nɐlifai, van nul en geener waarde maken; —ity
= ongeldigheid.
Nullah, nɐla, kanaal, droge stroom, bedding (Brit. Ind.).
Numb, nɐm, adj. verstijfd, verkleumd, verdoofd; — verb.
verdooven, verstijven; subst. —ness.
Number, nɐmbə, subst. getal, nummer, menigte, (vers)maat; —
verb. rekenen, nummeren, (op)tellen, bedragen: —s = verzen,
poëzie; Numeri; To look well after — one = voor zichzelf zorgen;
Out of (Without) — = talloos; To the — of 40 = ten getale; In
great —s = in gr. getale; It’s the —s that pay = slechts bij
grooten omzet is winst te behalen; — off = nummert u! (mil.); They
can be —ed on the fingers of one hand = zij zijn op de vingers te
tellen; —er; —less = talloos.
Numbles, nɐmb’lz, ingewand van een hert.
Numerable, njûmərəb’l, telbaar; Numeral, subst. telwoord,
getalteeken; adj. tot een telwoord behoorende, een getal
aanduidend; Numerary = in een zeker getal begrepen; Numeration
= het tellen; Numerate, njûməreit, tellen, rekenen; Numerator,
njûməreitə, teller; Numerical, njumerik’l: — difference = verschil
in getal; — frame = rekenmachine; Numero = nummer;
Numerous = talrijk; subst. —ness.
Numidia, njumidjə, Numidië; —n = Numidiër, Numidisch.
Numismatic, njûmizmatik, penning - -, munt - -; —s =
penningkunde; Numismatist, njûmizmətist, penningkundige.
Numskull, nɐmskɐl, uilskuiken; —ed = dom.

Nun, nɐn, non; nonnetje (een zaagbek-eend): —’s veiling = soort
voile-stof; —nery = nonnenklooster.
Nuncheon, nɐnš’n; Zie Luncheon.
Nunciature, nɐnšiətjuə, ambt of woning van een Nuncio, nɐnšiou,
pauselijk gezant, nuntius.
Nuncle, nɐŋk’l = Uncle.
Nuncupative, nɐŋkjupətiv, Nuncupatory, nɐŋkjupətəri,
mondeling: A — will = mondeling gemaakt testament.
Nundinal, nɐndin’l, Nundinary, nɐndin’ri, jaarmarkt - -: — laws.
Nuneaton, nɐnîtən, nɐnətən.
Nuphar, njûfə, njûfâ, gele waterlelie of plomp.
Nuptial, nɐpš’l huwelijks.…: — benediction =
huwelijksinzegening; — tie = huwelijksband; —s = huwelijk,
bruiloft.
Nuremberg, njûr’mbɐ̂g, Neurenberg.
Nurse, nɐ̂s, subst. pleegzuster; baker (= Dry —, of Monthly —);
min (= Wet —); kindermeid, “juffrouw”; kweeker, verzorger; —
verb. zoogen, grootbrengen, oppassen, koesteren, streelen, strijken,
sparen, dicht blijven bij: The child was at —, was put out to — =
het kind was, werd bij eene min uitbesteed; He put out his
income to — and accumulate = zette op rente; He understands the
art of nursing = om ze warm te houden (bilj.); He —d his capital
= was spaarzaam, leefde zuinig; You must — your cold = wat doen
tegen; To — one’s face = de handen voor het gezicht houden; He
—d his leg = hij zat met over elkaar geslagen of hoog opgetrokken

knieën; —-girl = kindermeisje; —-maid; —-pond = vijver voor
vischcultuur; —ry = kinderkamer; kweekerij (van planten); wedstrijd
voor 2 jarige paarden; —ry-cannon = kanonnetje uit de
speelgoeddoos; —ry-gardener = gardenier, kweeker; —ry-
governess = kinderjuffrouw; —ry-man = kweeker, gardenier; —
ry-plant = stekje; —ry-rhyme = kinderversje; —ry-tale =
sprookje; Nursing-bottle = zuigflesch; Nursling = voedsterling,
lieveling.
Nurture, nɐ̂tšə, subst. het voeden of grootbrengen, voeding,
voedsel, opvoeding; — verb. voeden, grootbrengen, opvoeden.
Nustle, nɐs’l = Nuzzle.
Nut, nɐt, subst. noot, hazelnoot, moer, neut (van een anker), fat,
dandy, nootjeskool, kop; — verb. noten plukken: He is as close as
a — = zoo dicht als een pot; As sweet as a — = als uit een doosje;
Hard —s to crack (tackle); I have a — to crack with you =
appeltje met je te schillen; That is —s to me = een kolfje naar mijn
hand; It is —s to read that letter = het is een genot; She is dead —
s on him = smoorlijk verliefd op; Juggles, the policeman, is dead
—s on poachers = is fel op; You are always dead —s on that school
= je geeft altijd af op die inrichting; He is off his — = gek; —-
brown = licht bruin; —-cracker(s) = notenkraker; ingevallen
mond; —-gall = galappel; —-hatch = boomklever; —-hook =
notenhaak; dievenvanger; —-key = schroevensleutel; —meg =
notenmuskaat; —meg-grater = notenmuskaat-raspje; [366]—meg-
oil = muskaatolie; —shell = notedop (ook fig.): The world in a —
shell = de wereld in een doosje; The whole matter lies in a —shell
= is doodeenvoudig; —-tree; —-wood = notenboomhout; —ter =
notenplukker; —ting: To go a-—ting = gaan noten plukken; —ty =
vol noten, als noten smakende; lief.

