Cultural Anthropology in a Globalizing World 3rd Edition Miller Test Bank

godbytassajc 22 views 41 slides May 18, 2025
Slide 1
Slide 1 of 41
Slide 1
1
Slide 2
2
Slide 3
3
Slide 4
4
Slide 5
5
Slide 6
6
Slide 7
7
Slide 8
8
Slide 9
9
Slide 10
10
Slide 11
11
Slide 12
12
Slide 13
13
Slide 14
14
Slide 15
15
Slide 16
16
Slide 17
17
Slide 18
18
Slide 19
19
Slide 20
20
Slide 21
21
Slide 22
22
Slide 23
23
Slide 24
24
Slide 25
25
Slide 26
26
Slide 27
27
Slide 28
28
Slide 29
29
Slide 30
30
Slide 31
31
Slide 32
32
Slide 33
33
Slide 34
34
Slide 35
35
Slide 36
36
Slide 37
37
Slide 38
38
Slide 39
39
Slide 40
40
Slide 41
41

About This Presentation

Cultural Anthropology in a Globalizing World 3rd Edition Miller Test Bank
Cultural Anthropology in a Globalizing World 3rd Edition Miller Test Bank
Cultural Anthropology in a Globalizing World 3rd Edition Miller Test Bank


Slide Content

Cultural Anthropology in a Globalizing World 3rd
Edition Miller Test Bank download pdf
https://testbankfan.com/product/cultural-anthropology-in-a-globalizing-
world-3rd-edition-miller-test-bank/
Visit testbankfan.com today to download the complete set of
test banks or solution manuals!

We have selected some products that you may be interested in
Click the link to download now or visit testbankfan.com
for more options!.
Cultural Anthropology 7th Edition Miller Test Bank
https://testbankfan.com/product/cultural-anthropology-7th-edition-
miller-test-bank/
Cultural Anthropology 3rd Edition Bonvillain Test Bank
https://testbankfan.com/product/cultural-anthropology-3rd-edition-
bonvillain-test-bank/
Cultural Anthropology A Global Perspective 8th Edition
Scupin Test Bank
https://testbankfan.com/product/cultural-anthropology-a-global-
perspective-8th-edition-scupin-test-bank/
Economics Today The Micro View 17th Edition Miller Test
Bank
https://testbankfan.com/product/economics-today-the-micro-view-17th-
edition-miller-test-bank/

Managerial Accounting 4th Edition Wild Test Bank
https://testbankfan.com/product/managerial-accounting-4th-edition-
wild-test-bank/
Introduction to Probability 1st Edition Ward Solutions
Manual
https://testbankfan.com/product/introduction-to-probability-1st-
edition-ward-solutions-manual/
Medical Instrumentation Application and Design 4th Edition
Webster Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/medical-instrumentation-application-
and-design-4th-edition-webster-solutions-manual/
Understanding Basic Statistics 8th Edition Brase Solutions
Manual
https://testbankfan.com/product/understanding-basic-statistics-8th-
edition-brase-solutions-manual/
Foundations of Financial Management 17th Edition Block
Solutions Manual
https://testbankfan.com/product/foundations-of-financial-
management-17th-edition-block-solutions-manual/

Abnormal Psychology 3rd Edition Beidel Test Bank
https://testbankfan.com/product/abnormal-psychology-3rd-edition-
beidel-test-bank/

Random documents with unrelated
content Scribd suggests to you:

= men moet; The Old Man = de oude Adam; de pipa, den “Ouwe”;
I am my own man = ben mijn eigen baas; To a man = éénparig,
zonder uitzondering; The social relation of man and wife; To
become man and wife = worden; To come between man and
wife; A man or a mouse = alles of niets; He came to man’s
estate = tot mannelijken leeftijd; It is not in a man = dat kan een
man niet; A man about town = (aristocratische) losbol, “bon
vivant”, iemand, die veel uitgaat; A Man-at-arms = gewapend
krijger (ruiter); Man in the moon = het mannetje in de maan;
Man in the street = de eerste de beste persoon; A man of peace
= vreedzaam mensch; He is a man of men = voortreffelijk mensch;
A man of straw = strooman; A Man-of-war = oorlogschip; An
East-India-man = Oostinjevaarder; He manned himself, and did
it = vermande zich; The sailors manned the ship, the shrouds,
the yards = paradeerden op de ra’s, in het want, op de ra’s; Man-
child = jongen; Man-eater = menscheneter; tijger, leeuw, soort
haai, bijtend paard; Man-engine = machine tot het ophalen en
neerlaten van mijnwerkers; Man-hater = menschenhater,
mannenhaatster; Man-hole = mangat; Man-milliner = handelaar
in damesconfectie; Man-monster = half menschelijk monster;
Man-rope = valreep; Man-servant = bediende; Manslaughter =
manslag; Manslayer = moordenaar; Man-trap = voetangel;
gevaarlijke plaats (bijv. een open luik); weduwe (Amer.); Manful =
manhaftig; subst. Manfulness; Manhood = de menschelijke
natuur, mannelijkheid, manhaftigheid, mannelijke leeftijd; Manlike
= menschelijk, manhaftig; Manliness, subst. v. Manly = mannelijk,
manhaftig, kloek; Mannish = mannig, d.i. mannelijk in ongunstigen
zin: Mannish airs = mannelijke airs (van New Women).
Manacle, manək’l (gewoonlijk meerv.), subst. handboei; Manacle
verb. de handboeien aandoen.

Manage, manidž, besturen, behandelen, beheerschen, richten,
klaarspelen, zich redden: I hope I can manage it = dat ik het klaar
speel; He cannot manage the boys = geen orde houden;
Manageable = handelbaar, leerzaam (van dieren), goed (weêr);
subst. Manageableness; Management = bestuur, leiding,
administratie, verstandig (slim) optreden of handelen: Good
management = handigheid, flinkheid; Manager = bestuurder,
leider, gérant, zetbaas, theaterdirecteur, chef van tractie (bij de
spoorwegen), curator; vr. manageress; managership; Managing
= bestuur; adj. besturend, bedrijfs - -, zuinig, overleggend, slim:
Managing clerk = procuratiehouder; Managing director =
bestuurder; Managing partner = besturend firmant; A managing
woman = flinke, zuinige.
Manakin, manəkin. Zie Man(n)i-kin.
Manby, manbi: Manby’s apparatus = vuurpijl (reddings)toestel.
Manchester, mantšəstə: Manchester School = partij van den
vrijhandel; Manchu, mɐntšû; Manchuria, mantšûriə.
Manciple, mansip’l, hofmeester, huisbestuurder.
Mandalay, mandəlei.
Mandamus, mandeiməs, bevelschrift van de Crown Side (= kamer
v. strafzaken) van de King’s Bench division of the High Court of
Justice inhoudend een bepaalde opdracht; ook verb.
Mandarine, mandərin, mandərîn, subst. Mandarijn, mandarijntje;
adj. edel, voornaam.
Mandatary, mandətəri, gevolmachtigde; Mandate = mandaat,
bevel(schrift), opdracht; Mandator = volmachtgever; Mandatory =
bevelend, voorschrijvend; subst. gevolmachtigde.

