"Ja jongen, òf het. En Arendsen zal het slecht kunnen dragen. Hij
heeft de laatste jaren heel wat getob gehad; ziekte onder z'n vee, en
misgewas; en verleden jaar, bij het hooge water, is een deel van zijn
hooi weggespoeld, terwijl het nog op het land lag. Nu dit weer.... hij
zal er heelemaal onder komen...."
"Maar Vader, hij had zich toch kunnen assureeren?"
"Ja.... dat hàd hij.... maar hij denkt, dat hij dat niet màg doen....
Hij, en meer boeren hier, meenen, dat ze op God alléén moeten
vertrouwen, — en daarom verzekeren ze zich niet."
Cor zweeg. Hij had nog nooit op die manier er over gedacht. Hij
had thuis gehoord van allerlei verzekeringen; Pa deed het ook....
vast was het dus niet verkeerd....
"Maar is dat dan goed van Arendsen? U hebt den winkel en zoo
toch ook geassureerd?"
"Ja, Cor, en ik zie er geen kwaad in. Ik geloof, dat de Heer wil, dat
we zorgen, zonder bezorgd te zijn. Maar zij zien dat anders in. Zij
denken, dat het God verzoeken is.... en ze meenen dat even goed
als ik.... je moet zien, hoe kalm Arendsen is. 't Is een wonder, zooals
die menschen de bezoeking opnemen...."
Cor dacht weer na.
"Maar is er dan niets aan te doen, Pa? Geld vragen voor hem, en
hooi koopen voor hem?"
"Ja, dat zou kunnen. Maar wie zal dat doen?"
"Wel, wij, de Rhandensche Verkenners," zei Cor. "Wij gaan het
vragen, in de stad, en bij de boeren."
Meneer Poorters vond het een goed idee, als de jongens dat
deden; ze kregen er nu den tijd voor, want Vrijdag begon de