Nutrient, njûtriənt, voedend; subst. voedende stof; Nutriment,
njûtriment, voedsel: —al, njûtriment’l, voedend; Nutrition =
voeding, voedsel, voedingswaarde; Nutritious = voedzaam; subst. —
ness; Nutritive = voedzaam; subst. —ness.
Nuzzer, nɐzə, een geschenk aan een superieur (Brit. Ind.).
Nuzzle, nɐz’l, met den neus omwroeten (zooals een varken), met
den neus wrijven tegen, een ring door den neus trekken, liefkoozen,
het hoofd verbergen in moeders schoot (als een kind); met het
hoofd voorover loopen.
Nymph, nimf, nimf; jonge schoone; —-like of —ly = als eene nimf;
—aea, nimfîə, witte plomp; —ean, nimfîən, nimfachtig = —ical =
—ish.

O.
O, ou; O(hio); O(fficial) A(ssignee); o/a = on account of = voor
rekening van; Ob(iit) = hij (of zij) is gestorven; Obad(iah);
Obj(ective); Obs(olete); Oct(ober); O(dd) F(ellows); O(ld) H(igh)
Ger(man); O(n) H(er) M(ajesty’s) S(ervice) = “Dienst” (op brieven);
O. K. = (Orl krekt) = allright; O. P. = Old pale = oude cognac;
Oakum, ouk’m, werk (om te breeuwen): To pick — = touw
pluizen; He has been picking — these three years = hij zit al drie
jaar in ’t tuchthuis.
Oar, ö, subst. (lange) roeiriem; — verb. roeien: To boat the —s =
de riemen innemen; To have an — in every man’s boat (barge) =
zich overal mee bemoeien; To lie on one’s —s = rusten op de
horizontaal liggende, uit het water opgeheven riemen, rusten van
den arbeid; To put (shove) in one’s —, To put one’s — in = zijn
neus steken in, een woordje meepraten; To rest (up)on one’s —s
= op zijn lauweren rusten; To ship (unship) the —s = inleggen
(uitleggen); —ed: Four-—ed = vierriems …; —sman, —swoman =
roeier, roeister; —y = met riemen, riemvormig.
Oasis, oueisis, ouəsis, (Meerv. Oases, oueisîz), oase.
Oast, oust, mouteest.
Oat, out, haver (meest —s): He has sown his wild —s = zijne
wilde haren zijn uitgevallen, hij is uitgeraasd; —-cake = haverkoek;

—-meal = havermeel; —-malt = havermout; —en: —en pipe =
herdersfluit; —en straws = haverhalmen.
Oates, outs.
Oath, outh, eed, verwensching, vloek: By (Upon an) — = onder
eede; Upon my — = ik zweer het; False — = meineed; You are on
— = onder eede; To administer (To tender) an — to a person,
To put a person to (on) his — = iemand een eed afnemen; He
took — on entering upon his office = werd beëedigd; I have sworn
an — = ik heb een eed gedaan; — of abjuration = afzweringseed
(waarbij de Stuarts na 1688 van den troon werden uitgesloten); —
of allegiance (— of fealty) = eed van trouw; — of office =
ambtseed; —-breaking = eedbreuk.
Obadiah, oubədaiə, obədaiə, Obadja, Kwaker. [367]
Obduracy, obdjurəsi, obdjûrəsi, verstoktheid; Obdurate, obdjurit,
obdjûrit, verstokt; subst. —ness.
Obea(h), oubiə, toovermiddel.
Obedience, əbîdj’ns, gehoorzaamheid: Passive — =
onvoorwaardelijke gehoorzaamheid; To reduce to — = tot
gehoorzaamheid dwingen; Obedient = gehoorzaam: I am, —ly
yours = hoogachtend, Uw dw. dr.
Obeisance, əbeis’ns, əbîs’ns, diepe buiging: To make an — (to).
Obelisk, obəlisk, obelisk, teeken (†); Obelize = van een
verwijzingsteeken: +, † (= Obelus, obəlɐs) voorzien.
Oberon, oubəron, obəron, Oberon.

