belastingdruk netto € 4.095,-- per jaar bedroeg. Zij baseert die berekening op de stelling dat ze globaal 20 vaste
klanten had die zich 1 keer per 3 weken lieten behandelen naast de nog incidentele behandelingen. In de
schadestaat overgelegd als productie 96 wordt uitgegaan van 320 nabehandelingen à € 25,-- en 22 nieuwe
behandelingen à € 50,-- per jaar. [appellante] gaat er in haar berekening van uit dat de inkoopwaarde van de
behandeling 25% bedraagt.
29.8.8. Ter onderbouwing van haar neveninkomsten heeft [appellante] bij memorie van grieven de producties 60
tot en met 65 overgelegd. Productie 60 bevat een kopie van het door haar in 1991 behaalde diploma, productie
61 bevat kopieën van twee ongedateerde visitekaartjes. Productie 62 bevat zeven verklaringen van personen.
Daarin staat dat deze personen respectievelijk van 1999 tot en met 2001, van 1996 tot en met 2001 (3x), van
1995 tot en met 2001, van 1994 tot en met 2001 en van 1991 tot en met 2001 hun nagels door [appellante] lieten
behandelen. Productie 63 toont aan dat [appellante] in 2000 en 2001 een abonnement had op een vakblad voor
nagelstylisten. Productie 64 bevat inkoopfacturen bij een groothandel voor nagelstylisten over de jaren 1996 tot
en met 2001 en productie 65 bevat ongedateerde handgeschreven lijstjes.
29.8.9. Met deze producties is niet aangetoond dat [appellante] neveninkomsten ten bedrage van € 4.095,-- per
jaar ontving. Uit productie 64 leidt het hof af dat [appellante] de volgende inkopen deed (afgerond en omgerekend
in euro’s)
1996 € 557,--
1997 € 817,--
1998 € 290,--
1999 € 232,--
2000 € 95,--
2001 € 190,--
Als er in navolging van [appellante] van wordt uitgegaan dat de inkoopwaarde van de behandeling 25% bedraagt
en de gemiddelde fictieve belastingdruk 40% (zie inleidende dagvaarding blad 3), zou hieruit kunnen worden
afgeleid dat [appellante] de volgende inkomsten had:
1996 € 2.228,-- bruto - 40% € 1.336,80 netto
1997 € 3.268,-- ,, ,, € 1.960,80 ,,
1998 € 1.160,-- ,, ,, € 696,-- ,,
1999 € 928,-- ,, ,, € 556,80 ,,
2000 € 380,-- ,, ,, € 228,-- ,,
2001 € 760,-- ,, ,, € 456,-- ,,
Gemiddeld over zes jaar is dat – afgerond - € 872,-- per jaar. Het hof constateert echter een duidelijk neergaande
trend vanaf 1998, met een kleine opleving in 2001. Het acht het daarom redelijk uit te gaan van neveninkomsten
vanaf 2002 van € 500,-- netto per jaar, welke inkomsten [appellante] had kunnen verwerven tot zij 65 jaar zou
worden, zoals in de memorie van grieven gesteld en niet gemotiveerd weersproken, dus tot [geboortedatum]
2017.
Buitengerechtelijke advocatenkosten
29.9.1 [appellante] heeft haar vordering op dit punt verminderd bij memorie van 9 april 2013 tot € 5.938,20.
London heeft verweer gevoerd en gesteld dat alleen kosten in rechte zijn gemaakt.
29.9.2. Het hof overweegt als volgt. Redelijke kosten, die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en
aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte, komen voor vergoeding in aanmerking, tenzij
artikel 241 Rv betreffende de regels voor proceskosten van toepassing is. De inleidende dagvaarding in deze
zaak is uitgebracht op 14 november 2005.
29.9.3. [appellante] heeft gesteld dat alle buitengerechtelijke kosten worden gedekt door de DAS
rechtsbijstandverzekering, maar beperkt tot het basistarief. Uit een brief van DAS rechtsbijstand aan haar
advocaat d.d. 25 april 2003 blijkt dat als tarief voor het honorarium geldt € 160,-- per uur exclusief BTW en
kantoorkosten. [appellante] heeft met haar advocaat op 19 maart 2003 een overeenkomst gesloten, waarin is
overeengekomen dat het advocatentarief gebaseerd op de algemene declaratierichtlijn van de Orde van
Advocaten van toepassing is, welk tarief € 168,-- per uur (exclusief BTW en Kantoorkosten) bedraagt en wordt
aangepast met factoren zoals specialistische kennis (factor 1,5). Vermeld is dat verzekeringsmaatschappijen niet
altijd voor de volle 100% betalen en dat het verschil voor rekening van [appellante] blijft. [appellante] heeft gesteld
dat een opslag van minimaal 50% is overeengekomen. [appellante] heeft verder gesteld dat door haar advocaat
vóór dagvaarding 57,32 uren zijn besteed. Op grond van de overeenkomst zou volgens berekening van het hof,
uitgaand van een toeslag van 50%, 57,32 (vóór de dagvaarding bestede uren) x 84 = € 4.814,88 voor haar
rekening komen. Uit de urenstaten van de advocaat blijkt dat de uren zijn besteed aan correspondentie,
telefonische en persoonlijke besprekingen, schadeberekeningen, opstellen schadestaat, studie en bestuderen
dossier. Gezien de aard van de zaak en de ingewikkeldheid ervan acht het hof deze kosten redelijk, zodat deze
tot een bedrag van € 4.814,88 zullen worden toegewezen. Rente hierover is toewijsbaar vanaf de dag der
dagvaarding. Voor rekening van London komt 80% van dit bedrag.
‘Weten wat juist is en dit niet in praktijk brengen, is gelijk aan gebrek aan moed’ -
Confucius
586