er aan? Als jij mij raad geeft, dan sta je in mijn gunst zoo vast als
een boom."
Arie ging nu weer zitten, en Columbus zette zich naast hem. De
zaak kreeg voor hem zelf een ernstige beteekenis. Hij stutte het
hoofd met zijn groote handen, net als zijn baassie, en tuurde strak
naar den grond.
"Maar jij behoeft me niet na te apen," zeide Arie driftig; "dat helpt
niemendal."
"Neen, baassie," zeide Columbus, en zich op zijn breeden rug
werpend, keek hij in de lucht.
"Baassie," zeide hij eindelijk, "kan je schrijven?"
"Niet al te best," antwoordde Arie met een zucht.
"Dat is jammer," zeide Columbus ernstig.
"Waarom jammer?"
"Wel, dan kon baassie aan den Engelschen generaal per brief
vragen, hoeveel hij voor een paard en een geweer vraagt, en ik zou
den brief wel bezorgen. — Maar 't zal wel niet uithalen," liet hij er
mismoedig op volgen, toen hij al weer een nieuwe donderbui op het
gelaat van zijn jongen meester zag opkomen.
"Neen, dat zal zeker niet uithalen, domkop," zeide Arie toornig.
Nu volgde er een nieuwe pauze, maar plotseling snelde de Kaffer
omhoog. Hij zwaaide met armen en beenen, en begon druk, onder
levendige gebaren, met zijn meester te praten.
Wat hij zeide, scheen blijkbaar in goede aarde te vallen, want Arie
knikte herhaaldelijk zeer vergenoegd, en wreef zich de handen van
plezier.