Mandible, mandib’l, (onder)kaak; Mandibular = onderkaaks …
Mandolin(e), mandəlin, mandoline.
Mandragora, mandragərə, Mandrake, mandreik, alruin,
mandragora.
Mandrel, mandr’l, Mandril, mandril, spil, vormijzer, doorslag; (het
laatste woord) ook: mandril.
Manducatory, mandjukətəri = kauw …: Manducatory organs.
Mane, mein, manen: Mane of a helmet = pluim; Mane-comb =
roskam; Mane-sheet = bedekking voor het bovenste van een
paardekop.
Manege, məneiž, rijschool, rijkunst.
Manequin, manəkin. Zie Manakin.
Manes, meinîz, schimmen der afgestorvenen; de onderwereld.
Manganese, maŋgənîz, maŋgənîs, maŋgənîz, maŋgənîs, mangaan.
Mange, meinž, schurft.
Mangelwurzel, maŋg’lwɐ̂z’l, mangelwortel.
Manger, meinžə, voerbak (trog); kribbe: He is a dog in the
manger = hij kan niet zien dat de zon in het water schijnt.
Manginess, meindžinəs, schurftigheid.
Mangle, maŋg’l, subst. mangel; Mangle verb. mangelen,
klanderen; verminken, havenen, verscheuren: His mother keeps a

mangle = is mangelvrouw; Mangler = mangelvrouw; hak-,
schaafmachine.
Mango, maŋgou, mangoboom (vrucht).
Mangrove, mangrouv, mangliet of wortelboom.
Mangy, meindži, schurftig, schunnig.
Mania, meinjə, waanzin, manie; Maniac = waanzinnig, dol; ook
subst.; adj. Maniacal.
Manich(a)ean, manikîən, Manicheeër; Manicheism = de leer der
M.; Manichees, manikîz, Manicheeën.
Manicure, manikjûə, manicure; ook verb.
Manifest, manifest, openbaar, duidelijk; subst. manifest, vrachtlijst
(= Captain’s manifest, Ship’s manifest); Manifest verb.
openbaar maken, manifesteeren, betuigen, de vrachtlijst vertoonen:
To manifest goods: Manifestable = bewijsbaar; Manifestation =
openbaring, manifestatie; Manifestness = duidelijkheid:
Manifesto, manifestou, manifesto, publieke verklaring.
Manifold, manifould, adj. menigvuldig, talrijk, veelvuldig;
hectografische afdruk; Manifold verb. vermenigvuldigen,
hectografeeren; Manifold-writer = hectograaf; subst.
Manifoldness. [329]
Man(n)ikin, manikin, mannetje, ledepop, phantoom (Med.); adj.
dwergachtig, dwerg …
Manilla, manilə, Manilla; arm-(been-)ring: Manilla cigar, Manilla
fibre, Manilla hemp.

Maniple, manip’l, ⅓ eener cohorte (in het Rom. leger 60 man +
twee officieren en een vaandeldrager); manipel, band om den
linkerarm van een priester bij het misoffer; Manipular = tot een
Romeinsch vendel behoorend; Manipulate, mənipjuleit (met
overleg, slim) behandelen; telegrafeeren; Manipulation =
manipulatie, handbeweging; Manipulative = manipuleerend,
behandelings - -; Manipulator; Manipulatory = Manipulative.
Manitoba, manitəbâ.
Manitou, manitû, Indiaansche god, geest.
Mankind, mankaind, het menschelijk geslacht; (mankaind) alle
mannen (tegenover Womankind); de mannen (tegenover wife, bij
de lagere klassen).
Manna, manə, manna.
Manner, manə, manier, wijze, methode, gewoonte, stijl, mode:
After his sour manner = op zijn norsche manier; By no (Not by
any) manner of means = op geenerlei wijze, in geen geval; In
this manner = op deze wijze; In a (certain) manner = in zekere
mate; In like manner = evenzoo; No manner of = in ’t geheel
geen; No manner of doubt = niet de minste twijfel; Manners =
gedrag, manieren, “mores”; It is not manners to ask = past niet;
I’ll teach him manners = ik zal hem manieren leeren; Mannered
= geaffecteerd; An ill-mannered young fellow = slecht gemanierd;
Some of his least mannered work = minst gemaniëreerd; There is
a mannerism about him = gemaaktheid; This writer’s mannerism
= gemaniëreerdheid; Mannerist = gemaniëreerd schrijver of
persoon; Mannerliness = welgemanierdheid: adj. Mannerly.
Mannite, manait, mannasuiker.

Manoeuver, Amer. voor Manoeuvre, mən(j)ûvə, subst.
manoeuvre (ook fig.); Manoeuver verb. manoeuvreeren, klaar
spelen: He’ll manoeuver it somehow; Manoeuverer =
slimmerd.
Manometer, mənomətə, manometer; adj. Manometric(al).
Manor, manə, ambtsheerlijkheid, riddergoed: Manor-house,
Manor-seat = heerenhuis, slot; Manorial, mənôriəl, tot een
riddergoed behoorende.
Mansard roof, mansədrûf, gebroken dak, waarvan het onderste
gedeelte het steilst helt.
Manse, mans, boerenwoning; pastorie (Schotl.).
Mansion, manš’n, groot heerenhuis, woning, huurkazerne: The
Mansion-house = het officieele verblijf van den Lord Mayor in
Londen.
Mansuetude, manswitjûd, zachtheid, onderworpenheid.
Mantel, mant’l, mantel (Archit.); ook = Mantelpiece =
schoorsteenmantel = Mantelshelf; Overmantel = étagèrespiegel.
Mant(e)let, mant(ə)lət, manteltje; stormscherm, beweegbare
borstwering; Mantilla, mantilə, mantille.
Mantle, mant’l, subst. mantel, dekmantel, gloeikousje; Mantle
verb. bedekken, koken, gisten, schuimen, blozen, de vleugels
uitspreiden (v. valken).
Mantua, mantjûə, Mantua; wijde mantel (van ± 1850); Mantua-
gown = wijde japon; Mantua-maker = modiste; Mantuan =
(inwoner) van Mantua; The Mantuan Swan = Vergilius.

Manual, manjuəl, subst. handboek, manuaal (van orgel of piano),
handspuit; adj. hand …, coulant: Manual alphabet (voor
doofstommen); Manual exercise = oefening in de handgrepen van
het geweer; Manual sign = handteekening.
Manufactory, manjufaktəri, fabriek: adj. Manufactural;
Manufacture, subst. fabrikaat, vervaardiging; Manufacture verb.
vervaardigen, fabriceeren; Manufacturer = fabrikant;
Manufacturing = fabricatie; adj. fabrieks …
Manumission, manjumiš’n, manumissie, het vrijlaten van een
slaaf; Manumit = slaven vrijlaten.
Manumotor, manjumoutə, wagen door den inzittende mechanisch
voortbewogen.
Manure, mənjûə, subst. mest; Manure verb. bemesten; Manure-
cart; Manure-distributor = meststrooier; Manure-fork;
Manurer.
Manuscript, manjuskript, subst. handschrift, adj. met de hand
geschreven.
Manx, maŋks, van het eiland Man; subst. de taal, de bewoners;
Manxman = bewoner van Man.
Many, meni, veel, vele(n); subst. menigte, groot aantal: So many
countries, so many customs = ’s lands wijs ’s lands eer; Many
men, many minds = zooveel hoofden, zooveel zinnen; Many a
man = menigeen; Many a time and oft = herhaaldelijk; This
many a day = For many a day = reeds lang; As many again =
eens zooveel; Twice as many = tweemaal zooveel; We were
packed like so many herrings = zaten opeen als haringen in een
ton; I am one too many for you = ik ben je de baas af; She made

one too many in the omnibus = was te veel; The many = de
groote hoop; A good (great) many = zeer vele; Many-headed:
The many-headed monster = de Hydra; het gepeupel; Many-
sided = veelzijdig; subst. Many-sidedness.
Maori, mauri, mâəri, subst. Maori; hunne taal; adj. tot de Maoris of
hunne taal behoorend.
Map, map, subst. landkaart, hemelkaart, nauwk. voorstelling; Map
verb. teekenen, afbeelden, nauwkeurig beschrijven, ontwerpen
(out); Map-maker = landkaartmaker.
Maple, meip’l, ahorn.
Mar, mâ, beschadigen, bederven, ontsieren, verijdelen.
Marabou(t), marəbû, marəbû, marabout (veêr, zijde); Marabou-
feathers.
Marabout, marəbût, marəbût, Mahomedaansch priester en
toovenaar (N. Afr.).
Maracan, marəkan, ara-papegaai (Brazilië).
Maraschino, marəskînou, marasquin.
Marasmus, mərasməs: Marasmus senilis = senile aftakeling.
Maraud, mərôd, stroopen, plunderen; Marauder.
Marble, mâb’l, subst. marmer, marmeren beeld; knikker; adj.
marmeren, als marmer [330]geaderd; Marble verb. marmeren:
Marble Arch = een der toegangen van het Hydepark; The children
were playing at marbles = waren aan het knikkeren; Marble-
edged = gemarmerd op snede; Marble-hearted = hardvochtig;

