ontglippen. Ik kon de uitdrukking van zijn gelaat niet zien, maar ik
had zijn arm voelen beven, op welken mijn hand rustte.—‚Dan zult
gij van hier niet gaan,’ zeide hij.—‚Goed, goed,’ riep ik, ‚dan zal de
plaats mijner foltering ook die van mijn graf zijn. Goed, ik zal hier
sterven, en gij zult zien of een beschuldigende schim niet erger is
dan een levende, die bedreigt.’—‚Men zal u geen enkel wapen laten,’
zeide hij.—‚Eén bestaat er, dat de wanhoop in het bereik van elk
schepsel stelt, dat den moed heeft er zich van te bedienen, dat is de
hongerdood.’—‚Luister,’ zeide de ellendeling, ‚is de vrede niet beter
dan een dergelijke oorlog? Ik zal u oogenblikkelijk de vrijheid
wedergeven; ik zal u als de deugdzaamste, als de Lucretia van
geheel Engeland bekend maken.’—‚En ik zal zeggen, dat gij er de
Sextus van zijt; ik zal u voor de menschen beschuldigen, zooals ik u
reeds voor God heb gedaan, en indien ik, zooals Lucretia, mijn
beschuldiging met mijn bloed moet bezegelen, zal ik het doen.’—
‚Zoo, zoo,’ zeide mijn vijand op spottenden toon, ‚dat is iets
anders.... Waarlijk, bij slot van rekening, gij zijt hier voortreffelijk,
niets zal u ontbreken, en indien gij van honger sterft, zal het uw
eigen schuld zijn.’
„Bij deze woorden verwijderde hij zich. Ik hoorde hem de deur
openen en weder sluiten, en ik bleef als verplet staan, niet zoo zeer,
ik beken het, door smart, dan wel door schaamte mij niet gewroken
te hebben. Hij hield woord. De geheele dag en de volgende nacht
gingen voorbij, zonder dat ik hem wederzag; maar ook ik hield
woord; ik at noch dronk, ik had, zooals ik had gezegd, besloten mij
te laten doodhongeren. Ik bracht den dag en den nacht in het gebed
door; want ik hoopte, dat God mij mijn zelfmoord zou vergeven. Den
tweeden nacht werd de deur geopend. Ik lag op den grond, de
krachten begonnen mij te verlaten. Op het gerucht richtte ik mij met
de eene hand ten halve op.
„‚Welnu,’ zeide een stem, die al te vreeselijk in mijn ooren klonk
om haar niet te herkennen; ‚welnu! zijt gij wat zoeter geworden en
wilt gij uw vrijheid met een enkele belofte van stilzwijgendheid
betalen? Luister, ik ben een goed heer,’ voegde hij er bij, ‚en hoewel
ik van Puriteinen niet houd, laat ik hen recht wedervaren, zoowel als