bank, en zij sloeg om zijn lichaam haar armen en drukte zich tegen
hem aan.
—Een week! fluisterde zij. Een volle week, dat ik je niet gezien heb,
Duco, mijn lieveling! Ik kan niet zoo lang zonder je. Bij alles wat ik
dacht en zag, en bewonderde, dacht ik aan jou, hoe mooi je het hier
zoû vinden. Je bent hier wel eens geweest, als toerist. O, dat is niet
het zelfde. Het is hier juist zoo mooi om te blijven, om niet door te
loopen, maar om te blijven. Dat meer, die Dom, die heuvels! Die
zalen binnen. Verwaarloosd maar zoo mooi. De drie hoven zijn
vervallen, de fonteinen brokkelen in elkaâr Maar de stijl van de atrio,
de somberheid van de eetzaal, de poëzie van deze pergola ... Duco,
is die pergola niet als een antieke ode? We hebben samen wel eens
Horatius gelezen, jij vertaalde me de verzen zoo mooi, je
improvizeerde zoo heerlijk! Wat ben je toch knap, je weet zoo veel,
je voelt zoo mooi. Ik hoû van je oogen, van je stem, en van je
heelemaal, van allemaal wat jou is ... ik kan het niet zeggen, Duco.
Ik heb mij langzamerhand gewonnen gegeven aan elk woord van je,
aan ieder gevoel van je, aan je liefde voor Rome, aan je liefde voor
muzea, aan de manier, waarop je die luchten ziet, die je op je
aquarellen wascht. Je bent zoo heerlijk kalm, bijna als dit meer. O,
lach niet, weer me niet af: ik heb je in geen week gezien, ik heb
behoefte zoo eens tegen je te spreken. Is het overdreven? Ik voel
hier ook niet gewoon, er is iets in die lucht, in dat licht, dat me zoo
laat spreken. Het is zoo mooi, dat ik bijna niet gelooven kan, dat het
gewoon leven, gewone realiteit is.... Herinner je te Sorrento op het
terras van het hôtel, toen we over de zee uitkeken, over die parelen
zee, met Napels zoo wit ver af, toen heb ik zoo gevoeld, maar toen
dorst ik zoo niet spreken: het was 's morgens, er waren menschen
om ons heen, die wij wel niet zagen, maar die ons zagen en die ik
om mij heen vermoedde: maar nu zijn wij alleen, en nu wil ik het je
zeggen, in je armen, aan je borst: ik ben zoo gelukkig! Ik hoû zoo
van jou! Ik voel mijn ziel, al mijn mooiste voor jou! Je lacht, maar je
gelooft me niet. Toch? Geloof je me?
—Ja, ik geloof je, ik lach niet om je, ik lach zoo maar.... Ja, het is
hier mooi.... Ik ook, ik voel mij zoo gelukkig. Ik ben zoo gelukkig om