Marble-quarry = groeve; Marbled = gemarmerd: Marbling =
marmeren; het doorgroeid zijn van vleesch; Marbly =
marmerachtig, gemarmerd.
Marcescent, mâses’nt, verwelkend; verschrompelend.
March, mâtš, subst. Maart; grens, markegrond; marsch, marche,
tocht, loop, geleidelijke ontwikkeling; March verb. grenzen;
marcheeren, doen marcheeren, wegvoeren (off): Order of march
= marschroute; I have gained (got, stolen) a march upon you
= ben u vóór gekomen, u te slim af geweest; To ride the marches
= de grenzen omrijden (Schotl.); (Forward) march! The general
marched the army to the enemy = rukte met het leger op tegen;
We marched down upon the enemy = rukten aan op; To march
off = afmarcheeren; To march on = voortmarcheeren; oprukken
tegen; To march past = voorbijmarcheeren, defileeren; The
soldiers were marched up from the barracks = men liet hen uit de
kazerne rukken; March-chick = brutaaltje; March-land =
grensland; Marchman = grensbewoner; Marching-order =
marschbevel: To be (To put) under marching-orders; Marching-
past = défilé.
Marchioness, mâšənəs, markiezin.
Marconigram, mâkounigram, draadloos telegram.
Mare, mêə, merrie: Brood mare = fokmerrie; A face as long as
any mare’s = een gezicht als een oorworm; On Shank’s mare =
op Apostelpaarden; He has found a mare’s nest (and is
laughing over the eggs) = hij dacht heel wat bijzonders
gevonden te hebben, doch blijkt zich geducht te hebben vergist;
Some experience will save you from mare’s nests = zal u voor
teleurstellingen bewaren; Mare’s-tail = lange vederwolk:

Waterdogs (= regenwolkjes) and mare’s tails, Make lofty ships
have low sails.
Margaret, mâgərət, mâgrət.
Margarine, mâgərin, margarine.
Margate, mâgit.
Margay, mâgei, tijgerkat.
Marge, mâdž, rand, marge.
Margin, mâdžin, subst. rand, grens, speelruimte, verschil tusschen
inkoops- en verkoopsprijs, overschot, waarborgsom; Margin verb.
van een rand voorzien, van kantteekeningen voorzien; zich dekken:
In such a work a margin of error should be allowed = kan men
een zeker getal vergissingen verwachten; A small margin of profit
= een klein voordeeltje; He is so devoted to his work, that he has
not a margin for social life = dat er geen tijd overschiet voor ’t
gezellige leven; I sold out so as to have a larger margin with which
to operate = om wat meer geld in handen te hebben; He has but a
narrow margin on which to subsist = hij kan maar even
rondkomen; Eleven to four is a sufficient margin for me = van 11
tot 4 heb ik tijd genoeg; Named in the margin = terzijde vermeld;
To operate on a margin = alléén verkoopen (b.v. van effecten) als
men erop kan winnen; Marginal: Marginal notes, glosses
(Marginalia, mâdžineiljə) kantteekeningen; Marginate(d) = met
een rand, gerand.
Margravate, mâgrəvit, Margraviate, mâgreivi-it, markgraafschap;
Margrave, mâgreiv, markgraaf; Margravine, mâgrəvin,
markgravin.

Maria, məraiə: Black Maria = dievenwagen; Marian, mêriən,
Maria - -; The Mariana Islands, mêrianə ail’ndz, de
Dieveneilanden; Marianne, mêrian.
Marigold, marigould, goudsbloem; een millioen £; Marigold
window = radvenster.
Marinate, marineit, marineeren.
Marine, mərîn, adj. zee - -, scheeps - -, marine - -; subst. marine,
marinier, zeestuk: Tell that to the marines = maak dat je grootje
wijs; Marine blue: Marine drive = rijweg langs het strand;
Marine insurance = zeeassurantie; Marine law = zeerecht;
Marine store dealer = soort scheepstagrijn; Blue marines =
matrozen artillerie; Red marines = marine infanterie; Mercantile
(Naval) marine = koopvaardijvloot (de marine); Mariner, marinə,
zeeman, matroos: Master mariner = kapitein.
Mariolatry, mêriolətri, Maria-vereering.
Marionette, mariənet, marionet (ook fig.).
Marish, mariš, subst. moeras; adj. drassig.
Marital, marit’l, echtgenoots - -, echtelijk: I have no sympathy
with marital wrongs = voel niets voor mannengrieven.
Maritime, marit(a)im, zee - -, marine - -, maritime - -, strand - -:
Maritime Alps = de Zee-alpen; Maritime commerce (Maritime
trade) = zeehandel; Maritime insurance = zeeassurantie;
Maritime power = zeemacht.
Marjoram, mâdžər’m, marjolein.
Marjoribanks, mâtšbaŋks; Mark, mâk, Marcus.

Mark, mâk, subst. merk, teeken, blijk, baak, striem, nerf, stempel,
spoor, doelwit, kruisje (van iemand, die niet kan schrijven), aanzien,
gewicht, handelsmerk, nummer, prijs, cijfer; Mark verb. merken,
noteeren, opschrijven, stempelen, punten geven, markeeren, maat
slaan, onderscheiden, letten op, scherp onderzoeken, uitpikken, etc.:
Above, below the mark = te hoog, te laag; You are beside the
mark = gij zijt de plank mis; Near the mark = het doel nabij; A
man (names) of mark = van beteekenis; That (He) is not up to
the mark = beneden peil, kan er niet door; Wide of the mark =
geheel mis; Mark of the beast (Zie Openbaring XIX, 19); High-
(Low-)water mark = hoog (laag) waterpeil; Load mark = lastlijn,
diepgang; He left his mark on the country = de invloed van zijne
persoonlijkheid doet zich nog gevoelen; That man will make his
mark = zal van zich doen spreken; God bless (save) the mark =
God betere het (iron.); Mark my words (= Mark me) = let op
mijne woorden; To mark time = den pas markeeren; They were
marked out for destruction = ten doode opgeschreven; To mark
with a hot iron = brandmerken; One of the marked men of his
age = groote mannen van [331]zijn tijd; It would look marked if
you stayed away = het zou erg in ’t oog vallen; Marker =
aanschrijver, teller, marqueur, vleugelman, fiche; Marking-ink =
merkinkt: Marking-iron = brandijzer; Marking-list = cijferlijst
(School); Marksman = scherpschutter.
Market, mâkit, markt, marktplaats (bezoek), navraag, aftrek,
marktprijs, voordeel; Market verb. de markt bezoeken, op de markt
koopen of verkoopen: In the market = voorhanden, aanwezig;
Clerk of the market = marktmeester; There is no market for =
wordt niet gevraagd; To find (meet with) a ready market =
gereeden aftrek vinden; To make market out of = profijt trekken
van; Good wares make quick markets = goede waar is half
verkocht; It was put upon the market = openbaar ten verkoop
aangeboden; They looked like devils who were marketing a

corpse = die om een lijk dobbelden; Market-bell; Market-cross
= kruis op een markt (vroeger symbool van het marktrecht);
Market-day; Market-dues = marktgelden; Market-garden =
moestuin; Market-gardener = hovenier, gaardenier; Market-hall
= hal; Market-merry = licht aangeschoten na de markt; Market-
place = marktplein; Market-porter = marktbediende; Market-
price (Market-rate) = marktprijs; Market-report = marktbericht;
Market-rigging = beursmanoeuvre; Market-stall = stalletje;
Market-town = stad met het recht eene weekmarkt te houden;
Marketable = verkoopbaar; Marketing = marktbezoek,
marktvoorraad.
Marl, mâl, subst. mergel; stof, aarde; Marl verb, bemesten; marlen
(scheepst.); Marl-pit = mergelgroeve; Marlaceous = mergelachtig.
Marlborough, môlbrə; mâlbərə (als plaatsn.).
Marline, mâlin, marlijn; Marline-spike of Marling-spike =
marlpriem.
Marlow(e), mâlou.
Marly, mâli, mergelachtig, mergel …
Marmalade, mâmeleid, marmelade.
Marmoratum, mâməreit’m, marmercement; Marmoreal,
Marmorean, mâmôriəl, mâmôriən, marmerachtig, marmer …
Marmot, mâmət, marmot.
Maronites, marənaits, Maronieten (godsd. sekte aan den Libanon).
Maroon, mərûn, kastanjebruin.

