Onder deze verhoudingen nu kon zich in Engeland de arbeidersklasse
slechts naar haar ééne zijde duurzaam ontwikkelen; naar die zijde n.l.,
waarbij in het algemeen binnen het raam van de bestaande produktie- en
toeëigeningswijze weer kon worden opgebouwd, wat door een aanvankelijk
alles vernielend kapitalisme was ontwricht en vertrapt. In en door de
vakorganisatie, met beleid gevoerd en met succes bekroond, komt de
arbeider uit de degradatie van den loonslaaf, waartoe het onbarmhartig,
gevoelloos kapitalisme hem neerdrukte, als mensch weer boven. Zij is het
herstel van de menschelijke persoon, die geheel-en-al in de vleeschelijke,
maar over zijn eigen lichaam en geest geen beschikking hebbende
meerwaarde-scheppings-machine was opgegaan. Dit nu is niet alleen niet
onvereenigbaar met het kapitalistische stelsel van voortbrenging en
toeëigening, het kan, onder zekere omstandigheden, die in Engeland zeer
zeker in de helft van de negentiende eeuw aanwezig waren, zelfs tot nog
sterkere bevestiging van die verhoudingen leiden. Eén dier omstandigheden
is het ontstaan en de ontwikkeling van een arbeidersaristokratie, een zeker
deel van het proletariaat, dat door den specialen aard van de industrie zich
afscheidt, naar boven drijft en een aparten stand van „skilled labour”
(geschoolden arbeid) gaat vormen, wiens doel en streven het wordt, de
bevoorrechte positie in het bedrijfsleven zooveel mogelijk voor zich te
behouden. Gaat de bourgeoisie, die dezen stand van arbeiden kunstmatig
aankweekt, dan nog verder en verkregen deze groepen van „gezeten
arbeiders” na eenig haspelen hun volledig politiek burgerrecht, dan zullen
zij dat natuurlijk, gescheiden als zij zich gevoelen van het overige deel
hunner klasse, zoodanig gaan gebruiken, dat hun speciale standsbelangen
daardoor het beste worden gediend. Maar daardoor wordt dan ook meteen
hun klassebewustzijn radikaal gebroken.
Men ziet dat onder bepaalde omstandigheden het verzet tegen de
economische uitbuiting een verloop kan hebben dat voor de normale
ontwikkeling der heerschappij van de bourgeoisie, economisch en politiek,
niet belangrijk storend is. De engelsche arbeiders, die zich verzetten
moesten tegen de uitbuiting, dus door de omstandigheden gedwongen
waren den klassenstrijd te aanvaarden, konden dit, afgezien van tijdelijke
stroomingen, die dan ook behoorlijk in het zand geloopen zijn, niet anders
dan onder dien burgerlijken vorm doen, burgerlijk in zooverre de vorm van