gevaren, waaraan hij zijn schatten blootstelde, hem steeds nieuwe
levenskracht te geven, tot nieuwe werkzaamheid, tot nieuwe plannen uit te
lokken. Hij was als een zeeman, die de golven en den vijand leerde
trotseeren, en daarom den storm of den slag steeds met vertrouwen
tegemoet ging. Toch bedacht hij opmerkzaam de veranderingen die
ouderdom of ziekte bij hem zouden kunnen te weeg brengen. Daarom wilde
hij bij tijds zich van eene hulp verzekeren, die van zijne vermoeide hand het
roer overnemen en volgens zijn raad en zijne aanwijzingen het schip sturen
kon. Zoowel zijn vaderliefde als de wensch, zijne ontwerpen te bevorderen,
brachten hem tot dat besluit. Wel is waar, had uw vader, waarde Tresham,
zijn vermogen in onze zaak belegd. Maar hij was, zoo als gij weet, een
zoogenaamde »stille compagnon.” Wat Owen betreft, deze kon zeker als
man van beproefde eerlijkheid en knap boekhouder, het kantoor belangrijke
diensten bewijzen. Maar hij bezat geen handelstalent genoeg, om hem het
oppertoezicht over de zaken te kunnen toevertrouwen. Als de dood mijn
vader onverwachts verraste, wat zou er dan van die vele plannen worden,
waarmede zijn hoofd vervuld was, zoo niet zijn zoon een handels-Herkules
werd, sterk genoeg, om den last te dragen, welken de vallende Atlas
achterliet! Ja, wat zou er van den zoon zelven worden, indien hij, vreemd in
handelszaken, zich plotseling in den doolhof van
koopmansaangelegenheden had verplaatst gezien, zonder den draad van
Ariadne te bezitten, die hem in den doolhof den weg kon doen vinden. Al
deze redenen, deels openlijk erkend, deels verborgen, hadden mijn vader
doen besluiten, dat ik zijn beroep zou kiezen; en wanneer hij iets vast
besloten had, dan was er geen onverzettelijker man dan hij. Maar ik moest
toch ook gevraagd worden. En nu had ik, die ook nog al stijfhoofdig was,
juist een tegenovergesteld besluit genomen.
Tot verontschuldiging van mijn verzet, tegen den wensch mijns vaders,
moge strekken, dat ik niet goed begreep, waarom hij juist dien wensch
koesterde, en in hoever zijn geluk daarmede gemoeid was. Ik geloofde
immers voor het heden van een ruim jaargeld, voor de toekomst van eene
rijke erfenis verzekerd te zijn. Het kwam niet bij mij op, te vermoeden dat
ik tot bevestiging van dat geluk mij daarenboven aan allerlei arbeid en
dienst zou moeten wijden, zoo geheel in strijd met mijn smaak en neiging.
In het voorstel van mijn vader, om zijn beroep te kiezen, zag ik niets dan