Maroon, məûn, weggeloopen slaaf (West-Ind.); Maroon verb.
iemand op een onbewoond eiland opzettelijk achterlaten;
wegloopen, rondboemelen: A marooning party = een gezelschap,
dat een uitstapje maakt van eenige dagen en kampeert in de open
lucht.
Marplot, mâplot, spelbreker; zie Mar.
Marque, mâk: Letters of marque = kaperbrieven.
Marquee, mâkî, groote tent.
Marquet(e)ry, mâkətri, ingelegd werk.
Marquis, mâkwis, markies; Marquisate, mâkwisit, markisaat.
Marriage, maridž, huwelijk(splechtigheid): By marriage =
aangetrouwd; One marriage makes a-many = van bruiloft komt
bruiloft; To ask in marriage = ten huwelijk vragen; Marriage-
articles = huwelijksvoorwaarden; Marriage-certificate =
trouwakte; Marriage-contract = huwelijkscontract; Marriage-
favours = witte strikken of linten, bouquet witte bloemen bij een
bruiloft gedragen; Marriage-licence = huwelijksvolmacht;
Marriage-lines = huwelijksbewijs; Marriage-portion =
huwelijksgift; Marriage-ring = trouwring: Marriage-service = de
liturgie bij het kerkelijk huwelijk; Marriage-vow = huwelijksgelofte;
Marriageable = huwbaar; Marriageables = huwbaren; Married:
Newly married couple = jonggehuwden; Married life (state).
Marrow, marou, merg, kern, pit: Vegetable marrow =
mergpompoen; To go by the marrow stage = te voet gaan;
Marrowbone = mergpijp; Marrowbones = knieën (Zie Cleaver):
Down on your marrows = op je knieën! Marrowfat = mergvet;
Marrowfat pea = groote erwt; Marrowless; Marrowy.

Marry, mari, trouwen, huwen, uithuwen: Marry in haste, repent
at leisure = snel getrouwd, lang berouwd; He married below his
station = beneden zijn stand; Is your brother a married man? No,
he is not a marrying man = is uw broer getrouwd? Neen, dat is
geen man om te trouwen.
Marry, mari, verbastering van Mary: Marry, you are right =
waarachtig je hebt gelijk.
Mars, mâz, Mars (oorlogsgod, planeet).
Marsala, mâsâlə, Siciliaansche wijn.
Marseilles, mâseilz.
Marsh, mâš, drassig land, moeras: Marsh-fever = malaria;
Marsh-fire = dwaallicht; Marsh-gas = moerasgas; Marsh-
mallow = gewone heemst; Marsh-marigold = dotterbloem;
Marsh-parsley = selderie; Marshiness, subst. v. Marshy =
drassig, dras …
Marshal, mâšəl, subst. maarschalk; ceremoniemeester; schout, i.e.
hoofd van een Amerikaansch Judicial District, overeenkomend met
een Sheriff in Engeland; Marshal verb. rangschikken, scharen,
ordenen, rangeeren (Amer.): Earl Marshal =
opperceremoniemeester aan het Eng. hof (erfelijke waardigheid in
het geslacht Norfolk); Marshalship.
Marshalsea, mâšəlsî, vroegere gevangenis voor gijzelaars in
Londen (Southwark).
Marsupial, mâsiûpiəl (Mv. Marsupialia, mâsiupieiljə), subst.
buideldier; adj. buideldragend, beursvormig; Marsupium = buidel
van de Marsupialia.

Mart, mât, subst. markt, marktplaats; Mart verb. verhandelen,
schacheren.
Martello(tower), mâtelou(tauə), gewelfde, ronde kusttoren,
kustfort.
Marten, mât’n, marter(-vel).
Martial, mâš’l, krijgshaftig, krijgs.…: Court Martial = krijgsraad;
Martial law was proclaimed in the country = de krijgswet werd
afgekondigd; Martial music.
Martin, mâtin, zwaluw: Bank martin = oeverzwaluw; House
martin = huiszwaluw; St. Martin’s Day = 11 Nov.; (St.) Martin’s
Summer = Martinmas summer.
Martinet, mâtinet, dienstklopper: He gives himself martinet airs;
He has a touch of the martinet = is een echte dienstdoener;
Martinetism = dienstklopperij.
Martingal, mâtiŋgal, Martingale, mâtiŋgeil, springteugel; doove
Jut (Scheepst.); voortdurende verdubbeling van den inzet: [332]He
played the martingal on fate = bond een wanhopigen strijd aan
tegen.
Martinmas, mâtinmas, St. Maarten (Nov. 11): Martinmas
summer = mooie dagen laat in den herfst.
Martyr, mâtə, subst. martelaar; Martyr verb. den marteldood doen
sterven, martelen: I’m quite a martyr to the gout = lijd
verschrikkelijk aan; Martyrdom = martelaarschap; Martyrology,
mâtirolədži, geschiedenis of lijst van martelaren.
Marvel, mâv’l, subst. wonder; Marvel verb. zich verbazen,
benieuwd zijn: It is a marvel of cheapness = wondergoedkoop;

Marvel of Peru = bonte wonderbloem; I marvel where he can be
= ik wou wel eens weten waar hij is; Marvellous = wonderbaar;
subst. Marvellousness.
Mary, mêri, Marie: Mary Janes = dienstboden; A Hail Mary =
Ave Maria; Maryland, mêrilənd, merilənd; Marylebone, maribən,
maribən; Marymas, mêrimas, Maria Boodschap (25 Maart).
Mascle, mask’l, ruitvormig stuk op een geschubd pantser; open ruit
(Herald.); Mascled.
Mascot(te), maskot, mascotte.
Masculine, maskjulin, mannelijk, krachtig, flink, onvrouwelijk,
brutaal; subst. Masculineness = Masculinity.
Mash, maš, subst. mengelmoes, mengvoer, brouwsel; liefje,
minnaar, vlam; Mash verb. vermengen, fijn stampen, mout
verdunnen, verliefd worden op, het hoofd op hol maken; gek zijn op;
den fat uithangen: Mary is mashed on you = verkikkerd op je;
Masher = damesgek, fat; soort boord; Mashy = papperig.
Mashie, maši, een ijzeren kolf bij het golfspel.
Mashonaland, məšounəland.
Mask, mâsk, subst. masker, maskerade(pak), gemaskerde,
dekmantel, scherm, vossekop, voorwendsel, draai; Mask verb.
(zich) maskeeren, vermommen, bedekken: Mask(ed)-balls;
Masker = gemaskerde.
Maslin, mazlin, subst. messing: Maslin kettle = ketel daarvan
gemaakt.

