En toen de jonge visscher zich bewust werd, dat hij zich nooit meer van zijn
ziel zou kunnen bevrijden, en dat eene slechte ziel voor altijd in hem zou
blijven wonen, toen wierp hij zich neder op den grond en weende bitter.
En toen het dag werd, stond de jonge visscher op, en sprak tot zijn ziel:
—“Ik zal mijne handen vastsnoeren, opdat zij niet kunnen doen, wat gij hen
gebiedt te doen; en mijne lippen zal ik tezamen drukken, opdat zij niet uwe
woorden kunnen naspreken. En ik wil dáárheen terugkeeren, waar zij
woont, die ik liefheb, naar de zee wil ik teruggaan, naar de kleine bocht,
waar zij voor mij placht te zingen, en dan zal ik om haar roepen en haar
zeggen, welk kwaad ik deed, en welk kwaad gij mij gedaan hebt.”
En zijn ziel poogde hem opnieuw in verzoeking te brengen en sprak:
—“Wie is uwe liefste, dat gij tot haar wilt terugkeeren? De wereld heeft
vele, die schooner zijn om aan te zien dan zij: de danseressen, die in
Samaris wonen, dansen alle gelijk vogels en duiven, hare voeten zijn met
henna beschilderd, en in de handen houden zij kleine koperen klokjes.
Wanneer zij dansen lachen zij, en haar lachen klinkt zoo helder als het
kabbelen van het water. Kom met mij mee, en ik zal ze u toonen. Want wat
maakt ge u bezorgd om dingen, die zondig heeten? Is al wat zoet is om te
eten niet voor den etenden bestemd? Zou er gif zijn in den vurigen wijn?
Kwel u niet langer, en kom met mij naar een ander oord. Hier dicht bij ligt
een kleine stad, daarin bevindt zich een tuin van magnolia boomen. En
witte pauwen, en pauwen met blauwe borsten zijn in dien fraaien tuin.
Wanneer zij hunne staarten in de zon uitspreiden, glanzen die in ivoren en
gouden kleurenpracht. En die hen voedert, danst ter hunner lust, en eenmaal
danst zij op hare handen, een ander maal met hare voeten. Hare oogen zijn
met antimoon gekleurd, en hare neusvleugelen zijn gelijk de vleugels eener
zwaluw. Een bloem, die uit een parel gesneden is, hangt aan een haakje van
een harer neusvleugels af. En terwijl zij danst lacht zij, en de zilveren
ringen aan hare enkels rinkelen gelijk zilveren klokjes. Kwel u toch niet
langer, maar kom met mij mede naar gindsche stad.”