zijne vrienden om zijne zaak te blijven voorstaan. Niet vruchteloos was
zijne moeite. Want toen, in eene volgende vergadering der vroedschap, de
zaak wederom op het tapijt gebragt en door sommige de uitspraak werd
gedaan, om den Leeraar door twee leden al ware ’t zelfs zijn beste vrienden,
de onvoorzigtigheid van zijn gedrag onder ’t oog te brengen en zijn
Eerwaarde te vermanen, in ’t toekomende, zich daarvoor te wachten, werd
dit, hoewel dit eenigen te zacht scheen, door anderen nog van de hand
gewezen. Men beschouwde het als eene krenking van des Leeraars fatsoen,
en als geenen kleinen hoon, dat een Godsgezant en Engel der gemeente, die
anderen tot hun pligt vermaande, over zijnen eigen pligt zou onderhouden
worden. Vergeefs bragten anderen hiertegen in, dat, wanneer een Leeraar
zijnen pligt te buiten ging, hij te strafschuldiger was, en met te meer regt
daarover moest onderhouden worden. De vergadering werd gesloten zonder
dat er iets besloten was. De Hr. Ploos van Amstel, ziende dus eenen sterken
arm te hebben, sloeg voort tot nog andere stoutigheden. Volgens
kerkenorden moest de proefpredikatie voor de bediening des avondmaals
gedaan worden, op den Zaturdag, onmiddelijk voor den Zondag, op welke
het Avondmaal moest gevierd worden. Op eigen gezag, buiten kennis der
regering, kondigde de Hr. van Amstel af, dat de proefpredikatie, niet op den
Zaturdag, maar op den gewonen preekdag zou geschieden. Burgemeesteren
deze vrijpostigheid met reden kwalijk nemende, legden in beraad, of zij niet
op den gewonen tijd de kerkklok zouden doen trekken, doch stelden dit ter
zijde, uit vreeze voor opschudding onder de gemeente. Om evenwel hun
gezag te handhaven, en dit geschil, ’t welk in de vroedschap slepende werd
gehouden, ten einde te brengen, namen Burgemeesteren op den 13 Februarij
1747 het besluit, den substituut Baljuw Hugo Mars te gelasten den
gemelden Leeraar, zoo wegens zijn gedrag omtrent de proefpredikatie, als
inzonderheid over zijne uitdrukkingen, in de twee bewuste leerredenen van
Sept. 1746, in Regten te betrekken. Zeer euvel werd dit besluit opgenomen
bij den Heere Gaspar Rudolf van Kinschot, Baljuw, Dijkgraaf en Schout
van Oudewater. Hij oordeelde Burgemeesteren daartoe onbevoegd, en gaf
zulks te kennen, in eene Insinuatie aan dezelve, die straks eene Tegen-
Insinuatie uitgaven, welke over en weêr van twee andere gevolgd werden.
In dezen tweespalt, niet wetende waaraan zich te moeten houden, werd Do.
van Amstel te rade, met de Leden des Kerkeraads, uitgezonderd zijnen
ambtgenoot en éénen Diaken die buiten de correspondentie werden