Mason, meis’n, steenhouwer, vrijmetselaar; Mason verb. metselen,
steenhouwen; Masonic, məsonik, maçonniek: Masonic emblems,
jewels = vrijmetselaars-insignes; Masonic hall (lodge) = loge;
Masonry = metselaarswerk, vrijmetselarij.
Masque, mâsk, Masquerade, maskəreid, Zie Mask.;
Masquerader.
Mass, mâs, massa, troep, hoop, gesloten formatie van cavalerie,
brigade kolonne van infanterie; Mass verb. (zich) tot een massa
verzamelen: The masses and the classes = het volk en de
aristocraten; A mass of information = groote hoeveelheid kennis;
The Boers are massing in entrenched positions; Mass-
meeting = algemeene bijeenkomst; Massiness, subst. v. Massy =
omvangrijk, zwaar, in massa.
Mass, mas, mis: To attend (the) mass, To go to mass; To say
mass = de mis lezen; High (Low, Morning) mass = hoogmis
(stille mis, vroegmis); Mass-book.
Massachusetts, masətšûsəts.
Massacre, masəkə, subst. moord, bloedbad; Massacre verb. in het
wilde moorden.
Massage, masidž, masâž, massage: Massagist, masâdžist,
masseur.
Masseter, masîtə, kauwspier.
Masseur, Masseuse, beide Fr. uitspr.
Massinger, masinžə.
Massive, masiv, massief; subst. Massiveness.

Mast, mâst, subst. mast; vrucht van eik of beuk, eikels,
beukenoten; Mast verb. van masten voorzien; mesten: He has
served before the mast = als gewoon matroos gediend; The flag
floated at halfmast-high = woei halfstok; Mast-beam =
zeilbalk; Mast-head = subst. top van den mast; Mast-head verb.
in top hijschen; voor straf naar boven in den mast zenden; Mast-
hoop = band of hoepel om den mast; Masted: Four masted
vessel = schip met 4 masten = Four-master; Mastless = zonder
masten.
Master, mâstə, subst. meester, vader (v. armhuis, etc.), heer, baas,
“vrind”, eigenaar, jongeheer, magister, kapitein of gezagvoerder; adj.
voornaamste, hoofd - -, meester - -; Master verb. vermeesteren,
meester worden, overwinnen, temmen: The master and matron of
a workhouse = vader en moeder; Under-master = ondermeester;
He is a master at it = hij is het meester; Master of the horse =
stalmeester; Master of (the) (Fox)hounds = jagermeester van
een vossenjachtclub; Master-at-arms = provoostgeweldiger;
Master-builder = bouwmeester; Master-hand = meesterhand;
Master-key = looper; Master-man = opzichter, baas; Master-
mariner = gezagvoerder: Master-mason = meestersteenhouwer;
Mastermind = buitengewone geest, supérieur mensch;
Masterpiece = meesterstuk; Master-spring = hoofdveer;
Master-stroke = meestertrek, meesterstuk; Master theme =
hoofdthema; Masterwork = meesterstuk; Masterdom =
heerschappij; Masterful = bazig, despotisch; Masterhood =
meesterschap; Masterless = zonder meester; Masterliness,
subst. v. Masterly = meesterlijk, meesterachtig; Mastership =
meesterschap, meerderheid; leeraarschap: The French mastership
= betrekking van leeraar in het Fransch; Mastery = heerschappij,
grootere voortreffelijkheid, meerderheid, voorrang: To gain (get,
obtain) the mastery = de overhand winnen, heerschappij
verkrijgen, onderwerpen.

Mastic, mastik, mastik, mastikboom (= Mastic-tree); Mastic-
cement.
Masticate, mastikeit, kauwen, fijn snijden; subst. Mastication;
Masticator = hakmachine; Masticatory = kauw - -.
Mastiff, mastif, bulhond, kettinghond.
Mastodon, mastədon, mastodont.
Mat, mat, subst. mat, grof vlechtwerk; Mat verb. met matten
beleggen, dooreen vlechten, verwarren, in de war zijn of raken: She
rubbed her boots on the mat = veegde af; His matted hair =
verward haar; He was mattedly unkempt = ongekamd, met
verwarde haren; Mat-grass = borstelgras; Matting = matten,
matwerk, stof voor matten.
Mat, mat, dof, mat; subst. wit metaal, [333]matbijtel; Mat verb.
matteeren; Mat-gold = matgoud.
Matabele, matəbîl.
Matador(e), matədö, matədö, matador.
Match, matš, subst. zwavelstok, lucifer, lont; weddenschap,
wedstrijd, partij, partuur, gelijke, paar, span; huwelijk; adj. bij elkaar
passend; Match verb. paarsgewijze vereenigen, verbinden, iets
passends uitkiezen, evenaren, opgewassen zijn tegen, zich meten,
passen bij: Is it a match? = wedden? It is a match! = top! The
match will not come off = de wedstrijd gaat niet door; I am no
match for him = ben niet tegen hem opgewassen; He is a match
for them all = hij staat ze allemaal; He is more than a match for
you = je de baas; To light (strike) a match = een lucifer
aanstrijken; You two are well matched = jullie beiden hoort net bij
elkaar; This matches it nicely = komt er mooi bij; To match

pennies = pennies opgooien (dobbelen); Not to be matched
(Vergel.: Match to none) = onvergelijkelijk; To be ill-
(well-)matched = slecht (goed) bij elkaar passen; Match-box =
lucifersdoosje; Match-girl = meisje dat lucifers verkoopt;
Matchlock = snaphaan; Match-maker = lucifersfabrikant;
koppelaar(ster): She is a match-making woman = zij mag graag
zoo’n beetje koppelen; Match-wood = hout voor zwavelstokken,
splinters: The carriage collapsed like match-wood = viel in elkaar
als tonder; Matchable = vergelijkbaar; Matchless =
onvergelijkelijk; subst. Matchlessness.
Mate, meit, subst. maat, kameraad, helper, echtgenoot(e),
mannetje, wijfje; Mate verb. vereenigen, trouwen, paren: Chief
mate = eerste stuurman; Cook’s mate = koksmaat; Mating-
season = paartijd.
Mate, meit, mat (schaakspel); Mate verb. mat zetten.
Mater, meitə, moeder, “ouwe vrouw”.
Material, mətîriəl, subst. (bouw)stof, materiaal; adj. stoffelijk,
lichamelijk, gewichtig, belangrijk, materialistisch: He bought the
house for its materials = voor afbraak; That is material to your
welfare = van ’t hoogste belang voor uw welzijn; His health
improves materially = gaat hard vooruit; They were left
materially undisturbed = in hoofdzaak met rust gelaten;
Materialism = materialisme; Materialist; Materialistic =
materialistisch; Materiality, matirialiti = stoffelijkheid;
Materialization = verstoffelijking; Materialize = verstoffelijken,
realiseeren, stoffelijk voordeel (of resultaat) opleveren; een
stoffelijken vorm aannemen: All our announcements and
posters have failed to materialize = al onze advertenties en
aanplakbiljetten hebben niets gegeven; Materialness = Materiality.

Maternal, mətɐ̂n’l, moederlijk, moeder.., van moederszijde;
Maternity = moederschap: Maternal-hospital = kraaminrichting.
Mathematic(al), mathimatik(’l), wiskundig: Mathematical
master = leeraar in de wiskunde; Mathematician, mathimətiš’n,
wiskundige; Mathematics = wiskunde: The higher mathematics.
Mather(s), madhə(z), Mathew, mathjû.
Matie, meiti, maatjesharing.
Matins, matinz, vroegdienst, metten; Matinee, matinei, matinée;
morgenjapon.
Matricidal, meitrisaid’l, matrisaid’l, moedermoord betreffend;
Matricide, meitrisaid, matrisaid, moedermoord(er).
Matriculate, mətrikjuleit, immatriculeeren, (zich laten) inschrijven
in de matricula (= naamlijst); subst. Matriculation.
Matrimonial, matrimounj’l, huwelijks …: Matrimonial agents;
Matrimonial duties = huwelijksplichten; He is matrimonially
inclined towards her = wenscht haar tot zijne vrouw; Matrimony =
huwelijk, huwelijke staat.
Matrix, meitriks, matriks, baarmoeder, matrijs, de vijf eenvoudige
kleuren bij het wolverven (zwart, wit, blauw, rood en geel).
Matron, meitr’n, matrən, matrone, deftige dame, directrice van
eene instelling of inrichting; Matronage, meitrənidž, matrənidž, de
gezamenlijke matrons, moederlijke zorg; Matronal =
matroneachtig; adj. bejaard; Matronhood = Matronage;
Matronize = als oudere dame (of moeder) eene jonge vergezellen;
Matronlike = Matronal = Matronly; Matronship.

