“Zeker,” antwoordde Pierre. “Ik was vandaag alleen maar gekomen, om u
dank te zeggen, dat u mijn boek met belangstelling gelezen hebt, en om in u
een der sieraden van Italië te begroeten.”
Orlando, verstrooid, luisterde niet, zijn blikken waren nog altijd op Rome
gevestigd. Hij wilde niet, dat erover gesproken werd, maar ondanks zichzelf
begon hij, geheel door een heimelijke onrust beheerscht, met fluisterende
stem als in een onwillekeurige biecht weer te spreken:
“Ongetwijfeld zijn wij te hard van stapel geloopen. Er waren
onvermijdelijke, nuttige uitgaven: straten, havens, spoorwegen. En
gewapend moest het land ook worden; in den beginne heb ik me dan ook
tegen de zware militaire lasten niet verzet … Maar later, dat zware
oorlogsbudget—de lasten van een oorlog, die niet kwam, het wachten
waarop ons geruïneerd heeft. O, ik ben altijd een vriend van Frankrijk
geweest; het eenige, dat ik het verwijt, is, dat het den toestand, die ons
opgedrongen was, de beweegredenen, die wij hadden voor ons verbond met
Duitschland, niet begrepen heeft … En de milliarden, die Rome ingeslikt
heeft! Dat was waanzin; wij hebben gezondigd uit geestdrift en hoogmoed.
In de droomen, die ik, eenzame oude, hier kon droomen, ben ik een der
eersten geweest, die den afgrond, de verschrikkelijke financieele crisis, het
bankroet, waarin de natie zou ondergaan, vooruitgezien heb. Ik heb het mijn
zoon en allen, die bij mij kwamen, toegeschreeuwd, maar wat hielp het? Zij
luisterden niet naar mij, zij waren krankzinnig, kochten, verkochten,
bouwden in hun speculatiewoede en hersenschimmige geldwoede. U zult
het zien, u zult het zien … Het ergste is, dat wij niet, zooals u, in een dichte
landbevolking een reserve aan goud en menschen hebben, een spaarkas, die
steeds gereed staat, om de door de catastrophes geslagen gaten weer te
vullen. Bij ons hernieuwt het opstijgen van het volk, dat nog niets
beteekent, het sociale bloed niet door een gestadigen toevloed van nieuwe
menschen, het is arm, het heeft geen oude wollen kousen, die het ledigen
kan. De ellende is vreeselijk, waarom het te ontkennen? Zij, die geld
hebben, verteren het liever kleinzielig in de steden dan het te wagen in
landbouw- en industrieele ondernemingen. Fabrieken worden zoo goed als
niet gebouwd. De bodem wordt nog op dezelfde barbaarsche wijze als twee
duizend jaar geleden bebouwd … Daar ligt Rome, Rome, dat geen Italië