Obese, əbîs, dik, vet, vleezig; subst. —ness = Obesity, əbesiti,
zwaarlijvigheid.
Obey, əbei, (onderdanig) gehoorzamen; —er.
Obfuscate, obfɐskeit, obfəskeit, verduisteren, verwarren,
benevelen; —d = beneveld; verbluft; subst. Obfuscation.
Obit, obit, oubit, dood, zielmis, lijkdienst: Post — = na den dood;
Obitual = dood(en)…, begrafenis …; —uary, əbitjuəri, subst.
zielmissenboek; ook adj.: —uary notice = doodbericht.
Obiter, obitə, in het voorbijgaan, toevallig: — dicta = in het
voorbijgaan gemaakte opmerkingen.
Object, obdžəkt, voorwerp, doel, hoofdzaak: Salary no — = op
salaris zal minder worden gelet; To look an — = er uit zien als een
vogelverschrikker; To make oneself an — = zich bespottelijk
optooien; —-glass = objectief; —-lesson = illustratie,
aanschouwelijke les; —-matter = hoofdzaak, inhoud; —-teaching
= aanschouwingsonderwijs; —less = doelloos.
Object, əbdžekt, tegenwerpen, bezwaar maken: I — to your going
there = heb er bezwaar tegen; —ion = tegenwerping, bezwaar; —
ionable = laakbaar, onaangenaam: —ionable pictures =
aanstootelijke; —ional = —ionable; —or = opponent.
Objective, əbdžektiv, objectief, voorwerps..; subst. voorwerpsnv.,
einddoel: — case = 4de nv.; — point = doel; —ness = Objectivity.
Objurgate, əbdžɐ̂geit, obdžəgeit, berispen, verwijten; subst.
Objurgation.
Objurgatory, əbdžɐ̂gətəri, verwijtend, berispend.

Oblate, obleit, oblit, afgeplat aan de polen; subst. —ness.
Oblation, obleiš’n, offerande, avondmaal, gave.
Obligate, obligeit, verbinden, verplichten; Obligation, obligeiš’n,
verplichting, verbintenis, obligatie: To be (To lie) under an — =
verplicht zijn; To incur an — = een verplichting op zich nemen;
Obligatory, obligətəri, (ver)bindend: — personal military
service = persoonlijke dienstplicht.
Oblige, əblaidž, verplichten, een dienst of genoegen doen, eene
gunst bewijzen, vriendelijk zijn; bindende kracht hebben, wat
voordragen: Will you — me so far? = mij dat pleizier doen; Miss
Jane will — = zal het gezelschap het genoegen doen, iets te
zingen, spelen, etc.; Anything to — you = als ik je daar een
pleizier mee kan doen; Full particulars will — = nadere
inlichtingen verzocht; An immediate reply will — = er wordt om
spoedig antwoord verzocht; Obligee, oblidžî, obligatiehouder,
schuldeischer; Obliger; Obliging, əblaidžiŋ, beleefd, voorkomend;
Obligor, obligö, obligö, schuldenaar.
Oblique, əblîk, əblaik, scheef, schuin, indirect, slinksch, onoprecht;
— verb. schuin of scheef staan; schuin afmarcheeren: — angle =
scheeve (stompe of scherpe) hoek; — case = verbogen naamval; —
dealings = indirecte of slinksche manier van doen; — plane =
hellend vlak; — speech = indirecte rede; —ness = Obliquity
(əblikwiti) = scheeve richting, afwijking, onregelmatigheid,
onoprechtheid, verkeerdheid.
Obliterate, əblitəreit, uitwisschen, doorhalen, onbruikbaar maken
(postzegels), vernietigen: —d pulse = uiterst zwakke pols;
Obliteriation = uitwissching, etc. onduidelijkheid; adj. Obliterative.

Oblivion, əblivj’n, vergetelheid, achteloosheid: Act of — =
amnestie; To bury in —; To pass into —; Oblivious: — of a thing
= iets vergetend; subst. —ness.
Oblong, obloŋ, langwerpig; subst. rechthoek.
Obloquy, obləkwi, verwijt, laster, smaad: To cast — upon =
belasteren; To fall into — = in kwaad gerucht komen; To lie under
— = in kwaad gerucht staan.
Obnoxious, obnokšəs, onderhevig, blootgesteld; aanstootelijk,
hatelijk, afkeurenswaardig, onbemind: He is — to me = ik mag hem
niet zien; subst. —ness.
Oboe, oubôi, hobo; Oboist = hoboïst.
Obolus, obəlɐs, obolus (⅙ Drachma); penninkske.
Obreption, obrepš’n, insluiping, verschalking; Obreptitiously,
obreptišəsli, tersluiks, op slinksche wijze.
O’Brien, əbraiən.
Obscene, obsîn, vuil, onkiesch, ontuchtig; subst. —ness =
Obscenity, əbseniti, vuile woorden of daden, ontucht,
onkieschheid.
Obscurant, əbskjûr’nt, duisterling, domper; Obscurantism =
domperzucht; Obscurantist, dompersch; subst. domper.
Obscuration, obskjureiš’n, verduistering, etc; Obscure, əbskjûə,
adj. duister, somber, nachtelijk, onbekend; nederig, onduidelijk; —
verb. verduisteren, bewolken, verkleinen, verbergen, verlagen: He
lives very —ly = teruggetrokken; —ness = Obscurity = duisternis,
donkerheid, onduidelijkheid, onleesbaarheid, onbekendheid: To