Matter, matə, subst. stof, zelfstandigheid, onderwerp, voorwerp,
zaak, gewicht, etter, kopij (drukkerij), enz.; Matter verb. van belang
zijn: What is the matter = wat is er, scheelt er aan? There is
always something or other the matter with him = hij heeft
ook altijd wat; It is a matter of five pounds = zoo wat 60 gld.;
That is a matter of course = dàt spreekt vanzelf; Matter of fact
= daadzaak: As a matter of fact = feitelijk; He is a matter-of-
fact person = door-en-door practisch, nuchter; That is a great
matter = dat is van groot gewicht; It is not a matter of pence but
principle = niet om de knikkers, maar om ’t recht van ’t spel; I might
go there for that matter, for the matter of that = wat dat
aangaat; No matter = het kan niet schelen; It is no matter of
mine = ’t gaat mij niet aan; No such matter = niets daarvan; The
subject matter = stof, inhoud; It does not matter = het kan niet
schelen; It matters to us all = is van belang voor ons allen; It
cannot greatly matter = het doet er niet veel toe; Matterful =
van gewicht, kracht of beteekenis.
Matthew, mathjû; Matthias, məthaiəs.
Mattock, matək, houweel.
Mattress, matrəs, matras; fascine: Hair mattress, Wire
mattress.
Maturate, matjureit, rijp worden; subst. Maturation; Maturative =
rijpend, ettering bevorderend (middel).
Mature, mətjûə, adj. rijp, gerijpt, geheel ontwikkeld, voorbereid,
vervallen (van wissels): A matured plan = wel overlegd, goed
doordacht; Matured wine = belegen wijn; Matureness = Maturity
= rijpheid, vervaltijd (van wissels): At (On) maturity = op den
vervaldag.

Matutinal, matjutain’l, mətjûtin’l, vroeg, morgen …: Matutinal
bath; Matutinal habits = gewoonte vroeg op te staan.
Maud, môd, Maud; wollen plaid (Schotl.).
Maudlin, môdlin, sentimenteel, schreierig als een dronken mensch;
subst. Maudlinism.
Maugre, môgə, niettegenstaande.
Maul, môl, subst. groote houten hamer, [334]moker; Maul verb.
ranselen, verpletteren, beschadigen, mishandelen: They were
severely mauled = leelijk toegetakeld, scherp gecritiseerd.
Maulstick, môlstik, schildersstok.
Maunder, môndə, mândə, op huilerigen toon spreken, mompelen,
bazelen; subst. gebazel; Maunderer = brompot.
Maundy-Thursday, môndi-thɐ̂zdi, Witte Donderdag, waarop;
Maundy money wordt uitgedeeld door den Royal Almoner in
Whitehall (gewoonlijk een penny voor elk levensjaar van den vorst).
Maurice, môris, moris; Mauritania, môriteinjə; Mauritius,
môrišəs.
Mausoleum, môsəlîəm, praalgraf.
Mauve, mouv, subst. purperkleur; adj. purperkleurig.
Mavis, meivis, zanglijster.
Maw, mô, pens, krop, maag; bek: Hold your maw; Maw-seed =
papaverzaad; Maw-worm = spoelworm; huichelaar.

Mawkish, môkiš, walgelijk; overgevoelig, kieskeurig; subst.
Mawkishness.
Maxilla, maksilə, kaakbeen, bovenkaak; Maxillary, maksiləri,
maksiləri, tot de kaak behoorende, kaak.…
Maxim, maksim, grondstelling, leerspreuk.
Maxim, maksim: Maxim gun = soort van repeteerkanon.
Maximal, maksim’l, maximaal.
Maximilian, maksimilj’n.
Maximum, maksimɐm, subst. maximum; adj. grootst.
May, mei, Mei, lente, meidoorn, Meifeest; May verb. het Meifeest
vieren; May-bloom = meidoorn; May-bug, May-chafer =
meikever; May-day = eerste Mei; May-duke = meikers; May-
flower = meidoorn, dotterbloem, pinksterbloem, koekoeksbloem;
May-fly = soort watervlieg (Sialis lutaria); May-lady, May-queen
= meikoningin; May-lily = lelietje v. dalen; May-meeting = Mei-
bijeenkomst (van godsdienstige sekten en staatkundige partijen);
May-pole = meiboom, boonestaak (fig.), “kip op hooge pooten”; To
go a-maying = naar het Meifeest gaan; Mayer = iemand, die aan
het Meifeest deelneemt.
May, mei, mogen, kunnen, misschien kunnen: Be this as it may =
laat dit zijn zoo het wil; As one may say = om zoo te zeggen; He
that will not when he may, When he will he shall have nay =
Wie niet wil wanneer hij mag, Krijgt een “neen” op later dag; Come
what come may = laat er gebeuren wat er wil; It may be fine
to-morrow = het is morgen misschien wel mooi weer; Maybe =
kan zijn, misschien; Mayhap = misschien, toevallig.

Mayence, Fr. uitspr. Mainz; Mayfair, meifêə; Mayhew, meihjû;
Maynooth, meinûth, meinûth; Mainwaring, manəriŋ.
Mayor, meijə, mêə, burgemeester (in Engeland); adj. Mayoral;
Mayoralty = burgemeestersambt; Mayoress =
burgemeestersvrouw; Mayorship.
Mazard, mazəd, schedel, kop; soort kers.
Maze, meiz, subst. doolhof; verlegenheid; Maze verb. verbijsteren,
in verlegenheid brengen; subst. Mazement = Maziness.
Maz(o)urka, məzɐ̂kə, məzûəkə, mazurka.
Mazy, meizi, verward, verlegen.
Me, mî, mij: That’s me = dat ben ik.
Mead, mîd, mee (drank); weide (dichterl.).
Meadow, medou, weide, weiland: Meadow-land = weiland;
Meadow-mouse = veldmuis; Meadowsweet = moeras-spiraea;
theeboompje (Amer.); Meadowy = uit weiden bestaande.
Meager, Meagre, mîgə, adj. mager, schraal, onvruchtbaar: A
meagre correspondent = die weinig schrijft; subst. Meagreness.
Meal, mîl, maal, maaltijd; meel; maismeel (Amer.); Meal verb. tot
meel of poeder wrijven, met meel bestrooien: You shall be paid in
meal or malt = in elk geval, hoe dan ook; He made a meal of it
= at er zijn bekomst van; Meal-brimstone = fijne zwavel; Meal-
man = meelhandelaar; Meal-meat = meelspijs; Meal-time =
etenstijd; Meal-worm; Mealies, mîliz, maïs (Z.-Afr.); Mealiness =
meligheid; Mealy = melig, droog, als met meel bestoven; Mealy-
mouthed = schuchter, zoetsappig.

