razernij maakte zich van de zielen meester, wanneer zij met een brandende
kaars in haar rechterhand en met haar linker de kralen van haar rozenkrans
door haar vingers glijden latend, voor de grot neerknielde. Zij was bleek,
mooi; als verheerlijkt. Langzamerhand kwam er leven in haar trekken,
kregen deze een uitdrukking van buitengewone gelukzaligheid, terwijl haar
oogen zich vulden met een bovenaardschen glans en haar half-geopende
mond zich bewoog, alsof zij woorden uitsprak, die men niet verstond. En
het was wel zeker, dat zij geen eigen, vrijen wil had, dat haar droom geheel
haar wezen vervulde, dat zij er in het bekrompen en bijzondere milieu,
waarin zij leefde, zóó door bezeten werd, dat zij hem zelfs in wakenden
toestand voortdroomde, dat zij hem aanvaardde als de eenige,
onaanvechtbare werkelijkheid, bereid deze ten koste van haar bloed te
belijden, haar steeds herhalend, er met alle onveranderlijke bijzonderheden
aan vasthoudend. Zij loog niet, want zij wist niet anders, kon, wilde niets
anders willen.
Pierre liet zich geheel gaan en ontwierp een behoorlijk beeld van het oude
Lourdes, dat kleine, vrome, aan den voet der Pyrenaeën slapende stadje.
Vroeger was het Kasteel, dat op een rots aan een kruispunt der zeven dalen
van Lavedan lag, de sleutel der bergen. Maar thans ontmanteld, was het nu
nog slechts een oud, in puinhoopen vallend bouwwerk aan den ingang van
een doodloopend dal. Hier stootte het moderne leven tegen de formidabele
wallen der hooge, besneeuwde bergpieken; alleen de trans-pyrenaeïsche
spoorweg zou, als hij aangelegd was, eenige beweging gebracht hebben in
het maatschappelijk leven van dit afgelegen hoekje, waarin het stilstond als
het water in een poel.
Aldus vergeten dommelde Lourdes, gelukkig en traag, te midden van zijn
eeuwenouden vrede met zijn nauwe straatjes, zijn met kiezelsteenen
geplaveide wegen, zijn zwarte huizen met marmeren omramingen. De oude
huizen groepeerden zich nog alle om den oostelijken voet van het kasteel;
de straat naar de Grot, de rue du Bois, was slechts een verlaten,
onberijdbare, ja bijna onbegaanbare weg; geen enkel huis stond aan den
oever van den Gave, die toen zijn schuimende golfjes voortstuwde door een
volmaakte eenzaamheid van wilgen en hooge grassen. Op de place du
Marcadal zag men in de week maar zelden voorbijgangers, moeders, die