beelden der goden verbrand, de menschen, die hun offerden
verdelgd van den aardbodem, te vuur en te zwaard? De Franken! De
belijders van den Gekruisigde, de Evangeliedienaars, gesteund door
het zwaard en de speer der machtige Frankische vorsten. De dooden
uit de geslachten, die u voorgingen, mochten niet meer worden
neergevlijd op den houtmijt, als het leven was gebluscht in hun blik;
begraven werden zij op last van den Frank en ieder lichaam, dat zij
de zuiverende vlammen weigerden, droeg de bloedige litteekens van
de felle worsteling, eens door den levende gestreden, voor de
vrijheid der vaderen, voor hun geloof in de eeuwige goden. De
Franken versloegen de vrije mannen, allen. Op last der dienaars
eener leer, welke zij het Evangelie der liefde en der barmhartigheid
noemen, deden zij dat. Een geheel geslacht roept tot u om wraak en
gij aarzelt nog, gij aarzelt?”
Als in razenden hartstocht, gedreven door vlammenden toorn, hief
hij de handen op naar den maanlichten avondhemel:
„Wodan, hoor mij, gij machtige, alwetende! Fosite, rechter der
goden en der menschen richt ook mij! Werp mij Höller, den helgod,
voor als aas, richt uw donderkeil en tref mijn schuldig hoofd, o,
Donar, wanneer ik ooit mijn eed breek! Hoort hem: „Niet rusten zal
ik bij dag of bij nacht, de slaap zal mijn sponde vlieden, spijs noch
drank aanraken mijn lippen, eer ik u heb gewroken aan hen, die zich
verbonden tegen u! Weg met de christenen! Uitgeroeid zullen zij
worden als giftig addergebroed, als het woud, dat opgaat in vuur,
wanneer Donar zijn bliksem slingert in de dichte stammen. Hoort
mij, geweldige goden, hoort mij! Wanneer de vereering voor u is
gebluscht in de harten der menschen, zoo zal ik alleen den strijd
wagen, en gij zult mijn arm sterken, opdat allen erkennen dat gij zijt
de machtigste, de hoogste!” Plechtig, doordringend had zijn stem
geklonken, thans zweeg hij uitgeput, maar een storm van bijval
verhief zich onder de ademloos luisterenden, een loeiende storm.
Wakker geschud hadden zijn woorden de herinnering aan
verdrukking en onnoemelijk lijden, waarvan het verhaal die
eenvoudigen was overgeleverd van geslacht tot geslacht. Hun
voorvaderen hadden den godsdienst der christenen gehaat, omdat
die hun was opgedrongen door vreemdelingen, welke zij