De Bloedzuigers hebben den naam van weerprofeten te zijn. Vooral wanneer een onweer
in aantocht is, kruipen zij dicht bij elkander, of trachten, naar men zegt, het water te
verlaten. Vooral in de eerste helft van onze eeuw verwachtte men van het
bloedzuigerszetten bij de behandeling van nagenoeg alle ziekten heil; destijds werden in
de Parijsche hospitalen jaarlijks door 6 à 9 millioen van deze dieren 60000 à 90000 KG.
bloed aan de patiënten ontnomen. De tegenwoordige geneeskundigen gebruiken veel
minder Bloedzuigers en achten het zelfs mogelijk, dat deze dieren besmettingskiemen
overbrengen, daar men in hun mondholte micro-organismen heeft waargenomen, o.a.
malaria-plasmodiën, die zelfs in bevrozen Bloedzuigers een week lang onveranderd
blijven. Toch worden er nog steeds Bloedzuigers gefokt. Dit geschiedt vooral in
Hongarije; de oude dieren worden met bloed gevoederd, hetwelk slechts éénmaal per
jaar noodig is; de jonge voorzien door het uitzuigen van Kikkers en andere
waterbewoners zelf in hun onderhoud. In den voor ’t fokken dienenden vijver mag het
water niet stijgen gedurende den tijd, waarin de Bloedzuigers eieren leggen, daar de
cocons 10 à 12 cM. boven den waterspiegel in den grond verborgen worden en de eieren
reeds na 24 uur onder water te hebben gelegen, de geschiktheid om te kiemen verliezen.
De voor geneeskundig gebruik geschikte Bloedzuigers, die Europa bewonen, werden
vroeger tot 2 soorten gerekend: de Medicinale of Duitsche Bloedzuiger
(Hirudo medicinalis) en de Officineele of Hongaarsche Bloedzuiger
(Hirudo officinalis). Deze onderscheiding berust echter in ’t geheel niet op anatomische
kenmerken, maar hoofdzakelijk op kleursverschil; talrijke variëteiten komen voor en zijn
door allerlei overgangen verbonden, zoodat men wel genoodzaakt is om alle te zamen
als leden van één echte soort te beschouwen. De variëteit Hirudo medicinalis, kenbaar
aan den zwart gevlekten, soms nagenoeg geheel zwarten buik, bewoont het grootste deel
van Europa, n.l. Frankrijk, Duitschland, Denemarken, Zweden, Rusland en Engeland. De
weinige exemplaren, die men hier te lande in de vrije natuur aangetroffen heeft, waren
ongetwijfeld van elders afkomstig. De andere hoofdverscheidenheid, Hirudo officinalis,
heeft een olijfgroenen, ongevlekten buik, behoort in ’t zuiden en zuidoosten van Europa
thuis en is vooral in de uitgestrekte moerassen bij Essik in Slavonië sterk
vertegenwoordigd.
Van de 30 soorten van het geslacht Hirudo, die de tropische en gematigde gewesten
bewonen, vermelden wij nog de beruchte, 3 à 20 mM. lange Ceylonsche
Landbloedzuiger (Hirudo ceylonica), waarvan Schmarda in zijn reis om de
wereld het volgende bericht: „De kwellingen, die de reiziger van de Kakkerlakken en de
Muggen heeft te verduren, zijn onbeduidend in vergelijking met een plaag, die hem
overal vervolgt, doordat het in de wouden en weiden wemelt van Landbloedzuigers.
Deze houden zich op tusschen het gras, onder steenen en afgevallen bladen en ook in
boomen en struiken. Hunne bewegingen zijn zeer vlug; het schijnt, dat zij hun buit reeds
op eenigen afstand bespeuren, daar zij zich in grooten getale vasthechten aan ieder
mensch of dier, dat in hun nabijheid komt. Dikwijls voelt men hen nagenoeg niet, terwijl