ons sedert dien ouden tijd eer aangedaan, dat geloof ik zeker. Gij moet onze lieden zien,
liefje, eer wij over zaken spreken, of het zal hun het hart breken, vooral de vrouwen.
Daar is Josephine, die is nu met E. W. B. Childers getrouwd, en zij heeft een kleinen
jongen, die pas drie jaar oud is, maar toch op elken hit blijft zitten dien men maar bij
hem brengen kan. Hij heet het Kleine Wonder van Academische Rijkunst, en als gij bij
Astley niet van dien jongen hoort, zult ge te Parijs van hem hooren. En gij zult
Kidderminster nog wel kennen, die men dacht dat een oogje op u had? Wel, hij is ook
getrouwd. Hij heeft eene weduwe genomen, oud genoeg om zijne moeder te zijn. Zij was
op de stijve koord, maar nu kan ze niets meer, omdat ze te dik is. Zij hebben twee
kinderen, en dus zijn wij goed voorzien van toovergodinnetjes en kleine wichtjes. Als ge
onze Kinderen in het Bosch eens kondt zien, met hun vader en moeder, die allebei te
paard sterven—hun oom, die ze als voogd onder zijne bescherming neemt, ook te paard
—zij zelven, die braambessen gaan zoeken, ook te paard—en de roodborstjes, die hen
met bladeren komen bedekken, ook te paard—dan zoudt ge zeggen, dat het ding zoo
compleet was als ge ooit iets gezien had. Gij herinnert u Emma Gordon nog wel, liefje,
die haast zoo goed als eene moeder voor u was? Natuurlijk doet gij het, dat behoef ik
niet te vragen. Wel, Emma heeft haar man verloren. Hij deed een zwaren val van een
olifant in eene soort van pagode als de Sultan van Indië, en dat is hij nooit te boven
gekomen; zij is toen voor de tweede maal getrouwd—zij heeft een kaaskooper gekregen,
die van de voorste bank af zin in haar kreeg—en die nu opzichter is van een werkhuis en
fortuin maakt.”
Deze verschillende veranderingen verhaalde Sleary, die nu zeer kortademig was, met
groote hartelijkheid en eene verwonderlijke soort van naïveteit, als men bedacht welk
een veteraan in het brandewijn-drinken hij was. Naderhand bracht hij Josephine en E. W.
B. Childers binnen (wiens wangen bij daglicht al vrij diepe plooien hadden) en ook het
Kleine Wonder van Academische Rijkunst, kortom den geheelen troep. Vreemd zagen de
vrouwen er in Louisa’s oogen uit, zoo wit en rood van kleur, zoo karig gekleed en zoo
gul met het vertoonen harer beenen; maar het was iets streelends te zien, hoe zij elkander
om Sissy verdrongen, en zeer natuurlijk dat Sissy zich niet van tranen kon onthouden.
„Komaan! Nu heeft Cecilia al de kinderen gezoend, en al de vrouwen omhelsd, en al de
mannen de hand gegeven; maakt nu allen dat ge wegkomt, en laat de muziek beginnen
voor de tweede afdeeling,” zeide Sleary.
Zoodra de anderen weg waren, vervolgde hij zacht: „Nu, Cecilia, ik vraag naar geen
geheim, maar ik geloof, dat ik deze dame toch voor de jongejuffrouw van den jonker
mag houden?”
„Dit is zijne zuster. Ja.”