Donkere dagen.
“Die boer krij maar swaar,” hoort men tegenwoordig nog dikwels zeggen,
en daarmee wordt niets nieuws verteld, want ’t is in werkelikheid ’n oude,
oude storie.
Toch zijn er veel mensen, vooral onder onze Engelse bevolking, die om dit
gezegde lachen, en beweren, dat de boeren de meeste ongelukken aan
zichzelf te wijten hebben, doch dat zij over ’t algemeen geld maken, en er
veel beter aan toe zijn dan de stedelingen. Hoe dit ook zij, het is waar dat
onze boeren nog lang niet zo op de hoogte van hun zaken zijn, als in andere
landen ’t geval is, en ook is ’t niet minder juist, dat over de gehele wereld,
de landbouwer zowel als de veeboer, een ontevreden en zelfzuchtig karakter
heeft, en steeds vol klachten is. Zelfs de grote Bismarck, die ’t kon weten,
omdat hij zelf uit ’n boerefamilie was gesproten, zei eens tot de
zogenaamde agrariese partij in Pruisen, dat hij gewillig was op alle
mogelike manieren die partij te steunen en te beschermen, maar dat hij
nooit zou toelaten, dat ze aan ’t roer van zaken kwam, daar ze in dat geval
alleen hun eigen belangen zou behartigen, en die van ’t overig gedeelte van
de bevolking uit ’t oog verliezen. Dat is ook ’t geval in Zuid-Afrika en een
van de grootste moeilikheden, waarmee de Regering in ’t Parlement te
kampen heeft.
Van ’t begin af heeft de boer in dit land ’n zware strijd gestreden. Hij woont
in een werelddeel, waarvan het klimaat zeer wisselvallig is en de natuur
grillig; hij kan daardoor nooit op zijn oogst rekenen; als zijn koren reeds
rijp is voor de sikkel, en hij al berekend heeft, wat het hem dat jaar zal
opbrengen, komt er misschien plotseling een hagelbui, die al zijn zoete
verwachtingen in rook doet vervliegen.
Is het niet de weersgesteldheid, dan zijn er dikwels plagen, als sprinkhanen,
rupsen en allerlei andere insekten, die hem grote schade veroorzaken, of is
’t de een of andere veeziekte die zijn kudden te gronde richt.