retire into — = zich uit het openbare leven terugtrekken;
Obscurities = onbekende personen.
Obsecrate, obsikreit, smeeken, bidden; Obsecration = smeeking.
Obsequial, əbsîkwiəl, lijk …; Obsequies, [368]obsikwiz, lijkstaatsie,
plechtige begrafenis.
Obsequious, əbsîkwiəs, kruipend, onderdanig; subst. —ness.
Observable, əbzɐ̂vəb’l, waarneembaar, opmerkenswaardig; subst.
—ness; Observance, əbzɐ̂vəns, waarneming, viering,
inachtneming; regel, voorschrift, gebruik; Observant, əbzɐ̂v’nt,
oplettend, gehoorzaam: He was — of his mother’s slightest wishes =
lette op; To be — of forms = gesteld op vormen; Observation,
obzəveiš’n, waarneming, opmerking, ervaring: To fall under a
person’s — = onder iemands aandacht vallen; adj. —al;
Observatory, əbzɐ̂vətəri, sterrenwacht; Observe, əbzɐ̂v,
waarnemen, gadeslaan, opmerken, vieren, letten op, opnemen:
They —d the sun’s altitude = zij waren bezig de zon te schieten;
—r = waarnemer, etc.
Obsess, əbses, bezoeken, kwellen, drukken; —ion, obseš’n, het
bezeten (bezocht, gekweld) zijn, obsessie.
Obsolescence, obsəles’ns, veroudering, atropie; Obsolescent =
verouderend, in onbruik gerakend, rudimentair; Obsolete, obsəlît,
verouderd, onontwikkeld; subst. —ness.
Obstacle, obstək’l, hindernis, beletsel: To put —s in the way.
Obstetric(al), əbstetrik(’l), verloskundig; Obstetrician, obstitriš’n,
verloskundige, vroedvrouw; Obstetrics, əbstetriks, verloskunde.

Obstinacy, obstinəsi, koppigheid, hardnekkigheid; Obstinate,
obstinit, hardnekkig, stijfhoofdig; subst. —ness.
Obstipation, obstipeiš’n, verstopping.
Obstreperous, obstrepərɐs, luidruchtig, woelig, rumoerig; subst. —
ness.
Obstruct, əbstrɐkt, versperren, verstoppen, belemmeren,
verhinderen; —er; —ion = belemmering, beletsel, verstopping;
taktiek eener Parlementaire minderheid om door lange discussies of
tallooze amendementen, etc. de behandeling van een wetsontwerp
te vertragen; —ionist = iemand, die den voortgang op die wijze
belemmert; —ive, adj. belemmerend, hinderlijk, verstoppend; ook
subst. —ness = streven om te belemmeren, enz.; —or; Obstruent
= hinderend, stoppend (middel).
Obtain, əbtein, verkrijgen, verwerven, behalen, nemen; bestaan,
voortduren, heerschen, algemeen in gebruik (regel) zijn, behelzen:
This custom —s in some of our cities = heerscht; In complexion,
as the common reports —, she surpassed the lily and rose = naar
luid van de algemeene berichten; This —s with most people =
geldt voor; —able = verkrijgbaar, enz.; —er; —ment = verkrijging.
Obtrude, əbtrûd, (zich) opdringen, indringen, opdringerig zijn: He
—d himself upon the company = drong zich op aan; —r;
Obtrusion, əbtrûž’n, opdringing; Obtrusive, əbtrûsiv, opdringend,
hinderlijk, opvallend; subst. —ness.
Obtund, əbtɐnd, stomp maken, verdooven; —ent = verdoovend
middel.
Obtuse, əbtjûs, stomp, dom, dof: — angle = stompe hoek; subst.
—ness; Obtusion, əbtjûž’n, verstomping, dof- of sufheid.

Obverse, obvɐ̂s, əbvɐ̂s, toegekeerd, de andere zijde betreffend;
obvɐ̂s, subst. vóórzijde, keerzijde: The — and the reverse of a
medal; There is an — to the coin = de penning heeft zijn
keerzijde (fig.); Obversion = omkeering; Obvert = omkeeren.
Obviate, obvieit, voorkómen, verhoeden, uit den weg ruimen: The
difficulty was —d = weggenomen; subst. Obviation.
Obvious, obviəs, duidelijk, klaarblijkelijk, in ’t oog springend: To be
— (to the eye); To be — to all the world = voor iedereen
duidelijk; subst. —ness.
O’Callaghan, əkaləh’n.
Occasion, okeiž’n, subst. gelegenheid, gunstig oogenblik,
aanleiding, reden, behoefte, noodzakelijkheid; — verb. veroorzaken,
aanleiding geven: By, Upon — = bij gelegenheid; On that — = bij
die gelegenheid; On — = van tijd tot tijd, desnoods; To have — for
= noodig hebben; You have no —! = geen dank! He has no — to
be told such a thing = zoo iets behoeft men hem niet te zeggen; I
had — to look the passage up = het was noodig, dat; There is no
— for you = geen aanleiding; To give — = aanleiding geven; He
improved the — = maakte zich de gelegenheid ten nutte; sprak
een stichtelijk woord; He rode the — to death = hij maakte
misbruik van; He rose to the — = hij bleek berekend voor zijn taak,
hield zich flink = He was equal to the —; He took (the) — by
the forelock = hij greep de gelegenheid aan; —al = toevallig, als
de gelegenheid zich voordoet, gelegenheids..; subst. los arbeider: —
al chair (—al table) = fantasie stoeltje (tafeltje); I see him —ally
= zoo nu en dan ontmoet ik hem wel eens.
Occident, oksident, Westen; —al, oksident’l, westersch, westelijk;
van mindere voortreffelijkheid (van edelgesteenten).

