gebeuren begrepen, als zij in het spreekwoord zegt: nood leert
bidden. Een groot verdriet, wellicht de dood van een die ons lief
was, of misschien meer stoffelijke nood: wanneer een landbouwer
staat bij zijn door den hagel neergeslagen velden en al zijn arbeid
vernietigd ziet, of zelfs een veel kleinere teleurstelling, een plan dat
mislukte, een verwachting die onvervuld bleef, of bij gansche
volkeren tijden van zware bezoeking, een oorlog bijvoorbeeld,—daar
overvalt het ons plotseling, dat gevoel dat wij zwak en machteloos,
dat wij hulpeloos, eindig en afhankelijk zijn, dat wij eenzaam en
alleen staan midden in die groote wijde wereld, en dat de loop van
die wereld en de loop der natuur en het rad van het noodlot zonder
mededoogen of erbarmen over ons heen gaan. „Mit unserer Macht
ist nichts gethan, wir sind gar bald verloren,” zong Luther en dat is
ook onze stemming, als ons het noodlot voert tot de grenzen van
ons kunnen en onze macht, en met harde slagen ons die grenzen tot
bewustzijn doet komen. En zooals het gaat met onze macht, zoo
voelen wij ook de beperktheid van al onze geestelijke vermogens, de
zwakheid onzer zedelijke kracht en van ons verstand: ook daar
stooten wij maar al te vaak op de beperktheid, de enge grenzen van
ons kunnen en kennen, ons weten, ons begrip, ook daar komen wij
maar al te vaak tot het besef van onze eindigheid en ons
onvermogen. En wanneer de mensch staat hoog op de bergen, in
het gebied van de eeuwige sneeuw, hij alleen te midden der
geweldige, om menschen en menschelijk doen zich niet
bekommerende natuur, of wanneer hij opziet naar dien oneindigen
sterrenhemel, die zich over hem welft en weet dat de aarde die hem
draagt slechts een nietig deel is van een dier ontelbare
wereldsystemen daar boven en het armzalige menschenkind slechts
een atoom daarvan is, atoom van een atoom, dan komt het over
hem, dat gevoel van verlatenheid en eenzaamheid, de angst en
vrees, de kleinheid en nietigheid, de oneindige eindigheid van zijn
bestaan en zijn wezen.
En dat zou dan godsdienst zijn? Natuurlijk niet—nog niet, en toch ja!
Dit moet aanwezig zijn, hoe dan ook, maar het moet niet het eenige
zijn. Dat gevoel van eindigheid en afhankelijkheid zou ons