Agglutinant, əglûtin’nt, klevend; subst. kleefmiddel; Agglutinate,
əglûtinit, adj. aangekleefd; Agglutinate verb. (əglûtineit),
aanéénlijmen; Agglutination = agglutinatie; adj. Agglutinative.
Aggrandize, agrəndaiz, vergrooten, verheffen, verheerlijken; subst.
Aggrandizement.
Aggravate, agrəveit, verergeren, verzwaren; prikkelen,
boosmaken: Aggravating = verzwarend, onaangenaam,
onuitstaanbaar: Aggravating circumstances = verzwarende;
Aggravation = verergering, etc.
Aggregate, agrigit, adj. opgehoopt, gezamenlijk: Aggregate
amount; subst. ophooping, massa, bedrag, aggregatie; Aggregate
verb. (agrigeit), tot een geheel vereenigen; opnemen; bedragen;
Aggregation = aggregatie; Aggregative = gezamenlijk.
Aggress, əgres, verb. aanvallen, den strijd beginnen; Aggression,
aanval; Aggressive, aggressief, strijdlustig; Aggressiveness,
strijdlustigheid; Aggressor, aanvaller.
Aggrieve, əgrîv, bedroeven, smarten; benadeelen, krenken.
Aghast, əgâst, ontzet, verbluft. [11]
Agile, adž(a)il, vlug, bedrijvig; Agility, vlugheid, etc.
Agio, adž(i)ou of eidž(i)ou, agio; Agiotage, adžətidž, agiotage;
beursspel.
Agitate, adžiteit, heen en weer bewegen, schokken, verontrusten,
opwerpen, opruien; Agitation, beweging, gisting; Agitator, adžiteitə
agitator.
Aglet, aglət of eiglət, veter(band).