Occipital, oksipit’l, achterhoofds …; Occiput, oksipɐt, achterhoofd.
Occlude, oklûd, sluiten, stoppen, absorbeeren; subst. Occlusion,
oklûž’n.
Occult, okɐlt, verborgen, geheim; — verb. verbergen, verduisteren;
—ism = occultisme; —ness = verborgenheid.
Occupancy, okjupənsi, bezitneming, bezit; Occupant =
bezitnemer, bezitter, bewoner, aanwezige; inzittende; Occupation,
okjupeiš’n, bezetting, bezigheid, beroep, ambacht: By — = van
beroep; Army of — = bezettingsleger; —-bridge =
verbindingsbrug tusschen 2 door een spoorlijn gescheiden stukken
land; —-road = particuliere weg; Occupier, okjupaiə = Occupant;
Occupy, okjupai, bezetten, bezitten, innemen, vullen, bezighouden,
aanstellen, gebruiken, bewonen, handelen.
Occur, okɐ̂, voorkomen, gebeuren, aantreffen, invallen, opkomen:
It —s to me that more might have been done = het wil mij
voorkomen; It didn’t — to me until it was too late = kwam eerst
bij mij op; Occurrence, okɐr’ns, gebeurtenis, voorval. [369]
Ocean, ouš’n, Oceaan; —ic, oušianik, oceaan.., buitengewoon
groot; —ia, ousianiə, ousieiniə = de eil. v. de Stille Zuidzee; —ides,
oušianidîz, Oceaniden; —us, ousîənɐs, Oceanus.
Ocellated, əselətid, osəleitid, met oogvormige punten of vlekken.
Ochlocracy, oklokrəsi, bestuur door het gepeupel; adj.
Ochlocratic, okləkratik.
Ochre, oukə, oker, geeltje (gouden munt); — verb. met oker
verven; —ous, oukriəs, okerachtig, oker bevattend = Ochrey,
oukri.

O’clock, əklok: Five — = vijf uur; He knows what’s — = hij weet
hoe laat het is, hij weet bescheid, is op de hoogte; The thing went
off like one — = het ging van een leien dakje.
Octagon, oktəgon, achthoek; Octagonal = achthoekig.
Octahedral, oktəhîdr’l, oktəhedr’l, achtvlakkig.
Octangular, oktaŋgjulə, achthoekig.
Octant, okt’nt, octant; cirkelboog van 45o.
Octave, okteiv, oktəv, octaaf.
Octavia, okteiviə; Octavius, okteiviəs.
Octavo, okteivou, octavo: Large —.
October, oktoubə, October; soort sterk bier.
Octodecimo, oktoudesimou, 18o (18 bladen of 36 bladzijden in een
vel).
Octogenarian, oktədžənêrj’n, subst. en adj. 80-jarig(e).
Octopod, oktəpod, achtpootig, ook subst. = Octopodan.
Octopus, oktoupəs, oktəpɐs, poliep met 8 armen.
Octosyllabic, oktəsilabik, achtlettergrepig; Octosyllable,
oktəsiləb’l, oktəsiləb’l, woord van acht lettergrepen.
Octroi, oktrôi, octrooi, octrooibureau.
Octuple, oktjup’l, achtvoudig.

Ocular, okjulə, oog …, zichtbaar; subst. oculair: — witness =
ooggetuige; Oculist, okjulist, oogarts.
Odalisk, Odalisque, oudəlisk, odalisk.
Odd, od, oneven, overblijvend, ongeveer, waaraan de (het) tweede
ontbreekt, eenzaam, afgelegen, vreemd, raar: — boy = jongmaatje;
The Independent Order of —-fellows = een genootschap tot
aankweeking van onderlinge vriendschap en het verschaffen v.
onderlinge hulp, opgericht in de 18de eeuw; — gloves = linker en
rechter handschoen, die geen paar vormen; — hand = los
werkman; — job = (los) karweitje; An — lot = rommeltje, zootje;
— man = los werkman, invaller; An — kind of man = vreemde
snuiter; The — man of the family = de eenige ongetrouwde; At
— times = zoo nu en dan eens; The — trick (bij het whistspel) =
trek boven de zes; I have an — volume of Chambers’ Cyclopaedia
= ik heb een enkel deel (v. het geheele werk); A fortnight and —
days = een dikke veertien dagen; Fifty — guilders = zoowat vijftig
gulden; — or even = even of oneven; —s = ongelijkheid, verschil,
ongelijke weddenschap of partij, voorgift, waarschijnlijkheid,
voordeel, meerdere bekwaamheid, twist, strijd: —s and ends =
afval, lappen, stukken en brokken; What is the —s? = wat zou
het? It’s no —s = het heeft niets te beduiden; They are at —s = zij
zijn het niet eens, hebben standjes; It is within the —s = er is kans
op; The —s are that he will come = er bestaat veel kans; The —s
are on his side (for him, in his favour) = het voordeel is aan zijn
kant; It was long —s in point of strength = de krachten stonden
lang niet gelijk; To face fearful —s = het hoofd bieden aan een
groote overmacht; To give a person —s = iemand iets voorgeven;
I have the —s of you = ik ben je de baas; They had all the —s
of number and time on their side = alle voordeel van getal en tijd;
To lay the long —s = een ongelijke weddenschap aangaan; To set
at —s = tegen elkaar opstoken; To take the —s = de ongelijke

