kuste mij heel dikwijls. Toen vroeg hij mij om wat van dat goed te halen, dat hij noodig
had om de kleine kwetsuur, die hij gekregen had, te verbinden; ik moest het gaan halen
waar het best te krijgen was, geheel aan het andere eind van de stad; en toen kuste hij mij
nog eens en liet mij gaan. Toen ik onder aan de trap gekomen was, ging ik terug, om
hem nog een oogenblikje langer gezelschap te houden, en zeide: „Vaderlief, zal ik
Merrylegs meenemen?” Vader schudde zijn hoofd en zeide: „Neen, Sissy; neem niets
mede, dat men weet dat van mij is, liefje;” en toen liet ik hem bij het vuur zitten. En toen
moet de gedachte hem zijn ingevallen, arme, arme vader, om mij tot mijn bestwil te
verlaten en te beproeven of hij op eene andere plaats iets voor mij kon doen; want toen
ik terugkwam, was hij er niet meer.”
„Louisa, pas toch op ouden Bounderby,” viel Tom er nu op in.
„Er is niets meer te vertellen, Miss Louisa. Ik bewaar de negen-olie voor hem, want ik
weet dat hij zal terugkomen. Elke brief, dien ik mijnheer Gradgrind in de hand zie
hebben, beneemt mij den adem en verblindt mijne oogen, want ik denk dan dat hij van
vader komt, of van Sleary over vader. Mijnheer Sleary heeft beloofd, dat hij zou
schrijven zoodra hij iets van vader hoorde, en ik geloof het wel van hem, dat hij zijn
woord zal houden.”
„Pas dan toch op ouden Bounderby, Louisa,” zeide Tom ongeduldig. „Hij zal al weg
wezen, als gij u niet haast.”
Wanneer Sissy naderhand in tegenwoordigheid der familie voor mijnheer Gradgrind
neeg—en met eene haperende stem zeide: „Neem mij niet kwalijk, mijnheer, als ik u
lastig val—maar—maar hebt gij nog geen brief voor mij gekregen?” staakte Louisa het
werk, waaraan zij bezig was, wat het ook wezen mocht, en zag even ernstig naar het
antwoord uit als Sissy zelve. En wanneer mijnheer Gradgrind regelmatig antwoordde:
„Neen, Jupe, niets van dien aard,” zag men Louisa’s lippen eveneens beven als die van
Sissy, en volgden hare oogen Sissy met een blik vol medelijden naar de deur. Mijnheer
Gradgrind nam zulk eene gelegenheid doorgaans waar om, wanneer Sissy de kamer uit
was, aan te merken, dat indien Jupe van hare vroegste jaren af behoorlijk was
opgebracht, zij zich zelve van de ongegrondheid dezer hersenschimmige hoop zou
overtuigd hebben. En toch scheen het (hoewel niet voor hem, want hij zag niets daarvan)
alsof eene hersenschimmige hoop zich even vast bij iemand kan vestigen als een feit.
Het was zijne dochter alleen, die deze opmerking maakte. Wat Tom aangaat, deze begon
eene rekenmachine te worden, die gewoonlijk aan sommen over nommer een aan het
werk was; en wat mevrouw Gradgrind betreft, indien zij iets van de zaak zeide, kwam zij
als een menschelijke marmot een klein weinigje uit hare omslagdoeken, en zeide dan: