1
2
3
4
5
verkregen worden om rein schoonheid te genieten; het is noodlottig
te trachten het met minder te doen. Ieder leeraar van de jeugd moet
zeggen: “Deze schoonheid van de vrouw, Gods voornaamste werk
van schoonheid, het is goed, dat gij ze ziet; het is een genoegen, dat
het goede dient; alle schoonheid dient het goede en deze meer dan
alle, want de taak ervan is u rein te maken. Kom er heen, zooals gij
komt naar uw dagelijksch brood, of naar zuivere lucht, of naar het
reinigingsbad: dit is rein voor u, als gij rein zijt, het zal u helpen in
uw pogen om het te zijn. Maar als iemand van u onrein is, en er
voedsel der onreinheid uit maakt, dan moest gij u schamen en
bidden; het is niet voor u, dat ons leven ingericht kan worden; het is
voor menschen en niet voor beesten”. Dit moet komen als de
menschen hun oogen openen, en koel handelen, en met verstand en
voorzorg en niet alleen in paniek als er kwestie is van sexueelen
hartstocht in zijn moreele verhoudingen.”
Zoo zegt Athenaeus (Bk. XIII, hoofdst. XX): “Op de eilanden van Chios is het een
mooi gezicht naar de gymnastiekplaatsen en de wedrennen te gaan en de jonge mannen
naakt te zien worstelen met de meisjes, die ook naakt zijn”. ↑
Augustinus (De Civitate Dei, lib. II, hoofdst. XIII) vermeldt hetzelfde punt, waar hij
de Romeinen stelt tegenover de Grieken, die hun tooneelspelers eerden. ↑
Zie “The Evolution of Modesty”, eveneens van mijn hand, waar de betrekking
tusschen de naaktheid en de ingetogenheid nauwkeurig besproken wordt. ↑
C. H. Stratz, Die Körperformen in Kunst und Leben der Japaner, Second edition,
hoofdstuk III; id., Frauenkleidung, Third edition, pp. 22, 30. ↑
Ik heb het hier niet de juiste plaats gevonden om den nadruk te leggen op den
æsthetischen invloed van gemeenzaamheid met de naaktheid. De meest æsthetische volken
(vooral de Grieken en de Japanners) zijn zij geweest, die een zekeren graad van
gemeenzaamheid met het naakte lichaam bewaarden. “In al de kunsten”, merkt
Maeterlinck op, “zijn beschaafde volken genaderd tot of afgeweken van zuivere
schoonheid naarmate zij naderden tot of afweken van de gewoonte van naaktheid”.
Ungewitter legt den nadruk op het voordeel voor den artist, om in staat te zijn het naakte
lichaam in beweging te bestudeeren, en het kan de moeite waard zijn te vermelden, dat
Fidus (Hugo Höppener), de Duitsche artist van dezen tijd, die een grooten invloed heeft
uitgeoefend door zijn frissche, machtige en toch eerbiedige teekening van de naakte
menschelijke gestalte in al haar verschillende standen, zijn inspiratie en zijn visie
toeschrijft aan het feit, dat hij als leerling van Diefenbach gewoon was met zijn makkers