weddenschap aannemen; —-conceited = grillig, fantastisch; —-
looking = zonderling uitziend; —ity = zonderlingheid, grappigheid,
vreemde sijs; —ments = overgebleven stukken en brokken; —ness
= zonderlingheid.
Ode, oud, ode.
Odeon, Odeum, ədîon, ədîəm, Odeon, schouwburg-, of
concertzaal.
Odious, oudjəs, hatelijk, afschuwelijk, leelijk; subst. —ness;
Odium, oudj’m, haat, blaam, verdenking.
Odoacer, odəeisə.
Odometer, ədomətə, afstandsmeter (aan een rijtuig).
O’Donoghue, ədonəgjû.
Odontalgia, oudontaldžiə, tandpijn; Odontalgic = tandpijn - -;
tandpijnmiddel; Odontic = tand …; tandmiddel; Odontology,
oudontolədži, tandkunde.
Odoriferous, oudərifərɐs, geurig, welriekend; subst. —ness;
Odorous, oudərɐs, geurig; subst. —ness; Odour, oudə, geur,
reuk, roep, naam: In bad — = te slechter naam bekend; —less.
Odysseus, ədisiəs, ədisiûz; Odyssey, odisî, Odyssee; Oedipus,
îdipɐs, edipɐs.
O’er, Zie Over.
Oesophageal, îsəfadžiəl, slokdarm …; Oesophagus, isofəgɐs,
slokdarm.

Of, ov, van: He is — age = meerderjarig; Ten years — age = tien
jaar oud; — an afternoon = op zekeren namiddag; Be — good
cheer = wees vroolijk en hoopvol; He worked at this paper within
a fortnight — his death = nog veertien dagen voor zijn dood; He
went — himself = ging uit zich zelf; I have not seen much — you —
late = je den laatsten tijd niet veel ontmoet; A time — all others =
bovenal een tijd; He went there — a Sunday = op een Zondag; I
like it — all things = ben er dol op; A man — ten thousand = uit
duizenden; Blind — an eye = blind aan ’t ééne oog; Beware — the
dog = wacht u voor; All — a heap = alles te zamen, op één hoop.
Off, of, adj., adv. en prep. weg, vandaan, ver, rechtsch; — verb. er
uit snijden: Hands —! = afblijven! — with your [370]hat! = je
hoed af! — his bedroom = naast; — Dover = op de hoogte van;
— duty = vrij van dienst; — the latch = niet in de klink; — the
road = van den weg af; — the stage = achter de coulissen; How
far is it —? = hoe ver is het? —-and-on = af en aan, op en neer;
Neither — nor on = besluiteloos; I am —, gentlemen = Heeren, ik
ga weg; To be badly (well) — = het slecht (goed) hebben; To be
— one’s head = krankzinnig zijn; To be — one’s legs = vermoeid,
slecht ter been zijn, van de been zijn; He came — with a slight
wound = ontkwam met; When will the concert come —? =
plaatshebben; To dine — the joint = een eenvoudig maal
gebruiken met een stuk vleesch waar men zelf afsnijdt; To go — =
weggaan, zich in beweging zetten, verdwijnen, sterven: My ball
went in — the red = verliep op (Bilj.); He would not let me —
sixpence = geen schelling minder geven; I’ll let you — if it’s Van
Houten’s Cocoa = je krijgt geen straf als het is; To put — =
uitstellen, uittrekken, afzetten; To take — = wegnemen, afzetten
(amputeeren), uittrekken (van kleeren): You have taken — his
features admirably = merkwaardig goed uitgedrukt; He has a
talent for taking — a person’s peculiarities = iemands
eigenaardigheden na te bootsen; He took himself — = ging er