Mean, mîn, laag, gering, armelijk, gemeen, onbeteekenend,
slaafsch, krenterig: No mean foe = een tegenstander, dien men
niet moet onderschatten; There was nothing mean about the
party = het was eene royale partij; He has a mean look about
him = de krenterigheid ziet hem de oogen uit; You are too mean
for anything = je bent al heel min; Mean-born = van lage
geboorte; Mean-spirited = kruiperig; subst. Mean-spiritedness;
To think Meanly of = geringschatten; Meanness = nederige stand,
gemeenheid, krenterigheid.
Mean, mîn, middelmatig, gemiddeld; subst. middelweg,
middelmaat, middenterm, middel: Mean distance = gemiddelde;
The mean Englishman = gewone; A golden mean = middelweg;
To adopt a happy mean = middelweg kiezen; In the meantime
= ondertusschen; In the meanwhile = middelerwijl; Means =
middel, middelen, inkomsten, oorzaak: He lives beyond his
means = boven zijn vermogen; By means of = door middel van;
You must go there by all means (= vooral); You must try to do it
by any means = hoe dan ook; By no means = vooral niet; By no
manner of means = in geen geval.
Mean, mîn, meenen, bedoelen, beteekenen, van plan zijn,
voornemens zijn: He meant no harm = bedoelde het goed; To
mean mischief = wat in het schild voeren; I do not mean to say
= ik wil niet zeggen; You meant (it) well = hebt het goed bedoeld;
Meaning = beteekenis, meening; Meaningless = zonder zin.
Meander, miandə, subst. kronkeling, doolhof; Meander verb.
kronkelen, zich slingeren, drentelen: You tell him my very words,
and no meandering of your own = zonder verdraaiing.
Meandrina, mîəndrainə, hersenkoraal.
Meandrous, miandrəs, kronkelend.

Meant, ment, imp. en p.p. van to mean.
Mease, mîz, mîs: Mease of herrings = ± 500 haringen.
Measles, mîz’lz, mazelen, puisten (bij varkens): [335]To have
measles; Measly, mîzli, aan de mazelen lijdend; puisterig, gevlekt,
vuil, jammerlijk, armzalig: I will break every bone in your measly
skin = ik zal je fijn wrijven, vuile kerel!
Measurable, mežurəb’l meetbaar; subst. Measurableness;
Measure, mežə, subst. maat, maatstaf, verhouding, aandeel,
versmaat, (tijd)maat, maatregel, gematigdheid, statige dans;
Measure verb. meten, afmeten, toemeten, opmeten, afleggen:
Lineal, Square measure = lengtemaat, vlaktemaat; Measure of
capacity = inhoudsmaat; Beyond (Out of) all measure =
buitenmate; In a (In some) measure = in zekere mate; In a
great measure = grootendeels; Made to measure = naar maat;
Measure for measure = leer om leer; I had soon taken his
measure = begrepen wat hij waard was; To take measures =
maatregelen nemen; To measure one’s length = languit vallen;
Before daybreak we measured twenty miles = legden wij twintig
mijlen af; To measure one’s words = wikken en wegen; To
measure swords = de degens kruisen; He measured me for a
coat = nam mij de maat voor eene jas; As you measure so it will
be measured unto you = met de mate waarmede gij meet, met
die mate zal u gemeten worden; Measured = gelijkmatig,
rhythmisch, gematigd, afgemeten; Measureless = mateloos; subst.
Measurelessness; Measurement = meting, maat, tonneninhoud:
I have taken your measurements and laid down the chart of your
genius = ik heb u gewogen en uitgemaakt wat ge waard zijt;
Measurement-goods = goederen waarvoor vracht wordt betaald
naar maat of grootte; Measurer = (land)meter, meetinstrument;

Measuring-chain (Measuring-cord, Measuring-tape) =
maatstok, etc.
Meat, mît, voedsel, kost, spijs, vleesch: Spoonmeat = lepelkost;
Sweetmeat = bonbons; I am as full of business as an egg is
full of meat = ik ben naar alle kanten bezet; One man’s meat is
another man’s poison = den een zijn dood is den ander zijn
brood; je kunt niet alle menschen over den zelfden kam scheren;
The meat is done = goed gaar, op; Meat and drink: That is
meat and drink to me = dat is een kolfje naar mijne hand;
Meatball = balletje; Meat-biscuit = vleeschbeschuitje; Meat-
extract; Meat-hook = vleeschhaak; spuuglok; Meat-jack = spit;
Meat-offering = Joodsch spijsoffer; Meat-safe = vliegenkast;
Meat-salesman = groothandelaar in vleesch; Meat-tea = thee
met vleesch (visch, etc.); Meatiness, subst. v. Meaty = vleezig,
stevig.
Mebbe, mebi, verk. van maybe = misschien.
Mechanic, mikanik, subst. mechaniker, handwerksman; adj. =
Mechanical, werktuigelijk, machinaal (ook fig.), handwerks..,
werktuigkundig: Mechanical drawing = lijnteekenen; Mechanical
engineer = werktuigkundige; Mechanical powers =
werktuigelijke krachten; Mechanical science = werktuigkunde;
Mechanicality = Mechanicalness = werktuigelijkheid;
Mechanician, mekəniš’n, werktuigkundige; Mechanics =
werktuigkunde; Mechanism, mekənizm, mechaniek, machinerie,
mechanismus, techniek; Mechanist, mekənist = technicus,
machinist.
Mechlin, meklin, Mechelen, Mechelsche kant = Mechlin lace.
Meconium, mikouniəm, kinderpek; papaversap.

Medal, med’l, medaille; Medal verb. een medaille verleenen;
Medallic, mədalik, medaille..; Medallion, mədalj’n, penning,
medaillon; Medallist = penningkundige, met eene medaille
bekroonde, stempelsnijder.
Meddle, med’l, zich bemoeien: Do not meddle with my affairs =
steek je neus niet in; Do not meddle with him = bemoei je niet
met hem; I will neither meddle nor make with it = ik wil er
niets mee te maken hebben; Meddler = bemoeial; Meddlesome =
bemoeiziek; subst. Meddlesomeness = Meddling, ook subst.
Mede, mîd, Mediër; Medea, midîə; Media, mîdjə, Medië.
Medieaeval, mediîv’l, mîdiîv’l, middeleeuwsch, ouderwetsch;
Medieaevalism = de geest der middeleeuwen in kunst en godsd.;
Medieaevalist = kenner, vereerder der middeleeuwen;
Medieaevalize = middeleeuwsch maken.
Medial, mîdj’l, gemiddeld, middel..: An initial, medial, final
consonant = begin-, tusschen- en eindmedeklinker.
Median, mîdj’n, midden-, mediaan; van Medië, Mediër.
Mediate, mîdi-it, adj. in het midden liggend, bemiddelend;
Mediate verb. (mîdieit) bemiddelen, als bemiddelaar optreden:
Mediated water = suikerwater; Mediation = bemiddeling,
voorspraak.
Mediatization, mîdiətizeiš’n, subst. v. Mediatize, mîdiətaiz, aan
de staatsoverheid onderwerpen.
Mediator, mîdieitə, bemiddelaar; adj. Mediatorial; Mediatorship;
Mediatory = bemiddelend; Mediatrix of Mediatrix.

Medical, medik’l, geneeskundig, medisch: Medical man =
medicus; Medical Officer and Public Vaccinator for a district =
districts armendokter; Medical profession = beroep van
geneesheer; Medical student; Medicament, mədikəment,
medikəment, geneesmiddel; Medicamental = geneeskrachtig,
heilzaam; Medicaster, medikastə, kwakzalver; Medicate,
medikeit, geneeskundig bereiden of behandelen: Medicated coffee
= geneeskrachtige koffie; Medication = geneeskundige behandeling
of bereiding; Medicinal = genezend; Medicine, medsin of medisin,
geneesmiddel, geneeskunde: Medicine-bag = amulet; Medicine-
chest = medicijnkist; Medicine-man = dokter en bezweerder bij
de indianen; Medico, medikou, subst. esculaap (schertsend voor
geneesheer); adj. tot de geneeskunde behoorende: Medico-legal
= tot de gerechtelijke geneeskunde behoorende; Medicus.
Medina, midînə, Medina; midainə, rivier op Wight, stad in Amerika.
Mediocre, mîdioukə, middelmatig: Mediocrity, mîdiokriti,
middelmatigheid; middelmatig persoon.
Meditate, mediteit, peinzen, overdenken, voornemens zijn; subst.
Meditation; Meditative = peinzend, zinnend; subst.
Meditativeness; Meditator. [336]
Mediterranean, meditəreinj’n, subst. Middellandsche Zee; adj.
middellandsch.
Medium, mîdj’m, subst. midden, middensoort, middenterm,
middenstof, middel, hulpmiddel, Engl. mediaanpapier (18 × 28
inches), medium; adj. middelmatig, gemiddeld, doorsnee - -:
Through the medium of = door bemiddeling (middel) van; At a
medium; Of (Less than, Over the) medium height; Medium-
sized.

