„Zeker, melieve, omdat” (hier was iets te demonstreeren en dit hielp hem weder op weg)
„omdat het antwoord geheel afhangt, Louisa, van den zin waarin men die uitdrukking
gebruikt. Nu doet mijnheer Bounderby u zooveel onrecht niet aan, en ook zich zelven
niet, om iets romanesks of hersenschimmigs, of (ik gebruik die woorden als
synoniemen) of sentimenteels van u te verlangen. Mijnheer Bounderby zou u met zeer
weinig nut onder zijne oogen hebben zien opgroeien, indien hij zoo ver kon vergeten wat
hij aan u, om niet te zeggen aan zijn eigen gezond verstand, verschuldigd is, om u op
zulk een voet aan zich te willen verbinden. Derhalve zal misschien de uitdrukking zelve
—ik geef u dit maar in bedenking, lieve—een weinig misplaatst wezen.”
„Welk woord zoudt ge mij raden, in plaats daarvan te gebruiken, vader?”
„Wel, mijn lieve Louisa,” zeide mijnheer Gradgrind, die zich nu geheel hersteld had,
„daar ge mij dit vraagt, zou ik u raden om dit onderwerp eenvoudig in het licht van een
tastbaar feit te beschouwen, gelijk ik u alle andere dingen heb leeren beschouwen.
Onkundige en ijlhoofdige jongelieden mogen zulke onderwerpen met onwezenlijke
hersenschimmen en andere ongerijmdheden, die geen werkelijk bestaan hebben,
verdonkeren, maar het is geen compliment u te zeggen, dat gij beter weet. Wat zijn nu de
feiten in dit geval? Gij zijt, wij zullen maar een rond getal nemen, twintig jaren oud;
mijnheer Bounderby, wij nemen wederom maar een rond getal, is vijftig. Er bestaat
eenige ongelijkheid in uwe jaren, maar in uwe positie en middelen bestaat deze
ongelijkheid niet; integendeel, daarin past alles zeer wel bij elkander. Dan komt de
vraag: Is zulk eene ongelijkheid genoegzaam, om een beletsel voor zulk een huwelijk uit
te maken? Bij het beschouwen dezer vraag is het niet ongewichtig, de statistiek van het
huwelijk, gelijk men die in Engeland en Wallis heeft opgemaakt, in overweging te
nemen. Ik vind, wanneer ik de cijfers naga, dat een groot getal dezer huwelijken wordt
aangegaan tusschen personen van zeer ongelijke jaren en dat bij meer dan drie vierden
dezer voorbeelden de oudste der twee contracteerende partijen de bruidegom is. Het is
opmerkelijk—daar het de uitgebreide heerschappij van dezen regel aantoont—dat de
beste middelen van berekening, die ons nog door reizigers zijn geleverd, ook onder de
inboorlingen der Engelsche bezittingen in Indië, in een aanzienlijk gedeelte van
China, en bij de Kalmukken in Tartarije, dergelijke uitkomsten geven. De
ongelijkheid, die ik vermeld heb, houdt dus bijna op eene onmogelijkheid te zijn, is om
zoo te zeggen als verdwenen.
„Wat raadt gij dan, vader,” zeide Louisa, zonder dat hare strakke bedaardheid in het
minst door die streelende uitkomsten werd geschokt, „dat ik in de plaats zal stellen voor
de woorden, die ik zoo even heb gebruikt—voor die misplaatste uitdrukking?”
„Louisa,” antwoordde haar vader, „het komt mij voor, dat niets duidelijker kan wezen.
Als gij u stiptelijk bij de feiten bepaalt, is het feitelijke, dat gij u zelve afvraagt, dit:
Vraagt mijnheer Bounderby mij om hem te trouwen? Ja, dat doet bij. De eenige