vandoor; — with you! = maak dat je weg komt; We have a day —,
an —-day to-morrow = een vrijen dag; The governor allowed me
four days — = vrije dagen; —-chance = kans, uitzicht; —-colour
= verbleekt, niet in orde: The diamonds were a little yellow, —-
coloured as they say at Kimberley = met gele tint; I do not like his
—-hand manner = korte, hooghartige manier; An —-hand shot =
een schot uit de vrije hand; To sell —-hand = uit de hand; I killed
the animal —-hand = op slag; He recited the poem —-hand = voor
de vuist weg; —-handed = —-hand; —-horse = vandehandsche
paard; —-licence = “vergunning”, mits de drank niet in het lokaal
gedronken wordt; —-load = afladen; —-print = overdrukje; —-
reckoning = op het traktement (van militairen) gekort geld; We
journeyed for several hours without —-saddling = zonder uit den
zadel te komen; —-scouring = afschraapsel, uitvaagsel; —-scum =
schuim of uitvaagsel, droesem; London in the —-Season = als het
Season over is (Zie Season); —-set, subst. tegenrekening; uitlooper
(van bergen), spruit (uit den wortel); — verb. met een
tegenrekening voldoen, voorzien in, opwegen tegen: The decrease
was —-set by such means; —-shoot = tak (uit den stam); —-
spring = kroost, kinderen, spruit, voortbrengsel; —-street =
zijstraat; —-time = vrije tijd; —-white = met gelige tint; —ing =
deel der zee meer dan halfweg van kust tot horizon; We gained
(took) the —ing = wij kwamen in (kozen) volle zee; The steamer
stood to the —ing = hield zeewaarts aan; —ish = op een afstand
(fig.): On and —ish = nu eens wat beter, dan weer minder; —ward
= van de kust afhoudend.
Offal, ofəl, afval, uitschot; adj. waardeloos.
Offence, əfens, beleediging, ergernis, aanval, overtreding: No — =
neem me niet kwalijk; You gave — last night = gij gaaft aanstoot,
waart beleedigend; To take — at = aanstoot nemen, kwalijk
nemen; He takes — very easily = is zeer licht geraakt; Offend,

əfend, beleedigen, aanstoot geven, overtreden, schenden, zondigen:
He has —ed against the laws of the country = heeft geschonden;
He was —ed at it = hij was er over geraakt; —er = beleediger,
overtreder, zondaar; Offensive, əfensiv, aanvallend, beleedigend,
aanstootelijk, onaangenaam, walgelijk: — and defensive alliance
= offensief en defensief verbond; An — smell = walgelijke lucht;
He stood on the — = ging aanvallend te werk; subst. —ness.
Offer, ofə, subst. aanbod, aanbieding, voorstel, bod, poging; —
verb. aanbieden, offeren, opofferen, bieden, bereid zijn, toevoegen,
aandoen, opperen, beproeven, trachten: On — = verkrijgbaar; He
made no — to break prison = deed geene poging om uit te breken;
To — a stubborn resistance to = hardnekkig weerstand bieden;
To — violence = aanvallen; I’ll — to do it if you go me halves = ik
ben bereid het te doen als gij half meebetaalt; He never —ed to
pay = maakte volstrekt geen aanstalten, mine; He did not — to
run away from us = trachtte niet; Many of the prisoners were —ed
up by the savages = als offers gedood; —er; —ing = aanbieding,
offer(ande); Offertory, ofətəri, offertorium (deel der Mis);
offerbus = —-box (—-plate).
Office, ofis, subst. ambt, dienst, bezigheid, functie, plicht,
eeredienst, kantoor, bureau, dienstbodenkamer; —s = bijgebouwen;
liefdediensten, voorgeschreven gebeden; To be in — = aan het
bestuur zijn; To come (get) into an — = een ambt aanvaarden; He
gave (tipped) me the — = gaf me een heimelijken wenk, gaf me
een tip (sport); To fulfil (perform) the last mournful — = den
laatsten droevigen plicht; To leave (retire from) — = aftreden; To
take — = een portefeuille, een hoog staatsambt aanvaarden; The
Colonial — = het Min. van Koloniën; Holy — = Inquisitie; The
Home — = Min. van Binnenl. Zaken; —-badge = insigne; —-
bearer = bedienaar van een ambt; —-boy = loopjongen; —-clerk

= bediende; —-hour = kantooruur; —-hunter = baantjesjager =
—-seeker.
Officer, ofisə, subst. officier (= Military —); dienaar, ambtenaar,
beambte, politieagent; — verb. van officieren voorzien, aanvoeren:
The —s of the court = griffier en klerken; Custom-house —s =
kommiezen; A commissioned — = officier door den koning by
Commission (= officierspatent) aangesteld; Non-Commissioned —
= onderofficier; Superior — [371]= vlagofficier; Warrant — = uit
het korps onderofficieren by Warrant aangestelde officier, als
kapelmeester, etc. ongeveer overeenkomend met onze Indische
onderluitenants; The army was well —ed = werd goed aangevoerd.
Official, əfiš’l, subst. ambtenaar; adj. ambtelijk, officiëel, ambts …;
— duties = ambtsbezigheden; — Gazette = staatscourant; —
receiver = curator in een faillissement; The —s = beambten;
officiëele berichten; —dom = bureaucratie: The Language of —
dom; Officiate, əfišeit, een ambt bekleeden; de
godsdienstoefening leiden, officiëeren; Officious, əfišəs, officieus;
gedienstig, Úvergedienstig, bemoeiziek; subst.; —ness.
Officinal, əfisin’l, ofisain’l: — plants = geneeskrachtige planten.
Oft, oft, dikwijls: Many a time and — = herhaaldelijk; Often, of’n,
vaak, oftən, dikwijls; —ness = herhaaldelijkheid; —times = dikwijls
= Ofttimes.
Ogee, ədžî, ojief.
Ogilvie, oug’lvi.
Ogive, oudžaiv, ədžaiv, oudživ, spitsboog.
Ogle, oug’l, subst. wenk, lonk; — verb. toelonken; —r.