Medlar, medlə, mispel(boom): Medlar-tree.
Medley, medli, verwarde massa, potpourri; ook adj.
Medulla, midɐlə, merg; Medullary, midɐləri, medələri =
mergachtig, merg..; Medullin = mergstof (Chem.).
Medusa, mədjûsə, Medusa; kwal; mv. Medusae, mədjûsî.
Meed, mîd, belooning, prijs, gift.
Meek, mîk, zachtzinnig, gedwee, nederig: Meek-eyed; Meek-
spirited = deemoedig; subst. Meekness.
Meerschaum, mîəšôm, mîəšəm, meerschuim(en pijp):
Meerschaum pipe.
Meet, mît, subst. bijeenkomst (van sportlui); rendez-vous voor
sportlui, de gezamenlijke sportlui; adj. geschikt, gepast; Meet verb.
ontmoeten, tegenkomen, tegemoet komen, bijeenkomen, nakomen,
voldoen aan, bevredigen, enz.: A meet of the Coaching Club =
het samenkomen van de leden dier club, die coaches bezitten en zelf
rijden; It is not meet that he should go there = gepast; Mere
inquiry will not meet the case = is in dit geval niet voldoende;
More is meant than meets the ear (the eyes) = daar schuilt meer
achter dan men hoort (ziet); That meets the needs of the people
= voorziet in; To meet due protection = behoorlijk gehonoreerd
worden; I will meet you on equal terms = durf je staan onder
gelijke voorwaarden; The carriage is to meet the 10,5 train =
moet zijn aan; To meet a person halfway = tegemoet komen
(fig.); Have I met you? = Is dit wat u verlangt, is dit voldoende? I
met with a kind reception = vond eene vriendelijke ontvangst; I
met with an accident, a bad fall, a loss = mij trof, ik kreeg; He is
met with = heeft zijn man gevonden; He tried to meet all my

wants = te voorzien in; I cannot make both ends meet = ik kan
niet rondkomen; I sent to meet them at the 10,5 train = liet ze
afhalen; It was Greek meet Greek, diamond cut diamond =
twee Joden weten wat een bril kost; Meeting = ontmoeting,
bijeenkomst, vergadering, zitting, dag van een wedren,
samenvloeiing: The meeting was called for half-past seven =
bijeengeroepen tegen; Meeting-house = bedehuis; Meeting-
place = plaats van samenkomst; Meetly = gepast, geschikt;
Meetness = gepast-, geschiktheid.
Meg(a), in samenst.: groot, reusachtig; Megaphone, megəfoun,
soort roeper; Megascope, megəskoup, megascoop.
Megass(e), məgas, uitgeperst suikerriet.
Megrim, mîgrim, schele hoofdpijn, gril, luim: Megrims =
zwaarmoedigheid; koliek bij paarden.
Melancholia, mel’nkouljə, zwaarmoedigheid; Melancholiac =
melancholicus; Melancholy, mel’nkoli, subst. zwaarmoedigheid,
droefgeestigheid; ook adj.: He is in a melancholy mood = in eene
sombere stemming.
Melanesia, melənîsiə; Melanesian, adj. en bewoner van M.
Melanite, melənait, melaniet.
Mêlée, Fr. uitspr. handgemeen.
Melib(o)ean, melibîən: Melib(o)ean song = beurtzang.
Melilot, melilot, honigklaver.
Melinite, melinait, meliniet.

Meliorate, mîljəreit, verbeteren, beter worden; subst. Melioration;
Meliorism, mîljərizm, de leer dat verbetering mogelijk is; het
streven hiernaar.
Meliphagous, məlifəgɐs, honigetend; Melliferous = honig
voortbrengend; Mellifluence, məlifluens, zoetvloeiendheid;
Mellifluent, Mellifluous = zoetvloeiend; Mellite, melait, honigsteen.
Mellay, melei = Mêlée.
Mellow, melou, adj. overrijp, beursch, zacht, aangenaam, vol,
gerijpt, lichtelijk aangeschoten; Mellow verb, rijp of zacht worden
(maken), rijpen, benevelen; subst. Mellowness; Mellowy = zacht,
zoet.
Melodious, miloudiəs, welluidend; subst. Melodiousness;
Melodist = componist of zanger v. melodiën; verzameling van
melodiën; Melody, melədi, melodie, zangwijze.
Melodrama, melədrâmə, melədrâmə, melodrama; Melodramatic,
melədrəmatik, melodramatisch; Melodramatist, melədramətist,
schrijver van melodramas.
Melon, mel’n, meloen: Melon-juice.
Melpomene, melpominî; Melrose, melrouz.
Melt, melt, smelten, wegsmelten, week worden, verteederen,
roeren; ook subst.: All the spoons were melted down =
gesmolten; To melt into tears; Melter = metaalsmelter,
smeltoven; Melting heat = zwoele hitte; Melting sorrow =
zielsroerende smart; Melting-furnace; Melting-point; Melting-
pot = smeltkroes; Meltingness = weekheid (fig.).

Member, membə, lid, deel, lidmaat, afgevaardigde: Member of
Parliament (= M. P.) = lid van het House of Commons;
Membered = geleed; Membership = lidmaatschap, ledental.
Membrane, membrein, vlies, perkament: Mucous membrane =
slijmvlies; Membranous, membrənɐs, vliezig.
Memento, mimentou, herinnering, gedenkteeken: Memento mori
(môrai) = gedenk te sterven.
Memoir, memwö, gedenkschrift, verhandeling: Memoirs =
Memorabilia.
Memorability, memərəbiliti, subst. v. Memorable, memərəb’l,
merkwaardig, gedenkwaardig; subst. Memorableness.
Memorandum, memərand’m, memorandum, aanteekening,
memorie; Memorandum-book = memoriaal.
Memorial, məmôriəl, gedenk …, gedachtenis …; subst. nota,
memorie, necrologie, gedenkteeken (-feest): Memorial Day =
gedenkdag ter eere der in den burgeroorlog (1861–65) gevallen
strijders (Amer.); Memorialist = schrijver van mémoires, indiener
van een [337]nota; Memorialize, məmôriəlaiz, een memorie
indienen; herdenken: The municipalities memorialized to the
queen = dienden een verzoekschrift in bij.
Memorize, meməraiz, in het geheugen bewaren, uit het hoofd
leeren; Memory, meməri, geheugen, gedachtenis, gedenkteeken:
Her memory fails her a bit now and then = laat haar wat in den
steek; In memory of = ter gedachtenis aan; Within the memory
of man = Within living memory = sedert menschenheugenis; To
call to memory = zich herinneren; To quote from memory.

Welcome to our website – the perfect destination for book lovers and
knowledge seekers. We believe that every book holds a new world,
offering opportunities for learning, discovery, and personal growth.
That’s why we are dedicated to bringing you a diverse collection of
books, ranging from classic literature and specialized publications to
self-development guides and children's books.
More than just a book-buying platform, we strive to be a bridge
connecting you with timeless cultural and intellectual values. With an
elegant, user-friendly interface and a smart search system, you can
quickly find the books that best suit your interests. Additionally,
our special promotions and home delivery services help you save time
and fully enjoy the joy of reading.
Join us on a journey of knowledge exploration, passion nurturing, and
personal growth every day!
testbankfan.com