Ogre, ougə, weerwolf, boeman; Ogr(e)ish, oug(ə)riš,
boemanachtig; vr. Ogress, ougrəs.
Oh, ou, Och! Ach!
Ohio, əhaiou; —an = (bewoner) van O.
Ohm, oum, Ohm (electr.).
Oil, ôil, subst. olie; — verb. olieën, smeren, olieachtig worden:
Boiled — = lijnolie; Salad (Table) —; Sweet — = olijfolie; — of
roses; To burn the midnight — = tot laat in den nacht studeeren;
To go to — = smelten; To pour — on troubled waters = olie op
de golven gieten (fig.); To strike — = eene petroleumbron
ontdekken; een gelukje hebben; That is like throwing — into the
fire = dat is olie in het vuur (fig.); —-bag = vetklier; —-cake =
lijnkoek, raapkoek; —-cloth = wasdoek; zeil; —-colour = olieverf
(dikwijls —-colours of —s: A good portrait in —s = een goed
portret in olieverf); —-cooking (—-heating) stove =
petroleumstel (kachel); —-crusher = olieslager; —-lamp; He is in
the — and colour line = hij doet in olieën en verfwaren; —man =
oliehandelaar = —-merchant; —-mill = oliemolen; —-painting =
het schilderen (of eene schilderij) in olieverf; —-press; —-seed; —
shale = laag; —-skin = gewaste taf; oliejas; —stone = oliesteen;
—-well = olie- of petroleumbron; To — (the hand of) a person =
de handen smeren (fig.); She has a well —ed tongue = een
gladde tong; —er = smeerder, oliekan; oliejas; —iness, subst. v. —
y = als olie, goed gesmeerd, zalvend, glad.
Oillet(te), ôilət, oog (plantk.); schietgat.
Ointment, ôintm’nt, zalf.

O.K., oukei, in orde, klaar, flink: He is — and you had better give
him no sauce = een flinke vent (verkorting van Ol Krekt, verbasterd
uit all correct), en je moet maar niet brutaal tegen hem wezen.
Okapi, oukâpi, okapi.
Old, ould, oud, vroeger, gewoon, glad, slim: From — = van ouds;
From — time = van oudsher; As in days of — = als in vroeger
dagen; We have had a gay — time of it = ouderwets plezier
gehad; Let’s talk over Boniface and — times = de dagen van
weleer; — age = oude dag, hooge leeftijd; The — Country =
Engeland; — file = gierigaard; — gentleman (— gooseberry, —
Harry, — Nick) = de duivel; He is an — hand = slimme rot; ex-
boef; — maid = oude vrijster; — man = ouwe heer, oude jongen,
oudje; “den Ouwe” = kapitein; — rye = whiskey; — salt = bevaren
matroos; — Tom = sterke jenever; —-beaten = beproefd; —-
clothes-man = oudskleer; —-established = oud; —-fangled, —-
fashioned = ouderwetsch; subst. —-fashionedness; —-maid =
maagdepalm; His —-world ideas = zijne ouderwetsche
denkbeelden; —en, adj. voormalig; — verb. verouderen, oud
maken; In —en time = in vroeger dagen; —ish = oudachtig; —
ness = oudheid; —ster = bejaard heer, ouder lid, midshipman van
’t vierde jaar.
Oldham, ould’m; Oldys, ouldis, ouldz.
Oleaginous, ouliadžinɐs, olieachtig; zalvend.
Oleander, ouliandə, oleander.
Oleograph, ouliəgraf, oleographie.
Oleomargarine, ouliəmâgərîn, kunstboter.
Oleraceous, oləreišəs: — plants = groenten.

Welcome to our website – the perfect destination for book lovers and
knowledge seekers. We believe that every book holds a new world,
offering opportunities for learning, discovery, and personal growth.
That’s why we are dedicated to bringing you a diverse collection of
books, ranging from classic literature and specialized publications to
self-development guides and children's books.
More than just a book-buying platform, we strive to be a bridge
connecting you with timeless cultural and intellectual values. With an
elegant, user-friendly interface and a smart search system, you can
quickly find the books that best suit your interests. Additionally,
our special promotions and home delivery services help you save time
and fully enjoy the joy of reading.
Join us on a journey of knowledge exploration, passion nurturing, and
personal growth every day!
testbankfan.com